De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Overwegende dat op grond van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU L 396) (hierna: verordening nr. 1907/2006) aan de bevoegde instantie taken zijn toegekend die voor de goede uitvoering van verordening nr. 1907/2006 noodzakelijk zijn;
Overwegende dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in artikel 9.3.2 van de Wet milieubeheer is aangewezen als bevoegde instantie;
Overwegende dat in verordening nr. 1907/2006 aan Nederland taken zijn toegekend, voor de uitvoering waarvan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer eerstverantwoordelijk is;
Overwegende dat het noodzakelijk is dat ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden voortvloeiend uit deze taken een bureau wordt ingesteld zonder dat daarmee de bestaande interdepartementale verantwoordelijkheidsverdeling voor het beleid ten aanzien van chemische stoffen wordt gewijzigd;
Besluit:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. directeur: directeur Stoffen, Afvalstoffen, Straling van het Directoraat-Generaal Milieubeheer van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
b. bureau: Bureau REACH als bedoeld in artikel 2, eerste lid;
c. verordening nr. 1907/2006: Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU L 396);
d. verordening nr. 793/93: Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 maart 1993 inzake de beoordeling en de beperking van de risico’s van bestaande stoffen (PbEG L 84);
e. bevoegde instantie: instantie als bedoeld in artikel 121 van verordening nr. 1907/2006;
f. Minister: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Artikel 2
1. Er is een Bureau REACH. Het bureau is gehuisvest bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
2. Het bureau ressorteert onder het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
Artikel 3
1. Het bureau is samengesteld uit medewerkers die zijn aangesteld bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
2. De directeur-generaal van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu stelt, in overeenstemming met de directeur, één van de in het eerste lid bedoelde medewerkers aan als het hoofd van het bureau. Voorts stelt hij, eveneens in overeenstemming met de directeur, een van die medewerkers aan als het plaatsvervangende hoofd van het bureau.
3. Het bureau bezit dan wel beschikt over de noodzakelijke expertise en deskundigheid voor de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.
Artikel 4
1. Het bureau is belast met de coördinatie en de uitvoering van werkzaamheden die verband houden met de taken die ingevolge verordening nr. 1907/2006 aan de bevoegde instantie zijn toegekend en met alle feitelijke en voorbereidende taken die ingevolge verordening nr. 1907/2006 aan de lidstaat zijn opgedragen. Het bureau verricht daarnaast alle overige werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor een goede taakuitvoering van verordening nr.1907/2006. Het bureau betrekt daarbij tevens informatie die voor de uitvoering van verordening nr. 1907/2006 relevant is en door of in opdracht van andere betrokken Ministeries tot stand is gebracht en beschikbaar is gesteld. Het bureau neemt op verzoek van en in overeenstemming met de bevoegde instantie deel aan overlegstructuren.
2. Het bureau is voorts belast met de uitvoering van:
a. de artikelen 11, 16, eerste en vierde lid, 17, 18, tweede lid, en 20, eerste lid, van richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L196);
b. de artikelen 6 tot en met 11, 12, tweede en derde lid, 13 tot en met 16, 18, eerste en vierde lid, 19, tweede lid, en voor zover van toepassing in verband met de uitvoering van hoofdstuk 2 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, artikel 56 van de Wet milieugevaarlijke stoffen en artikel 2b, tweede lid, van het Kennisgevingsbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen;
c. de artikelen 2, 16 en 18 tot en met 23 van de Regeling risicobeoordeling nieuwe stoffen Wet milieugevaarlijke stoffen;
d. de artikelen 9, derde lid, tweede en derde volzin, 10, eerste lid, derde alinea, tweede lid, eerste volzin, en derde lid, eerste alinea, en, voor zover het de toezending van de risicobeoordeling betreft, derde alinea van verordening nr. 793/93;
e. artikel 56, eerste, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, voor zover deze bepalingen worden toegepast in verband met artikel 16 van verordening nr. 793/93;
f. de Circulaire risicobeoordeling bestaande stoffen met betrekking tot de risicobeoordeling.
3. Indien het hoofd van het bureau het voornemen heeft om bij het maken van een risicobeoordeling als bedoeld in artikel 10, derde lid, eerste alinea, van verordening nr. 793/93 een verklaring te doen voor de noodzaak van maatregelen ter beperking van het risico, bedoeld in bijlage V, onder 1, onder iv, eerste volzin, van Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen voor de beoordeling van de risico’s voor mens en milieu van bestaande stoffen krachtens Verordening (EEG) nr. 793/93 (PbEG L 161), geeft hij daaraan geen uitvoering dan nadat hij dit tijdig, maar ten minste veertien dagen voor de uitoefening van de bevoegdheid, heeft gemeld aan de directeur.
4. Indien het bureau ten aanzien van nieuwe stoffen het voornemen heeft om:
a. bij de vaststelling van een risicobeoordeling als bedoeld in artikel 20 van de Regeling risicobeoordeling nieuwe stoffen Wet milieugevaarlijke stoffen, conclusie IV als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder d, van de Regeling risicobeoordeling nieuwe stoffen Wet milieugevaarlijke stoffen te trekken,
b. een verzoek te doen als bedoeld in artikel 18, tweede lid, laatste volzin, van richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196), geeft het bureau daaraan geen uitvoering dan nadat het de directeur daaromtrent ten minste veertien dagen tevoren heeft geïnformeerd.
5. Met ingang van 1 juni 2008 vervallen het tweede tot en met het vijfde lid, alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid.
Artikel 5
1. De planning en programmering van, de financiële vergoedingen voor en de organisatie van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4, de rapportageverplichtingen en de evaluatieverplichtingen worden contractueel vastgelegd tussen de Minister en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
2. De werkzaamheden van het bureau zijn functioneel gescheiden van de werkzaamheden van het Stoffen Expertise Centrum.
3. Het bureau bepaalt, in overeenstemming met de bevoegde instantie, zijn werkwijze.
Artikel 6
1. Het bureau neemt in overeenstemming met de bepalingen van verordening nr. 1907/2006 geheimhouding in acht ten aanzien van alle informatie waarover het in het kader van de uitoefening van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4, de beschikking krijgt.
2. Het bureau zorgt ervoor dat een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de werkzaamheden van het bureau in overeenstemming met de bepalingen van verordening nr. 1907/2006 geheimhouding in acht neemt.
Artikel 7
1. Het bureau draagt zorg voor een goed, geordend en toegankelijk beheer van bescheiden, die het ontvangt dan wel gebruikt bij de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.
2. De bescheiden worden beheerd overeenkomstig het bepaalde krachtens verordening nr. 1907/2006 of het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995.
3. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden waarop die bescheiden betrekking hebben, overgedragen aan het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Artikel 8
1. Het bureau verstrekt de bevoegde instantie dan wel de Minister wie het mede aangaat:
a. op verzoek informatie die het onder zich heeft ingevolge de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4, of
b. uit eigener beweging informatie indien bepaalde informatie voor de bevoegde instantie dan wel de Minister wie het mede aangaat noodzakelijk is voor de uitvoering van verordening nr. 1907/2006.
2. De geheimhouding, bedoeld in artikel 6, staat de verstrekking van informatie als bedoeld in het eerste lid niet in de weg.
Artikel 9
De regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 19 december 1986 (Stcrt. 1996, 230), houdende regels inzake het Bureau Milieugevaarlijke Stoffen wordt ingetrokken.
Artikel 10
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juni 2007.
Dit besluit en de daarbij behorende toelichting zullen in de Staatscourant worden bekendgemaakt.
De Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PbEU L 396) (hierna: de verordening) verplicht in artikel 121 lidstaten een bevoegde instantie aan te wijzen. Deze bevoegde instantie, op grond artikel 9.3.2 van de Wet milieubeheer is dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister van VROM), is verantwoordelijk voor de uitvoering van de in de verordening aan de bevoegde instantie toegekende taken en voor de samenwerking met de Europese Commissie en het Europese Agentschap voor chemische stoffen. De Minister van VROM heeft besloten een belangrijk deel van de werkzaamheden die uit de toegekende taken voortvloeien, te laten uitvoeren door een daartoe in te stellen bureau: het Bureau REACH (hierna: het bureau). Het bureau is gehuisvest bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) en maakt thans onderdeel uit van het Stoffen Expertise Centrum (hierna: SEC).
Het bureau wordt door de Minister van VROM belast met de werkzaamheden verbandhoudende met de taken die in de verordening aan de bevoegde instantie zijn toegekend. Tot de werkzaamheden behoort onder meer het voorbereiden van stofevaluaties.
De verordening voorziet daarnaast ook in taken voor de lidstaat. Een belangrijk deel van de werkzaamheden die daaruit voortvloeien wordt ook aan het bureau opgedragen. Het betreft hier met name het voorbereiden van deelname in overlegstructuren zoals vergaderingen van het Comité lidstaten, de besluitvorming volgens de in artikel 133 van de verordening bedoelde procedure (comitologie), alsook het deelnemen aan vergaderingen van agentschapsorganen.
De taken ingevolge de verordening voor de bevoegde instantie en de lidstaat hebben niet alleen betrekking op uitvoeringswerkzaamheden. Deze taken leiden ook tot beleidsondersteunende, beleidsvoorbereidende en beleidsadviserende werkzaamheden, waarmee het bureau is belast.
Ten slotte is het bureau belast met de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4, tweede tot en met vierde lid, die door de Minister van VROM in het kader van de Wet milieugevaarlijke stoffen (hierna: WMS) waren opgedragen aan het Bureau Milieugevaarlijke Stoffen1 . De WMS zal met ingang van 1 juni 2008 worden ingetrokken. Maar omdat het wenselijk is de werkzaamheden in één hand te brengen, zijn de taken die aan het Bureau Milieugevaarlijke Stoffen waren opgedragen, reeds per 1 juni 2007 opgedragen aan het bureau. Daarmee is een naadloze overgang van de in het kader van de WMS te verrichten werkzaamheden gewaarborgd.
De planning en programmering van de werkzaamheden, de financiering van de werkzaamheden, de wijze van verantwoording van de uitgevoerde werkzaamheden en de rapportageverplichtingen zijn contractueel geregeld tussen het Ministerie van VROM en het RIVM in de Raamovereenkomst Stoffen Expertise Centrum, die op 24 januari 2007 is gesloten.
Bij de planning, programmering en uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, dient als leidraad het daartoe vastgestelde rapport van 8 maart 2007, getiteld: Rapport Uitvoeringsorganisatie REACH, alsmede de op grond daarvan uitgewerkte beschrijvingen van werkprocessen.
Het hoofd van het bureau is functioneel verantwoordelijk voor de coördinatie en uitvoering van de aan het bureau opgedragen werkzaamheden. Voor de uitvoering van de werkzaamheden maakt het RIVM gebruik van expertise binnen en buiten het RIVM, waarbij een optimale uitvoering van de werkzaamheden dient te worden gewaarborgd. Tevens dient te worden gewaarborgd dat de opgedragen werkzaamheden binnen de daarvoor geldende termijnen, voortvloeiend uit de verordening, worden gerealiseerd. Daarbij wordt voorzien in een zodanige expertise en deskundigheid dat de noodzakelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.
De werkzaamheden van het bureau zijn functioneel gescheiden van de overige werkzaamheden van het SEC van het RIVM. Werkzaamheden die het RIVM uitvoert voor derden, bijvoorbeeld voor de Europese Commissie, zijn gescheiden van de werkzaamheden die in het kader van verordening worden uitgevoerd. Op deze wijze wordt iedere schijn van het dienen van meerdere belangen voorkomen.
De Minister van VROM is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die aan hem in zijn hoedanigheid als bevoegde instantie zijn toebedeeld. Tevens is hij eerstverantwoordelijk voor de uitvoering van de ingevolge de verordening aan de lidstaat opgedragen taken. Wat betreft deze taken gemoeide uitvoeringswerkzaamheden, die hij heeft opgedragen aan het bureau, draagt hij zorg voor de toereikende afstemming met de departementen wier beleidsterrein het mede aangaat.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden krijgt het bureau de beschikking over informatie en gegevens die een bedrijfsvertrouwelijk karakter hebben. De verordening kent specifieke voorschriften omtrent geheimhouding en openbaarheid. Op de bevoegde instantie rust ingevolge artikel 9 van de verordening de plicht om informatie die verstrekt wordt in het kader van de specifieke registratie voor onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procédés steeds vertrouwelijk te houden. Daarnaast wordt in artikel 118 van de verordening aangegeven welke informatie normaliter geacht wordt een bedrijfsvertrouwelijk karakter te hebben. Het betreft onder meer bijzonderheden over de volledige samenstelling van een preparaat, het precieze gebruik, de precieze hoeveelheid en de banden tussen de fabrikant of importeur en zijn downstreamgebruikers. De Minister is verantwoordelijk voor het waarborgen van de naleving van de geheimhoudingsbepalingen uit de verordening. Hij draagt er tevens zorg voor dat het bureau ter zake in overeenstemming met de verordening handelt, en een ieder die toegang heeft tot de gegevens de daarvoor toepasselijke geheimhoudingsplicht in acht neemt.