Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 4 november 2021, kenmerk 3275786-1018948-WJZ, houdende wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met de verbrede inzet van coronatoegangsbewijzen en een uitbreiding van de mondkapjesverplichting

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op de artikelen 58e, eerste lid, 58h, eerste lid, 58i, 58j, eerste lid, onder a, en 58ra, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 worden in de alfabetische volgorde drie begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

instelling voor beroepsonderwijs:

instelling waar beroepsonderwijs of een opleiding als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt verzorgd of geëxamineerd;

instelling voor hoger onderwijs:

instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

publieke binnenruimte:

publieke plaats, met uitzondering van een erf behorend bij een voor het publiek openstaand gebouw;

B

Na hoofdstuk 1 wordt een hoofdstuk toegevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2A. MONDKAPJES PUBLIEKE BINNENRUIMTEN, ONDERWIJSINSTELLINGEN EN CONTACTBEROEPEN

Artikel 2a.1 Mondkapjesplicht in publieke binnenruimten
  • 1. Personen van dertien jaar en ouder dragen een mondkapje in publieke binnenruimten.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor:

    • a. personen als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid;

    • b. personen in door het college van burgemeester en wethouders aangewezen stemlokalen als bedoeld in artikel J 4 van de Kieswet of andere locaties die worden gebruikt ten behoeve van de uitvoering van een verkiezing als bedoeld in de Kieswet dan wel de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19.

Artikel 2a.2 Mondkapjesplicht in beroepsonderwijs en hoger onderwijs
  • 1. Personen in een instelling voor beroepsonderwijs of een instelling voor hoger onderwijs of een andere binnenruimte die door een van deze onderwijsinstellingen voor onderwijsactiviteiten wordt gebruikt, dragen een mondkapje.

  • 2. Het eerste lid geldt niet:

    • a. voor personen op een vaste zit- of staanplaats die deelnemen aan een onderwijsactiviteit of een onderwijsactiviteit verzorgen;

    • b. indien het dragen van een mondkapje een belemmering vormt voor deelname aan dan wel verzorging van een onderwijsactiviteit;

    • c. voor personeel van een instelling voor beroepsonderwijs of een instelling voor hoger onderwijs, indien deze een vaste zit- of staanplaats innemen;

    • d. voor personen die etenswaren of dranken nuttigen, indien deze een vaste zit- of staanplaats innemen.

  • 3. Van een belemmering als bedoeld in het tweede lid, onder b, is in ieder geval sprake bij activiteiten met betrekking tot lichamelijke opvoeding, zang, toneel en dans.

Artikel 2a.3 Mondkapjesplicht contactberoepen
  • 1. De beoefenaar van een contactberoep en de klant of patiënt aan wie diensten worden verleend, dragen beiden een mondkapje gedurende het contact.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor:

    • a. personen tot en met twaalf jaar;

    • b. sekswerkers en hun klanten;

    • c. klanten en patiënten die een behandeling krijgen aan hun gezicht, voor zover het contactberoep niet op gepaste wijze uitgeoefend kan worden op het moment dat de klant een mondkapje draagt.

Artikel 2a.4 Uitzondering beperking of ziekte
  • 1. De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet voor personen die vanwege een beperking of een ziekte geen mondkapje kunnen dragen.

  • 2. De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet voor:

    • a. begeleiders van personen met een verstandelijke beperking, voor zover deze personen van het door begeleiders dragen van een mondkapje ernstig ontregeld raken;

    • b. personen die spreken met iemand die vanwege een auditieve beperking moet kunnen spraakafzien.

Artikel 2a.5 Uitzondering sport, wellness, sauna’s cultuur en media

De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet voor personen tijdens het:

  • a. beoefenen van sport, waaronder het zwemmen in een zwembad, voor zover het dragen van een mondkapje de beoefening van de sport belemmert;

  • b. verblijf in wellnesscentra en sauna’s, voor zover het dragen van een mondkapje het verblijf belemmert;

  • c. beoefenen van podiumkunsten en acteren, voor zover het dragen van een mondkapje de beoefening van de podiumkunsten of het acteren belemmert;

  • d. poseren voor beeldende kunst, voor zover het gaat om het op beeld vastleggen van personen;

  • e. deelnemen aan de opname van audiovisueel media-aanbod dat verzorgd wordt door aanbieders van mediadiensten, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Mediawet 2008, voor zover het gaat om personen die in beeld of aan het woord komen.

Artikel 2a.6 Uitzondering identificatieplicht

De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet voor personen aan wie gevraagd wordt krachtens een wettelijke bepaling hun mondkapje af te zetten om zich te identificeren met een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, op het moment van identificatie.

Artikel 2a.7 Uitzondering zorglocaties

De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet voor personen in zorglocaties.

Artikel 2a.8 Uitzondering veilige uitoefening werkzaamheden

De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet indien het dragen van een mondkapje de goede en veilige uitoefening van werkzaamheden in het kader van beroep of bedrijf onmogelijk maakt.

Artikel 2a.9 Uitzondering in locaties met coronatoegangsbewijzen

De verplichtingen in dit hoofdstuk gelden niet voor personen in locaties waar toepassing wordt gegeven aan de artikelen 4.2, eerste lid, 4.3, eerste lid, 4.4, eerste lid en 5.2, eerste lid, met uitzondering van personen die uitsluitend gebruikmaken van de afhaalfunctie van een eet- en drinkgelegenheid, als bedoeld in artikel 4.2, vierde lid, onder f.

C

Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In afwijking van het eerste lid:

    • a. mogen personen tot en met twaalf jaar zonder geldig coronatoegangsbewijs en personen tot en met dertien jaar zonder geldig identiteitsbewijs toegelaten worden;

    • b. mogen personen tot en met zeventien jaar zonder geldig coronatoegangsbewijs toegelaten worden in een eet- en drinkgelegenheden behorend bij een sportaccommodatie.

2. Het vijfde lid vervalt.

D

Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na 'de vertoning' ingevoegd 'of de beoefening'.

b. In onderdeel b wordt na 'vertoning' ingevoegd 'of beoefening'.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, mogen bij de vertoning van kunst en cultuur, personen tot en met twaalf jaar zonder geldig coronatoegangsbewijs en personen tot en met dertien jaar zonder geldig identiteitsbewijs toegelaten worden en bij de beoefening van kunst en cultuur mogen personen tot en met zeventien jaar zonder geldig coronatoegangsbewijs toegelaten worden.

3. In het derde lid vervalt 'doorstroomlocaties,' en wordt 'de vertoning van kunst en cultuur in het kader van onderwijsactiviteiten in het primair en voortgezet onderwijs' vervangen door 'de vertoning of de beoefening van kunst en cultuur in het kader van onderwijsactiviteiten'.

E

Na artikel 4.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.4 Sportlocaties en coronatoegangsbewijzen

  • 1. Een publieke binnenruimte van een locatie voor de beoefening van sport wordt slechts voor publiek opengesteld, indien de beheerder er zorg voor draagt dat, met inachtneming van artikel 6.30:

    • a. publiek alleen wordt toegelaten met een geldig coronatoegangsbewijs;

    • b. het vereiste van een geldig coronatoegangsbewijs en geldig identiteitsdocument duidelijk zichtbaar en leesbaar voor het publiek en een toezichthouder is aangegeven bij de toegang tot de locatie voor de beoefening van sport.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, mogen personen tot en met zeventien jaar zonder geldig coronatoegangsbewijs toegelaten worden, met dien verstande dat bij sportwedstrijden van topsporters, slechts personen tot en met twaalf jaar zonder geldig coronatoegangsbewijs en personen tot en met dertien jaar zonder geldig identiteitsbewijs toegelaten mogen worden.

  • 3. In dit artikel wordt verstaan onder topsporters:

    • a. topsporters die uitkomen in de Dutch Basketball League mannen;

    • b. topsporters die uitkomen in de Vrouwen Basketball League;

    • c. topsporters die uitkomen in de Eredivisie Rolstoelbasketbal;

    • d. topsporters die uitkomen in de Eredivisie Volleybal vrouwen;

    • e. topsporters die uitkomen in de Eredivisie Volleybal mannen;

    • f. topsporters die uitkomen in de Eredivisie Waterpolo vrouwen;

    • g. topsporters die uitkomen in de Eredivisie Waterpolo mannen;

    • h. topsporters die uitkomen in de Eredivisie Handbal vrouwen;

    • i. topsporters die uitkomen in de Eredivisie Handbal mannen;

    • j. topsporters die uitkomen in de Hoofdklasse Hockey vrouwen;

    • k. topsporters die uitkomen in de Hoofdklasse Hockey mannen;

    • l. topsporters die uitkomen in de Korfbal League;

    • m. topsporters die uitkomen in de Hoofdklasse Honkbal;

    • n. topsporters die uitkomen in de Hoofdklasse Softbal’;

    • o. topsporters die uitkomen in de Eredivisie Beachvolleybal;

    • p. topsporters die uitkomen in het hoogste niveau van rugby;

    • q. topsporters die uitkomen in het hoogste niveau van ijshockey;

    • r. topsporters die uitkomen in het hoogste niveau van zaalvoetbal;

    • s. topsporters die uitkomen in het hoogste niveau van badminton;

    • t. topsporters die uitkomen in het hoogste niveau van squash;

    • u. topsporters die uitkomen in het hoogste niveau van tafeltennis;

    • v. voetballers behorende tot de A-selectie van clubs die uitkomen in de Eredivisie, Vrouwen Eredivisie en Eerste divisie;

    • w. voetballers die uitkomen in internationale voetbaltoernooien die worden georganiseerd door de UEFA of de FIFA;

    • x. voetballers van vertegenwoordigende elftallen van de KNVB;

    • y. topsporters die uitkomen in het hoogste niveau van cricket;

    • z. andere topsporters die zijn gelieerd aan een instelling voor topsport.

  • 4. Het eerste lid geldt niet voor sport in het kader van onderwijsactiviteiten.

F

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt toegevoegd 'en mogen bij sportwedstrijden van sporters, anders dan topsporters als bedoeld in artikel 4.4, derde lid, personen tot en met zeventien jaar zonder geldig coronatoegangsbewijs toegelaten worden als deelnemer'.

2. In het derde lid wordt 'evenementen waarbij sprake is van doorstroom van de deelnemers, sportwedstrijden van amateurs' vervangen door 'georganiseerde jeugdactiviteiten, sportwedstrijden van sporters, anders dan topsporters als bedoeld in artikel 4.4, derde lid, in de buitenlucht'.

3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

4. Het eerste lid, aanhef en onder e, geldt niet voor sportwedstrijden van sporters, anders dan topsporters als bedoeld in artikel 4.4, derde lid.

G

Artikel 6.6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b vervalt 'vanaf de securitycheck'.

2. Er wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. een station, halteplaats, of een andere bij het openbaar vervoer behorende voorziening en de daarbij behorende perrons, trappen, tunnels en liften, met uitzondering van de daar gelegen besloten plaatsen.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 6 november 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

1. Algemeen

Strekking

Deze regeling wijzigt de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm). Deze regeling is gebaseerd op de ingevolge de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 geldende bepalingen van de Wet publieke gezondheid (Wpg).

Pijlers van de bestrijding van de epidemie

Vanwege het virus golden over de periode van ruim een jaar reeds ingrijpende maatregelen, die zijn gebaseerd op drie pijlers:

  • een acceptabele belasting van de zorg – ziekenhuizen moeten kwalitatief goede zorg kunnen leveren aan zowel covid-19-patiënten als aan patiënten binnen de reguliere zorg;

  • het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving;

  • het zicht houden op en het inzicht hebben in de verspreiding van het virus.

Deze pijlers zijn ook voor de maatregelen van deze regeling uitgangspunt. Daarnaast geldt als uitgangspunt het sociaal- maatschappelijk perspectief gericht op het beperken van economische en maatschappelijke schade op korte termijn, aandacht voor structurele maatschappelijke en economische schade en het voorkomen dat de lasten onevenredig neerslaan bij bepaalde groepen, zoals ook beschreven bij de invoering van de maatregelen op 9 juli 20211, de verlenging op 13 augustus 2021 en de wijziging van de regeling per 25 september 2021.2

2. Epidemiologische situatie

Het Outbreak Management Team (OMT) heeft naar aanleiding van de 128e bijeenkomst geadviseerd over het algemene beeld van de epidemiologische situatie, de ontwikkeling van het reproductiegetal en de verwachting voor de komende weken, ook ten aanzien van de verwachte ziekenhuis- en intensivecare- (IC-)bezetting en mede gelet op de ontwikkeling van de vaccinatiegraad en de verwachtingen ten aanzien van de verschillende virusvarianten. Aan dat advies wordt het volgende ontleend.

In de afgelopen zeven kalenderdagen (20 tot 27 oktober 2021) is het aantal meldingen van SARS-CoV-2-positieve personen gestegen met 56% in vergelijking met de zeven dagen ervoor. In de afgelopen zeven kalenderdagen werden landelijk 239 personen per 100.000 inwoners gemeld na een positieve test voor SARS-CoV-2, vergeleken met 156 per 100.000 inwoners in de week daarvoor.

Het aantal meldingen nam toe in alle regio’s, maar er is wel een grote regionale variatie in het aantal positieve testen, van 132 tot 384 per 100.000 inwoners. De regio’s met het hoogste aantal meldingen per 100.000 inwoners (≥300) betroffen Zuid-Holland Zuid, Limburg-Noord, IJsselland, Hollands Midden, Gelderland-Zuid, en Gelderland-Midden. Dit beeld is consistent met de hogere virusvrachten die zijn vastgesteld in rioolwatermonsters. Het aantal meldingen nam in alle leeftijdsgroepen verder toe in de afgelopen week. Het hoogste aantal meldingen per 100.000 inwoners (>250) betrof de leeftijdsgroepen 25 tot en met 29 en 30 tot en met 39 jaar. Het aantal meldingen per 100.000 inwoners was 200-250 in de leeftijdsgroepen 0 tot en met 12, 13 tot en met 17, 18 tot en met 24 en 40 tot en met 49 jaar. In de leeftijdsgroepen vanaf 50 jaar lag het aantal meldingen tussen de 147 en 181 per 100.000 inwoners.

Het aantal testen bij de gemeentelijke gezondheidsdienst- (GGD-)testlocaties laat een geleidelijke stijging zien in de afgelopen weken, over de laatste week 16% hoger ten opzichte van de zeven dagen ervoor. Het bijbehorende percentage positieve testen in de GGD-teststraten was 15,7% gemiddeld in de afgelopen zeven kalenderdagen, in vergelijking met 12,4% in de week ervoor. Het is van belang te beseffen dat het aantal bij de GGD geteste personen momenteel een mix is van personen mét en personen zónder klachten, al dan niet naar aanleiding van een nauw contact getest (in het kader van bron- en contactonderzoek (BCO)), en al dan niet getest naar aanleiding van een tevoren positief bevonden zelftest (de zogenaamde confirmatietesten). Na exclusie van confirmatietesten was 9,3% van alle testen positief in de afgelopen zeven dagen, vergeleken met 7,4% de week ervoor. Hoeveel zelftesten thuis uitgevoerd worden, is onbekend. Bij deelnemers aan Infectieradar met covid-achtige klachten geeft ongeveer 60% van de deelnemers in de laatste weken aan dat men een test uitvoert of uit laat voeren. Van hen gebruikt ongeveer 60% alleen een zelftest, ongeveer 25% laat zich testen bij de GGD, en ongeveer 15% doet beide, al dan niet naar aanleiding van een positieve zelftest. Van alle personen die zich in de afgelopen week lieten testen bij de GGD, was dat bij 8% naar aanleiding van een positieve zelftest; 88% van positieve zelftesten werd bevestigd positief bij de GGD-bemonstering. Positieve confirmatietesten van zelftesten bedroegen 45% van alle positieve testen bij de GGD. Bij personen getest in het kader van het coronatoegangsbewijs (CTB) was het percentage positieve testen 0,4% in de afgelopen kalenderweek, vergeleken met 0,2% in de kalenderweek ervoor.

De geschatte opkomst voor ten minste één vaccinatie bedroeg tot en met 24 oktober 2021 87,3% voor de volwassen bevolking, en 83,8% had de volledige vaccinatieserie afgerond. Voor de bevolking vanaf 12 jaar is dit respectievelijk 85,2% en 81,8%. Voor de leeftijdsgroepen van jonger dan 40 jaar ligt de vaccinatiegraad op dit moment nog onder de 75%.

De instroom en bezetting op verpleegafdelingen en IC in de ziekenhuizen nam toe. In de afgelopen kalenderweek werden 603 opnames in het ziekenhuis geregistreerd, waarvan 115 op de IC, vergeleken met respectievelijk 440 en 83 de week daarvoor (bron: stichting NICE). Het gemiddeld dagelijkse aantal opnames op verpleegafdelingen was in de afgelopen week 100 ten opzichte van 63 de week daarvoor, en 18 ten opzichte van 15 op de IC (bron: LCPS, 21-27 oktober 2021). Op 27 oktober 2021 was de bedbezetting 659 in de kliniek en 200 op de IC. De eerder vastgestelde hoge vaccineffectiviteit tegen zowel ziekenhuisopname als IC-opname in Nederland persisteert in de meest recente data tot en met afgelopen week (95% en 97%). Deze is consistent iets lager in de oudste leeftijdsgroep: gemiddeld 90% voor ziekenhuisopname en 95% voor IC-opname, respectievelijk, voor de bevolking vanaf 70 jaar. Het aantal besmettingen in verpleeghuizen en woonzorgcentra voor ouderen laat een stijging zien die overeenkomstig is met de toename van de thuiswonende bevolking vanaf 70 jaar.

Reproductiegetal en prognose ziekenhuizen en IC

De meest recente schatting van het reproductiegetal Rt, zoals berekend op basis van de meldingen van positief geteste personen, is voor 11 oktober 2021 op basis van de Osiris-data (meldingen via de GGD’en): gemiddeld 1,19 (95%-interval 1,16-1,23) besmettingen per geval. De schatting op basis van het aantal nieuwe ziekenhuisopnames per dag kent een aanzienlijk grotere onzekerheid, omdat deze berekend wordt op veel geringere aantallen, maar ook deze waarde is voor 9 oktober 2021 boven de 1, namelijk 1,19 (95%-interval 0,19-1,49). Bijna alle infecties in Nederland worden momenteel veroorzaakt door de deltavariant.

Op basis van de recente toename in meldingen is de verwachting dat de komende week het aantal ziekenhuis- en IC-opnames verder gaat stijgen, met schattingen tot circa 175-200 ziekenhuisopnames per dag, en tot circa 30-40 IC-opnames per dag.

Op basis van een transmissiemodel dat wekelijks gefit wordt op het aantal waargenomen IC-opnames per dag, en waar onder andere de beschikbare informatie over vaccinaties (COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringssysteem, GGD’en), de effectiviteit van vaccins, en de geschatte opbouw van immuniteit door doorgemaakte infectie in de bevolking wordt meegenomen, wordt ook een toename verwacht van het aantal ziekenhuisopnames per dag en het aantal IC-opnames per dag. De toenames in opnames, voorspeld bij de modellering uitgaande van de huidige maatregelen, komen daarbij iets uit onder die zoals boven berekend op basis van de huidige (toename in) meldingen.

Belangrijk is dat de onzekerheid groot is over het tijdstip waarop een piek in de opnames en bedbezetting bereikt wordt en dat de piekwaarde van de IC-bezetting aanzienlijk kan variëren binnen wat mogelijk geacht wordt door een seizoenseffect en effect van vaccinatie op transmissie en infectie. Bijvoorbeeld, het OMT is op de hoogte gesteld van de uitkomsten van vier scenario’s die verschillen in het aantal contacten dat mensen in hun vrije tijd met elkaar hebben zonder anderhalve meter afstand te houden of zonder de inzet van CTB’s. Voor elk van deze scenario’s bestrijkt de onzekerheidsmarge een groot bereik aan mogelijke waarden; zowel waarden die vallen binnen de beschikbare zorgcapaciteit als waarden die uitkomen boven de beschikbare zorgcapaciteit. Deze modelprognose geeft bovendien een optimistisch beeld in de zin dat de vaccineffectiviteit tegen transmissie als constant wordt verondersteld, terwijl er ook aanwijzingen zijn dat deze daalt in de loop van de tijd, en in de zin dat de vaccinatiegraad binnen leeftijdsgroepen homogeen wordt verondersteld, terwijl de vaccinatiegraad zowel geografisch als in sociale groepen sterk kan variëren. Door dit laatste kunnen soms in korte tijd grotere pockets van infecties ontstaan, die het aantal meldingen en opnames omhoogstuwen. Door al deze onzekerheden kunnen de prognoses met betrekking tot de piekbelasting van de zorg achterblijven bij de realiteit: het voorspelde moment van de piekbelasting is mogelijk te vroeg, de voorspelde hoogte te laag.

3. Hoofdlijnen van deze regeling

De doelstellingen van het kabinet zijn ongewijzigd: een acceptabele belasting van de zorg, het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving en het zicht houden op het virus. Het OMT adviseert om zo spoedig mogelijk maatregelen te nemen om de toename van de ziekenhuisopnames en daarmee IC-opnames te keren en deze in de tijd te spreiden zodat de zorgcapaciteit in brede zin voor zowel patiënten binnen de reguliere zorg als voor covid-19-patiënten geborgd blijft.

Het kabinet ziet in dit advies aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.

Deze bestaan onder meer in verbreding van de inzet van CTB’s en het opnieuw invoeren van een mondkapjesplicht.

Verbreden inzet coronatoegangsbewijzen

Het gebruik van CTB’s wordt verbreed. Sinds 25 september zijn CTB’s verplicht gesteld voor risicovolle settings waar personen dicht op elkaar (in elkaars ademcirkel) verblijven, zoals bij eet- en drinkgelegenheden (inclusief de bijbehorende dansvoorzieningen en ook als de eet- en drinkgelegenheid onderdeel is van een andere locatie zoals een koffiebar in een boekenwinkel, een sportkantine, een bar in een casino of een restaurant in een hotel), voor evenementen (waaronder publiek bij professionele sportwedstrijden en topcompetities) alsmede bij de vertoning van kunst en cultuur (ook in een bioscoop, theater, concertzaal of poppodium). Van deze CTB-plicht waren onder meer doorstroomlocaties en buitenterrassen uitgezonderd. Gezien de huidige epidemiologische situatie en verwachtingen voor de aankomende tijd, stelt het kabinet CTB’s ook verplicht in de volgende situaties:

  • doorstroomlocaties in de kunst- en cultuur (zoals musea);

  • evenementen waarbij sprake is van doorstroom van deelnemers (zoals bepaalde sportevenementen en kermissen);

  • buitenterrassen;

  • publiek bij amateursport in de publieke binnenruimte van een sportlocatie (met uitzondering van jeugd tot 18 jaar);

  • sportbeoefening in de publieke binnenruimte van een sportlocatie (met uitzondering van jeugd tot 18 jaar);

  • kunst- en cultuurbeoefening (met uitzondering van jeugd tot 18 jaar).

Het OMT geeft in zijn advies naar aanleiding van de 128e bijeenkomst aan dat er zo spoedig mogelijk aanvullende maatregelen nodig zijn om de toename van de ziekenhuis- en daarmee IC-opnames te keren en deze in de tijd te spreiden zodat de zorgcapaciteit in brede zin voor zowel patiënten binnen de reguliere zorg als voor covid-19-patiënten geborgd blijft.

Het breder inzetten van het CTB is een gerichte maatregel die effect kan hebben op de transmissie, de doorgifte van het virus. Voor de onderbouwing ervan verwijst het OMT naar zijn eerdere adviezen hierover, maar hecht eraan op te merken dat het gebruik van CTB’s een gunstige invloed heeft op te verwachten ziekenhuisopnames, ook nu recent is gebleken dat vaccinatie de transmissie van het virus minder lijkt te onderdrukken dan eerder het geval was. De prevalentie van besmettingen, is immers nog steeds hoger in het ongevaccineerde deel van de bevolking, en de kans op transmissie bij een besmetting na vaccinatie is kleiner. Hierbij vindt het OMT het van belang dat er onderscheid wordt gemaakt in activiteiten en situaties die incidenteel en vrijwillig zijn, en situaties die een meer permanent karakter hebben, zoals opleiding, werk en zorg.

Het OMT adviseert in de volgende situaties het CTB ook in te gaan zetten:

  • in kunst- en cultuurbeoefening (vanaf 18 jaar);

  • buitenterrassen bij horeca;

  • doorstroomlocaties (zoals musea, kermis, etc.);

  • sportbeoefening (vanaf 18 jaar), met name daar waar het binnensport betreft, waaronder ook sportscholen;

  • publiek bij amateurwedstrijden.

Wat betreft de activiteiten rondom sportbeoefening benadrukt het OMT dat de sportkantines en toepassing van CTB’s aldaar, in zijn beoordeling al onder de koppeling van CTB’s en horeca viel. Dergelijke uitbreiding van toepassing van CTB is alleen effectief indien de afspraken ook gehandhaafd worden, waarbij naast het CTB’s ook de identiteit van de persoon gecontroleerd moet worden, aldus het OMT.

CTB’s worden verplicht voor (binnen- en buiten) doorstroomlocaties in de cultuursector (zoals musea, beeldentuinen, monumenten en presentatie-instellingen). Verder zal ook voor (binnen- en buiten) evenementen waarbij sprake is van doorstroom van deelnemers (zoals kermissen) de inzet van CTB worden verplicht. Dit heeft tot gevolg dat ook voor deze evenementen de voorwaarden uit artikel 5.2 Trm zullen gelden, waaronder de verplichting dat bijvoorbeeld een kermis op een afgesloten locatie plaats dient te vinden. Het lokaal gezag beoordeelt of en op welke wijze, onder de gestelde voorwaarden, evenementen doorgang kunnen vinden. Personen tot en met 17 jaar die deelnemen aan georganiseerde jeugdactiviteiten (ook wanneer sprake is van een evenement) en hun begeleiders, zijn uitgezonderd van de CTB-plicht. Onder georganiseerde jeugdactiviteiten worden onder meer scoutingactiviteiten en sinterklaasintochten verstaan. Daarnaast geldt er een CTB-plicht voor bij een eet- en drinkgelegenheid behorende terrassen in de buitenlucht die aan de bovenzijde of aan drie zijden open zijn.

De inzet van CTB’s wordt verder verplicht voor de beoefening van kunst en cultuur (binnen en buiten) en de publieke binnenruimte van een locatie voor de beoefening van sport. Dit betekent dat voor onder meer de fanfare (binnen en buiten), fitness en voetbaltraining (binnen) een CTB-plicht geldt. Ook het publiek bij sportbeoefening dient voor de binnenruimten in het bezit te zijn van een CTB. Aangezien de beoefening van sport en kunst en cultuur van significante waarde is voor de mentale en fysieke ontwikkeling van jongeren, heeft het kabinet besloten om een uitzondering te maken voor personen tot en met 17 jaar. Hiermee wordt de drempel voor de beoefening van zowel sport als kunst en cultuur zo laag mogelijk gehouden voor deze doelgroep. Voor de eet- en drinkgelegenheden en andere gebouwen (zoals kleedkamers) behorende bij de sportlocatie wordt dezelfde leeftijdsgrens gehanteerd. Ook in deze gevallen geldt een CTB-plicht voor personen van 18 jaar en ouder. Afhaal (met mondkapje) voor gebruik anders dan in de eet- en drinkgelegenheid blijft net als in andere eet- en drinkgelegenheden zonder CTB mogelijk. Bij multifunctionele accommodaties geldt dat de eet- en drinkgelegenheid afgescheiden moet zijn.

Rekening houdend met het feit dat de meeste sportverenigingen en -clubs in grote mate afhankelijk zijn van vrijwilligers voor onder meer de controle en uitvoering van de CTB-plicht, is een uitzondering gemaakt voor sportbeoefening búíten en de toeschouwers (bijvoorbeeld bij een training) hierbij. De CTB-plicht in publieke binnenruimten van sportlocaties geldt alleen voor het daar aanwezige publiek. Publiek zijn personen die ergens aanwezig zijn, met uitzondering van de daar al dan niet tegen betaling werkzame personen (artikel 1.1 Trm). Personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten zijn generiek uitgezonderd van de CTB-verplichting.3 Voor de buitensporters én de toeschouwers (allebei publiek) buiten geldt wel een CTB-plicht als zij de toiletten, kleedkamer of sportkantine (op de sportlocatie) betreden. Ook voor sportwedstrijden (zijnde evenementen) van amateurs búíten geldt dat de deelnemers (onder andere de sporters en de toeschouwers) aan het evenement zijn uitgezonderd van de CTB-plicht.

Voor wedstrijden van topsporters geldt een afwijkend regime. Ten aanzien van professionele sportwedstrijden (binnen en buiten) blijft namelijk het regime bij evenementen gelden. De deelnemers (onder andere het publiek bij een wedstrijd) aan het evenement blijven CTB-plichtig vanaf dertien jaar en niet achttien jaar, zoals bij sportwedstrijden van amateurs geldt. De topsporters zelf zijn niet CTB-plichtig, omdat zij aldaar werkzaam zijn en personen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten generiek uitgezonderd zijn van de CTB-verplichting.4

De CTB-plicht in het kader van sport, kunst en cultuur geldt voor zover dit plaatsvindt op locaties voor de beoefening van kunst en cultuur en binnenlocaties voor de beoefening van sport. Dit betekent onder meer dat voor een rondje hardlopen door de stad, gitaarspelen in het park en voetballen op het buitenveld van een voetbalclub of op een openbaar veldje geen CTB-plicht geldt. Dit is immers in de openbare ruimte dan wel buiten. Evenmin is sportbeoefening in een penitentiaire inrichting CTB-plichtig, aangezien dit een besloten plaats betreft.

Om te beoordelen of sprake is van sport dient naar de omstandigheden van het geval gekeken te worden. Voor die beoordeling kan bekeken worden of het hoofddoel van de activiteit, sportbeoefening dan wel vermaak betreft. Zo zijn bijvoorbeeld locaties voor paintball, ballenbakken en lasergamen aan te merken als spellocaties en niet als sportlocaties. Voor deze en andere spellocaties (waar ook dierenparken en attractieparken tot behoren) geldt geen verplichte inzet van CTB.

CTB’s kunnen op dezelfde manier als voorheen worden verkregen: middels volledige vaccinatie, een herstelbewijs of een testbewijs. Voor de testbewijzen geldt dat de hiervoor afgenomen test niet ouder dan 24 uur mag zijn vanaf het moment van afname tot deelname of toegang. Vaccinatiebewijzen zijn niet eerder dan 14 dagen na volledige vaccinatie geldig, voor het Janssenvaccin wordt een wachttijd van 28 dagen gehanteerd. Voor personen die niet over een herstel- of vaccinatiebewijs beschikken is voldoende testcapaciteit beschikbaar gesteld. Testen voor het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs is gratis.

Mondkapjesplicht

De bestaande mondkapjesplicht wordt uitgebreid. De mondkapjesplicht geldt reeds in, kort gezegd (de voertuigen van) het openbaar vervoer, in vliegtuigen en op luchthavens vanaf de security. Vanaf 6 november 2021 moet ook weer een mondkapje worden gedragen op stations, halteplaatsen, of andere bij het openbaar vervoer behorende voorzieningen en de daarbij behorende perrons, trappen tunnels en liften en op de gehele luchthaven, bij contactberoepen door zowel klant als aanbieder, en in alle publieke binnenruimten zoals detailhandel en de wachtruimte van een gemeentehuis. Hierbij zijn situaties waar de inzet van CTB’s is voorgeschreven, zoals in de horeca, uitgezonderd. Deze uitzondering geldt ook voor personeel. In het geval van afhaal in een eet- en drinkgelegenheid voor gebruik elders is er geen CTB voorgeschreven en geldt de mondkapjesplicht wel. De mondkapjesplicht geldt, alleen bij verplaatsing, ook in onderwijsinstellingen van het middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Voor besloten plaatsen zoals religieuze instellingen en kantoren is er geen mondkapjesplicht.

Het OMT adviseert in het advies naar aanleiding van de 128e bijeenkomst om de verplichting tot het dragen van mondkapjes weer in te voeren in ruimtes waar men gedurende enige tijd bijeen staat in een binnenruimte, zoals publieke ruimtes, en in het openbaar vervoer, op stations en op de perrons. Bij contactberoepen ziet het OMT de laatste tijd consistent een relatief hoog percentage positieve testen; ook voor contactberoepen zou een mondkapje gebruikt moeten worden.

Gelet op het toenemende aantal besmettingen, acht het kabinet het noodzakelijk dat in beginsel mondkapjes worden gedragen op een aantal plaatsen waar personen gedurende enige tijd bijeen staan. De mondkapjesplicht gaat verspreiding van het virus tegen en is van belang op het moment dat sprake is van verregaande verspreiding van het virus. Niet-medische mondkapjes kunnen tegelijkertijd de overdracht van andere luchtwegvirussen enigszins tegengaan, wat de druk op huisartsenpraktijken en GGD-teststraten kan verminderen (OMT-advies naar aanleiding van de 80e OMT-bijeenkomst van 13 oktober 2020). Het gebruik van niet-medische mondkapjes kan de toenemende druk op de zorg daarmee beperken.

4. Noodzakelijkheid en evenredigheid

Grond- en mensenrechten

De noodzaak om maatregelen te treffen volgt uit het recht op gezondheidszorg zoals dit voortvloeit uit artikel 22 van de Grondwet. Dit artikel waarborgt dat het kabinet maatregelen treft ter bevordering en bescherming van de volksgezondheid. Dit sociale grondrecht komt overeen met wat in internationale verdragen is bepaald (artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, artikel 11 van het Europees Sociaal Handvest, artikel 35 van EU-Handvest). Er is dus een grond- en mensenrechtelijke opdracht voor het kabinet om op te treden ter bescherming van de volksgezondheid.

De maatregelen die worden genomen zijn allen gestoeld op hoofdstuk Va Wpg. Hiermee wordt voldaan aan de eis dat beperkingen alleen mogen plaatsvinden indien daar een wettelijke basis voor is. De grondrechtelijke aspecten van deze grondslagen zijn uitgebreid toegelicht in de memorie van toelichting van zowel de Tijdelijke wet maatregelen covid-195 als de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen.6

In de strijd tegen het virus kunnen de maatregelen die genomen moeten worden, raken aan diverse mensenrechten. De verplichting tot het dragen van een mondkapje raakt het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen (artikel van de 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). Het uitbreiden van de CTB-plicht raakt aan het recht op privacy en het recht op lichamelijke integriteit indien een test wordt ondergaan om een CTB te verkrijgen (artikel 10 en 11 van de Grondwet en artikel 8 EVRM). Tevens worden het recht op bewegingsvrijheid en het recht op eigendom geraakt door de CTB-plicht (respectievelijk artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM). Al deze grondrechten hebben echter met elkaar gemeen dat ze niet absoluut zijn. Beperkingen daarop zijn toegestaan indien zij een wettelijke basis hebben en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn. De inperking van grondrechten wordt afgewogen tegen de grondwettelijke plicht van de regering om de volksgezondheid te beschermen.

Beperkingen van grondrechten dienen volgens vaste jurisprudentie betreffende het EVRM en andere internationale mensenrechtenverdragen noodzakelijk en proportioneel te zijn. De maatregelen die worden genomen, zijn gebaseerd op het OMT-advies naar aanleiding van de 128e bijeenkomst. Zoals in paragraaf 3 is toegelicht komen de maatregelen in overwegende mate overeen met het OMT-advies. Uit dit advies mag het kabinet aannemen dat de maatregelen geschikt zijn. Uit het OMT-advies volgt ook de noodzaak om geschikte maatregelen te nemen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het OMT niet per maatregel specifiek kan aantonen wat de bijdrage is aan de het verminderen van het aantal besmettingen. Op het vraagstuk van proportionaliteit wordt in het onderstaande ingegaan.

Proportionaliteit

In paragraaf 3 is toegelicht welke onderdelen van de Trm bij de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling aangescherpt worden. Met deze regeling wordt een deel van de maatregelen getroffen die in deze fase noodzakelijk zijn. Daarbij speelt een aantal overwegingen een rol. Dit betreft in de eerste plaats het advies van het OMT (zie ook paragraaf 2 en 3), maar er is ook rekening gehouden met het maatschappelijk beeld volgens de inzichten van en reflecties op de maatregelen van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en reflecties op de maatregelen van de Ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de ‘Trojka’) en met uitvoeringstoetsen van de nationale politie, gemeenten (via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)) en veiligheidsregio’s, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de gedragsunit van het RIVM, de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) en het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC). Hieronder wordt daarop ingegaan.

Sociaalmaatschappelijke reflectie en maatschappelijk beeld

Het SCP geeft aan dat enkele sectoren, waaronder de culturele sector, de horeca en evenementenbranche hard zijn geraakt door de crisis en bijbehorende maatregelen. De vrijetijdsbesteding die deze gelegenheden bieden, zijn voor veel mensen belangrijke activiteiten die bijdragen aan ontplooiing, ontspanning, plezier en ontmoeting. Het vasthouden aan de bezoekersnormen en sluitingstijden van de horeca brengt financiële gevolgen voor de getroffen sector mee. Het SCP geeft aan dat er twijfels bestaan over de effectiviteit van deze maatregelen. Het SCP noemt het van belang dat het doel en de effectiviteit van bestaande maatregelen helder worden onderbouwd en inzichtelijk worden gemaakt. Het refereert aan een onderzoek van de RIVM gedragsunit waaruit blijkt dat met name de hygiënemaatregelen nog altijd goed worden nageleefd. Afstand houden van anderen kan in de praktijk echter niet altijd worden gerealiseerd. Ook het geldende thuiswerkadvies blijkt steeds lastiger in praktijk te brengen. Bijna zes op de tien deelnemers van het onderzoek zegt dat het lukt om voldoende afstand te houden, ruim vier op de tien lukt dat niet.

Volgens het SCP is het te verwachten dat de mensen die het hardst zijn geraakt door de crisis, in het najaar en de winter nog niet of onvoldoende hersteld zijn. Verdere negatieve gevolgen en ervaringen komen daar bovenop, stelt het SCP, en kunnen bovendien ook negatieve invloed hebben op het draagvlak en de naleving vanuit deze groep. Het SCP stelt dat hoe restrictiever het pakket aan maatregelen is en hoe langer dit voortduurt, des te lager het (gemiddeld) psychisch welbevinden van burgers en des te hoger de (gemiddelde) gevoelens van eenzaamheid zullen zijn. De hoge bezettingsgraad van coronapatiënten in de ziekenhuizen leidt tevens tot uitgestelde zorg met nadelige gevolgen voor zowel de gezondheid als de kwaliteit van leven. Daarbij is een aantal groepen in de samenleving harder geraakt door de coronacrisis dan andere groepen. Het SCP wijst erop dat de sociaal-maatschappelijke gevolgen van de crisis zich minder snel herstellen dan de besmettingscijfers. Het is belangrijk de ontwikkeling in sociaal-maatschappelijke effecten in het oog te houden en rekening te houden met een mogelijk verhoogde vraag naar ondersteuning vanuit het sociaal domein en de geestelijke gezondheidzorg, ook in de periode na de crisis.

Ten behoeve van draagvlak in de samenleving, vertrouwen in de instituties en het bereiken van ongevaccineerde kwetsbare groepen adviseert het SCP dat er sprake is van heldere en transparante communicatie en toegankelijke informatievoorziening. Daarbij beveelt het SCP ook aan dat er in de communicatie voldoende aandacht wordt besteed aan de betekenis van de gedeelde (en eigen) verantwoordelijkheid van mensen voor hun eigen gezondheid en die van anderen. Bij alle communicatie, zowel over maatregelen als het vaccinatiebeleid, is het belangrijk aandacht te hebben voor hoe informatie iedereen bereikt, en welke kanalen daarvoor kunnen worden gebruikt. De meer fundamentele boodschap over de uitlegbaarheid van besluiten en het belang van een betrouwbare overheid wordt volgens het SCP ook bevestigd door onderzoek van het RIVM naar de voorkeuren van mensen over mogelijke opschaling van maatregelen dit najaar. Hieruit komt naar voren dat er moet worden gekozen voor effectieve maatregelen en voor maatregelen die tot weinig negatieve (langetermijn)effecten leiden. Het advies is te kiezen voor generieke maatregelen in plaats van maatregelen die een specifieke groep of specifiek gebied raken. Tot slot beveelt het SCP aan te waken voor stigmatisering van bevolkingsgroepen waarbij voorkomen wordt dat gehele groepen – zoals op dit moment niet-gevaccineerden – worden weggezet als onwillig, onwetend of onverantwoordelijk. Het SCP adviseert de verschillende perspectieven en zorgen van mensen te erkennen en nadrukkelijk mee te nemen in de communicatie en informatievoorziening. Volgens het SCP zou dit kunnen voorkomen dat tegenstellingen tussen gevaccineerden en niet-gevaccineerden verder worden verscherpt en tot grotere spanningen in de samenleving leiden.

Sociaal-maatschappelijke en economische reflectie Trojka

De sociaal-maatschappelijke en economische reflectie van de Trojka geeft prioriteit aan het inzetten op maatregelen die tijdig, gericht en effectief bijdragen aan het tegengaan van overbelasting van de zorg. De Trojka adviseert onder meer het volgende.

De Trojka adviseert in te zetten op maatregelen met zo laag mogelijke sociaal-maatschappelijke en economische kosten, zoals betere naleving van maatregelen, het thuiswerkadvies, het advies om een veilige afstand te houden en het opnieuw verplichten van mondkapjes.

De Trojka beveelt aan om in te zetten op het versterken van de naleving van het CTB, daar waar mensen kwetsbaar zijn of een lage immuniteitsgraad kennen. Zij adviseren dat de (lokale) overheid en ondernemers in CTB-sectoren gezamenlijk zouden kunnen optrekken ten behoeve van de naleving, waarbij ook het opleggen van sancties niet moet worden uitgesloten. Ook het inzetten op gedragsinterventies zou de naleving van de basisregels versterken daarmee kan worden voorkomen dat er zwaardere (sectorale) maatregelen worden genomen.

De sociaal-maatschappelijke en economische effecten van het verbreden van CTB’s binnen de huidige door de wet aangewezen sectoren zijn relatief beperkt vanwege de beperkte schaal van doorstroomlocaties en terrassen. Op individueel niveau heeft het verbreden van de CTB inzet echter wel impact. Het gebruik van mondkapjes kan helpen in settings waar afstand houden moeilijk is of waar het CTB-regime niet van toepassing is. De inzet van mondkapjes heeft bovendien beperkte sociaal-maatschappelijke en economische effecten.

De Trojka stelt dat een verbreding van CTB’s (en ook de beoogde verdere verbreding) ook het gevoel van een tweedeling in de maatschappij vergroot. Tot slot geeft de Trojka aan dat de sociaal-maatschappelijke en economische kosten van regionale maatregelen verhoudingsgewijs kleiner zijn vanwege de kleinere schaal van ingrijpen.

Uitvoeringstoets

Nationale Politie, openbaar ministerie, buitengewoon opsporingsambtenaren (Rijk)

Door de politie en het openbaar ministerie (OM) is voorop gesteld dat een verdieping en verbreding heeft plaatsgevonden van het maatschappelijk ongenoegen en dat er signalen van polarisatie zijn. Er is kenbaar gemaakt dat dit bij nieuwe maatregelen kan toenemen en kan leiden tot demonstraties en burgerlijke ongehoorzaamheid. Dit kan gevolgen hebben voor de openbare orde. Verder merken de politie en het OM op dat bij het opnieuw invoeren van strafrechtelijke bepalingen voor individuen (bijvoorbeeld mondkapjesplicht) het laatst geldende beleid wordt toegepast. Dit betekent dat de strafrechtelijke handhaving zich richt op individuen in de openbare ruimte en dat bij ondernemers of organisatoren de nadruk ligt op bestuurlijk toezicht en handhaving. Strafrechtelijke handhaving vindt daar alleen plaats bij excessen. Meer specifiek geldt voor de handhaving van maatregelen die zich richten op degenen die niet gevaccineerd zijn, dat dit niet strafrechtelijk kan worden gehandhaafd omdat ter bewijsvoering dan de vaccinatiestatus (medische status) moet blijken.

Wat betreft de CTB’s merken de politie en het OM op dat uitbreiding binnen de huidige door de wet aangewezen sectoren mogelijk is. Ook daarbij geldt dat ondernemers in beginsel zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving en dat toezicht en handhaving primair bestuurlijk zijn. De inzet van de politie is daar alleen aan de orde als er een noodzaak is om als sterke arm op te treden. Daarbij stellen de politie en het OM wel dat het toezicht lokaal nog zou kunnen worden geïntensiveerd. Verder zou de naleving van de plicht van een CTB wat hen betreft kunnen worden bevorderd door het gebruik (of het in bezit hebben) van een QR-code (of polsbandje) van een ander als overtreding strafbaar te stellen. Het betreft dan een lex specialis ten opzichte van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (zonder opzetvereiste), wat eenvoudig en met een transactie af te handelen is. Handhaving hierop zou dan ook plaats kunnen vinden door aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren en de politie.

Ten aanzien van eventuele mogelijke regionale maatregelen vragen de politie en het OM aandacht voor goede communicatie en een duidelijke geografische afbakening. Verschillen tussen gemeenten zijn juridisch lastig verdedigbaar en waar de grenzen van regio’s lopen is niet algemeen bekend. Omdat de politie-inzet potentieel door het hele land kan plaatsvinden, krijgen handhavers bovendien te maken met diverse regels. Voor handhavers is dit een onwerkbare situatie waardoor onvoldoende gehandhaafd kan worden en de geloofwaardigheid van de overheid op het spel staat.

VNG en veiligheidsregio’s

De VNG en veiligheidsregio’s stellen dat vanuit naleving en handhaafbaarheid heldere en uitlegbare regels (voor zowel gevaccineerden als niet-gevaccineerden) van belang zijn. Verder wijzen zij op mogelijke spanningen in de samenleving tussen gevaccineerden en niet-gevaccineerden en waarschuwen zij voor polarisatie en uitsluiting, met name onder jeugdigen. Dit kan tot problemen bij de handhaving leiden, maar ook problemen voor de openbare orde en veiligheid opleveren. De VNG en veiligheidsregio’s pleiten er in dat kader voor essentiële functies voor iedereen toegankelijk te houden. Voor andere functies geldt wat hen betreft dat het doel en de effecten van de maatregelen in relatie tot het draagvlak in het oog moeten worden gehouden.

De VNG merkt op dat er bij een bredere inzet van CTB’s meer van toezicht en handhaving door gemeenten wordt gevraagd, terwijl de grenzen bereikt lijken te zijn. Gevraagd wordt of het Rijk hier iets in kan betekenen. In elk geval door in de communicatie duidelijk te maken dat de verantwoordelijkheid primair bij de sectoren ligt en toezicht en handhaving het sluitstuk zijn, maar ook bijvoorbeeld door de rijksinspecties in te zetten. Vanuit de veiligheidsregio’s is de wens uitgesproken CTB’s alleen binnen uit te breiden. Uitbreiding buiten, zoals op terrassen en sportvelden, ligt wat hen betreft minder voor de hand. Verder zouden zij graag zien dat georganiseerde jeugdactiviteiten, wijkvoorzieningen, dagbesteding en activiteiten voor kwetsbaren, uitvaarten en trouwplechtigheden uitgezonderd blijven.

De VNG en veiligheidsregio’s stellen dat de uitvoerbaarheid van CTB’s bij sport lastig is. De amateursport is veelal afhankelijk van vrijwilligers, sportvelden kennen meestal meerdere ingangen en mensen komen en gaan. Er ontstaan bovendien afbakeningsproblemen met sporten in de openbare ruimte, doorstroom en spel. De afbakeningsproblemen ten aanzien van de openbare ruimte gelden ook voor de beoefening van kunst en cultuur. Voor wat betreft de horeca pleiten de VNG en veiligheidsregio’s ervoor de afhaalfunctie in stand te houden. Ook in verband met mogelijke afbakeningsproblemen tussen winkels en horeca.

De VNG en veiligheidsregio’s zijn voorstander van landelijke maatregelen en tegenstander van lokale maatregelen. Lokale maatregelen leiden volgens hen tot een waterbedeffect en zijn ook niet uitvoerbaar en onwenselijk. De vaccinatiegraad loopt in steden binnen wijken en stadsdelen sterk uiteen en er kan onbegrip ontstaan door de verschillen. Dit kan leiden tot een afnemende bereidheid om de regels na te leven en wellicht ook meer verzet en protesten opleveren. Dit heeft gevolgen voor het toezicht en de handhaving, maar ook voor de openbare orde en veiligheid.

Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) vraagt aandacht voor de formulering van het advies inzake de veilige afstand. Voorkomen moet worden dat de algemene notie dat de veilige afstand gewenst is, verloren gaat op het moment dat anderhalve meter niet mogelijk is. De herinvoering van het thuiswerkadvies, de mondkapjesplicht en het advies inzake de veilige afstand betekenen voor de ISZW dat zij kan terugvallen op de oude handelingskaders. Dit betekent dat handhaving mogelijk is, maar wel beperkt. Vanuit handhavingsperspectief verdienen maatregelen op landelijk niveau volgens de ISZW de voorkeur. Met name bij sectoren met veel (deels internationale) arbeidsmobiliteit en kortdurende arbeidslocaties compliceren niet-verplichtende, voorwaardelijke of lokale maatregelen te veel. Tot slot benadrukt ISZW dat van belang is dat toezichthouders die gezamenlijk op pad gaan en hun eigen coronabeleid op elkaar afstemmen.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) stelt dat regionale maatregelen kunnen leiden tot verschillen in de manier waarop toezicht kan worden gehouden. Het is dan van belang dat dergelijke keuzes uitlegbaar zijn. De NVWA voorziet daarnaast een groter risico op agressie of ander ongewenst gedrag in regio’s. Dit kan terugslaan op de inspecteurs.

RIVM coronagedragsunit

De gedragsunit van het RIVM merkt in het algemeen op dat heldere, consistentie en herhaalde communicatie over het nut en de noodzaak van naleving van de (basis)maatregelen zelftesten en naleving, ook voor gevaccineerde mensen, essentieel is. Voor het draagvlak en de naleving is bovendien van belang dat maatregelen noodzakelijk, effectief én haalbaar zijn en dat rekening is gehouden met rechtvaardigheid en solidariteit. Advies van de gedragsunit is dus om de maatregelen af te stemmen met burgers en uitvoerende organisaties waarbij het collectieve belang van maximale vrijheid, deelname aan de maatschappij voor iedereen én toegankelijkheid van zorg vooropstaat.

Meer specifiek geeft de gedragsunit aan dat bij een hoge dreiging veel mensen de voorkeur geven aan kort en hard ingrijpen met een effectief pakket, boven mild maar langdurig ingrijpen. De gedragsunit verwacht in dat kader dat het aanscherpen van het thuiswerkadvies, het binnenlands reisadvies, de anderhalve meter afstand en het uitbreiden van de mondkapjesplicht naar verwachting op meer draagvlak en naleving zullen kunnen rekenen dan (sterk) sociaal beperkende maatregelen. De verwachting van de gedragsunit is echter wel dat de naleving daarbij mogelijk lager is dan in eerdere fases. Verder acht de gedragsunit ook het uitbreiden van de CTB’s in de reeds aangewezen sectoren uitlegbaar. Voor kort en krachtig lokaal ingrijpen geldt dat de gedragsunit meent dat dit valt uit te leggen als mogelijke opschalingsstrategie, in nauw overleg met de lokale overheden en organisaties.

Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie

Het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) signaleert in het algemeen dat een deel van de samenleving het gevoel heeft dat er te ruim is versoepeld. Het adviseert dit sentiment in de communicatie te benoemen en aan te geven waarom dit destijds een verantwoorde stap was. Verder komen een aantal maatregelen die in september zijn vervallen, nu weer terug. Het NKC stelt dat dit kan worden ervaren als jojo-beleid en adviseert daar rekening mee te houden. Deze ronde van verzwaringen is volgens het NKC ook in zoverre anders dan de eerdere verzwaringen, omdat nu iedereen die gevaccineerd wil worden, gevaccineerd is. Een deel van de gevaccineerden zal in verband daarmee ervaren dat de huidige verzwaringen veroorzaakt worden door de niet-gevaccineerden en dus eigenlijk onnodig zijn. Het NKC waarschuwt dat dit kan leiden tot polarisatie. Als het kabinet zou kiezen voor verzwaringen die voornamelijk gevolgen hebben voor niet-gevaccineerden, wordt dat volgens het NKC door een deel van de samenleving ervaren als maatschappelijke uitsluiting en ook dat leidt tot polarisatie. Het NKC meent dus dat het raadzaam is om in de communicatie zo verbindend mogelijk te zijn, mogelijke spanningen te benoemen en dilemma’s te schetsen. Tot slot is voorstel van het NKC om in de communicatie het gemeenschappelijke doel te benoemen en te benoemen wat burgers, sectoren en de overheid (kunnen) doen om een bijdrage te leveren aan het verder voorkomen van een opleving van het virus.

Ten aanzien van de aanscherping van het thuiswerkadvies, het binnenlands reisadvies en de anderhalve meter merkt het NKC op dat dit herkenbare adviezen zijn, die daardoor goed communiceerbaar zijn. Het draagt ook bij aan het versterken van het urgentiegevoel in de samenleving. Extra communicatie is volgens het NKC wel nodig om de naleving te bevorderen.

Voor de mondkapjesplicht geldt eveneens dat dit een herkenbare maatregel is. Dit mede doordat de verplichting op dezelfde locaties geldt. Daardoor is de maatregel ook makkelijk communiceerbaar. Het NKC heeft bovendien vastgesteld dat ongeveer 40% van de samenleving vindt dat de mondkapjesplicht weer op meer plekken zou moeten gelden. De naleving was tot slot goed. Het NKC verwacht dan ook dat de naleving ook nu weer snel hoog zal zijn.

Afweging

Het kabinet ziet in het advies van het OMT aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen. Bij de besluitvorming ten aanzien van het maatregelenpakket zijn verschillende factoren meegewogen. Zo dienen maatregelen effectief te zijn in het tegengaan van de verspreiding van het virus in relatie tot het huidige epidemiologische beeld, dienen deze zo spoedig mogelijk ingevoerd te kunnen worden en op relatief korte termijn effect te hebben. Daarnaast dient er in het pakket een balans gevonden te worden tussen enerzijds het niet onnodig treffen van gevaccineerden en anderzijds het niet ‘‘bestraffend’ zijn voor ongevaccineerden. Daarbij dienen maatregelen – gelet op een te voorkomen tweedeling in de samenleving – op zoveel mogelijk draagvlak te kunnen rekenen zodat deze geen polarisatie en radicalisering aanwakkeren. Zoals altijd worden bij deze afweging de sociaal-maatschappelijke en economische effecten meegewogen in de besluitvorming.

Dit heeft geleid tot een pakket aan maatregelen dat enerzijds bestaat uit aanvullende maatregelen ten behoeve van verhoging van de beschikbare IC-capaciteit en de vaccinatiegraad. Anderzijds heeft het kabinet gekozen voor een verzwaring van het maatregelenpakket ten behoeve van het beperken van het verspreidingsrisico. Deze verzwaring bestaat uit aanscherping van adviezen en de met deze regeling geregelde verbreding van de inzet van CTB’s en het opnieuw invoeren van een mondkapjesplicht (zie paragraaf 3). Met de nieuwe maatregelen wil het kabinet op proportionele wijze de doelstellingen behalen. Cruciaal hierbij zijn een goede naleving, communicatie en toezicht en handhaving.

5. Regeldruk

De uitbreiding van de verplichtstelling van het CTB voor buitenterrassen bij de horeca, de beoefening van kunst en cultuur en sport, doorstroomlocaties in de cultuursector en evenementen waarbij sprake is van doorstroom van deelnemers, zorgt voor een toename van de regeldruk voor burgers, bedrijven/instellingen en professionals die actief zijn in deze sectoren. De effecten van deze regeling op de regeldruk zijn reeds beschreven in de memorie van toelichting bij het voorstel van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen.7 Voor de burger bestaat de regeldruk uit het verkrijgen van een testuitslag en het tonen van een toegangsbewijs, tegelijk met het identiteitsbewijs. Het gaat om een tijdsinvestering van gemiddeld zestig tot tachtig minuten per persoon. De organisatie die verantwoordelijk is voor de activiteit of de voorziening dient het toegangsbewijs en eventueel het identiteitsbewijs te lezen. Daarvoor zal een proces voor toegangscontrole moeten worden ingericht. Daar is per organisatie, naar schatting, eenmalig een uur voor nodig door een administratief medewerker en een half uur door een medewerker die een controle kan uitvoeren op het ontworpen proces. In totaal bedraagt de eenmalige toename van de regeldruk per organisatie € 66. Daarnaast is een additionele toegangscontrole nodig, die naar inschatting gemiddeld twintig seconden extra per persoon zal vergen. Ook voor uitvoerders van testen is er sprake van regeldruk door de inzet van toegangsbewijzen.

Deze regeling legt een verplichting op tot het dragen van een mondkapje in publieke binnenruimten, stationsgebouwen en luchthavens, in onderwijsinstellingen en voor contactberoepen. Om aan deze verplichting te voldoen, moeten mondkapjes gekocht worden. Er wordt uitgegaan van zo’n vijftien miljoen burgers die verplicht zijn een mondkapje te dragen (alle personen van dertien jaar en ouder). Een mondkapje is op dit moment al verplicht in het openbaar vervoer en is al lange tijd verplicht geweest. Daarom wordt geschat dat twaalf miljoen mensen al in het bezit zijn van één of meerdere mondkapjes. Dit betekent dat drie miljoen mensen nog mondkapjes aan moeten schaffen. Bij een wasbaar mondkapje wordt uitgegaan van twee mondkapjes per persoon. De prijs van een mondkapje wordt geschat op € 1,–. De gevolgen voor de regeldruk zijn als volgt:

Regeldruk

P

Q

Totaal

Aanschaf mondkapjes

€ 2

6.000.000

€ 12.000.000

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Dit onderdeel voegt drie begripsbepalingen toe aan artikel 1.1.

Bij publieke binnenruimten gaat het om een specifieke categorie publieke plaatsen als bedoeld in artikel 58a Wpg, te weten de publieke plaatsen met uitzondering van erven behorend bij een voor het publiek openstaand gebouw. Het gaat daarbij om voor het publiek openstaande gebouwen, lokalen, voertuigen en vaartuigen. Te denken valt aan cafés, restaurants, musea, de voor het publiek openstaande ruimten en zittingszalen in gerechtsgebouwen ten behoeve van openbare zittingen, winkels, bioscopen, theaters, overdekte speelhallen, speeltuinen en klimhallen, winkelcentra en gebouwen in dierentuinen en attractieparken. Ook voor publiek toegankelijke voer- en vaartuigen zijn publieke binnenruimten, zoals treinen, veerponten, vliegtuigen en luchtballonnen. Voertuigen die voor privégebruik worden gebruikt vallen buiten de definitie, omdat deze niet voor het publiek openstaan. Gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet zijn van het begrip publieke plaats uitgezonderd in artikel 58a, eerste lid, Wpg.

Voor de begripsbepalingen van instelling voor beroepsonderwijs en instelling voor hoger onderwijs is aangesloten bij de desbetreffende sectorwetgeving. Voor het hoger beroeps- en universitair onderwijs is dit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en voor het beroepsonderwijs de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Onderdeel B

Dit onderdeel voegt een hoofdstuk toe aan de Trm op grond waarvan een mondkapjesplicht geldt in publieke binnenruimten, uitgezonderd bepaalde personen of locaties.

Op grond van artikel 2a.1 geldt in de eerste plaats een plicht tot het dragen van een mondkapje in publieke binnenruimten. Deze verplichting geldt voor personen vanaf dertien jaar. Personen tot en met twaalf jaar zijn niet verplicht een mondkapje te dragen in de in artikel 2.a.1, eerste lid, genoemde plaatsen.

De verplichting om mondkapjes in het openbaar vervoer en anders bedrijfsmatig personenvervoer te dragen, wordt specifiek geregeld in artikel 6.6. Dit volgt uit het feit dat in artikel 2a.1, tweede lid, is bepaald dat het eerste lid van dat artikel niet geldt voor situaties als bedoeld in artikel 6.6, eerste lid. Zo wordt dubbeling voorkomen.

Van 22 tot en met 24 november 2021 is het mogelijk om in een aantal gemeenten8 te stemmen tijdens de herindelingsverkiezingen. De maatregelen met betrekking tot de hygiëne en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen die specifiek nodig zijn voor verkiezingen, zijn primair geregeld in de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19. Artikel 9, vierde lid, van die wet voorziet in een grondslag om persoonlijke beschermingsmiddelen voor te schrijven in stemlokalen en op andere locaties die gebruikt worden voor de organisatie en uitvoering van de verkiezingen. In lijn met de landelijke maatregelen, zal een mondkapjesplicht worden opgenomen in de Tijdelijke regeling verkiezingen covid-19 waarbij het toezicht op de naleving van deze plicht ligt bij de leden van het stembureau, gemeentelijk stembureau (voor vervroegd stemmen), hoofdstembureau en centraal stembureau. Om te voorkomen dat er een dubbele verplichting ontstaat op het dragen van een mondkapje, worden personen in door het college van burgemeester en wethouders aangewezen stemlokalen of andere locaties die worden gebruikt ten behoeve van de uitvoering van een verkiezing als bedoeld in de Kieswet dan wel de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 uitgezonderd in deze regeling.

Ook in instellingen voor beroepsonderwijs en instellingen voor hoger onderwijs is iedereen verplicht tot het dragen van een mondkapje in de onderwijsinstelling en in binnenruimten waar door of namens onderwijsinstellingen een onderwijsactiviteit wordt georganiseerd (artikel 2a.2). Hierop zijn vier uitzonderingen geformuleerd: geen mondkapje hoeft te worden gedragen door leerlingen, studenten en personeel op het moment dat zij op een vaste zit- of staanplaats deelnemen aan een onderwijsactiviteit dan wel deze verzorgen op een vaste zit- of staanplaats of indien het gaat om een onderwijsactiviteit waarbij het dragen van een mondkapje een belemmering vormt. Van een belemmering kan in ieder geval sprake zijn bij lichamelijke opvoeding, zang, toneel en dans. Daarnaast kan dit ook aan de orde zijn bij bepaalde vormen van praktijkonderwijs. In onderwijsinstellingen geldt geen leeftijdsgrens van dertien jaar en ouder voor het verplicht dragen van een mondkapje. Tot slot hoeft er geen mondkapje gedragen te worden tijdens het nuttigen van etenswaren en dranken, voor zover de persoon een vaste zit- of staanplaats inneemt.

Op grond van artikel 2a.3 geldt een mondkapjesplicht bij de uitoefening van een contactberoep. Een contactberoep is een beroep waar de aard van het beroep het niet mogelijk maakt om anderhalve meter afstand in acht te nemen tot de klant of patiënt (artikel 1.1). Hierdoor kan het virus gemakkelijker worden overgedragen. Daarom geldt de verplichting tot het dragen van een mondkapje. Deze verplichting geldt voor zowel de beoefenaar van het contactberoep als de klant of patiënt. Hoewel zorgverleners een contactberoep uitoefenen, zijn zij op grond van deze regeling vrijgesteld een mondkapje te dragen in zorglocaties (artikel 2a.7). In zorglocaties kunnen wel regels omtrent mondkapjes gelden op grond van de regels die de zorgaanbieder voorschrijft in de zorglocatie. De mondkapjesplicht voor contactberoepen en hun klanten en patiënten geldt niet in woningen (artikel 58j, eerste lid, onder a, tweede zin, Wpg).

Op grond van het tweede lid hoeven verder kinderen tot en met twaalf jaar ook in deze gevallen geen mondkapje te dragen (onderdeel a). Verder is bepaald dat een sekswerker en diens klant geen mondkapje hoeven te dragen tijdens het klantcontact (onderdeel b), omdat dit praktisch niet werkbaar is. Tot slot wordt een uitzondering gemaakt voor klanten of patiënten waarvoor het praktisch niet mogelijk is een mondkapje te dragen tijdens de uitoefening van het contactberoep, omdat zij een behandeling krijgen aan hun gezicht (onderdeel c). Deze uitzondering geldt alleen voor zover een mondkapje de uitoefening van het contactberoep op een gepaste wijze in de weg staat.

Artikel 2a.4 zondert personen uit die vanwege een beperking of ziekte geen mondkapje kunnen dragen, opzetten of daarvan ernstig ontregeld kunnen raken. Voorbeelden zijn personen die een verminderde arm-of handfunctie hebben en daardoor geen mondkapje op kunnen zetten, personen van wie de ademhaling te veel belemmerd wordt vanwege een longaandoening en personen met zintuigelijke beperkingen die gebarentaal spreken. Ook kan gedacht worden aan personen die vanwege een verstandelijke beperking of psychische aandoening ontregeld raken als zijzelf een mondkapje dragen. Bij deze laatste groep is het ook mogelijk dat zij ontregeld raken als hun begeleider een mondkapje draagt. In dat geval hoeft ook de begeleider geen mondkapje te dragen. Hetzelfde geldt voor personen die samen zijn met iemand die afhankelijk is van non-verbale visuele signalen, bijvoorbeeld iemand die afhankelijk is van liplezen. Ook deze personen hoeven geen mondkapje te dragen. Personen die zich beroepen op een van de uitzonderingen zullen de beperking of ziekte desgevraagd op enigerlei wijze aannemelijk moeten maken (of hun begeleider indien zij daartoe niet in staat zijn, bijvoorbeeld vanwege een verstandelijke beperking).

Personen die een sport beoefenen zijn ook uitgezonderd van het dragen van een mondkapje (artikel 2a.5, onder a), voor zover het dragen daarvan een belemmering vormt voor het goed kunnen uitoefenen van de sport. Deze uitzondering geldt ook voor recreatief zwemmen en wellness- en saunabezoek (artikel 2a.5, onder b). Hierbij gaat het om het gebruik van stoomcabines, stortbaden en hamams en soortgelijke faciliteiten die zich niet redelijkerwijs laten combineren met het gebruik van een mondkapje, niet om bijvoorbeeld verplaatsingen en verblijf in een kleedkamer, waaraan een mondkapje niet in de weg staat. Ook is er een uitzondering voor personen die podiumkunsten beoefenen of acteren (artikel 2a.5, onder c). Onder ‘podiumkunsten’ valt onder andere toneel, dans, muziek(theater), cabaret en musical. Onder ‘muziek’ valt zowel de beoefening van instrumenten, indien het dragen van een mondkapje daarbij belemmerend werkt, als zang. Met ‘acteren’ wordt bedoeld het uitbeelden van een rol in een cinematografische setting, zoals films en televisieseries. Deze uitzondering geldt alleen voor zover een mondkapje de personen belemmert in de beoefening van podiumkunsten. Personen zijn ook uitgezonderd op het moment dat zij poseren voor beeldende kunst, voor zover het gaat om het op beeld vastleggen van personen (artikel 2a.5, onder d). Dit betreft bijvoorbeeld iemand die poseert voor een fotografisch kunstwerk. Tot slot zijn personen uitgezonderd die deelnemen aan de opname van media-aanbod in de zin van de Mediawet 2008 (artikel 2a.5, onder e). Het gaat dan om elektronische producten met beeld- of geluidsinhoud die bestemd zijn voor afname door het algemene publiek of een deel ervan. Dit begrip omvat zowel radio en televisieprogramma’s die worden verzorgd door de omroepen als programmering van mediadiensten op aanvraag (online videocontent). Met ‘deelnemen’ wordt gedoeld op personen die feitelijk in beeld of op geluid komen, met uitzondering van publiek. Hierbij kan gedacht worden aan presentatoren, kandidaten, deskundigen, juryleden en figuranten. De uitzondering geldt niet voor personen die achter de schermen meehelpen aan de opname, zoals een cameraman, geluidsman of regisseur. Verder geldt de uitzondering alleen gedurende de opname. Volledigheidshalve wordt vermeld dat de mondkapjesplicht van artikel 2a.1 niet geldt bij de opname van media-aanbod in besloten ruimten, maar alleen in publieke binnenruimten.

Op grond van artikel 2a.7 zijn ook personen uitgezonderd die zich bevinden in een zorglocatie. De zorglocatie zelf kan namelijk het beste beoordelen of en zo ja welke beschermingsmiddelen passend zijn. In zorglocaties, zoals ziekenhuizen, verpleeghuizen en tandartsenpraktijken geldt het beleid van de betreffende zorglocatie. Zorgaanbieders zijn op basis van andere wetten, zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, verplicht om maatregelen te treffen waaronder goede en veilige zorg geboden kan worden. Ook als werkgever zijn zij op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om goede bescherming te bieden aan hun werknemers. De invulling van die verantwoordelijkheden zijn uitgewerkt in richtlijnen. Op grond van deze verantwoordelijkheden en de zeggenschap over de zorglocatie, kan de zorgaanbieder het dragen van mondkapjes of andere beschermingsmiddelen voorschrijven in de zorglocatie. Gelet hierop moeten zorgverleners, patiënten en bezoekers de aanwijzingen van de beheerder van de zorglocatie over het gebruik van mondkapjes of andere persoonlijke beschermingsmiddelen opvolgen.

Daarnaast zijn personen uitgezonderd die gevraagd worden zich te identificeren op grond van een wettelijke bepaling (artikel 2a.6). Een mondkapjesplicht maakt het moeilijker om vast te stellen of de persoon die het mondkapje draagt dezelfde is als de persoon die op een identiteitsbewijs is weergeven. Deze controle kan bijvoorbeeld plaatsvinden door de politie of nodig zijn bij aankoop van leeftijdsgebonden producten, zoals tabak of alcoholhoudende drank. Om de vaststelling van de identiteit niet onmogelijk of erg lastig te maken, bepaalt artikel 2a.6 dat deze personen uitgezonderd zijn van de plicht tot het dragen van een mondkapje wanneer hun gevraagd wordt het mondkapje af te zetten op het moment dat zij zich moeten identificeren. Dit betekent dat de betrokken persoon direct na de vaststelling van de identiteit het mondkapje weer moet dragen.

Verder regelt artikel 2a.8 dat een mondkapje ook niet gedragen hoeft te worden als dit de goede en veilige uitoefening van werkzaamheden in het kader van beroep of bedrijf onmogelijk maakt. Wanneer uit arbeidsomstandighedenwetgeving en de daarin vervatte arbeidshygiënische strategie (artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet) onomwonden volgt dat een mondkapje geen veilig en passend beschermingsmiddel is, moet het mogelijk zijn andere beschermingsmiddelen te gebruiken, zoals een spatscherm. In die gevallen kan een beroep worden gedaan op artikel 2a.8.

Tot slot regelt artikel 2a.9 dat personen geen mondkapje hoeven te dragen in locaties waar CTB’s worden toegepast. De mondkapjesplicht geldt wel in locaties, of delen van locaties, waar uitsluitend sprake is van verkoop, aflevering of verstrekking van etenswaren of dranken voor gebruik anders dan in de eet- en drinkgelegenheid (afhaal).

Onderdeel C

Voor eet- en drinkgelegenheden bij sportaccommodaties geldt dat personen vanaf 18 jaar een CTB moeten tonen. Dit sluit aan bij de CTB plicht voor toegang tot de sportlocatie zelf.

Beheerders van eet- en drinkgelegenheden zijn ook verplicht een CTB te vragen aan publiek op de bij een eet- en drinkgelegenheid behorende terrassen in de buitenlucht die aan de bovenzijde of aan drie zijden open is. Deze uitbreiding van het gebruik van coronatoegangsbewijzen wordt bereikt doordat het vijfde lid van artikel 4.2 vervalt.

Onderdeel D

De inzet van CTB’s wordt uitgebreid naar de beoefening van kunst en cultuur. Daarom is aan het eerste lid van artikel 4.3, op grond waarvan locaties voor de vertoning van kunst en cultuur slechts opengesteld mogen worden voor publiek met de inzet van CTB’s, toegevoegd 'of de beoefening'.

Daarnaast zijn in een locatie voor de vertoning van kunst en cultuur personen tot en met twaalf jaar uitgezonderd van de inzet van CTB’s, terwijl in een locatie voor de beoefening van kunst en cultuur personen tot en met zeventien jaar uitgezonderd zijn van de inzet van CTB’s. Dit verschil is tot uiting gebracht in het tweede lid.

De uitzondering op de inzet van CTB’s in doorstroomlocaties voor kunst en cultuur vervalt. In het derde lid is deze uitzondering verwijderd. In het derde lid is een uitzondering toegevoegd voor de beoefening van kunst en cultuur in het kader van onderwijsactiviteiten.

Onderdeel E

De inzet van CTB’s wordt uitgebreid naar de beoefening van sport in publieke binnenruimten. Daarom is een artikel toegevoegd op grond waarvan de publieke binnenruimten van locaties voor de beoefening van sport slechts opengesteld mogen worden voor publiek als het publiek alleen toegelaten wordt met een geldig CTB. Alleen publiek als bedoeld in artikel 1.1 hoeft een CTB te tonen. Publiek zijn personen die ergens aanwezig zijn, met uitzondering van de daar al dan niet tegen betaling werkzame personen. Topsporters9, vrijwilligers, arbitrage en trainers vallen bijvoorbeeld niet onder het begrip publiek en hoeven geen CTB te tonen. Het gaat hier om een voorwaarde voor de openstelling van een publieke plaats als bedoeld in artikel 58a, eerste lid, Wpg. Enerzijds betekent dit, kort gezegd, dat niet in een handomdraai een locatie voor sportbeoefening kan worden omgezet van een publieke in een besloten plaats, waar de CTB-plicht niet geldt. Anderzijds betekent dit dat voor toegang tot werkelijk besloten sportlocaties, zoals bijvoorbeeld voor gedetineerden in de penitentiaire inrichting waarin zij verblijven, geen CTB-plicht geldt op grond van deze regeling.

Een uitzondering op de inzet van CTB’s geldt ten aanzien van personen tot en met zeventien jaar en sport in het kader van onderwijsactiviteiten (tweede en vierde lid).

Onderdeel F

De inzet van CTB’s wordt eveneens uitgebreid ten aanzien van evenementen.

Personen tot en met twaalf jaar zijn uitgezonderd van de inzet van CTB’s en kunnen dus deelnemer zijn aan een evenement zonder een CTB te tonen. Ten aanzien van sportwedstrijden van andere sporters dan topsporters geldt dat personen tot en met zeventien jaar zijn uitgezonderd van de inzet van CTB’s en dus deelnemer kunnen zijn aan een sportwedstrijd zonder een CTB te tonen. Ter verduidelijking van het begrip deelnemer in dit verband; bij sportwedstrijden zijn de amateursporters die de wedstrijd spelen en degenen die de wedstrijd aanschouwen deelnemer. Niet deelnemer zijn de al dan niet tegen betaling werkzame personen, zoals de professionele sporter.

Doorstroomevenementen, evenals sportwedstrijden van amateurs in publieke binnenruimten zijn niet langer uitgezonderd. Deze uitzonderingen staan om die reden niet langer (in deze vorm) in artikel 5.2, derde lid. Wel is een uitzondering opgenomen voor georganiseerde jeugdactiviteiten, zoals de sinterklaasintochten en is de uitzondering voor sportwedstrijden van amateurs ingeperkt tot sportwedstrijden buiten.

Bij sportwedstrijden van amateurs (niet-topsporters) geldt de verplichte kaartverkoop niet. Dit is geregeld in het vierde lid.

Onderdeel G

De mondkapjesplicht geldt weer op de gehele luchthaven, met uitzondering van besloten plaatsen. Daarom vervalt de zinsnede 'vanaf de securitycheck'. Ook gaat de mondkapjesplicht weer gelden op stations (zowel binnen als buiten), halteplaatsen, of andere bij het openbaar vervoer behorende voorzieningen en de daarbij behorende perrons, trappen tunnels en liften.

Artikel II Inwerkingtreding

Het kabinet doet een beroep op de spoedprocedure van artikel 58c, derde lid, Wpg. Het doorlopen van de standaardprocedure, zoals opgenomen in artikel 58c, tweede lid, Wpg zou tot gevolg hebben dat de regeling op haar vroegst een week na vaststelling en gelijktijdige overlegging aan beide Kamers in werking kan treden op 10 november 2021. De bepalingen over onder meer de mondkapjesplicht en de verbreding van de inzet van het CTB dienen gezien de epidemiologische situatie echter zo spoedig mogelijk in werking te treden. De inwerkingtreding van deze regeling is vastgesteld op 6 november 2021, zodat de betreffende ondernemingen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe maatregelen. Vanwege de vereiste spoed wordt daarbij afgeweken van de zogeheten vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn van drie maanden. De regeling wordt binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De regeling vervalt van rechtswege indien de Tweede Kamer binnen een week na de toezending besluit niet in te stemmen met de regeling. De Tweede Kamer heeft op 3 november 2021 gedebatteerd over een eerdere regeling met vergelijkbare strekking10 en de toezegging die in dat debat is gedaan ten aanzien van de buitensport, krijgt in deze regeling gestalte.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
3

Artikel 58ra, achtste lid, Wpg.

X Noot
4

Artikel 58ra, achtste lid, Wpg.

X Noot
5

Kamerstukken II 2019/20, 35 526, nr. 3.

X Noot
6

Kamerstukken II 2020/21, 35 807, nr. 3.

X Noot
7

Kamerstukken II 2020/21, 35 807, nr.3.

X Noot
8

Uden en Landerd (wordt: Maashorst), Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en Sint Hubert en Sint Anthonis (wordt: Land van Cuijk), Heerhugowaard en Langedijk (wordt: Dijk en Waard), en Purmerend en Beemster (wordt: Purmerend).

X Noot
9

Topsporters vallen, zoals in paragraaf 3 is toegelicht, daarnaast onder de uitzondering uit artikel 58ra, achtste lid, Wpg.

X Noot
10

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 2 november 2021, kenmerk 3256465-1015357-WJZ.

Naar boven