BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL 8
Aanvraagformulier en aan te leveren documenten
1. Algemene gegevens
Administratieve gegevens penvoerende instantie
Naam instelling:
Postadres, postcode, plaats:
Bezoekadres, postcode, plaats:
BRIN-nummer:
Status inspectie:
Gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer, e-mail):
Bankrekeningnummer, tenaamstelling en plaats:
Handtekening:
Administratieve gegevens partners, weergegeven per partner
Naam instelling:
BRIN-nummer:
Gegevens contactpersoon (naam, telefoonnummer, e-mail):
Handtekening:
Einddatum accreditatietermijn, weergegeven per lerarenopleiding
Lerarenopleiding:
Einddatum accreditatie:
2. Aan te leveren documenten
De samenwerkingsovereenkomst van de (academische) opleidingsschool met daarin of als addendum minimaal:
-
• een gezamenlijke visie op de academische opleidingsschool en de te bereiken doelen;
-
• afspraken over de manier waarop kennis wordt gedeeld;
-
• afspraken over een regelmatige evaluatie van processen en opbrengsten.
Het onderzoeksprogramma met daarin minimaal:
-
• een gezamenlijke visie op onderzoek en de ambitie van het partnerschap;
-
• de onderzoeksthema’s op hoofdlijnen;
-
• een heldere verdeling van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de partners.
Overige relevante documentendie beknopte informatie bieden over de academische opleidingsschool die van belang is voor de beoordeling van de aanvraag.
Deze documenten zijn niet verplicht.
Aantal exemplaren en adresgegevens
De opleidingsschool dient de aanvraag schriftelijk in enkelvoud in op het volgende adres:
Agentschap NL
o.v.v. Academische opleidingsscholen
Postbus 93144
2509 AC Den Haag
Een digitale versie (in format Word of Adobe-pdf) dient te worden gemaild naar aos@agentschapnl.nl
TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Opleiden in de school houdt in dat scholen voor po, vo en bve-instellingen, onderwijspersoneel op de (toekomstige) werkplek
opleiden. De scholen doen dat met hbo lerarenopleidingen, universitaire lerarenopleidingen en regionale opleidingscentra (als
het om onderwijsassistenten gaat). Een opleidingsschool is een school waar een relatief groot deel van de formatie wordt bezet
door leraren die nog in opleiding zijn en die veelal na afronding van de lerarenopleiding op een andere school werk zullen
moeten vinden. Een academische opleidingsschool is een school die de opleidingsfunctie verbindt met praktijkgericht onderzoek
en schoolontwikkeling.
Mede op basis van het advies ‘Leraren opleiden in de school’ van de Onderwijsraad uit 2005 startte voormalig Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Van der Hoeven met een regeling dieptepilots opleiden in de school, in de vorm van opleidingsscholen en academische opleidingsscholen. De pilots waren een vervolg op vele projecten voor het
samen opleiden van leraren door lerarenopleidingen en afnemende scholen. Na de pilotperiode is besloten om het opleiden in
de school structureel te verankeren in het opleidingsstelsel via de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool. Via deze
regeling konden de opleidingsscholen subsidie aanvragen voor het (verder) inrichten en in stand houden van de opleidingsinfrastructuur
en voor de kosten van het begeleiden van studenten. De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) is gevraagd de opleidingsscholen
die voor deze subsidie in aanmerking wilden komen te toetsen op kwaliteit. Hiervoor heeft de NVAO een toetsingskader opgesteld.
De kwaliteit van de opleidingsschool wordt bepaald aan de hand van de kwaliteit van het partnerschap en het gerealiseerd niveau
van de studenten. Beide onderdelen dienden voldoende te zijn. Na de NVAO-toetsing is aan 56 opleidingsscholen subsidie verstrekt.
Om een blijvende kwaliteit te garanderen, vindt de NVAO-toetsing elke zes jaar plaats. De toetsing loopt parallel aan de accreditatietermijnen
van de lerarenopleidingen die deel uitmaken van het partnerschap van de opleidingsschool.
Van de 56 opleidingsscholen hebben 22 academische opleidingsscholen via de Regeling verdiepingsslag academische opleidingsschool
2009–2011 de mogelijkheid gekregen zich verder te ontwikkelen en goede praktijkvoorbeelden op te leveren. Ultimo 2011 loopt
deze regeling af.
Er zijn forse stappen gezet die geleid hebben tot een aantal goede voorbeelden van hoe een academische opleidingsschool er
in de praktijk uit zou kunnen zien. Het kost echter meer tijd om het concept ‘academische opleidingsschool’ te verankeren
in de opleidingsschool dan werd gedacht bij de invoering van de Regeling verdiepingsslag academische opleidingsschool 2009–2011.
Verankering wil zeggen dat sprake is van een goed functionerende academische opleidingschool met een duurzame onderzoeksinfrastructuur
waar opleiding, onderzoek en schoolontwikkeling optimaal zijn verbonden. Tegelijk is een breed gedeelde conclusie dat de academische
opleidingsschool een waardevolle aanvulling is op het bestaande stelsel van het opleiden van leraren. Daarom is besloten een
tijdelijke nieuwe subsidieregeling op te stellen die gericht is op verankering van de academische opleidingsschool uiterlijk
in 2016.
Het aanvragen van subsidie voor de verankeringsfase van de academische opleidingsschool is in eerste instantie bedoeld voor
de academische opleidingsscholen die aan de Regeling verdiepingsslag academische opleidingsschool 2009–2011 deelnemen. Daarnaast
komen ook (zeer beperkt) nieuwkomers in aanmerking. Zij dienen al ‘opleidingsschool’ te zijn en subsidie te ontvangen op grond
van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool. Voor nieuwkomers geldt dat zij minimaal dienen te voldoen aan het
niveau van bestaande academische opleidingsscholen. De regeling is niet bedoeld voor het opstarten van een academische opleidingsschool,
maar slechts voor de verdere ontwikkeling en verankering van de academische opleidingsschool.
De financiering bestaat uit een aanvulling van € 70.000 per jaar op het bedrag dat voor een opleidingsschool beschikbaar is.
Dit is een tegemoetkoming in de extra kosten die scholen voor po, vo of bve-instellingen zullen maken. Het betreft kosten
voor onder meer het in stand houden van de benodigde infrastructuur en voor de begeleiding van studenten bij het doen van
praktijkgericht onderzoek.
Administratieve lasten
Bij de voorbereiding van deze regeling is bekeken op welke manier het doel kan worden bereikt met minimale lasten. De uitvoering
van de regeling ligt bij het Agentschap NL in samenwerking met DUO. De aanvraag wordt ingediend met het formulier dat in bijlage
1 is opgenomen. Bestaande documenten zoals de samenwerkingsovereenkomst en onderzoeksagenda van het samenwerkingsverband dienen
als bijlage te worden toegevoegd. Mogelijk ontbrekende informatie wordt hieraan toegevoegd. Voor advisering aan de minister
stelt het Agentschap NL een commissie in van onafhankelijke deskundigen. Deze commissie adviseert over de subsidieaanvragen
op basis van een visitatie en bepaalt in welke mate wordt voldaan aan de criteria van de academische opleidingsschool. Voor
deze subsidieaanvraag hoeft zodoende geen separaat plan te worden opgesteld. Dit beperkt de administratieve lasten aanzienlijk.
De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan onderzoeken om de minister inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling
van het te voeren beleid. Het betreft een monitor die eenmalig tijdens de uitvoering van het project plaatsvindt. Daarbij
is gekozen voor een audit, in de vorm van werkbezoeken door adviseurs van het Agentschap NL. Dit betekent voor de penvoerder
een beperkte administratieve last.
De subsidieontvanger dient tevens de vragen uit te werken die zijn opgenomen in bijlage 3.
Daarnaast geldt een meldingsplicht voor de subsidieontvanger: de subsidieontvanger deelt de minister schriftelijk mee wanneer
er omstandigheden zijn die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging van de subsidie.
De besteding van het subsidiebedrag is vrij. Niet-bestede middelen worden niet teruggevorderd. Verantwoording van de subsidie
geschiedt in de jaarverslaggeving. Er is om deze reden geen sprake van een separate eindrapportage en daardoor geen extra
administratieve last.
De administratieve lasten voor de subsidieaanvragers zijn per project gekwantificeerd via het Standaard Kosten Model. ‘Project’
verwijst naar alle activiteiten die de academische opleidingsschool (het partnerschap) gedurende de subsidieperiode onderneemt
voor verankering van het concept ‘academische opleidingsschool’ in de opleidingsschool. De totale administratieve lasten voor
de projecten bedragen ten hoogste € 70.425. Een substantieel deel van dit bedrag (73%) betreft de kosten voor de subsidieaanvraag,
de rest betreft overige (beheers)kosten. Bij deze inschattingen is geen onderscheid gemaakt naar individuele deelnemers in
een partnerschap. Het gaat om de lastendruk op het gehele partnerschap, niet om de lastendruk op de afzonderlijke deelnemers.
Hierbij is uitgegaan van de ingeschatte gemiddelde omvang van het partnerschap. De gemiddelde omvang wordt geschat op vier
samenwerkende partijen. Een volledig project zal maximaal vijf jaar duren.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Het is de bedoeling om de aanvullende subsidie van de academische opleidingsschool vanaf de volgende toetsing van de opleidingsschool
te integreren in de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool. Deze toetsing geschiedt door de NVAO en is verbonden
aan de accreditatietermijnen van de lerarenopleiding(en) die deel uitmaken van het partnerschap. De toetsing start in het
najaar van 2014. Ook de academische ‘kop’ wordt hierin meegenomen.
Artikel 3
De academische opleidingsscholen en opleidingsscholen hoeven bij hun aanvraag geen activiteitenplan met begroting aan te leveren.
Het gaat hier niet om een project in de beginfase, maar een verdere ontwikkeling van activiteiten die al met de regeling verdiepingsslag
academische opleidingsschool in gang zijn gezet. De voor deze nieuwe regeling gevraagde samenwerkingsovereenkomst en het onderzoeksprogramma
geven voldoende inzicht in de activiteiten die de scholen ondernemen of gaan ondernemen om te komen tot verankering van het
concept academische opleidingsschool. Daarnaast leggen de scholen jaarlijks (financiële) verantwoording af via de jaarverslaglegging
en jaarrekening.
Artikel 4
De subsidieontvanger betreft één partner uit de academische opleidingsschool of opleidingsschool die optreedt als penvoerder.
Deze penvoerder is door alle partijen gemachtigd om als rechtspersoon de academische opleidingsschool of opleidingsschool
te vertegenwoordigen. Zie ook de toelichting op artikel 7.
Artikel 5
Het totaal beschikbare budget voor de gehele looptijd (5 jaar) van deze regeling is € 17,5 miljoen. Dit bedrag is exclusief
de uitvoeringskosten die ten laste komen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Onder deze uitvoeringskosten
worden in ieder geval verstaan de kosten van Agentschap NL en de kosten voor het (doen) uitvoeren van de audits waartoe de
Minister opdracht kan geven.
Het subsidieplafond is gebaseerd op maximaal 50 subsidieontvangers. De verwachting is echter dat circa 25 academische opleidingsscholen
geselecteerd zullen worden. Kwaliteit is het uitgangspunt.
Artikel 6
Artikel 6 geeft het subsidiebedrag weer. De subsidie betreft een tegemoetkoming. Van de partners die deelnemen aan de academische
opleidingsschool of opleidingsschool wordt ook een inzet uit eigen middelen verwacht. Omdat de subsidie niet geoormerkt is,
mag de academische opleidingsschool of opleidingsschool de subsidie naar eigen inzicht besteden. Niet-bestede subsidiegelden
worden niet teruggevorderd.
Artikel 7
In artikel 7 wordt omschreven dat één partner uit de academische opleidingsschool of opleidingsschool de penvoerder is en
daarmee de feitelijke subsidieaanvrager. De penvoerder is bij voorkeur één van deelnemende scholen voor po, vo en/of bve-instellingen
of anders een van de hogescholen of universiteiten die met zijn lerarenopleidingen aan de academische opleidingsschool of
opleidingsschool deelneemt. Het heeft de voorkeur om de penvoering bij één van de deelnemende scholen te beleggen, omdat de
extra kosten vooral voor hun rekening komen. De penvoerder is de subsidieontvanger en het aanspreekpunt voor de subsidievaststelling.
Artikelen 8 en 9
Voor subsidievaststelling is het nodig een complete subsidieaanvraag te doen op basis van het formulier in bijlage 1. Dit
heeft het ministerie van OCW opgesteld in overleg met Agentschap NL. Alle aanvragen worden in behandeling genomen. Als niet
wordt voldaan aan wat in de subsidieregeling is bepaald, wordt de aanvraag afgewezen. De termijn van indiening eindigt op
31 december 2011.
Artikelen 10, 11 en 12
Het Agentschap NL adviseert de minister over de subsidieaanvragen. Zij stelt daartoe een commissie van onafhankelijke deskundigen
in. Deze commissie adviseert op basis van een visitatie in welke mate wordt voldaan aan de criteria van de academische opleidingsschool
zoals opgesteld in bijlage 2. Het gaat dan onder meer om mate waarin sprake is van een goed functionerende academische opleidingsschool
met een duurzame onderzoeksinfrastructuur. Een school waar opleiding, onderzoek en schoolontwikkeling verbonden zijn en die
beschikt over een door alle partners gedragen visie op de academische opleidingsschool.
Als het subsidieplafond wordt overschreden beslist de Minster, bij gelijke geschiktheid, op grond van een evenwichtige spreiding
van de betrokken scholen over de sectoren po, vo en bve en een evenwichtige spreiding over Nederland.
Artikel 13
De uiterste datum voor de aanvraag van de subsidie is 31 december 2011. Voor bespoediging van de beoordeling van de subsidieaanvraag
is, vooruitlopend op de totstandkoming van de onderhavige subsidieregeling aan de 22 bestaande academische opleidingsscholen
(brief van augustus 2011) verzocht hun aanvraag, liefst vóór 1 oktober 2011 in te dienen. Deze aanvragers vernemen voor 1 januari
2012 een beslissing op de aanvraag. Aanvragers die vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling een aanvraag
indienen, vernemen uiterlijk 31 maart 2012 een beslissing daarop.
Artikel 14
De aanvullende subsidie van de academische opleidingsschool zal worden geïntegreerd in de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool.
Dit gebeurt vanaf de volgende NVAO-toetsing. De toetsing is verbonden aan de accreditatietermijnen van de lerarenopleiding(en)
die deel uitmaken van het partnerschap. Ook de academische ‘kop’ wordt in de toetsing meegenomen. Subsidiëring op grond van
onderhavige regeling eindigt daarom aan het einde van het jaar waarin de accreditatie heeft plaatsgevonden.
Artikel 15
De subsidieontvanger heeft een informatieplicht. Dit houdt in dat als er tussentijds bijzondere omstandigheden plaatsvinden
of zich substantiële wijzigingen voordoen in het gesubsidieerde project, deze direct worden gemeld aan de Minister. Ook is
de subsidieontvanger verplicht mee te werken aan onderzoeken om de minister inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling
van het te voeren beleid.
In de periode van 2012 tot 2014 dienen de academische opleidingsscholen de in bijlage 3 weergegeven vragen uit te werken.
Over de resultaten brengen zij schriftelijk verslag uit. Deze resultaten vormen de basis voor de structurele regeling. Desgewenst
biedt het Agentschap NL hierbij ondersteuning.
Artikel 16
In overeenstemming met de Regeling jaarverslaglegging onderwijs en artikel 13, eerste lid van de Regeling OCW-subsidies wordt
de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie in de jaarrekening als baat verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen
de daartoe bestemde posten. Omdat sprake is van een niet-geoormerkte subsidie is een afzonderlijke specificatie van de lasten
naar kostensoorten niet noodzakelijk.
Artikel 18
Voor de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het uitgangspunt van de vaste verandermomenten. Met het oog
op de verwachte behoefte aan subsidies van de kant van academische opleidingsscholen en opleidingsscholen en gelet op de
aankondiging van deze regeling in mijn brief van augustus 2011 en de daarin opgenomen uitnodiging acht ik het van belang zo
snel mogelijk uitvoering te geven aan deze regeling en niet te wachten tot 1 januari 2012.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra.