TOELICHTING
Inhoud
Algemeen Deel
|
3
|
I.
|
Inleiding
|
3
|
|
A.
|
De regeling op hoofdlijnen
|
3
|
|
B.
|
De gezamenlijke opvatting van overheid en veld
|
4
|
II.
|
Declaraties en het zorgverzekeringstelsel
|
5
|
|
A.
|
Korte beschrijving politieke context en wettelijke taken verzekeraars
|
5
|
|
B.
|
Wettelijk kader materiële controle
|
6
|
|
C.
|
Declaratieregelingen NZa en persoonsgegevens
|
6
|
|
D.
|
Waarborgen zorgverzekeraars bij verwerking persoonsgegevens
|
7
|
III.
|
Materiële controle en zorginhoudelijke informatie
|
8
|
|
A.
|
Knelpunten controle zorgverzekeraars
|
8
|
|
B.
|
Alternatieven informatie behandelinzet
|
8
|
|
C.
|
De keuze voor de zorgvraagzwaarteindicator
|
10
|
IV.
|
Randvoorwaarden verwerking persoonsgegevens
|
11
|
|
A.
|
Uitspraken College van Beroep voor het Bedrijfsleven
|
11
|
|
B.
|
Wettelijk kader bescherming persoonsgegevens
|
11
|
V.
|
College bescherming persoonsgegevens
|
14
|
VI.
|
Tot slot
|
16
|
Artikelsgewijze toelichting
|
17
|
Algemeen Deel
I Inleiding
A. De regeling op hoofdlijnen
Deze regeling strekt ertoe duidelijkheid te scheppen dat zorgverzekeraars ten behoeve
van formele1 en materiële2 controle het gegeven zorgvraagzwaarte kan verwerken van de individuele verzekerde
die aanspraak maakt op de prestatie geneeskundige geestelijke gezondheidszorg. Deze
regeling vult de Regeling zorgverzekering (Rzv) aan. Het gegeven mag alleen worden
verwerkt indien de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat heeft vastgelegd in een declaratieregel
voor geneeskundige geestelijke gezondheidszorg. Alleen dan zijn zorgaanbieders wettelijk
verplicht en bevoegd het gegeven zorgvraagzwaarte (in de vorm van de zorgvraagzwaarteindicator)
op de declaratie te vermelden. Het advies van het College bescherming persoonsgegevens
(Cbp) is in deze toelichting verwerkt (Hoofdstuk V).
Met deze regeling wordt een daartoe noodzakelijke expliciete wettelijke basis geschapen
voor de zorgaanbieders het beroepsgeheim te doorbreken en gegevens te verstrekken
betreffende de zorgvraagzwaarte, noodzakelijk voor de uitvoering van de formele en
materiële controle door zorgverzekeraars. De zorgverzekeraars verrichten die controles
ten behoeve van de in artikel 7.1, tweede lid, Rzv limitatief vermelde doelen3.
Het gegeven zorgvraagzwaarte is een ‘ruwe’ inschatting van de aard, inhoud en omvang
van de zorgvraag van de individuele verzekerde. De zorgvraagzwaarte wordt uitgedrukt
in een getal van een tot en met zeven. Achter dat getal gaan de scores schuil van
een viertal parameters, die de behandelaar ook nu al per patiënt registreert. Alleen
de behandelaar kent de scores. De optelling van de scores tot een zorgvraagzwaarteindicator
is niet te herleiden tot de achterliggende parameters. Met enkel het zorgvraagzwaarte
gegeven is het voor de verzekeraar derhalve niet te beoordelen of de geleverde prestatie
voor de individuele verzekerde de meest aangewezen prestatie is gezien de gezondheidstoestand
van de verzekerde en daarmee is een individuele declaratie enkel op grond van de zorgvraagzwaarteindicatie
moeilijk af te wijzen.
De zorgvraagzwaartegegevens van alle verzekerden van een zorgaanbieder geven wel een
beeld van de praktijk van de aanbieder. Op grond van vergelijking met andere zorgaanbieders
kan een eerste stap worden gezet met betrekking tot materiële controle als bedoeld
in de regeling4. Na die stap kunnen vervolgstappen inzake materiële controle worden gezet mits dat
noodzakelijk is.
Met inbegrip van de belangen van alle betrokkenen sluit van alle onderzochte mogelijke
alternatieven de zorgvraagzwaarteindicator het beste aan bij de praktijkvoering van
de behandelaar, kan de zorgverzekeraar zijn controles uitvoeren en wordt de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde het minst beperkt.
Met deze aanvulling wordt beoogd ook tegemoet te komen aan de uitspraken van het College
van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) inzake het vermelden van diagnose-informatie
op de declaratie5 en aan knelpunten die verzekeraars ervaren bij het uitvoeren van de zorgverzekering
en van hun wettelijke controletaken als geformuleerd in artikel 7.1, tweede lid, Rzv.
Bij deze regeling wordt de bestaande wettelijke structuur gehandhaafd waarbij de zorgautoriteit
op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) bepaalt welke informatie op
de declaratie moet worden vermeld (38, derde lid, WMG). In deze regeling wordt expliciet
opgenomen dat de NZa daarbij bevoegd is onder daarbij te stellen voorwaarden, voorschriften
of beperkingen, te bepalen dat de verplichting tot verstrekken van het gegeven zorgvraagzwaarte
bij uitzondering niet van toepassing is6.
Deze regeling gaat alleen over de verstrekking en verwerking van het gegeven zorgvraagzwaarte
ten behoeve van de uitvoering van de zorgverzekering en de Zorgverzekeringswet. De
in deze regeling geschetste randvoorwaarden voor het verwerken van persoonsgegevens
gelden ten algemene.
Bij de totstandkoming van de regeling en de verwerking van het advies van het CBP
zijn de belangen van alle betrokkenen zorgvuldig meegewogen. In de Rzv is expliciet
opgenomen dat zorgaanbieders verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de overeenkomstig
die regeling uitgevoerde materiële controle en uitgevoerd fraudeonderzoek. Die verplichting
blijft onverkort gelden na de inwerkingtreding van onderhavige regeling.
B. De gezamenlijke opvatting van overheid en veld
Alle belangen zijn aan de orde geweest en afgewogen vastgelegd in het Bestuurlijk
Akkoord Toekomst GGZ 2013-2014 dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
op 18 juni 2012 met diverse organisaties in de ggz-sector heeft gesloten7. In dat akkoord is in relatie tot het uitwisselen van informatie over de zorgvraagzwaarte
van patiënten, het volgende opgenomen:
‘Partijen zijn van oordeel dat somatiek en GGZ qua informatievoorziening gelijk behandeld
dienen te worden. Partijen hebben afgesproken een gezamenlijke doorontwikkelagenda
te maken, die gericht is op het opnemen van zorg(vraag)zwaarte in de productstructuur.
Voor het jaar 2013 zal deze informatie gepseudonimiseerd worden aangeleverd. Vanaf
2014 is de informatie op persoonsniveau beschikbaar. Als randvoorwaarden bij deze
doorontwikkelagenda gelden de vigerende privacyregelgeving, gelijkblijvende administratieve
lasten en gelijke toegang tot informatie voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars’.
Naar aanleiding van deze afspraak hebben de bij het bestuurlijk akkoord betrokken
organisaties een werkgroep in het leven geroepen {de werkgroep zorgvraagzwaarte (zvz)}.
Deze werkgroep heeft de opdracht gekregen het begrip zorgvraagzwaarte-informatie te
operationaliseren, uitgaande van gegevens die op dit moment al door zorgaanbieders
worden geregistreerd8. De werkgroep zvz stond onder voorzitterschap van een inhoudelijk expert en bestond
verder uit vertegenwoordigers van GGZ Nederland, ZN, de NVvP, de NVVP, het NIP, de
LVE en het LPGGZ en enkele inhoudelijke experts vanuit individuele zorgaanbieders
en verzekeraars. De Stichting Benchmark Ggz (SBG) en Stichting DBC-Onderhoud (DBC-O)
hebben deelgenomen als adviserend lid. Het rapport van de werkgroep is op 11 april
2013 in een bestuurlijk overleg met de ondertekenende partijen vastgesteld. In het
rapport is een voorstel opgenomen voor de introductie van een zogenaamde ‘zorgvraagzwaarteindicator’.
{Rapport Zorgvraagzwaarte GGZ; Eindadvies werkgroep zorgvraagzwaarte; Definitieve
versie (1.0)}. Over de werkgroep meer in hoofdstuk III, paragrafen B en C.
De partijen hebben inmiddels een nieuw onderhandelaarsresultaat bereikt.
In de schriftelijke vastlegging van het onderhandelaarsresultaat die op 16 juli 2013
aan het parlement is gezonden9 hebben GGZ Nederland (GGZ N), Landelijk Platform GGz (LPGGz), Nederlandse Vereniging
voor Psychiatrie (NVvP), Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen & Psychotherapeuten
(NVVP), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), Platform MEER GGZ, Landelijke
Vereniging van Eerstelijnspsychologen (LVE), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het voornemen geuit vanaf 1 januari
2014 met de vermelding van het gegeven zorgvraagzwaarte op de declaratie te starten.
De onderhandelaars zijn daarbij het volgende overeengekomen:
-
• Partijen hebben unaniem veel waardering voor het werk en het eindproduct van de werkgroep
zorgvraagzwaarte, de zorgvraagzwaarteindicator versie 1.0;
-
• Partijen gaan akkoord met een doorstart van de werkgroep zorgvraagzwaarte. Financiering
geschiedt in 2013 vanuit de middelen voor het LSKS;
-
• Partijen vinden de zorgvraagzwaarteindicator die er nu ligt, geschikt als basis voor
verdere doorontwikkeling (in een lerende omgeving), voor registratie door zorgaanbieders
op individueel niveau, en als taal voor informatie-uitwisseling over zorgvraagzwaarte
tussen zorgaanbieders en verzekeraars tot een verbeterde versie van de zorgvraagzwaarteindicator
is ontwikkeld. Partijen zullen de indicator op deze manier gaan gebruiken;
-
• Partijen zijn het erover eens dat er (bestuurlijke) afspraken nodig zijn met alle
individuele verzekeraars, over de manier waarop verzekeraars wel en niet gebruik zullen
maken van de zorgvraagzwaarteinformatie die met behulp van de zorgvraagzwaarteindicator
versie 1.0 wordt uitgewisseld (gedragscode);
-
• Partijen onderschrijven het eindperspectief dat de zorgvraagzwaarteindicator op persoonsniveau
via de declaratie moet worden uitgewisseld, vergelijkbaar met de somatiek, mits dit
binnen de vigerende privacyregels toelaatbaar is;
-
• Partijen gaan akkoord met het (voorafgaand aan de zorginkoop/verkoopgesprekken voor
2014) aanleveren van een bestand aan verzekeraars, met daarin gepseudonimiseerde gegevens
op individueel niveau over de zorgvraagzwaarte van patiënten gekoppeld aan DBC’s die
in 2011 zijn geopend;
-
• VWS heeft de Nza gevraagd om voorbereidingen te treffen om de zorgvraagzwaarteindicator
op de declaratie op te nemen, in afwachting van het advies van het CBP;
-
• Conform eerdere afspraken hebben partijen vastgesteld dat in het proces (ministeriële
regeling, CBP-advies, ICT) geen belemmeringen zitten om de zorgvraagzwaarte indicator
op 1-1-2014 op de declaratie te hebben. VWS heeft het CBP op 5 juni 2013 om advies
gevraagd en we schakelen het ICT-traject parallel. Dat laatste zegt uiteraard niets
over het inhoudelijke advies van het CBP.
II Declaraties en het zorgverzekeringstelsel
A. Korte beschrijving politieke context en wettelijke taken verzekeraars
De overheid heeft uitdrukkelijk gekozen voor het wettelijk verzekeringsysteem zoals
vorm gegeven bij of krachtens de Zvw, uitgaande van het navolgende basisprincipe.
In dat verzekeringsysteem, met een wettelijke verplichting voor iedere individuele
burger zich te verzekeren tegen het risico van ziektekosten bij een verzekeraar die
de zorgverzekering en de Zvw uitvoert, is een strikte relatie tussen de prestatie
waarop de individuele verzekerde gelet op zijn gezondheidstoestand is aangewezen,
de prestatie waarvoor de individuele verzekerde bij of krachtens de Zvw is verzekerd,
de aan deze door een zorgaanbieder geleverde prestatie, het in verband met die prestatie
in rekening gebrachte tarief en het door de verzekeraar aan de zorgaanbieder te betalen
of aan de individuele verzekerde te vergoeden bedrag voor de kosten van die prestatie.
De verzekeraar moet kunnen vaststellen dat die strikte relatie er is, inclusief of
de behandeling gelet op de gezondheidstoestand van de verzekerde het meest aangewezen
was. Kan de verzekeraar die relatie niet vaststellen dan kan voormeld risico niet
ten laste van de zorgverzekering worden gebracht. De verzekeraar is bovendien strafbaar
als hij een declaratie met een onjuiste prestatiebeschrijving betaalt of vergoedt.
De prestatie wordt door de NZa vastgelegd in een prestatiebeschrijving op basis van
de WMG. Als de zorgaanbieder declareert moet hij daarbij de prestatiebeschrijving
hanteren die bij de geleverde prestatie hoort. De WMG schrijft dan ook voor dat op
de declaratie altijd het tarief én de daarbij behorende prestatiebeschrijving moet
worden vermeld. De NZa mag daarbij nog nadere regels stellen betreffende het door
zorgaanbieders specificeren van op verrichte prestaties betrekking hebbende declaraties.
Daar wordt verderop in deze toelichting nader op ingegaan. De prestatiebeschrijving
speelt in het verkeer tussen zorgaanbieder, verzekerde en zorgverzekeraar een centrale
rol.
Zonder het uitvoeren van formele en materiële controles kan de zorgverzekeraar die
hiervoor bedoelde relatie niet controleren. Als gevolg daarvan zou de NZa, die toezicht
houdt op de uitvoering van de zorgverzekering en de Zvw door de verzekeraar, niet
kunnen vaststellen dat de zorgverzekeraar aan de voor hem uit de Zvw en de zorgpolis
voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan. De NZa heeft normen gesteld over de door
zorgverzekeraars te bereiken gewenste mate van zekerheid over rechtmatigheid en doelmatigheid
van declaraties (bijvoorbeeld in de GGZ een betrouwbaarheid van ten minste 95% en
een nauwkeurigheid – of tolerantie – van 3%). Wordt daaraan voldaan dan acht de NZa
de uitvoering door de zorgverzekeraar van de zorgverzekering en de Zvw op dat punt
voldoende.
De zorgverzekeraar kan natuurlijk alleen verantwoordelijk worden gehouden voor de
uitvoering van zorgverzekering en Zvw als de zorgverzekeraar over voldoende instrumenten
en informatie beschikt om die verantwoordelijkheid ook waar te kunnen maken. In dat
licht heeft de wetgever geregeld dat de verzekeraar de mogelijkheid heeft formele
en materiële controle te verrichten op een wijze waarbij de bescherming van de medische
persoonsgegevens van de verzekerde zo groot mogelijk is (zie wettelijk kader hierna).
Ingevolge de voor de verzekeraar geldende wet- en regelgeving is deze gehouden te
controleren op zowel rechtmatigheid als op doelmatigheid van behandelingen die voor
vergoeding in aanmerking komen op grond van de zorgverzekering (art. 7.5 Rzv; zie
ook Stcrt. 2010, nr. 10581).
B. Wettelijk kader materiële controle
Artikel 87, eerste en tweede lid, Zvw ziet op de gegevensuitwisseling bij natura-
respectievelijk restitutieverzekering: de zorgaanbieder verstrekt de persoonsgegevens,
waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid van de verzekerde zoals bedoeld
in de Wbp, die voor de zorgverzekeraar noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de
zorgverzekering aan de zorgverzekeraar bij de naturaverzekering (87, eerste lid, Zvw)
en aan de patiënt/verzekerde bij restitutie (87, tweede lid, Zvw). Bij de aanvraag
van restitutie kan de verzekerde de gegevens aan de verzekeraar verstrekken. Bij restitutie is er (nog)
geen wettelijke verplichting voor de zorgaanbieder om de gegevens van de patiënt/verzekerde
aan diens zorgverzekeraar te leveren.
De zorgverzekeraar mag op grond van artikel 7.1, tweede lid, Rzv, indien noodzakelijk
voor de uitvoering van de zorgverzekering of van de Zvw, persoonsgegevens, waaronder
persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wbp gebruiken voor het
verrichten van formele dan wel materiële controle ten behoeve van:
-
– de gehele of gedeeltelijke betaling aan een zorgaanbieder;
-
– de gehele of gedeeltelijke vergoeding aan een verzekerde van het in rekening gebrachte
tarief voor een aan een verzekerde geleverde prestatie;
-
– de vaststelling van de eigen bijdragen van een verzekerde;
-
– de vaststelling van een verplicht of vrijwillig eigen risico van een verzekerde, en
-
– het verrichten van fraudeonderzoek, en voorts
-
– voor het verrichten van verhaalsrecht.
De wijze waarop de zorgverzekeraar en zorgaanbieder betrokken zijn bij de uitvoering
van materiële controle is door de wetgever, met instemming van NZa, Cbp, verzekeraars
en zorgaanbieders, met afweging van alle betrokken belangen strak en evenwichtig geregeld
in de Rzv (Hoofdstuk 7). Op grond van artikel 7.4 van die regeling verricht de zorgverzekeraar
materiële controle op de wijze zoals bepaald in de artikelen 7.5 tot en met 7.9 van
die regeling (in deze regeling uitgebreid met artikel 7.2, derde lid). Die bepalingen
bieden volop waarborgen voor een zorgvuldige en stapsgewijze controle, waarbij de
bescherming van medische persoonsgegevens zo veel mogelijk is gewaarborgd. De zorgaanbieder
is enkel verplicht zijn medewerking te verlenen aan de overeenkomstig die bepalingen
uitgevoerde materiële controle door de verzekeraar. Kortheidshalve wordt voor een
nadere beschrijving van het wettelijk kader en het proces verwezen naar de uitgebreide
toelichting bij de wijziging van genoemde regeling (Stcrt. 2010, nr. 10581).
C. Declaratieregelingen NZa en persoonsgegevens
Zoals hierboven al is aangegeven worden in artikel 7.1, tweede lid, Rzv de doelen
omschreven waarvoor gegevens bedoeld in artikel 7.2 van die regeling mogen worden
gebruikt voor het uitvoeren van formele en materiële controle. Het is evident dat
de gegevens waarover de verzekeraar beschikt om het basisprincipe van de zorgverzekering
te kunnen handhaven toereikend moeten zijn om de formele en materiële controle uit
te kunnen voeren.
In artikel 7.2 worden in de onderdelen c tot en met f de volgende gegevens genoemd:
-
c. de prestatiebeschrijving van de aan de verzekerde geleverde prestatie;
-
d. wanneer de prestatie is geleverd;
-
e. het voor de geleverde prestatie in rekening gebrachte tarief;
-
f. de gegevens die op grond van een declaratieregeling moeten worden verstrekt.
Zorgaanbieders brengen op grond van artikel 38, tweede lid, van de WMG een tarief
in rekening onder vermelding van de daarbijbehorende prestatiebeschrijving. De verzekeraars
toetsen de rekeningen/declaraties door middel van formele en materiële controles volgens
vorenbedoelde regeling.
De NZa heeft als toezichthouder op de Zvw normen gesteld waaraan de formele en materiële
controle door verzekeraars moet voldoen. De NZa kan op grond van artikel 38, derde
lid, aanhef en onder b, WMG nadere regels stellen betreffende het door zorgaanbieders
specificeren van op verrichte prestaties betrekking hebbende rekeningen. De NZa heeft
daarmee de bevoegdheid in een declaratieregeling op te nemen welke gegevens naar haar
oordeel noodzakelijk zijn om voldoende inzicht te geven in de aard, inhoud en omvang
van de geleverde prestatie met het oog op een voldoende uitvoering van formele en
materiële controle van in rekening gebrachte tarieven voor prestaties.
Op grond van beschikbare informatie moeten zorgverzekeraars kunnen nagaan of het tarief
dat door een zorgaanbieder voor een prestatie in rekening is gebracht:
-
1°. een prestatie betreft, welke is geleverd aan een bij die zorgverzekeraar verzekerde
persoon;
-
2°. een prestatie betreft, welke behoort tot het verzekerde pakket van die persoon;
-
3°. een prestatie betreft, tot levering waarvan de zorgaanbieder bevoegd is, en
-
4°. het tarief betreft, dat voor die prestatie krachtens de WMG is vastgesteld of – indien
die wet daartoe de vrijheid biedt – een tarief is dat voor die prestatie met de zorgaanbieder
is overeengekomen.
Daarnaast moeten zorgverzekeraars kunnen nagaan of de door de zorgaanbieder in rekening
gebrachte prestatie is geleverd en of die geleverde prestatie het meest was aangewezen
gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde (materiële controle).
De NZa moet zich dus vergewissen of verzekeraars met die informatie kunnen voldoen
aan de door de NZa opgelegde norm en aan formele en materiële controle en indien noodzakelijk
zorgaanbieders te verplichten meer of gedetailleerdere persoonsgegevens, waaronder
met het oog op het te bereiken doel, medische persoonsgegevens, aan verzekeraars te
verstrekken.
Bij de beoordeling of een declaratieregeling tot stand moet worden gebracht kijkt
de NZa niet alleen naar de noodzakelijkheid van de gegevens maar ook naar de wijze
waarop de zorgaanbieder die noodzakelijke gegevens aan de verzekeraar die de formele
en materiële controle moet verrichten verstrekt.
Heeft de NZa in een declaratieregeling de nadere gegevens vastgesteld die moeten worden
gespecificeerd op de declaratie, dan zijn zorgaanbieders op grond van artikel 7.3
van de regeling gehouden deze te verstrekken aan zorgverzekeraars dan wel aan verzekerden
op grond van artikel 87, eerste respectievelijk tweede lid, Zvw. Met de nadere declaratieregeling
op grond van artikel 38, derde lid, WMG beschikken zorgaanbieders over het wettelijk
kader dat volgens artikel 21, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens
(Wbp) noodzakelijk is om hun beroepsgeheim te doorbreken en de gegevens aan de zorgverzekeraars
te verstrekken. Indien de NZa na een zorgvuldige afweging met inachtneming van het
voorgaande en alle betrokken belangen en hierna aangegeven randvoorwaarden voor de
verwerking van persoonsgegevens de declaratieregeling tot stand heeft gebracht, is
er voor een eigen afweging van zorgaanbieders met betrekking tot de doorbreking van
het beroepsgeheim en verstrekking van gegevens geen plaats meer. De zorgverzekeraars
hebben ingevolge artikel 7.1, tweede lid, van de regeling de bevoegdheid de op de
declaratie vermelde persoonsgegevens te verwerken.
D. Waarborgen zorgverzekeraars bij verwerking persoonsgegevens
Zorgverzekeraars hebben hun declaratiesystemen zo ingericht dat op een zorgvuldige
wijze wordt omgegaan met privacygevoelige gegevens. Teneinde een zorgvuldige omgang
met deze medische persoonsgegevens te waarborgen is een gedragscode ‘Verwerking persoonsgegevens
zorgverzekeraars’ opgesteld waaraan zorgverzekeraars zich dienen te houden. Deze gedragscode
is met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens goedgekeurd door het CBP.10 Verder is er door zorgverzekeraars een uniforme maatregel ‘Privacy afhandeling declaraties’
opgesteld over de wijze waarop zorgverzekeraars omgaan met declaratiegegevens. Deze
voor zorgverzekeraars verplichte norm maakt inzichtelijk hoe het afhandelen van declaraties
op adequate en verantwoorde wijze dient plaats te vinden. Zorgverzekeraars hebben
de afgelopen jaren een solide systematiek van functionele eenheden binnen hun administratie
opgezet waarmee voorkomen wordt dat ‘tot de persoon herleidbare gezondheidsgegeven’
oneigenlijk gebruikt kunnen worden of aan derden bekend kunnen worden en waarmee de
privacy van patiënten langs die weg goed geborgd wordt. Functionele eenheden bestaan
uit deskundige medewerkers van verzekeraars die voor specifieke doeleinden betrokken
zijn bij de verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid.
III Materiële controle en zorginhoudelijke informatie
A. Knelpunten controle zorgverzekeraars
De zorgverzekeraars ervaren knelpunten bij het uitvoeren van hun wettelijke controletaken
in de ggz. Zoals aangegeven hebben zorgverzekeraars de wettelijke taak bij declaraties
met voldoende mate van zekerheid te controleren of de gedeclareerde zorg is geleverd
en of deze zorg het meest was aangewezen gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde
(gepast gebruik c.q. doelmatigheid). Dat leidt uiteindelijk tot een schade-uitkering
die tot een individuele verzekerde herleidbaar moet zijn.
In de ggz kunnen zorgverzekeraars met betrekking tot de te controleren ingediende
declaraties geen verbandanalyses en waarschijnlijkheidsanalyses uitvoeren op patiëntniveau, omdat er op dat niveau tot nu toe geen informatie beschikbaar is over de zorgvraagzwaarte.
De productstructuur DBC GGZ maakt maar beperkt inzichtelijk welke zorg wordt geleverd
(zoals hierna wordt toegelicht). Daarom is het voor een zorgverzekeraar thans niet
mogelijk om aan de hand van deze analyses op de declaratiegegevens een adequate inschatting
te maken of de declaratie passend is bij de zorgvraag(zwaarte) van de patiënt. De
zorgverzekeraar kan zo dus niet in het materiële controleproces vaststellen ‘of de
gedeclareerde zorg het meest was aangewezen gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde’.
De DBC GGZ productstructuur met de daaraan gekoppelde declaratiesystematiek kent geen
tot beperkte informatie over de diagnose. Er zijn een beperkt aantal hoofddiagnosegroepen
gedefinieerd die zeer uiteenlopend van aard, inhoud en omvang zijn. Er zijn een aantal
groepen met een redelijke mate van consistentie in de onderliggende primaire diagnoses
zoals depressieve stoornissen (de onderliggende diagnoses zijn niet zichtbaar voor
de zorgverzekeraar) en er zijn groepen die volledig in-transparant zijn over de onderliggende
diagnoses zoals de groep ‘overige stoornissen in de kindertijd’ en de ‘restgroep diagnoses’.
Daardoor is ook niet altijd duidelijk of er sprake is van verzekerde zorg. Bovendien
geeft de productstructuur ook alleen beperkte informatie over de behandeling, namelijk
alleen informatie over de tijdsinzet en het al dan niet verblijven in een instelling
en bijvoorbeeld niet over het type behandeling en de behandelaren. De zorgverzekeraar
krijgt op of bij de declaratie dus geen informatie over de feitelijke zorgvraag c.q.
zorgvraagzwaarte van de verzekerde, geen tot beperkte diagnostische informatie en
alleen beperkte informatie over de behandeling. Hierdoor ontbreekt het referentiekader
voor verband- en waarschijnlijkheidanalyses van ggz-declaraties als eerste stap in
het formele en materiële controle proces. Elke declaratie kan in dat geval in principe
te hoog of te laag zijn in vergelijking tot de zorg die redelijkerwijs was aangewezen
gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde (de indicatie). Ook kan niet worden
gecontroleerd op het uitsluiten van onderscheiden prestaties die binnen een zelfde
periode zijn geleverd en die daarom niet alle (al dan niet in combinatie) in rekening
mogen worden gebracht.
Het onvermijdelijke gevolg van het niet vermelden van bedoelde zorgvraagzwaarteinformatie
op of bij de declaratie is dat een zorgverzekeraar, ten behoeve van het bereiken van
de door de NZa gewenste mate van zekerheid over rechtmatigheid en doelmatigheid van
declaraties in de GGZ (een betrouwbaarheid van ten minste 95% en een nauwkeurigheid
– of tolerantie – van 3%), in het kader van het uitvoeren van haar materiële controle
moet overgaan op het structureel uitvoeren van detailcontroles bij alle declaraties.
Met andere woorden, de verzekeraar zal om voldoende zekerheid te krijgen dat de door
de zorgaanbieder in rekening gebrachte declaratie is geleverd of dat de geleverde
zorgprestatie het meest was aangewezen gelet op de gezondheidstoestand van de verzekerde,
genoodzaakt zijn om over te gaan tot materiële controle op detailniveau (7.5, eerste
lid, Rzv). Slechts enkel door raadpleging van het medisch dossier van de individuele
patiënt/verzekerde is dan immers een voldoende mate van zekerheid te verkrijgen. Dit
houdt een grote mate van inbreuk op de privacy van verzekerden in omdat hiervoor de
persoonlijke dossiers ter beschikking gesteld dienen te worden voor detailcontrole.
Indien blijkt dat alternatieve informatie voorhanden is die hetzelfde doel bewerkstelligt
is een structurele detailcontrole al snel disproportioneel.
Terzijde wordt opgemerkt dat algehele structurele detailcontrole ook leidt tot een
onevenredig grote administratieve belasting voor zowel de hulpverlener als de zorgverzekeraar.
Een verhoging van de administratieve kosten zal tot een verhoging van de premie kunnen
leiden. Het loslaten van formele en materiële controle ten behoeve van de ultieme
privacy van de patiënt/verzekerde zou in strijd zijn met het politiek omarmde basisprincipe
van de zorgverzekering en zelfs een fundamentele inbreuk zijn op het wettelijk verzekeringssysteem.
Het verdwijnen van de controleverplichting c.q. controlemogelijkheid zou overigens
ook de toekomstbestendigheid van ons zorgstelsel in gevaar brengen, respectievelijk
het voor zorgverzekeraars, bij gebrek aan beheersmogelijkheden, het onmogelijk maken
risico te dragen voor de kostenontwikkeling.
B. Alternatieven informatie behandelinzet
Verzekeraars hebben voor een adequate uitvoering van hun materiële controle, informatie
nodig die – statistisch gezien, dan wel medisch-inhoudelijk gezien – ten minste een
ruwe voorspellende of verklarende waarde heeft voor de behandelinzet bij de cliënt
(in termen van behandelduur of het aantal verblijfsdagen dat de cliënt nodig heeft).
Bij de zoektocht naar die informatie zijn verschillende alternatieven overwogen. Daarbij
is vooral gelet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde
ggz-cliënt11.
De zoektocht is uitgevoerd door de werkgroep zorgvraagzwaarte, ingesteld ter uitwerking
van het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013-2014. In het rapport Zorgvraagzwaarte
hebben partijen gezamenlijk beschreven hoe zij tot een zorgvraagzwaarteindicator zijn
gekomen die door iedere zorgaanbieder op de declaratie kan worden vermeld en die daarmee
voldoende informatie oplevert voor de zorgverzekeraar om de materiële controle uit
te voeren.
In het nu volgende wordt nader ingegaan op overwogen alternatieve manieren van informatieoverdracht
(alternatieven voor het vermelden van de indicator op de ggz-declaratie), de keuze
voor de zorgvraagzwaarteindicator en alternatieven binnen de zorgvraagzwaarteindicator
zelf.
Er is onder andere gezocht naar een mogelijke aanvulling van de gegevens die thans
op de declaratie worden vermeld. Dat zou kunnen op de declaratie zelf of via een separate
weg om zorgaanbieders niet onnodig te belasten. Bij de zoektocht naar separate wegen
is gekeken of bestaande gegevensstromen en gegevensverzamelingen en verwerkingen tot
zodanige informatie voor de zorgverzekeraars kunnen leiden dat deze op een lichtere
wijze formele en materiële controle kunnen uitvoeren. Bij de keuze tussen de onderzochte
alternatieven is telkens een afweging gemaakt tussen de effecten op de ‘voorspellende
waarde’ van de informatie op de behandelinzet (en daarmee de facto op de bruikbaarheid
van de informatie voor de materiële controles door verzekeraars) en de administratieve
lasten en medische herkenbaarheid voor behandelaren.
In de eerste plaats is gekeken naar informatie die bij verzekeraars zelf aanwezig
is of bij het informatiecentrum van verzekeraars (Vektis). In de tweede plaats is
gekeken naar informatie die de zorgaanbieders aanleveren aan het DIS (DBC-Informatiesysteem).
In de derde plaats is gekeken naar gegevens die worden beheerd door het CBS. Alle
gegevensverzamelingen zijn getoetst aan de controlenormen die de toezichthouder, de
NZa heeft gesteld over de door zorgverzekeraars te bereiken gewenste mate van zekerheid
over rechtmatigheid en doelmatigheid van declaraties (bijvoorbeeld in de GGZ een betrouwbaarheid
van ten minste 95% en een nauwkeurigheid – of tolerantie – van 3%). Wordt daaraan
voldaan dan acht de NZa de uitvoering door de zorgverzekeraar van de zorgverzekering
en de Zvw op dat punt voldoende. Gebleken is dat in ieder geval de kwantiteit van
de bruikbare gegevens onvoldoende was om deze te kunnen gebruiken voor de uit te voeren
materiële controles.
Nadat dat is gebleken restte, met behoud van die normering, niets anders dan terug
te vallen op het vermelden van gegevens op de declaratie. Daarbij is gekozen gebruik
te maken van gegevens die door de ggz-zorgaanbieders in hun praktijk worden gebruikt.
Verder zijn verschillende alternatieve soorten (patiënt)informatie overwogen om aan
de hiervoor genoemde (gerechtvaardigde) informatiebehoefte van verzekeraars te voldoen.
Ten eerste heeft de werkgroep onder andere bekeken of niet-ziekengerelateerde factoren,
zoals woonregio, leeftijd, geslacht of eventueel inkomen (in aanvulling op of in plaats
van de huidige zorgvraagzwaarteindicator) bruikbaar zouden kunnen zijn om de behandelinzet
(in termen van behandelduur en/of het aantal verblijfsdagen) op basis van statistische
analyse te voorspellen en zo ja, of het wenselijk zou zijn om dit te doen. De werkgroep
was van mening dat vooralsnog alleen klinisch zinvolle, medisch herkenbare informatie
in beschouwing zou moeten worden genomen.12
Ook een tweede alternatief voor het gebruik van de uiteindelijk voorgestelde zorgvraagzwaarteinformatie
is door de werkgroep (in deze eerste fase) afgewezen. Deze fase is, zoals vermeld
in hoofdstuk I, paragraaf B, gericht op het operationaliseren van het begrip zorgvraagzwaarteinformatie.
Zo heeft de werkgroep er voor gekozen om in deze fase geen informatie bij het onderzoek
te betrekken die momenteel nog niet systematisch door zorgaanbieders wordt geregistreerd.
Door uitsluitend de bruikbaarheid van informatie te bezien die nu al systematisch
door zorgaanbieders wordt (of moet worden) geregistreerd, wordt voldaan aan de in
het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013-2014 geformuleerde voorwaarde dat het ter
beschikking stellen van de door verzekeraars gewenste extra informatie, niet mag leiden
tot een toename van de administratieve lasten. Daarnaast is de voorspellende waarde
van informatie die nu nog niet systematisch door zorgaanbieders wordt geregistreerd,
niet door middel van statistische analyse ondubbelzinnig vast te stellen (waardoor
ook de proportionaliteit van het gebruik van dit soort informatie, al dan niet op
patiëntniveau, momenteel niet door middel van statistische analyse kan worden vastgesteld)13.
Ten slotte heeft de werkgroep ook niet gekozen voor een derde alternatief, namelijk
het ongecodeerd aan verzekeraars ter beschikking stellen van (bestaande) registraties
van zorgaanbieders op de patiëntgebonden, medisch relevante variabelen die een (al
dan niet beperkte) voorspellende waarde blijken te hebben voor de behandelduur (en
eventueel het aantal verblijfsdagen). Dit zou een onnodig grote inbreuk maken op de
persoonlijke levenssfeer van de patiënt.
Uiteindelijk heeft de werkgroep zorgvraagzwaarte een indicator ontwikkeld. Bij de
systematiek van de zorgvraagzwaarteindicator wordt (anders dan bij een ongecodeerde
ter beschikking stelling van zorgvraagzwaarteinformatie) de zorgvraagzwaarte van een
cliënt, gecodeerd aangeleverd, namelijk uitgedrukt in één heel getal. Dat getal kan
qua waarde variëren van een tot en met zeven (waarbij het getal 1 een relatief geringe
zorgvraagzwaarte indiceert en het getal 7 een relatief grote zorgvraagzwaarte). Achter
dat getal gaan (niet zichtbaar voor derden) op hun beurt de (gecodeerde) waarden schuil
van vierpatiëntgebonden variabelen. De waarden van die variabelen worden softwarematig
afgeleid uit brongegevens die de behandelaar ook nu al per patiënt (aangaande deze
variabelen) registreert. De gecodeerde waarden van die vier variabelen kunnen – afhankelijk
van de variabele die het betreft – 0, 1, 2 of 3 bedragen. Alleen de behandelaar kent
de achterliggende brongegevens per variabele en de waarde die daaruit wordt afgeleid
(0, 1, 2 of 3). De afgeleide waarden op de vier variabelen tellen op tot de waarde
van de zorgvraagzwaarteindicator. De waarde van de zorgvraagzwaarteindicator is zodoende
door derden niet te herleiden tot de achterliggende geregistreerde (ongecodeerde)
brongegevens op patiëntniveau.
Door te kiezen voor de hiervoor beschreven ‘gelaagde afleiding’ van de waarde van
de zorgvraagzwaarteindicator, is een alternatief voor de structurele detailcontrole
voor handen met een zo klein mogelijke belasting van de persoonlijke levenssfeer van
de verzekerde.
Binnen de systematiek van de zorgvraagzwaarteindicator zijn ook nog andere alternatieven
overwogen. Daarbij is gekeken naar het mogelijke gebruik van alternatieve waarderingsschalen
voor de waardebepaling van de gebruikte variabelen en naar alternatieve manieren om
de waarden van de verschillende variabelen te laten afleiden naar één waarde voor
de zorgvraagzwaarteindicator.
Ook hierbij is telkens een afweging gemaakt op basis van de effecten op de ‘voorspellende
waarde’ van de indicator op de behandelinzet (en daarmee de facto op de bruikbaarheid
van de indicator voor de materiële controles door verzekeraars), de complexiteit van
de indicator, gelijkblijvende administratieve lasten en de medische herkenbaarheid
voor behandelaren.
C. De keuze voor de zorgvraagzwaarteindicator
Gelet op de noodzaak dat zorgverzekeraars hun wettelijke controles kunnen uitvoeren
acht ik het met inachtneming van alle belangen en door partijen overeengekomen toetsingscriteria
noodzakelijk in deze regeling te verduidelijken dat de NZa met het treffen van een
declaratieregeling de zorgaanbieders kan verplichten de zorgvraagzwaarteindicator
op de rekening te vermelden. Ik acht het vermelden van de zorgvraagzwaarteindicator
ten behoeve van de materiële controle op de ggz-declaraties een goed alternatief voor
de disproportionele structurele detailcontroles.
De mening van bovengenoemde werkgroep onderschrijf ik dat de zorgvraagzwaarteindicator
vanwege het (nog) beperkte voorspellende vermogen (nog) niet geschikt is om op individueel
niveau zorg toe te wijzen of declaraties af te wijzen. De leden van de werkgroep zijn
van mening dat de indicator geschikt is voor ‘analyses en om bij verwerking op geaggregeerd
niveau te worden gebruikt als startpunt voor de dialoog tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar
over doelgroepen en zorgprogrammering’. Het zorgvraagzwaarte model 1.0 wordt door
de werkgroep gezien als een tijdelijk model c.q. groeimodel dat de basis vormt voor
de doorontwikkeling van zorgvraagzwaarte in een lerende omgeving met als doel de uiteindelijke
opname in de productstructuur van de ggz. De opvattingen van de werkgroep worden in
voormelde onderhandelingsresultaat door de gezamenlijke onderhandelaars onderschreven.
De indicator is bruikbaar voor het uitvoeren van analyses. Risico- en verbandanalyses
vormen de essentiële eerste stap van het proces van materiële controle door verzekeraars.
Dat proces is erop gericht om voldoende zekerheid te krijgen dat de door de zorgaanbieder
in rekening gebrachte prestatie is geleverd en die geleverde prestatie het meest was
aangewezen, gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde. Binnen het kader van
de risico- en verbandanalyses kan de zorgvraagzwaarteindicator gebruikt worden voor
de identificatie van declaraties die in aanmerking kunnen komen voor detailcontrole.
De vermelding van de zorgvraagzwaarteindicator op de declaraties maakt het aldus mogelijk
om gerichter detailcontroles uit te voeren.
Het hanteren van de zorgvraagzwaarteindicator op de declaratie is daarbij wat betreft
inbreuk op privacy veel minder belastend voor verzekerde, zorgaanbieder en verzekeraar
dan het structureel en systematisch moeten uitvoeren van detailcontroles (i.e. het opvragen c.q. inzien van patiëntendossiers) dat anders noodzakelijk zou zijn om
voldoende zekerheid te krijgen.
Bovendien speelt met betrekking tot de privacy bescherming ook mee dat patiënten c.q.
verzekerden bezwaar kunnen maken tegen het verstrekken van diagnose-informatie aan
zorgverzekeraars. De NZa kan dat bepalen in de declaratieregeling; de zorgvraagzwaarteindicator
is hier onderdeel van de bedoelde diagnostische informatie.
In het rapport zorgvraagzwaarte wordt een voorbehoud gemaakt met betrekking tot de
voorspellende waarde van de zorgvraagzwaarteindicator voor de behandelinzet bij persoonlijkheidsstoornissen.
Ik onderschrijf de opvatting van het Cbp dat in geval van ontbreken van die voorspellende
waarde de zorgvraagzwaarteindicator niet op de declaratie hoeft te worden vermeld14. Op grond van de door alle partijen onderschreven conclusies uit het rapport zorgvraagzwaarte
acht ik vooreerst alleen een dergelijke uitzondering bij persoonlijkheidsstoornissen
aangewezen.
IV Randvoorwaarden verwerking persoonsgegevens
De besluitvorming over het verstrekken van gegevens en persoonsgegevens is gebonden
aan een aantal randvoorwaarden. Die randvoorwaarden zijn af te leiden uit internationale
verdragen, nationale regels en jurisprudentie. In dit hoofdstuk van de toelichting
worden deze behandeld. Zoals aan het eind van het algemeen deel van deze toelichting
wordt uitgelegd, gelden deze voorwaarden voor ieder bestuursorgaan dat van de wetgever
zelfstandige regelbevoegdheden heeft gekregen.
A. Uitspraken College van Beroep voor het Bedrijfsleven
Het CBb heeft in een tweetal uitspraken15 inzake de vermelding van diagnose-informatie op de declaratie geoordeeld dat:
-
– de verplichting om diagnose-informatie op de declaratie te vermelden niet onrechtmatig
hoeft te zijn;
-
– de verplichting om diagnose-informatie op de declaratie te vermelden niet zonder meer
eenduidig blijkt uit de daartoe strekkende regels;
-
– er onvoldoende bescherming van medische persoonsgegevens is bij de declaratie van
prestaties betreffende de geestelijke gezondheidszorg;
-
– het mogelijk moet zijn een uitzondering te maken van vermelding van medische persoonsgegevens
op de declaratie voor specifieke categorieën van personen die de kosten van de gedeclareerde
zorg niet ten laste van de zorgverzekering brengen.
Met deze regeling wordt aan de eisen die voortvloeien uit de uitspraken van het CBb
tegemoet gekomen. In de regeling wordt nu een expliciete bevoegdheid voor de NZa opgenomen
in de declaratieregeling tevens te verplichten het gegeven zorgvraagzwaarte, als medisch
persoonsgegeven van verzekerde, op de declaratie op te nemen, noodzakelijk voor de
uitvoering van formele en materiële controle van in rekening gebrachte tarieven voor
prestaties. Daardoor wordt de door het CBb geconstateerde onduidelijkheid over de
wettelijke grondslag van de verplichting weggenomen. De huidige NZa regeling voldoet
aan de eisen van het CBb16.
B. Wettelijk kader bescherming persoonsgegevens
Het invoeren van de verplichting tot het verstrekken en verwerken van meer en gedetailleerdere
informatie op persoonsniveau moet aan een aantal eisen op grond van privacywetgeving
voldoen. Het vermelden van die persoonsgegevens op de declaratie betekent een inperking
van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde.
Bij gegevens over de zorgvraagzwaarte gaat het evenals bij de DBC’s om persoonsgegevens
betreffende de gezondheid als bedoeld in artikel 16 Wbp. Artikel 16 van de Wbp verbiedt
de verwerking van persoonsgegevens met betrekking tot de gezondheid van personen.
Artikel 21 Wbp bevat een uitzondering voor hulpverleners, instellingen of voorzieningen
voor gezondheidszorg en zorgverzekeraars. Tevens vallen deze gegevens onder het medisch
beroepsgeheim van de individuele zorgaanbieder17 respectievelijk de geheimhoudingsplicht van de zorgaanbieder18. In artikel 87 Zvw is voorzien in de doorbreking van de geheimhoudingplicht in verband
met het in het artikel opgenomen verplichting tot het verstrekken van persoonsgegevens
aan de zorgverzekeraar voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van de zorgverzekering
of de Zorgverzekeringswet.
In de Rzv is nader aangegeven voor welke (typen) gegevens die noodzakelijkheid aanwezig
wordt geacht. De regeling is gebaseerd op het zesde lid van artikel 87 Zvw. De nu
voorgestelde aanvulling van die bepalingen in de Rzv voorziet in een uitbreiding van
de persoonsgegevens betreffende de gezondheid die onder die verplichting tot doorbreking
van het medisch beroepsgeheim worden gebracht, indien dat wordt bepaald in een declaratieregeling
van de NZa.
De invoering van de aanvullende bepalingen dient derhalve te voldoen aan hetgeen vereist
is krachtens artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 8 van het Handvest van de grondrechten
van Europese Unie, evenals aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees parlement en de
Raad van 24 oktober 1995, waarvan de Wbp een uitwerking vormt en artikel 10 Grondwet.
Vereist is dat voor elke bij of krachtens wet opgelegde verplichting tot doorbreking
van de medische geheimhoudingsplicht de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit
wordt aangetoond. Dat geldt ook als het – zoals in casu – gaat om een verdere uitbreiding
van een reeds in regelgeving verankerde verplichting tot verstrekking van bepaalde
gegevens. Aldus het Cbp.
Artikel 8 van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven.
Een inperking van dat recht moet ingevolge het tweede lid van dat artikel:
-
• bij de wet zijn voorzien;
-
• een in dat lid genoemd belang dienen, en
-
• noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.
De vereiste noodzakelijkheid in een democratische samenleving houdt in dat:
-
• de inperking voorziet in een dringende maatschappelijke behoefte
-
• de inperking geschikt is om het te dienen belang te realiseren, en
-
• de inperking voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
De onderhavige regeling bevat de verduidelijking van de mogelijkheid tot inperking
van het recht op respect voor het privéleven door middel van een declaratieregel van
de NZa. Het gaat dan om de verstrekking van het persoonsgegeven zorgvraagzwaarte (bv.
in de vorm van een indicator) door de zorgaanbieder aan de zorgverzekeraars.
Hieronder wordt op de afzonderlijke vereisten ingegaan.
-
• De inperking moet bij wet zijn voorzien; de verplichting tot doorbreking beroepsgeheim,
verstrekking door de zorgaanbieder evenals de verwerking door zorgverzekeraars moet
bij of krachtens wet zijn geregeld en kenbaar en voorzienbaar zijn voor de betrokkenen.
(8 EVRM, 8 Handvest grondrechten EU, 10 Grondwet en Wbp)
De inperkingen zijn bij de wet voorzien en kenbaar voor de betrokkenen. Artikel 87
Zvw, zesde lid, en de Rzv bevatten de wettelijke grondslag voor de inperkingen. Dat
artikel en hoofdstuk 7 van die regeling bevatten een duidelijke omschrijving van die
inperkingen, zijn in het Staatsblad respectievelijk Staatscourant bekend gemaakt en
via www.overheid.nl
raadpleegbaar.
De genoemde inperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
dient tevens verenigbaar te zijn met de Wbp. De verwerking van persoonsgegevens van
hun verzekerden door zorgverzekeraars geschiedt voor wat betreft de zorgverzekering
ter uitvoering van de verzekeringsovereenkomst waarbij die verzekerde partij is. Het
betreft hier de verwerkingsgrond, bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, van de
Wbp. De zorgverzekeraars verwerken daarbij ook gegevens betreffende de gezondheid
van hun verzekerden, bijzondere persoonsgegevens, genoemd in artikel 16 van de Wbp.
De zorgverzekeraars mogen ingevolge artikel 21, eerste lid, onder b, 2°, van de Wbp,
gegevens betreffende de gezondheid van een verzekerde verwerken indien die verwerking
noodzakelijk is voor de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst met die verzekerde.
De uitvoering van de zorgverzekering vallen binnen de reikwijdte van die bepaling.
Er geldt voor zorgaanbieders ingevolge artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
respectievelijk artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(WBig), een geheimhoudingsplicht. Die zorgaanbieders mogen op basis van artikel 9,
vierde lid, van de Wbp, niet tot verstrekking van persoonsgegevens aan zorgverzekeraars
overgaan voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk
voorschrift daaraan in de weg staat. Het medisch beroepsgeheim van zorgaanbieders
wordt voor wat betreft de gegevensverstrekking aan zorgverzekeraars opzij gezet op
grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 87 Zvw. Die artikelen verplichten
de zorgaanbieders tot gegevensverstrekking voor zover dat noodzakelijk is voor de
uitvoering van zorgverzekeringsovereenkomst respectievelijk uitvoering van de Zvw.
De verstrekking van het persoonsgegeven zorgvraagzwaarte door zorgaanbieders aan zorgverzekeraars
dient de goede uitvoering van de zorgverzekeringsovereenkomst en de Zvw. Dit draagt
bij aan het tegengaan van onnodig hoge zorgkosten. De verstrekking draagt tevens bij
aan de handhaving van de rechten van de verzekerden. Er kan in dit verband worden
gedacht aan het verkrijgen van de zorg door verzekerden waarop ze op grond van de
verzekering recht hebben en het voorkomen van onnodig hoge eigen betalingen. De verstrekking
van de persoonsgegevens van de verzekerden aan de zorgverzekeraars draagt tevens bij
aan de bestrijding van zorgfraude. De inperkingen dienen gezien het bovenstaande belangen
die in artikel 8, tweede lid, van het EVRM, zijn genoemd. Het betreft het economisch
welzijn van Nederland, het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de
rechten van derden (i.c. verzekerden).
Zorgverzekeraars zijn op grond van het bepaalde bij of krachtens de Zvw gehouden formele
en materiële controles te verrichten. De toezichthouder, NZa stelt daarbij controle
normen. Bij gebrek aan andere informatie kunnen zorgverzekeraars niet anders dan met
structurele detailcontrole bij alle individuele verzekerden aan die verplichting en
die normen voldoen. Die algemene structurele detailcontrole is disproportioneel ten
opzichte van het verstrekken van de in de regeling voorgeschreven zorgvraagzwaarte
indicator. De verstrekking van persoonsgegevens door zorgaanbieders aan zorgverzekeraars
voorziet in dringende maatschappelijke behoefte van de goede uitvoering van de zorgverzekeringsovereenkomst
en van de Zvw. Er is dus sprake van een verwerking van persoonsgegevens als bedoeld
in artikel 8, aanhef en onder c, van de Wbp.
De regeling bevat een ogenschijnlijke inperking van de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van de verzekerde. Echter in de context van de formele en materiële controle
door zorgverzekeraars wordt met deze regeling de inperking van die bescherming verminderd.
Zonder deze regeling zouden zorgverzekeraars, bij gebrek aan andere informatie. gehouden
zijn tot structurele detailcontrole op het niveau van iedere individuele verzekerde.
Dat is de zwaarste vorm van controle waarbij de persoonlijke levenssfeer van alle
verzekerden in het geding is.
Met deze regeling krijgen de zorgverzekeraars een indicatie van de zorgvraagzwaarte
van de verzekerde. Die indicatie heeft een voorspellende waarde met betrekking tot
de behandelinzet. Op basis van alle indicaties die een zorgaanbieder aan de verzekeraar
heeft verstrekt krijgt de verzekeraar een inzicht in de zwaarte van de zorgvragen
die die zorgaanbieder heeft behandeld. Met dat inzicht kan de zorgverzekeraar de verschillende
zorgaanbieders vergelijken. Met de verstrekking van de zorgvraagzwaarte per individuele
verzekerde krijgt de verzekeraar een beter beeld van de praktijk van de zorgaanbieder.
Voor wat betreft de uitvoering van de materiële controle grijpt de verzekeraar aan
op het niveau de algemene risicoanalyse als bedoeld in artikel 7.6 van de Rzv. De
zorgverzekeraar voert dan een algemene risicoanalyse uit op basis van gegevens waarover
deze in verband met de uitvoering van de zorgverzekering beschikt. De zorgverzekeraar
stelt op basis van de uitgevoerde algemene risicoanalyse een algemeen controleplan
vast, waarin de objecten van materiële controle en de in te zetten controle-instrumenten
zijn opgenomen. Het naar aanleiding van de algemene risicoanalyse opgestelde algemene
controleplan voorziet niet in de inzet van het controle-instrument detailcontrole.
Daarmee wordt met deze regeling de inperking van de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer verminderd.
De verstrekking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid aan zorgverzekeraars
door zorgaanbieders en de verwerking van die persoonsgegevens door die verzekeraars
dient ook te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Een persoon
wordt voor wat betreft de zorgverzekering verzekerde door het sluiten van een zorgverzekeringsovereenkomst
met de zorgverzekeraar. Er geldt een strikte relatie tussen de prestatie waarvoor
de verzekerde is verzekerd, de prestatie die de zorgaanbieder aan de verzekerde heeft
geleverd en het aan de zorgaanbieder te betalen dan wel door de zorgverzekeraar aan
de verzekerde te vergoeden bedrag. Dit leidt ertoe dat de zorgverzekeraar dient te
beschikken over persoonsgegevens betreffende de gezondheid van zijn verzekerde.
De gewijzigde artikelen 7.2 tot en met 7.4 van de Rzv bepalen dat de NZa in een declaratieregel
kan bepalen dat tot de door de zorgaanbieder aan de zorgverzekeraars te verstrekken
gegevens van diens verzekerde die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de zorgverzekering
of de wet, ook de zorgvraagzwaarte behoren. Hierbij geldt in verband met de vereiste
proportionaliteit en subsidiariteit wel de voorwaarde dat die zorgvraagzwaarte noodzakelijk
is voor het verrichten van de formele en materiële controle door zorgverzekeraars.
Dit betekent dat een zorgaanbieder geen zorgvraagzwaarte aan een zorgverzekeraar mag
verstrekken indien de verzekerde het voor die prestatie verschuldigd tarief zelf betaalt
en geen verzoek om restitutie bij zijn zorgverzekeraar indient of van een andere door
de NZa gecreëerde ontheffing gebruik maakt.
V College bescherming persoonsgegevens
Het Cbp heeft op 4 september 2013 geadviseerd over de conceptregeling19. Het Cbp onderkent het belang van het door zorgverzekeraars naar behoren (kunnen)
uitvoeren van de taken die in het ziektekostenstelsel aan hen zijn toebedeeld ter
zake van doelmatige zorginkoop en de controle van de rechtmatigheid en doelmatigheid
van gedeclareerde zorg. Dit laatste mede tegen de achtergrond van toenemende signalen
over en aanwijzingen voor zorgfraude en de voornemens tot intensivering van inspanningen
om die zorgfraude – zoveel mogelijk – te voorkomen.
Het Cbp onderkent dat er – zoals aangegeven in de toelichting bij de regeling – knelpunten
en dilemma’s kunnen ontstaan als de zorgverzekeraars over onvoldoende informatie beschikken
om die (controle -)taken naar behoren te kunnen vervullen. Door verschillen in de
fijnmazigheid van dbc’s zoals gebruikt in de somatische zorg respectievelijk in de
geestelijke gezondheidszorg, is in die laatste sector – naar het oordeel van het Cbp
– sneller sprake van het ontbreken van voor die taakuitoefening van zorgverzekeraars
noodzakelijke informatie.
Het Cbp onderkent ook de onwenselijkheid van de huidige situatie waarin zorgverzekeraars
met name in de ggz-sector – vanwege een gebrek aan noodzakelijke informatie – structureel,
ten aanzien van grote aantallen declaraties, het instrument detailcontrole zouden
moeten inzetten. Dit in de vorm van het opvragen van nadere informatie over de behandeling
van individuele verzekerden dan wel het inzien van dossiers bij hulpverleners. Als
zorgverzekeraars hiervan zouden afzien, aldus het Cbp, zouden zij hun taak inzake
bovenbedoelde controle van declaraties niet naar behoren uitvoeren.
De met de huidige inzet van detailcontroles gepaard gaande inperking van het recht
op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken verzekerden is
volgens het Cbp zodanig dat ontwikkeling en zorgvuldige overweging van alternatieven
dringend aandacht verdient, opdat zorgverzekeraars de noodzakelijke formele en materiële
controles op een minder ingrijpende manier kunnen vormgeven.
Het Cbp is bovendien van mening dat er een zwaarwegend belang – zoals ook tot uitdrukking
gebracht in de uitspraken van het CBb – moet worden toegekend aan de bezwaren van
derden die niet bij de behandeling van de verzekerde betrokken zijn20. In de ggz gaat het – zo stelt het Cbp – om gegevens die de kern van het privéleven
van de betrokken persoon raken, zodat informatie hierover bijzonder privacygevoelig
is.
Verwerking van het Cbp advies in de regeling
Met onderhavige regeling tot verstrekking van de zorgvraagzwaarteindicator op de declaratie
kom ik tegemoet aan – ook door het Cbp onderschreven – behoefte alternatieven te ontwikkelen
zodat zorgverzekeraars de noodzakelijke formele en materiële controles op een minder
ingrijpende manier kunnen vormgeven.
De verstrekking van de zorgvraagzwaarte-indicator is daarbij niet het eindstation
maar een voorzichtig begin. Alle betrokken partijen bij het Onderhandelaarsresultaat
geestelijke gezondheidszorg 2014-2017 onderschrijven die belangrijke doelstelling.
Partijen vinden de zorgvraagzwaarteindicator die er nu ligt, geschikt als basis voor
verdere doorontwikkeling (in een lerende omgeving), voor registratie door zorgaanbieders
op individueel niveau, en als taal voor informatie-uitwisseling over zorgvraagzwaarte
tussen zorgaanbieders en verzekeraars tot een verbeterde versie van de zorgvraagzwaarteindicator
is ontwikkeld. Partijen zullen de indicator op deze manier gaan gebruiken. Aldus dat
onderhandelingsresultaat.
Het Cbp heeft bezwaren tegen de regeling in de voorgestelde vorm en adviseert de regeling
niet aldus in te voeren. Uit de aanbiedingsbrief en het volledige advies van het Cbp
is op te maken dat de regeling kan worden ingevoerd mits deze voldoet aan het juridisch
kader en mits met de bezwaren van het Cbp rekening is gehouden. Dan wordt voldaan
aan het punt zoals dat is verwoord in het Onderhandelingsresultaat: Partijen onderschrijven
het eindperspectief dat de zorgvraagzwaarteindicator op persoonsniveau via de declaratie
moet worden uitgewisseld, vergelijkbaar met de somatiek, mits dit binnen de vigerende
privacyregels toelaatbaar is.
Het Cbp heeft in het bijzonder bezwaar tegen de verstrekking van de zorgzwaarteindicator
als deze geen voorspellende waarde heeft met betrekking tot de behandelinzet en tegen
het mogelijk inperken van de door de NZa vastgestelde ontheffingen tot het verstrekken
van diagnose gegevens. Daarnaast heeft het Cbp in zijn advies nog opmerkingen gemaakt
over de proportionaliteit en subsidiariteit, het voldoen aan het (internationaal)
wettelijk kader, het monitoren of het verstrekken van de zorgvraagzwaarteindicator
de behoefte tot het doen van detailcontrole door zorgverzekeraars vermindert, de verantwoordelijkheid
bij het verwerken van persoonsgegevens bij zorgverzekeraars en het ontbreken van een
geschillenregeling voor niet gecontracteerde zorgaanbieders.
Indien en voor zover mogelijk is het advies van het Cbp verwerkt in onderhavige regeling.
Daarmee is aan de bezwaren en opmerkingen van het Cbp zodanig gehoor gegeven dat de
regeling aan de privacy-regels voldoet en de regeling kan worden ingevoerd, zodat
de zorgverzekeraars de noodzakelijke formele en materiële controles op een minder
ingrijpende manier kunnen vormgeven.
Hieronder wordt in hoofdlijnen aangegeven hoe aan die bezwaren van het Cbp is tegemoetgekomen
in onderhavige regeling en of en hoe de opmerkingen zijn verwerkt.
Het Cbp adviseert – gelet op de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit – de
verplichtstelling door de NZa van de verstrekking van zorgvraagzwaarte gegevens aan
zorgverzekeraars te beperken tot situaties waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat
daaraan voorspellende waarde toekomt voor de behandelinzet. Ik volg daarin het Cbp.
Vermelding van de indicator bij die diagnosen is dan weinig zinvol en daarmee niet
proportioneel. Bij de uitwerking van het criterium voorspellende waarde is aan te
sluiten bij de algemeen gedragen bevindingen neergelegd in het rapport van de werkgroep
zorgvraagzwaarte, dat op 11 april 2013 in een bestuurlijk overleg met de ondertekenende
betrokken GGz-partijen is vastgesteld. Partijen vinden de zorgvraagzwaarteindicator
die er nu ligt, geschikt als basis voor verdere doorontwikkeling (in een lerende omgeving),
voor registratie door zorgaanbieders op individueel niveau, en als taal voor informatie-uitwisseling
over zorgvraagzwaarte tussen zorgaanbieders en verzekeraars totdat een verbeterde
versie van de zorgvraagzwaarteindicator is ontwikkeld. Op basis van dat rapport en
toetsend aan het gestelde criterium door het Cbp is het wenselijk ggz-declaraties
die betrekking hebben op de hoofddiagnose ‘persoonlijkheidsstoornis’, uit te sluiten
van de verplichting om de zorgvraagzwaarteindicator op de declaratie te vermelden.
Omdat bekend is dat er binnen het veld, mede ingegeven door verschillende belangen,
verschil van inzicht bestaat over hoe de verklaringskracht van de zorgvraagzwaarteindicator
precies valt te duiden, kan aan dit punt in het advies van het Cbp invulling worden
gegeven door zo dicht mogelijk de letterlijke tekst van het algemeen onderschreven
rapport zorgvraagzwaarte te volgen. Daarin staat dat het aantal behandelminuten per
zorgvraagzwaarteniveau voor elke hoofd-diagnose significant verschilt en daarmee een
voorspellende waarde heeft voor de behandelinzet, behalve bij de hoofddiagnose groep
‘persoonlijkheidsstoornissen’. Bij die laatstgenoemde hoofddiagnose groep heeft het
vermelden van het zorgzwaarteniveau onvoldoende voorspellende waarde voor de behandelinzet.
Bij declaraties met betrekking tot persoonlijkheidsstoornissen wordt de vermelding
van de zorgvraagzwaarte-indicator om die reden niet verplicht gesteld21. Pas nadat ook bij die hoofd-diagnose voorspellende waarde voor de behandelinzet
kan worden toegekend is een overweging mogelijk tot het vermelden van de diagnose-informatie
op de declaratie.
Het Cbp acht het belangrijk in dit verband de effecten van de vermelding van de zorgvraagzwaarteindicator
op de declaratie, in de zin van toenemende mogelijkheden voor doelmatige zorginkoop
en minder detailcontrole, zorgvuldig te monitoren. De NZa zal het belang van die vermelding
voor de zorginkoop en de te verwachten vermindering aan de behoefte tot het overgaan
tot detailcontrole meenemen in haar onderzoeken naar de werking van de verzekeringsmarkt
dan wel de ggz.
Met het Cbp ben ik – zoals al eerder aangegeven – en onderschreven in de bestuurlijke
akkoorden van mening dat mede met de op basis van in deze situaties opgedane ervaringen
de invoering van een verder ontwikkelde zorgvraagzwaarteindicator of enig ander geschikt
instrument voor de overige situaties kan worden overwogen.
Met onderhavige regeling worden de thans door de NZa vastgestelde mogelijkheden tot
ontheffing van de verplichting voor de ‘zelfbetalers’ en voor verzekerden die een
‘privacyverklaring’ ondertekenen gehandhaafd. Ook daarin volg ik het Cbp.
Het Cbp schetst in zijn advies het juridisch kader en wijst erop dat voor elke bij
of krachtens wet opgelegde verplichting tot doorbreking medische geheimhoudingsplicht
de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit wordt aangetoond. Ook als het zoals
hier om uitbreiding van de verplichting gaat. De toelichting is aangevuld met toetsing
aan EVRM, Handvest grondrechten EU, Richtlijn 95/46/EG, Grondwet en Wbp (Hoofdstuk
IV, paragraaf B).
In hoofdstuk III, paragrafen Ben C, is uitgebreid ingegaan op andere overwogen alternatieven
en de uiteindelijke keuze voor de zorgvraagzwaarteindicator.
Het Cbp opteert voor een afwegingskader in de toelichting, waarbinnen de NZa voor
daarbij aan te geven groepen van personen kan besluiten een uitzondering te maken
op de verplichting om bepaalde gegevens aan de zorgverzekeraars te verstrekken. Nu
het CBb in zijn jurisprudentie het kader waarbinnen de NZa de uitzonderingen moet
vastleggen al heeft vastgesteld, wordt het opnemen van een algemeen kader in de toelichting
bij deze regeling overbodig geacht. Het CBb heeft beslist dat de huidige door de NZa
geschapen uitzonderingen voldoen aan de eisen die het CBb heeft gesteld22. Daaraan wordt – getuige de handhaving van de bestaande uitzonderingen – in deze
regeling niet getornd.
Het Cbp wijst erop dat het – in ieder geval en onverminderd – van belang is dat zorgverzekeraars
alle medewerkers binden aan de geheimhoudingsplicht zoals vereist op grond van artikel
21, tweede lid, Wbp, en dat verzekeraars de consequenties daarvan regelmatig onder
de aandacht van die medewerkers blijven brengen. Ook overigens mag worden verwacht
– zo stelt het Cbp – dat bij de inrichting van hun bedrijfsprocessen zorgverzekeraars
voorzien in een adequate bescherming van de privacy van hun verzekerden. Dit overlaten
aan en/of afhankelijk maken van de betrokkenheid van de medisch adviseur bij de verwerking
van (bepaalde) gegevens is niet in overeenstemming met de plicht als verantwoordelijke
in de zin van de Wbp die op verzekeraars rust. Aldus het Cbp. Op grond van deze opmerking
van het Cbp is afgezien van het toekennen van een bijzondere toegevoegde waarde aan
verwerking van declaratiegegevens door of onder verantwoordelijkheid van de medisch
adviseur. Een nadere motivering van die toegevoegde waarde zoals het Cbp is gevraagd
is daardoor niet meer relevant. In de regelingen over materiële controle blijft aan
de medisch adviseur wel de verantwoordelijkheid voor het juiste proces bij detailcontrole
aan de medisch adviseur opgedragen.
Het Cbp merkt op dat een geschillenregeling over verstrekking persoonsgegevens voor
zorgaanbieders die geen contract hebben met een zorgverzekeraar ontbreekt. Een geschillenregeling
acht ik in eerste plaats een zaak van zorgverzekeraars en zorgaanbieders. De brancheorganisatie
hadden in de bestuurlijke akkoorden daarover afspraken kunnen maken. Geconstateerd
wordt dat zij dat tot nu toe niet hebben gedaan. Het staat hen vrij alsnog met elkaar
(en met patiëntenorganisaties) het initiatief te nemen tot het opstellen van een geschillenregeling
voor iedere zorgaanbieder die ggz levert of wil levere.
VI Tot slot
Hierboven is geschetst hoe met onderhavige wijziging van de Rzv de NZa in een declaratieregeling
kan verplichten dat een zorgvraagzwaarteindicator op de declaratie wordt vermeld als
noodzakelijk gegeven om de verzekeraars in staat te stellen om de vereiste formele
en materiële controles uit te voeren. Doordat het daardoor voor verzekeraars mogelijk
is om risico-, verwachting- en verbandanalyses te kunnen uitvoeren, daarmee uitvoering
gevend aan formele en materiële controle, en aan de toezichteisen van de NZa, vervalt
de noodzaak tot het houden van algehele structurele detailcontroles, die – bij gebreke
aan die mogelijkheden – noodzakelijk zouden zijn om de door de NZa gewenste zekerheid
te verkrijgen met betrekking tot rechtmatigheid en gepast gebruik (doelmatigheid)
van de gedeclareerde zorg. Daarmee wordt ook tegemoet gekomen aan de proportionaliteit
en subsidiariteit die in het kader van de bescherming van persoonsgegevens moet worden
betracht. Zo wordt voorkomen dat op zich op groter schaal en ook een veel grotere
inbreuk op de privacy van alle patiënten zou betekenen. De noodzaak van adequate controles
is hierbij niet alleen ingegeven vanuit de wettelijke verplichting van deze controles
maar betreft met name ook een noodzaak vanuit het maatschappelijk belang om een toekomstbestendig
(betaalbaar) zorgstelsel te waarborgen. Dat kan enkel door binnen het politiek gekozen
verzekeringsstelsel het hierboven geschetst basisprincipe te handhaven.
Geconcludeerd is dat er geen hiërarchische verhouding bestaat tussen een regeling
op grond van artikel 87, zesde lid, Zvw vastgesteld door de minister en een regel
op grond van bijvoorbeeld artikel 38, derde lid, WMG vastgesteld door de NZa. In beide
gevallen berust de bevoegdheid een regel vast te stellen op besluit van dezelfde formele
wetgever (regering en parlement tezamen). De randvoorwaarden zoals hierboven geschetst
voor het verwerken van persoonsgegevens gelden zowel voor een ministeriële regeling
als voor een regeling van de NZa.
Bij de totstandkoming van de regeling en de verwerking van het advies van het CBP
zijn de belangen van alle betrokkenen zorgvuldig meegewogen. In de Rzv is expliciet
opgenomen dat zorgaanbieders verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de overeenkomstig
die regeling uitgevoerde materiële controle en uitgevoerd fraudeonderzoek. Die verplichting
blijft onverkort gelden na de inwerkingtreding van onderhavige regeling.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A
In artikel 1 wordt ten behoeve van onderhavige wijziging van de Regeling zorgverzekering
en de verwijzingen in de toelichting de definities opgenomen van het rapport zorgvraagzwaarte
en het daarin uitgewerkte begrip ‘zorgvraagzwaarte’.
Artikel I, onderdeel B
Artikel 7.2 wordt aangevuld met een tweetal leden. In het nieuwe tweede lid wordt
bevestigd dat de NZa in een declaratieregeling op grond van artikel 38, derde lid,
WMG kan bepalen dat het noodzakelijk is dat de verzekeraar in aanvulling op de gegevens,
bedoeld in het eerste lid van artikel 7.1 Rzv tevens over het gegeven zorgvraagzwaarte,
als medisch persoonsgegeven van verzekerde, moet kunnen beschikken met het oog op
de uitvoering van formele en materiële controle ten behoeve van de in artikel 7.1,
tweede lid, aangegeven doelen en van de uitvoering van artikel 7.4a Rzv.
Het nieuwe derde lid bevestigt de bevoegdheid van de NZa dat zij in een declaratieregel,
en onder daarbij te stellen voorwaarden, voorschriften of beperkingen, de verplichting
tot verstrekken van het gegeven zorgvraagzwaarte, bij uitzondering niet van toepassing
is. Zo kan de NZa de uitzondering handhaven die zij thans heeft opgenomen in een declaratieregeling
met betrekking tot de tweedelijns curatieve geestelijke gezondheidszorg.
Artikel I, onderdeel C
Artikel 7.3 Rzv verplicht de zorgaanbieder de in artikel 7.2, onderdeel a tot en met
g, bedoelde gegevens te verstrekken aan de zorgverzekeraar, of een door die zorgverzekeraar
daartoe aangewezen persoon, indien die zorgaanbieder het tarief voor de geleverde
prestatie krachtens een door hem met de zorgverzekeraar gesloten overeenkomst rechtstreeks
bij die zorgverzekeraar in rekening brengt, dan wel aan de verzekerde, indien de zorgaanbieder
het tarief voor de geleverde prestatie bij de verzekerde in rekening brengt. In onderdeel
B worden op grond van het nieuwe tweede lid van artikel 7.2 de te verstrekken gegevens
aangevuld met gegevens die de NZa noodzakelijk acht voor het uitvoeren van formele
en materiële controle. Het is evident dat de verplichting voor de zorgaanbieders zich
ook uitstrekt tot de gegevens, bedoeld in het tweede lid van artikel 7.2 Rzv. Wellicht
ten overvloede zij vermeld dat voor de door de zorgverzekeraar of de bewerker aangewezen
persoon dezelfde wettelijke voorschriften gelden inzake de geheimhouding van de verwerkte
gegevens als voor de zorgverzekeraar of de bewerker die hem heeft aangewezen.
De wijzing van het tweede lid van artikel 7.3 is een technische wijziging in verband
met de wijziging in artikel 7.1.
Artikel I, onderdeel D
In het eerste lid van artikel 7.4 Rzv is bepaald dat de zorgverzekeraar materiële
controle verricht op de wijze zoals bepaald in de artikelen 7.5 tot en met 7.9. In
het tweede lid is bepaald dat de zorgaanbieder verplicht is zijn medewerking te verlenen
aan de overeenkomstig het eerste lid uitgevoerde materiële controle. Het spreekt voor
zich dat deze bepaling aan de opsomming in artikel 7.4, eerste lid, wordt toegevoeg.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schipper.