Bestemd voor vervanging van beglazing in buitengevel- of dakconstructies van bestaande onderwijsgebouwen door meervoudig glas
met een warmtewerende coating of gasgevulde spouw met een warmtedoorlatingscoëfficiënt van maximaal 1,2 W/m2K gemeten conform
NEN-EN 673.
Bestemd voor de verbetering van de isolatie van bestaande daken door isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand
van de lagen toeneemt met ten minste 1,5 m2K/W ten opzichte van de oude situatie.
Bestemd voor radiatoren die nog niet voorzien zijn van thermostatische kranen.
Geen specifieke eisen en/of voorwaarden.
Uitsluitend bestemd voor plaatsing van buitenzonwering op zonbelaste gevels waar nog geen functionerende buitenzonwering aanwezig
is.
Bestemd voor vervanging van bestaande binnenverlichting door spiegeloptiekarmaturen in combinatie met hoogfrequent (HF) elektronisch
voorschakelapparaat en fluorescentielampen.
Bestemd voor het verminderen van het energiegebruik van verlichting door het toepassen van een regelinstallatie voor het schakelen/dimmen,
afhankelijk van de daglichtintensiteit.
TOELICHTING
Algemene toelichting
Het kabinet heeft in het kader van het aanvullend coalitieakkoord impulsmiddelen voor de scholenbouw opgenomen. Uit dit crisispakket
heeft OCW €165 miljoen gekregen om te investeren in schoolgebouwen. Dit is goed voor de bouwsector en zeker ook voor het onderwijs.
Voor het verbeteren van het binnenklimaat in scholen en het treffen van energiebeperkende maatregelen is voor het primair
onderwijs € 97,3 mln. beschikbaar.
Het beschikbare budget is (helaas) niet voldoende om alle schoolgebouwen aan te pakken. Lokaal moeten daarom afwegingen en
keuzes worden gemaakt. Het geld moet bij voorkeur worden ingezet bij de ‘slechtste scholen’ op het gebeid van het binnenmilieu.
In bijlage I bij deze regeling wordt het bedrag genoemd waarop in principe per gemeente recht ontstaat (trekkingsrecht). Daarmee
wordt duidelijk dat er voor elke gemeente financiële middelen beschikbaar zijn. Door te kiezen voor een co-financieringsconstructie
(de eis van cofinanciering van 40%) kunnen meer schoolgebouwen worden aangepakt en wordt de financiële stimulans voor de bouwsector
nog verder vergroot. Scholen en gemeenten zullen, in samenspraak, inzetten op zowel grote als kleine maatregelen: vervanging
van HR ketels, isolatie, balansventilatie en installeren van thermosstatische kranen. Dat leidt tot economische activiteiten
in de installatietechniek, elektrotechniek en lokale of kleine aannemerij.
Informatie over effecten op energiezuinigheid en luchtkwaliteit
Scholen kunnen onder andere bij SenterNovem (www.frisse-scholen.nl) informatie vinden over de effecten die maatregelen, zoals
die zijn beschreven in de bijlage II bij deze regeling, hebben op de energiezuinigheid en het binnenmilieu. SenterNovem ontwikkelt
een instrumentarium voor het uitbrengen van een maatwerkadvies. Met dit maatwerkadvies kunnen de voorgenomen verbetermaatregelen
in kaart worden gebracht en ontstaat een goed zicht op de voor- en nadelen van de verschillende oplossingen.
Het energie en binnenmilieu advies
Door gebruik te maken van een daartoe gecertificeerd bedrijf is er zekerheid dat de uitvoerende partij voldoende kennis en
ervaring heeft voor het uitvoeren van een EBA.
Het energie en binnenmilieu advies (EBA) is gebaseerd op het energieprestatieadvies (EPA) maatwerkadvies utiliteitsgebouwen.
Het EPA-maatwerkrapport dient ter ondersteuning van de verbetering van de energie-efficiency van bestaande huisvesting, aan
de hand van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen. Het advies is afgestemd op de praktijk en de wensen
van de gebruiker van het gebouw. De maatwerkadvisering is gebaseerd op een integraal onderzoek naar de energetisch kwaliteit
en de mogelijke verbetering daarvan. Bij de maatwerkadvisering wordt ook aandacht besteed aan de mogelijke gevolgen van energiebesparingsmaatregelen
voor:
Administratieve lasten
De gemeente stemt de aanvraag af met schoolbesturen en dient de aanvraag in. Er zijn daarom slechts minimale administratieve
lasten voor scholen. Actal heeft aangegeven dat er geen reden is de regeling te selecteren voor een toets.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Op grond van artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet, kunnen eenmalige specifieke uitkeringen worden geregeld
bij ministeriële regeling. Met deze regeling wordt aan alle gemeenten, op aanvraag, eenmalig een specifieke uitkering verstrekt
die als doel heeft het aanpassen van bestaande huisvesting in het primair onderwijs waardoor het binnenklimaat verbetert en
energiebeperkende maatregelen worden getroffen.
De gemeente doet de aanvraag voor een specifieke uitkering op basis van deze regeling. Er is gekozen voor de gemeenten als
aanvrager omdat daar de verantwoordelijkheid ligt voor de huisvesting van scholen. De gemeente is lokaal het best op de hoogte
van de kwaliteit van de schoolgebouwen op het grondgebied. Ook mag worden verondersteld dat de gemeente (beter dan het individuele
schoolbestuur) kan prioriteren in de aanpak van de slechtste gebouwen. Toekomstplannen kunnen eveneens in de plannen worden
meegenomen. Het feit dat scholen in het primair onderwijs geen rijksbekostiging mogen gebruiken voor aanvullende huisvestingsvoorzieningen
is ook medebepalend geweest voor de keuze van de gemeente als aanvrager.
Artikel 3, vijfde lid
Voor de vier grootste gemeenten, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, wordt de specifieke uitkering die is berekend
naar rato van het aantal 0- tot 20-jarigen in die gemeente, opgehoogd. De problematiek in de G4 is zeer specifiek en omvangrijk
als gevolg van cumulatie van problemen, juist in bijvoorbeeld de achterstandswijken. Om die reden is een extra bedrag gereserveerd
voor deze vier gemeenten en wordt het bedrag per 0–20 jarige inwoner opgehoogd tot € 32,47.
Artikel 3, zevende en achtste lid
Een gemeente komt in eerste instantie in aanmerking voor maximaal het bedrag dat per gemeente is berekend naar rato van het
aantal 0- tot 20-jarigen in die gemeente (ingeval van de G4 gaat het om het opgehoogde bedrag per 0–20 jarige). Als echter
blijkt dat het bedrag dat voor deze regeling ter beschikking staat, € 97,3 mln, niet wordt uitgeput, kan de minister het resterende
bedrag herverdelen over de gemeenten. De gemeenten die voor die herverdeelde middelen in aanmerking komen zijn de gemeenten
die uiterlijk 31 december 2009 een aanvraag hebben ingediend tussen de 101% en 125% van het maximum bedrag en waarover dezerzijds
positief is beslist. De extra middelen worden als volgt verdeeld:
– Als het beschikbare bedrag groter is dan, of gelijk is aan het door alle gemeenten gezamenlijk aangevraagde extra bedrag (dus
het bedrag boven 100%), dan wordt de extra aanvraag van elke gemeente volledig gehonoreerd.
– Als het beschikbare bedrag kleiner is dan het door alle gemeenten gezamenlijk aangevraagde extra bedrag, dan ontvangen de
gemeenten die een extra bedrag hebben aangevraagd een percentage van hun extra aanvraag. Dit percentage wordt berekend door
het beschikbare bedrag te delen door het door alle gemeenten gezamenlijk aangevraagde extra bedrag.
Bijvoorbeeld:
Stel er is na de eerste toekenning 20 miljoen over en de gemeenten hebben samen 25 miljoen extra (boven de 100%) aangevraagd.
Dan ontvangt elke gemeente die een extra aanvraag (boven de 100%) heeft ingediend 20/25 = 80% van de extra aanvraag.
Dus stel dat een bepaalde gemeente 200.000 extra (boven 100%) heeft aangevraagd, dan ontvangt die gemeente 160.000 bij de
verdeling van de overgebleven 25 miljoen.
Artikel 4, eerste lid
De gemeente dient 40% van de totale projectkosten te financieren d.m.v. cofinanciering. Een gemeente kan zelf cofinancierder
zijn, maar kan ook cofinanciering van een derde partij ontvangen. De gemeente moet de wijze van cofinanciering melden in de
aanvraag, op grond van artikel 5, vijfde lid, onder h.
Het schoolbestuur mag meefinancieren bij voorzieningen die binnen de geldende wettelijke kaders vallen. Voorzieningen die
horen tot het takenpakket, c.q. de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur en voorzieningen op het terrein van de materiële
instandhouding. Dus bijvoorbeeld: Als er besloten wordt tot de vervanging van een traditionele ketel door een hoogrendementsketel
kan het bestuur eveneens meebetalen.
Artikel 5, derde lid
Aanvragen dienen uiterlijk op 31 december 2009 door de gemeente te zijn verstuurd. Aanvragen met een poststempel van 1 januari
2010 of later worden afgewezen.
CFI heeft voor het opstellen van de aanvraag een formulier ontworpen waarvan gebruik gemaakt moet worden. Op dit aanvraagformulier
moet onder meer het project kort beschreven worden. Het aanvraagformulier is te vinden op de website van CFI (www.cfi.nl).
CFI stelt een gemeente in de gelegenheid een onvolledige aanvraag aan te vullen, zodat deze in behandeling kan worden genomen.
De verbetermaatregelen gericht op energiezuinigheid, luchtkwaliteit en thermisch en visueel comfort, zijn vermeld in bijlage
II van deze regeling.
Artikel 5, vierde lid
De gemeente dient in de aanvraag een verklaring op te nemen dat, per school waarvoor de aanvraag wordt ingediend, een Energie-
en Binnenmilieu Advies is uitgebracht door een onafhankelijk deskundige. Met onafhankelijk deskundige wordt bedoeld dat de
deskundige geen relaties heeft met bedrijven die werkzaam zijn op het gebied van de uitvoering van de verbetermaatregelen.
Bovendien dient de deskundige in dienst te zijn van een bedrijf dat gecertificeerd is voor maatwerkadvies utiliteitsbouw door
de Kwaliteitsborging Installatiesector (BRL9500, onderdeel 04). Op de website www.KBI.nl is een lijst van die gecertificeerde
bedrijven te raadplegen.
Met het door SenterNovem ontwikkelde instrumentarium voor energie en binnenmilieu en de daarin opgenomen rekenmethodiek kan
een onafhankelijk deskundige objectief vaststellen wat het effect is van verbetermaatregelen op de energiezuinigheid en de
kwaliteit van het binnenklimaat. Dit is van belang met het oog op de effectiviteit van de investeringen in verbetermaatregelen
in de schoolgebouwen.
Over de door de gemeente ingediende voorstellen moet overleg zijn gevoerd met (vertegenwoordigers) van de besturen in de gemeente.
De gemeenten en de besturen kunnen gezamenlijk (in het op overeenstemming gericht overleg, het OOGO) een plan van aanpak opstellen.
Artikel 5, achtste lid
Het is de bedoeling gemeenten een aanvraag indienen voor een specifieke uitkering ten behoeve van verbetermaatregelen die
zijn opgenomen in bijlage II bij de regeling. Er kunnen echter situaties zijn waarbij andere verbetermaatregelen gewenst zijn
dan genoemd in de bijlage. Deze bepaling houdt daarom de mogelijkheid daartoe open. Een gemeente kan dit slechts doen tot
maximaal 10% van de totale projectkosten. Ook over deze verbetermaatregelen moet een Energie- en Binnenmilieu Advies zijn
uitgebracht.
Artikel 5, elfde lid
Deze regeling voorziet in een specifieke uitkering voor verbetermaatregelen voor energiezuinigheid en luchtkwaliteit. Het
meeste rendement van de verbetermaatregelen is te behalen in de bestaande, oudere (delen van) scholen voor primair onderwijs.
Immers, het Bouwbesluit stelt sinds 2003 strengere eisen aan (school)gebouwen. Daarom bepaalt dit lid dat de verbetermaatregelen
in deze regeling slechts voor aanvullende vergoeding in aanmerking komen indien en voor zover toegepast in een gebouw (of
een deel daarvan) dat voor 31 december 2003 is opgeleverd.
Artikel 6
De uiterste beslisdatum is 1 mei 2010. OCW is met CFI overeengekomen dat zij ernaar zullen streven aanvragen die correct zijn
ingediend al voor 1 maart 2010 af te doen.
Aanvragen die eerder dan de uiterste datum van indiening zijn ontvangen zullen ook eerder in behandeling worden genomen, zodat
de toekenning van middelen zo snel mogelijk kan plaatsvinden.
Artikel 7
Een gemeente gebruikt bij de aanvraag het aanvraagformulier en hoeft niet per school aan te geven welke verbetermaatregelen
worden getroffen. Wel verschaft een gemeente de minister desgevraagd het Energie en Binnenmilieu Advies dat per school is
afgegeven door een onafhankelijk deskundige. Verder zal ook desgevraagd de specifieke informatie per school voor de minister
beschikbaar moeten zijn.
Artikel 8, eerste lid
Het kabinet heeft op basis van het advies van de commissie-Brinkman besloten de verantwoordingslast voor medeoverheden zoveel
mogelijk te beperken door sturing en verantwoording meer op hoofdlijnen te laten plaatsvinden. Daarom is hier wat betreft
de verantwoording gekozen voor het principe van ‘single information & single audit’. Dit betekent dat gemeenten de specifieke
uitkering op basis van deze regeling moeten verantwoorden bij het jaarverslag inclusief de jaarrekening over het betreffende
verantwoordingsjaar; voor de specifieke uitkering wordt door het ministerie van OCW dus geen afzonderlijke verantwoording
en accountantsverklaring gevraagd. In de toelichting op de jaarrekening, zijnde de SiSa-bijlage, worden de indicatoren ‘besteed
bedrag’ en ‘project afgerond’ opgenomen.
Op grond van artikel 17a, eerste lid, van de Financiële -verhoudingswet, zendt het college van burgemeester en wethouders
de informatie ten behoeve van de verantwoording over de uitvoering van de regeling uiterlijk 15 juli van het jaar volgend
op het begrotingsjaar aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van:
a. de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in artikel 198, eerste lid, van de Gemeentewet, en
b. de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 213, derde en vierde lid, van de Gemeentewet.
Op grond van artikel 17a, vierde lid, van de Financiële-verhoudingswet, brengt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
de informatie betreffende de specifieke uitkering (dus ook omtrent de verantwoording) onverwijld ter kennis van de minister
die het aangaat (in dit geval de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).
Artikel 9, eerste lid
Op grond van artikel 17a, vijfde lid, van de Financiële -verhoudingswet, verstrekt het college van burgemeester en wethouders
desgevraagd inlichtingen over de besteding van een specifieke uitkering aan de door de minister daartoe aangewezen ambtenaren
van de accountantsdienst, bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001. De ambtenaren van de accountantsdienst
kunnen tevens informatie inwinnen bij de in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde accountants.
Artikel 11
De minister heeft op basis van dit artikel de bevoegdheid over te gaan tot intrekking, wijziging ten nadele van de ontvanger
en terugvordering van de specifieke uitkering conform de artikelen 4:48, 4:49, 4:50 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
Intrekken of ten nadele wijzigen kan bijvoorbeeld indien:
– de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
– de ontvanger van de specifieke uitkering niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de specifieke uitkering zijn verbonden;
– de ontvanger van de specifieke uitkering onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of
volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de specifieke uitkering zou hebben geleid;
of
– de verlening van de specifieke uitkering anderszins onjuist was en de ontvanger van de specifieke uitkering dit wist of behoorde
te weten.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S.A.M. Dijksma.