Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht te wijzigen in verband met de wijziging van de regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Penitentiaire beginselenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel q vervalt.

2. De onderdelen r tot en met t worden verletterd tot q tot en met s.

3. Onderdeel u vervalt.

4. De onderdelen v en w worden verletterd tot t en u.

5. In onderdeel t (nieuw) vervalt het zinsdeel «, met name door de wijze waarop hij het recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid heeft aangewend of door andere, vergelijkbare, activiteiten binnen de inrichting,».

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de tweede en derde volzin.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Gedetineerden kunnen in de gelegenheid worden gesteld tot deelname aan een penitentiair programma direct voorafgaand aan de datum van invrijheidstelling, mits:

    • a. de gedetineerde een of meer onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen ondergaat waarvan de duur onderscheidenlijk de gezamenlijke duur ten minste zes maanden en ten hoogste een jaar bedraagt;

    • b. bij aanvang van de deelname aan het penitentiair programma nog ten minste vier weken van de vrijheidsstraf of vrijheidsstraffen moeten worden ondergaan; en

    • c. er geen andere omstandigheden zijn die zich tegen zijn deelname verzetten.

    De deelname aan het penitentiair programma duurt niet langer dan een zesde deel van de vrijheidsstraf of vrijheidsstraffen die de gedetineerde nog moet ondergaan. Indien de veroordeling tot een vrijheidsstraf nog niet onherroepelijk is, wordt de datum van invrijheidstelling voor de toepassing van dit lid berekend op grond van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend.

3. Het derde tot en met zesde lid worden vervangen door vijf leden, luidende:

  • 3. Bij de beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een penitentiair programma worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

    • a. de mate waarin en de wijze waarop is gebleken van goed gedrag;

    • b. de mogelijkheden om eventuele aan de grotere vrijheden verbonden risico’s te beperken en beheersen, en

    • c. de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.

  • 4. Aan deelname aan het penitentiaire programma kunnen voorwaarden betreffende het gedrag van de gedetineerde worden gesteld. De deelnemer aan een penitentiair programma kan onder elektronisch toezicht worden gesteld. Bij het uitoefenen van toezicht op de deelname aan een penitentiair programma wordt de identiteit van de deelnemer aan het penitentiair programma vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

  • 5. Indien een gedetineerde niet langer aan de voorwaarden voor deelname aan het penitentiaire programma voldoet of zich niet aan de voorwaarden betreffende het gedrag houdt, kan het penitentiaire programma worden beëindigd.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld die in elk geval betreffen:

    • a. de inhoud van het penitentiair programma,

    • b. de nadere voorwaarden voor deelname aan het penitentiair programma en de voorwaarden betreffende het gedrag, bedoeld in het derde lid,

    • c. het toezicht, waaronder het elektronisch toezicht, tijdens de deelname,

    • d. de gevolgen van verzuim van deelname aan het programma of niet-nakoming van de daaraan verbonden voorwaarden, en

    • e. de rechtspositie van de deelnemers aan een penitentiair programma.

  • 7. Met inachtneming van het tweede lid en de regels krachtens het zesde lid kan Onze Minister een penitentiair programma erkennen en bepalen welke gedetineerden voor deelname hieraan in aanmerking komen.

C

Artikel 13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b tot en met e worden vernummerd tot a tot en met d.

D

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vijfde lid.

3. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste volzin wordt «en de beslissingen, bedoeld in het tweede lid,» vervangen door «en de beslissing tot deelname aan het penitentiaire programma, bedoeld in artikel 4, tweede lid, en de beslissingen, bedoeld in artikel 4, vijfde en zevende lid,».

b. De vierde volzin vervalt.

E

In artikel 16, tweede lid, vervalt «met inachtneming van de artikelen 20, tweede lid, 21 en 22, eerste lid».

F

Onder vernummering van hoofdstuk IVA tot IVB en de artikelen 18a tot en met 18c tot 18c tot en met 18e, wordt na artikel 18 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IVA. DETENTIE- EN RE-INTEGRATIEPLAN

Artikel 18a
  • 1. De directeur draagt zorg dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een detentie- en re-integratieplan wordt vastgesteld. Het detentie- en re-integratieplan kan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast.

  • 2. Het detentie- en re-integratieplan vermeldt in ieder geval:

    • a. het individuele begeleidingsplan, inclusief eventuele zorg die de gedetineerde nodig heeft,

    • b. de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde tracht te behalen,

    • c. de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt en de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt,

    • d. de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de gedetineerde, voor zover deze ontbreken.

  • 3. De directeur betrekt bij het opstellen van het detentie- en re-integratieplan eventuele adviezen van de rechter, het openbaar ministerie of de reclassering omtrent de tenuitvoerlegging.

  • 4. De directeur kan ten behoeve van het vaststellen of het aanpassen van het detentie- en re-integratieplan overleggen:

    • a. met de reclassering;

    • b. met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de gedetineerde ingezetene was of overwegend verbleef voorafgaand aan de detentie dan wel de gemeente waarin de gedetineerde zich na afloop van zijn detentie wil vestigen, over de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d.

  • 5. De directeur draagt zorg dat de tenuitvoerlegging overeenkomstig het detentie- en re-integratieplan plaatsvindt.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de nadere eisen waaraan een detentie- en re-integratieplan ten minste moet voldoen en de voorschriften die bij de vaststelling of een aanpassing van het plan in acht moeten worden genomen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over welke gegevens, in welke gevallen en onder welke voorwaarden, kunnen worden uitgewisseld tussen de directeur, het college van burgemeester en wethouders en de reclassering ten behoeve van de toepassing van het vierde lid.

Artikel 18b
  • 1. Wanneer het risico aanwezig wordt geacht dat een gedetineerde een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf zal begaan, verstrekken de directeur van de inrichting, Onze Minister, Onze Minister van Justitie en Veiligheid, de burgemeester, de reclassering, het openbaar ministerie en de politie elkaar de daarop betrekking hebbende gegevens. De gegevens worden verstrekt indien dit ter bescherming van de veiligheid van anderen noodzakelijk is en dit hoort bij de uitoefening van ieders taak.

  • 2. Onze Minister, Onze Minister van Justitie en Veiligheid, de burgemeester, de reclassering, het openbaar ministerie en de politie stellen de directeur van de inrichting op de hoogte indien zij op grond van het eerste lid gegevens over een gedetineerde uitwisselen ten behoeve van de vastlegging hiervan in het penitentiair dossier van de gedetineerde.

G

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «algehele dan wel beperkte gemeenschap» vervangen door «een gemeenschapsregime».

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt «voor plaatsing in de regimes, bedoeld in het eerste lid,» vervangen door «voor plaatsing in een gemeenschapsregime,».

H

De artikelen 20 tot en met 22 komen te luiden:

Artikel 20

Gedetineerden die in een gemeenschapsregime zijn geplaatst, worden zo veel mogelijk in de gelegenheid gesteld met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen.

Artikel 21

Gedetineerden die in een individueel regime zijn geplaatst, worden in de gelegenheid gesteld aan activiteiten deel te nemen. De directeur bepaalt de mate waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen.

Artikel 22

De mate waarin een gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld aan activiteiten deel te nemen is mede afhankelijk van de mate waarin ten aanzien van de gedetineerde is gebleken van goed gedrag.

I

In artikel 34a, eerste lid, wordt «een individueel regime als bedoeld in artikel 22 of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder e,» vervangen door «een individueel regime als bedoeld in artikel 21 of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d,».

J

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De directeur kan aan andere personen toegang tot de inrichting verlenen ten behoeve van hulpverlening aan gedetineerden met betrekking tot de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven.

K

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De gedetineerde kan in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan de in de inrichting beschikbare arbeid.

2. In het tweede lid wordt «de aard van de detentie» vervangen door «de aard of de duur van de detentie».

3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.

4. In het vierde lid (nieuw) komt de eerste volzin te luiden: Onze Minister stelt regels omtrent de toepassing van het tweede lid en omtrent de samenstelling en de hoogte van het arbeidsloon.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden verleend:

    • a. aan de veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten hoogste twee jaren wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde gedeelte is ondergaan;

    • b. aan de veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan, met dien verstande dat de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, niet langer kan zijn dan twee jaren.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt «Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing» vervangen door «Het eerste lid is niet van toepassing».

4. Na het tweede lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Bij de beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

    • a. de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;

    • b. de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden risico’s te beperken en beheersen;

    • c. de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.

5. In het vierde lid wordt «Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid» vervangen door «Voor de toepassing van het eerste lid».

6. In het vijfde lid wordt de zinsnede «de artikelen 15a tot en met 15l» vervangen door «de artikelen 15a tot en met 15i».

7. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid in het geval van de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bepalen dat:

    • a. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan plaatsvinden, indien de veroordeelde op dat eerdere tijdstip voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld, als de tenuitvoerlegging niet aan Nederland zou zijn overgedragen;

    • b. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een later tijdstip kan plaatsvinden, voor zover de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling op dat latere tijdstip de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging van de veroordeelde naar Nederland heeft bevorderd.

B

Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen daarnaast bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde worden verbonden. Indien aan de voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden worden verbonden, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:

    • a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en

    • b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 15b, derde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

2. Het derde lid, subonderdeel 2°, komt te luiden:

  • 2°. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden of te vestigen;

3. In het derde lid wordt subonderdeel 10° vernummerd tot subonderdeel 14° en worden na subonderdeel 9° vier subonderdelen ingevoegd, luidende:

  • 10°. een verbod vrijwilligerswerk van een bepaalde aard te verrichten;

  • 11°. een beperking van het recht om Nederland te verlaten;

  • 12°. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade of het treffen van een regeling voor het betalen van de schadevergoeding in termijnen;

  • 13°. de plicht te verhuizen uit een bepaald gebied;

4. Het vijfde tot en met het achtste lid vervallen.

C

Artikel 15b komt te luiden:

Artikel 15b

  • 1. Het openbaar ministerie beslist over het verlenen en herroepen van voorwaardelijke invrijheidstelling en over het stellen, wijzigen of opheffen van bijzondere voorwaarden. De beslissingen van het openbaar ministerie zijn met redenen omkleed. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde in kennis van zijn beslissingen.

  • 2. De directeur van de penitentiaire inrichting en de reclassering adviseren omtrent de beslissingen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het openbaar ministerie kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de totstandkoming van de beslissingen, bedoeld in het eerste lid, en het uit te oefenen toezicht, bedoeld in het derde lid.

D

In artikel 15c, derde lid, komt de laatste volzin te luiden: Artikel 15g, tweede en derde lid, en artikel 15h, vierde lid, zijn op de behandeling van de vordering van het openbaar Ministerie van overeenkomstige toepassing.

E

De artikelen 15d tot en met 15i komen te luiden:

Artikel 15d

  • 1. Uiterlijk vier weken voor het in artikel 15, eerste of zevende lid, bedoelde tijdstip stelt het openbaar ministerie de veroordeelde in kennis van zijn beslissing over het al dan niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissing kan ook inhouden dat een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld voor een termijn van ten hoogste zes maanden. Indien voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, beslist het openbaar ministerie eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden.

  • 2. Indien geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, kan de veroordeelde ten minste zes maanden na de daartoe strekkende beslissing, eenmaal verzoeken om alsnog voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Het openbaar ministerie beslist binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek en stelt de veroordeelde van zijn beslissing in kennis. Indien alsnog voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, bepaalt het openbaar ministerie de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling en beslist eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden. Indien na het verzoek opnieuw geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, zijn de vorige volzinnen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15e

  • 1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien:

    • a. er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

    • b. de veroordeelde een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

  • 2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook worden herroepen indien het gedrag van de veroordeelde, bedoeld in het eerste lid, zich heeft voorgedaan in de periode dat de proeftijd niet loopt op grond van artikel 15c, vierde lid.

  • 3. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan voorts worden herroepen indien de veroordeelde niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 4. Het openbaar ministerie ziet slechts af van de herroeping, indien naar zijn oordeel met het wijzigen van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden volstaan.

Artikel 15f

  • 1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen, kan de aanhouding van de veroordeelde worden bevolen door het openbaar ministerie. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.

  • 2. Indien de veroordeelde is aangehouden, beslist het openbaar ministerie binnen drie dagen na die aanhouding over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

  • 3. Indien het openbaar ministerie beslist tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, gelast het de verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door onderbrenging van de veroordeelde in een penitentiaire inrichting. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde, nadat hij het alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van de vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

  • 4. Indien het openbaar ministerie niet beslist tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de aangehouden veroordeelde, wordt zijn voorwaardelijke invrijheidstelling hervat.

  • 5. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen nadat de veroordeelde is aangehouden, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15g

  • 1. De veroordeelde kan bij de rechtbank een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen tegen:

    • a. de beslissing om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen;

    • b. de beslissing om een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen;

    • c. de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

  • 2. Het bezwaarschrift wordt ingediend binnen twee weken na de betekening van de kennisgeving, bedoeld in artikel 15d, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk artikel 15e, derde lid. Artikel 449, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Tot kennisneming van het bezwaarschrift is bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het strafbare feit ter zake waarvan de straf die ten uitvoer wordt gelegd, is opgelegd. In de gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot kennisneming van het bezwaarschrift bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft geoordeeld ter zake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd. In het geval van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing is tot kennisneming van het bezwaarschrift bevoegd de rechtbank in het arrondissement waarin de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf een aanvang heeft genomen.

  • 4. De artikelen 21 tot en met 25 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing. De behandeling van het bezwaarschrift door de raadkamer vindt plaats in het openbaar.

Artikel 15h

  • 1. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend bezwaarschrift onderzoekt de rechtbank of het openbaar ministerie bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.

  • 2. Hangende de beslissing van de rechtbank op het bezwaarschrift wordt de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

  • 3. Acht de rechtbank het bezwaarschrift gegrond, dan bepaalt zij het tijdstip waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. De rechtbank kan daarbij adviseren omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden.

  • 4. Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open, anders dan beroep in cassatie in het belang der wet als bedoeld in artikel 456 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 15i

Indien de rechtbank een bezwaarschrift tegen de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gegrond heeft geacht of de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen vanwege het niet naleven van de algemene voorwaarde, maar de zaak betreffende het nieuwe strafbare feit eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, kan de rechtbank op verzoek van de veroordeelde een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 15f. De artikelen 89, eerste lid, tweede volzin en zesde lid, 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

F

De artikelen 15j, 15k en 15l vervallen.

ARTIKEL III

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 51aa wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. het gebruik door de rechtspersoon, bedoeld in artikel 7 van de Wet Justitie-subsidies, van het burgerservicenummer van het slachtoffer of zijn familieleden;

    • b. de gevallen waarin de rechtspersoon in verband met de uitvoering van artikel 12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, bevoegd is een registratie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, van die wet te raadplegen.

Aa

Aan artikel 359, zesde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Het vonnis vermeldt welk gedeelte van een opgelegde vrijheidsstraf, gelet op de mogelijkheid van deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire Beginselenwet of de voorwaardelijke invrijheidstelling, bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, in ieder geval ten uitvoer wordt gelegd.

B

In artikel 361a vervalt «of een vordering als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht»

ARTIKEL IV

1. Artikel I, onderdeel B, van deze wet heeft geen gevolgen ten aanzien van beslissingen tot deelname aan een penitentiair programma die zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze wet. Artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, blijft in deze gevallen van toepassing.

2. Artikel I, onderdeel B, van deze wet is niet van toepassing op vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen waarvan de tenuitvoerlegging is aangevangen voor de inwerkingtreding van deze wet, indien de tenuitvoerlegging ten hoogste drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet nog gaande is. Artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, blijft in deze gevallen van toepassing.

3. Artikel II van deze wet heeft geen gevolgen voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet. De artikelen 15 tot en met 15k van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven in deze gevallen van toepassing.

ARTIKEL IVa

1. Indien artikel I van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen later in werking treedt dan deze wet, wordt de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel O, vervalt.

B

In artikel I, onderdeel NN, artikel 537, wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien de rechtbank een bezwaarschrift tegen de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gegrond heeft geacht of de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen vanwege het niet naleven van de algemene voorwaarde, maar de zaak betreffende het nieuwe strafbare feit eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, kan de rechtbank op verzoek van de veroordeelde een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 6:2:13b.

C

Artikel I, onderdeel QQ, wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 6:2:4, eerste lid, wordt «artikel 6:2:10, derde lid, onder c» vervangen door «artikel 6:2:10, tweede lid, onder c».

2. Artikel 6:2:10 komt te luiden:

Artikel 6:2:10

  • 1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden verleend:

    • a. aan de veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten hoogste twee jaren wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde gedeelte is ondergaan;

    • b. aan de veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan, met dien verstande dat de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, niet langer kan zijn dan twee jaren.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. de rechter heeft bepaald dat een gedeelte van de vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd;

    • b. de rechter heeft gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf of een gedeelte daarvan alsnog ten uitvoer wordt gelegd omdat enige gestelde voorwaarde niet is nageleefd;

    • c. de veroordeelde een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3. Bij de beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

    • a. de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;

    • b. de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden risico’s te beperken en beheersen;

    • c. de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid in het geval van de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bepalen dat:

    • a. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan plaatsvinden, indien de veroordeelde op dat eerdere tijdstip voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld, als de tenuitvoerlegging niet aan Nederland zou zijn overgedragen;

    • b. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een later tijdstip kan plaatsvinden, voor zover de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling op dat latere tijdstip de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging van de veroordeelde naar Nederland heeft bevorderd.

  • 5. Artikel 6:2:5 is van overeenkomstige toepassing op een voorwaardelijke invrijheidsstelling.

3. Artikel 6:2:11 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden of te vestigen;

b. In het derde lid wordt onderdeel j verletterd tot onderdeel n en worden na onderdeel i vier onderdelen ingevoegd, luidende:

  • j. een verbod vrijwilligerswerk van een bepaalde aard te verrichten;

  • k. een beperking van het recht om Nederland te verlaten;

  • l. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade of het treffen van een regeling voor het betalen van de schadevergoeding in termijnen;

  • m. de plicht te verhuizen uit een bepaald gebied;

c. Het vijfde tot en met zevende lid vervallen.

4. De artikelen 6:2:12 en 6:2:13 komen te luiden:

Artikel 6:2:12

  • 1. Het openbaar ministerie beslist over het verlenen en herroepen van voorwaardelijke invrijheidstelling en over het stellen, wijzigen of opheffen van bijzondere voorwaarden. De beslissingen van het openbaar ministerie zijn met redenen omkleed. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde in kennis van zijn beslissingen.

  • 2. De directeur van de penitentiaire inrichting en de reclassering adviseren omtrent de beslissingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6:2:13

  • 1. Uiterlijk vier weken voor het in artikel 6:2:10, eerste of vierde lid, bedoelde tijdstip stelt het openbaar ministerie de veroordeelde in kennis van zijn beslissing over het al dan niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissing kan ook inhouden dat een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld voor een termijn van ten hoogste zes maanden. Indien voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, beslist het openbaar ministerie eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden.

  • 2. Indien geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, kan de veroordeelde ten minste zes maanden na de daartoe strekkende beslissing, eenmaal verzoeken om alsnog voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Het openbaar ministerie beslist binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek en stelt de veroordeelde van zijn beslissing in kennis. Indien alsnog voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, bepaalt het openbaar ministerie de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling en beslist eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden. Indien na het verzoek opnieuw geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, zijn de vorige volzinnen van overeenkomstige toepassing.

5. Na artikel 6:2:13 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6:2:13a

  • 1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien:

    • a. er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

    • b. de veroordeelde een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

  • 2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook worden herroepen indien het gedrag van de veroordeelde, bedoeld in het eerste lid, zich heeft voorgedaan in de periode dat de proeftijd niet loopt op grond van artikel 6:1:18, derde lid.

  • 3. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan voorts worden herroepen indien de veroordeelde niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 4. Het openbaar ministerie ziet slechts af van de herroeping, indien naar zijn oordeel met het wijzigen van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden volstaan.

Artikel 6:2:13b

  • 1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen, kan de aanhouding van de veroordeelde worden bevolen door het openbaar ministerie. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.

  • 2. Indien de veroordeelde is aangehouden, beslist het openbaar ministerie binnen drie dagen na die aanhouding over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

  • 3. Indien het openbaar ministerie beslist tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, gelast het de verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door onderbrenging van de veroordeelde in een penitentiaire inrichting. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde, nadat hij het alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van de vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

  • 4. Indien het openbaar ministerie niet beslist tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de aangehouden veroordeelde, wordt zijn voorwaardelijke invrijheidstelling hervat.

  • 5. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen nadat de veroordeelde is aangehouden, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding, bedoeld in het eerste lid.

6. De artikelen 6:6:8 en 6:6:9 komen te luiden:

Artikel 6:6:8

  • 1. De veroordeelde kan bij de rechtbank een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen tegen:

    • a. de beslissing om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen;

    • b. de beslissing om een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen;

    • c. de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

  • 2. Het bezwaarschrift wordt ingediend binnen twee weken na de betekening van de kennisgeving, bedoeld in artikel 6:2:13 onderscheidenlijk artikel 6:2:13a, derde lid. Artikel 449, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In de gevallen, bedoeld in artikel 6:2:6, is tot kennisneming van het bezwaarschrift bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft geoordeeld ter zake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd. In het geval van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing is tot kennisneming van het bezwaarschrift bevoegd de rechtbank in het arrondissement waarin de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf een aanvang heeft genomen.

  • 4. De behandeling van het bezwaarschrift vindt plaats in het openbaar.

Artikel 6:6:9

  • 1. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend bezwaarschrift onderzoekt de rechtbank of het openbaar ministerie bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.

  • 2. Hangende de beslissing van de rechtbank op het bezwaarschrift wordt de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

  • 3. Acht de rechtbank het bezwaarschrift gegrond, dan bepaalt zij het tijdstip waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. De rechtbank kan daarbij adviseren omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden.

7. Artikel 6:6:20 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c.

b. In het zesde lid vervalt «, dan wel de hervatting van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling».

8. Artikel 6:6:21 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De rechter is bevoegd tot het op vordering van het openbaar ministerie bevelen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel, of een gedeelte daarvan, al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden.

b. In het tweede lid vervalt «, onder a».

c. In het zesde lid vervalt «en het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling».

9. In artikel 6:6:22, eerste lid, vervalt «en in artikel 6:6:21, eerste lid, onder b,».

2. Indien artikel I van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen eerder in werking treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel II vervalt.

B

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel B wordt «een vordering als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht» vervangen door «een vordering als bedoeld in artikel 6:6:21, eerste lid».

2. Er worden tien onderdelen toegevoegd, luidende:

C

In artikel 537, wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien de rechtbank een bezwaarschrift tegen de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gegrond heeft geacht of de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen vanwege het niet naleven van de algemene voorwaarde, maar de zaak betreffende het nieuwe strafbare feit eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, kan de rechtbank op verzoek van de veroordeelde een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 6:2:13b.

D

In artikel 6:2:4, eerste lid, wordt «artikel 6:2:10, derde lid, onder c» vervangen door «artikel 6:2:10, tweede lid, onder c».

E

Artikel 6:2:10 komt te luiden:

Artikel 6:2:10

  • 1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden verleend:

    • a. aan de veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten hoogste twee jaren wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde gedeelte is ondergaan;

    • b. aan de veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan, met dien verstande dat de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, niet langer kan zijn dan twee jaren.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. de rechter heeft bepaald dat een gedeelte van de vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd;

    • b. de rechter heeft gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf of een gedeelte daarvan alsnog ten uitvoer wordt gelegd omdat enige gestelde voorwaarde niet is nageleefd;

    • c. de veroordeelde een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3. Bij de beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

    • a. de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;

    • b. de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden risico’s te beperken en beheersen;

    • c. de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, waaronder de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid in het geval van de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bepalen dat:

    • a. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan plaatsvinden, indien de veroordeelde op dat eerdere tijdstip voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld, als de tenuitvoerlegging niet aan Nederland zou zijn overgedragen;

    • b. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een later tijdstip kan plaatsvinden, voor zover de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling op dat latere tijdstip de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging van de veroordeelde naar Nederland heeft bevorderd.

  • 5. Artikel 6:2:5 is van overeenkomstige toepassing.

F

Artikel 6:2:11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden of te vestigen;

2. In het derde lid wordt onderdeel j verletterd tot onderdeel n en worden na onderdeel i vier onderdelen ingevoegd, luidende:

  • j. een verbod vrijwilligerswerk van een bepaalde aard te verrichten;

  • k. een beperking van het recht om Nederland te verlaten;

  • l. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade of het treffen van een regeling voor het betalen van de schadevergoeding in termijnen;

  • m. de plicht te verhuizen uit een bepaald gebied;

3. Het vijfde tot en met zevende lid vervallen.

G

De artikelen 6:2:12 en 6:2:13 komen te luiden:

Artikel 6:2:12

  • 1. Het openbaar ministerie beslist over het verlenen en herroepen van voorwaardelijke invrijheidstelling en over het stellen, wijzigen of opheffen van bijzondere voorwaarden. De beslissingen van het openbaar ministerie zijn met redenen omkleed. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde in kennis van zijn beslissingen.

  • 2. De directeur van de penitentiaire inrichting en de reclassering adviseren omtrent de beslissingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6:2:13

  • 1. Uiterlijk vier weken voor het in artikel 6:2:10, eerste of vierde lid, bedoelde tijdstip stelt het openbaar ministerie de veroordeelde in kennis van zijn beslissing over het al dan niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissing kan ook inhouden dat een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld voor een termijn van ten hoogste zes maanden. Indien voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, beslist het openbaar ministerie eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden.

  • 2. Indien geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, kan de veroordeelde ten minste zes maanden na de daartoe strekkende beslissing, eenmaal verzoeken om alsnog voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Het openbaar ministerie beslist binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek en stelt de veroordeelde van zijn beslissing in kennis. Indien alsnog voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, bepaalt het openbaar ministerie de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling en beslist eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden. Indien na het verzoek opnieuw geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, zijn de vorige volzinnen van overeenkomstige toepassing.

H

Na artikel 6:2:13 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6:2:13a

  • 1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien:

    • a. er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

    • b. de veroordeelde een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

  • 2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook worden herroepen indien het gedrag van de veroordeelde, bedoeld in het eerste lid, zich heeft voorgedaan in de periode dat de proeftijd niet loopt op grond van artikel 6:1:18, derde lid.

  • 3. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan voorts worden herroepen indien de veroordeelde niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 4. Het openbaar ministerie ziet slechts af van de herroeping, indien naar zijn oordeel met het wijzigen van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden volstaan.

Artikel 6:2:13b

  • 1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen, kan de aanhouding van de veroordeelde worden bevolen door het openbaar ministerie. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.

  • 2. Indien de veroordeelde is aangehouden, beslist het openbaar ministerie binnen drie dagen na die aanhouding over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

  • 3. Indien het openbaar ministerie beslist tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, gelast het de verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door onderbrenging van de veroordeelde in een penitentiaire inrichting. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde, nadat hij het alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van de vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

  • 4. Indien het openbaar ministerie niet beslist tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de aangehouden veroordeelde, wordt zijn voorwaardelijke invrijheidstelling hervat.

  • 5. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen nadat de veroordeelde is aangehouden, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding, bedoeld in het eerste lid.

I

De artikelen 6:6:8 en 6:6:9 komen te luiden:

Artikel 6:6:8

  • 1. De veroordeelde kan bij de rechtbank een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen tegen:

    • a. de beslissing om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen;

    • b. de beslissing om een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen;

    • c. de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

  • 2. Het bezwaarschrift wordt ingediend binnen twee weken na de betekening van de kennisgeving, bedoeld in artikel 6:2:13 onderscheidenlijk artikel 6:2:13a, derde lid. Artikel 449, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In de gevallen, bedoeld in artikel 6:2:6, is tot kennisneming van het bezwaarschrift bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft geoordeeld ter zake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd. In het geval van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing is tot kennisneming van het bezwaarschrift bevoegd de rechtbank in het arrondissement waarin de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf een aanvang heeft genomen.

  • 4. De behandeling van het bezwaarschrift vindt plaats in het openbaar.

Artikel 6:6:9

  • 1. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend bezwaarschrift onderzoekt de rechtbank of het openbaar ministerie bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.

  • 2. Hangende de beslissing van de rechtbank op het bezwaarschrift wordt de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

  • 3. Acht de rechtbank het bezwaarschrift gegrond, dan bepaalt zij het tijdstip waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. De rechtbank kan daarbij adviseren omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden.

J

Artikel 6:6:20 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c.

b. In het zesde lid vervalt «, dan wel de hervatting van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling».

K

Artikel 6:6:21 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De rechter is bevoegd tot het op vordering van het openbaar ministerie bevelen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel, of een gedeelte daarvan, al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden.

b. In het tweede lid vervalt «, onder a».

c. In het zesde lid vervalt «en het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling».

L

In artikel 6:6:22, eerste lid, vervalt «en in artikel 6:6:21, eerste lid, onder b,».

ARTIKEL IVb

A

Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Penitentiaire maatregel mede op de artikelen 4, zesde lid, en 18b, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet.

B

Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden mede op de artikelen 15, vijfde lid, en 19, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet.

C

Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling arbeidsloon gedetineerden op artikel 47, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet.

ARTIKEL IVc

Onze Minister voor Rechtsbescherming zendt binnen vijf jaar en binnen tien jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL VI

Deze wet wordt aangehaald als: Wet straffen en beschermen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 24 juni 2020

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de derde juli 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 122

Naar boven