Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2008, 492 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2008, 492 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de regelgeving voor de toelating tot het beroep van goederenvervoerder over de weg en voor de toelating tot de markt van het goederenvervoer over de weg te versoberen, om de administratieve lasten voor de goederenvervoerders te verminderen en de handhaafbaarheid van de regelgeving te verbeteren, mede gelet op de eerste richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschap van 23 juli 1962 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten goederenvervoer over de weg (Pb EG 70), verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een Lidstaat of over het grondgebied van een of meer Lid-Staten (PbEG L 95), verordening (EEG) nr. 3118/93 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoerders worden toegelaten tot het binnenlands goederenvervoer over de weg in een Lid-Staat waarin zij niet gevestigd zijn (PbEG L 279) en op richtlijn nr. 96/26/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van vervoerder van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma’s, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers (PbEG L 124);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
de bij regeling van Onze Minister aangewezen beroepsrichtlijn voor het wegvervoer;
vervoer van goederen met een of meer vrachtauto’s dat tegen vergoeding van een of meer derden wordt verricht, niet zijnde eigen vervoer;
bestuurdersattest als bedoeld in de marktverordening voor het wegvervoer;
de bij regeling van Onze Minister aangewezen cabotagevordening voor het wegvervoer;
de vergunning die door het Secretariaat van de Europese Conferentie van Ministers van Verkeer (CEMT) wordt uitgegeven voor het verrichten van grensoverschrijdend goederenvervoer;
communautaire vergunning als bedoeld in de marktverordening voor het wegvervoer;
vervoer van goederen met een of meer vrachtauto’s dat voor eigen rekening wordt verricht dan wel als werkzaamheid van ondersteunende aard die direct samenhangt met de hoofdwerkzaamheid binnen de bedrijfsactiviteiten;
een verklaring van Onze Minister van Justitie dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving alsmede het risico voor een behoorlijke beroepsuitoefening niet gebleken is van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon;
lidstaat van de Europese Unie;
de bij regeling van Onze Minister aangewezen marktverordening voor het wegvervoer;
voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994;
Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie;
Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of de maatschap voor wiens rekening en risico het beroepsvervoer of het eigen vervoer wordt verricht;
motorrijtuig, motorrijtuig met aanhangwagen of samenstel van motorrijtuig en oplegger, ingericht voor het vervoer van goederen;
de bij regeling van Onze Minister aangewezen vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer.
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder beroepsvervoer onderscheidenlijk eigen vervoer mede verstaan de ledige ritten en het laden en lossen van zaken in een vrachtauto in verband met dit vervoer.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder rechtspersoon mede verstaan de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid en de maatschap.
3. Een natuurlijk persoon die goederen vervoert met een communautaire vergunning van een derde of met een vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, van een derde, verricht beroepsvervoer indien hij de vrachtauto waarmee de goederen worden vervoerd in eigendom heeft of de vrachtauto hem anderszins tegen vergoeding ter beschikking is gesteld.
4. Het binnenlands vervoer van goederen ten behoeve van een andere rechtspersoon geschiedt voor de toepassing van deze wet voor eigen rekening indien:
a. die rechtspersoon samen met de vervoerder al dan niet met een of meer andere rechtspersonen ingevolge een beschikking op basis van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, als een fiscale eenheid wordt aangemerkt, of
b. die rechtspersoon samen met de vervoerder al dan niet met een of meer andere rechtspersonen ingevolge een beschikking op basis van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, als één onderneming wordt aangemerkt.
Deze wet is van toepassing op het beroepsvervoer en het eigen vervoer dat wordt verricht:
a. door een in Nederland gevestigde vervoerder;
b. in Nederland door een buiten Nederland gevestigde vervoerder.
1. De marktverordening voor het wegvervoer is van overeenkomstige toepassing op het:
a. binnenlands beroepsvervoer door een in Nederland gevestigde vervoerder;
b. binnenlands beroepsvervoer door een in een andere lidstaat gevestigde vervoerder;
c. grensoverschrijdend beroepsvervoer, bedoeld in de punten 2, 3 en 5 van de bij de vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer behorende bijlage, door een in Nederland gevestigde vervoerder voor trajecten over het grondgebied van lidstaten.
2. De marktverordening voor het wegvervoer is in afwijking van het eerste lid niet van overeenkomstige toepassing op het beroepsvervoer door een in Nederland gevestigde vervoerder dat wordt verricht met een of meer vrachtauto’s met een laadvermogen van niet meer dan 500 kg.
3. De marktverordening voor het wegvervoer is in afwijking van het eerste lid niet van overeenkomstige toepassing op het binnenlands beroepsvervoer door een in Nederland gevestigde vervoerder:
a. dat vanwege de aard van de vervoerde zaken of de geringe afstand die wordt afgelegd, slechts een geringe weerslag op de vervoersmarkt heeft, en dat na overleg met de Commissie van de Europese Gemeenschappen, bij regeling van Onze Minister is aangewezen;
b. dat vanwege de aard van de vervoerde zaken of de geringe afstand die wordt afgelegd, slechts een geringe weerslag op de vervoersmarkt heeft en vanwege onvoorziene omstandigheden, in afwachting van de voltooiing van het overleg met de Commissie van de Europese Gemeenschappen, tijdelijk bij regeling van Onze Minister is aangewezen, of
c. dat is genoemd in punt 1 van de bij de vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer behorende bijlage.
4. De marktverordening voor het wegvervoer is in afwijking van het eerste lid niet van overeenkomstige toepassing op het binnenlands beroepsvervoer door in een andere lidstaat gevestigde vervoerder, dat is opgenomen in de bij de vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer behorende bijlage.
5. De marktverordening voor het wegvervoer is niet van toepassing op het grensoverschrijdend beroepsvervoer door een in een andere lidstaat gevestigde vervoerder, dat is opgenomen in de bij de vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer behorende bijlage.
Bij regeling van Onze Minister kan, met inachtneming van de overgangsbepalingen van een verdrag betreffende de toetreding van een of meer staten tot de Europese Unie, in afwijking van de cabotageverordening voor het wegvervoer of van de marktverordening van het wegvervoer, het in Nederland verrichten van binnenlands beroepsvervoer onderscheidenlijk grensoverschrijdend beroepsvervoer, door een vervoerder uit een bovenbedoelde lidstaat verboden worden.
1. Het is een in Nederland gevestigde vervoerder verboden grensoverschrijdend beroepsvervoer te verrichten voor trajecten op het grondgebied van andere staten dan lidstaten, zonder te beschikken over:
a. een geldige CEMT-vergunning, of
b. één of meerdere daarvoor geldige ritmachtigingen op grond van een verdrag voor het grensoverschrijdend goederenvervoer met een andere staat.
2. De NIWO verleent slechts een CEMT-vergunning dan wel een ritmachtiging voor het verrichten van grensoverschrijdend beroepsvervoer aan de in Nederland gevestigde vervoerders, die houder zijn van een communautaire vergunning.
3. Het is een vervoerder, die niet gevestigd is in een lidstaat verboden om in Nederland beroepsvervoer te verrichten zonder te beschikken over:
a. een geldige CEMT-vergunning, of
b. één of meerdere daarvoor geldige ritmachtigingen op grond van een verdrag voor het goederenvervoer tussen Nederland met de staat waarin de vervoerder is gevestigd.
4. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ter uitvoering van het eerste en derde lid en van besluiten van de Conferentie van Europese Ministers van Transport. Daartoe behoren in elk geval regels over:
a. de aanvraag tot verlening van een CEMT-vergunning of een ritmachtiging;
b. de verlening, het gebruik en de intrekking van een CEMT-vergunning of een ritmachtiging;
c. de op de ritmachtiging te vermelden gegevens, en
d. de aan de CEMT-vergunning of de ritmachtiging te verbinden voorschriften.
5. Het is een in Nederland gevestigde vervoerder verboden grensoverschrijdend eigen vervoer te verrichten voor trajecten op het grondgebied van andere staten dan lidstaten, zonder te beschikken over een daarvoor geldende door de NIWO verleende ritmachtiging, op grond van een verdrag voor het grensoverschrijdend goederenvervoer met een andere staat.
6. Het is een vervoerder, die niet gevestigd is in een lidstaat verboden om in Nederland eigen vervoer te verrichten zonder te beschikken over één of meerdere daarvoor geldige ritmachtigingen op grond van een verdrag voor het goederenvervoer tussen Nederland met de staat waarin de vervoerder is gevestigd.
7. Ter uitvoering van een besluit van de Conferentie van Europese Ministers van Transport, of van een verdrag met betrekking tot het grensoverschrijdend goederenvervoer, kan bij regeling van Onze Minister vrijstelling worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste, derde, vijfde of zesde lid.
1. De andere staten dan lidstaten, die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte worden voor de toepassing van de cabotageverordening voor het wegvervoer en van de marktverordening voor het wegvervoer en van de artikelen 2.1 tot en met 2.3 en 2.5 gelijkgesteld met een lidstaat.
2. Voor zover dit uit een verdrag van de Europese Gemeenschap met een staat voortvloeit, wordt die staat voor de toepassing van de marktverordening voor het wegvervoer en van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c en vijfde lid, artikel 2.3 en artikel 2.5 met een lidstaat gelijk gesteld.
3. De door de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte verleende soortgelijke vervoervergunningen en attesten voor bestuurders worden voor de toepassing van de cabotageverordening voor het wegvervoer en van de marktverordening voor het wegvervoer en van artikel 2.1 gelijkgesteld met communautaire vergunningen onderscheidenlijk met bestuurdersattesten.
4. Onze Minister doet van de staten waarop het tweede lid van toepassing is, mededeling in de Staatscourant.
Het is verboden bij het verrichten van beroepsvervoer anders dan bedoeld in artikel 2.1, tweede tot en met vijfde lid in strijd te handelen met artikel 3. eerste lid, artikel 5, vierde lid, en artikel 6, vierde lid, van de marktverordening voor het wegvervoer.
1. Het is verboden beroepsvervoer of eigen vervoer te verrichten met een vrachtauto ten aanzien waarvan in strijd wordt gehandeld met de bij regeling van Onze Minister aangewezen bepalingen die zijn vastgesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het doen verrichten van beroepsvervoer.
1. Het is de houder van een communautaire vergunning of van een vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, verboden om een gewaarmerkte kopie van die vergunning al dan niet tegen betaling ter beschikking te stellen aan een derde ten behoeve van het verrichten van beroepsvervoer.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie door de houder van een vergunning een gewaarmerkte kopie van die vergunning ter beschikking is gesteld.
1. Een vervoerder die een natuurlijk persoon is, heeft toegang tot het beroep van beroepsvervoerder en is gemachtigd tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer, indien:
a. hij voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid, of
b. hij voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en financiële draagkracht en een andere natuurlijk persoon die de vervoeractiviteiten permanent en daadwerkelijk leidt, voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, en
c. er geen sprake is van een geval waarin op basis van artikel 3.2, eerste lid, dan wel 3.4, eerste lid, artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur kan worden toegepast.
2. Een vervoerder die een rechtspersoon is, heeft toegang tot het beroep van beroepsvervoerder en is gemachtigd tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer indien:
a. hij voldoet aan de eisen van financiële draagkracht;
b. de een of meer natuurlijke personen die de vervoeractiviteiten permanent en daadwerkelijk leiden, voldoen aan de eisen van betrouwbaarheid, en
c. ten minste een van de onder b bedoelde natuurlijke personen voldoet aan de eis van vakbekwaamheid, en
d. er geen sprake is van een geval waarin op basis van artikel 3.2, eerste lid, dan wel 3.4, eerste lid, artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur kan worden toegepast.
3. De vervoerder die een natuurlijk persoon of een rechtspersoon anders dan een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of maatschap is, heeft bij faillissement geen toegang tot het beroep van beroepsvervoerder en is niet meer gemachtigd tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer met ingang van de dag waarop de curator aan de NIWO heeft verklaard dat vervoeractiviteiten zijn gestaakt dan wel waarop de daarvoor door de NIWO gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
4. Bij regeling van Onze Minister worden met inachtneming van de beroepsrichtlijn voor het wegvervoer regels gesteld over de eisen van financiële draagkracht en vakbekwaamheid, bedoeld in het eerste en tweede lid.
1. De NIWO kan een vervoerder ten behoeve van de tijdelijke voortzetting van de vervoeractiviteiten gedurende ten hoogste een jaar toegang tot het beroep van beroepsvervoerder verlenen en machtigen tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer indien als gevolg van overlijden of lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid van een natuurlijk persoon niet meer wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 2.8, eerste onderscheidenlijk tweede lid.
2. De NIWO kan de periode van een jaar, bedoeld in het eerste lid, in bijzondere omstandigheden met maximaal zes maanden verlengen.
3. De NIWO kan een vervoerder die een natuurlijk persoon is en niet voldoet aan de eis van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, toegang tot het beroep van beroepsvervoerder verlenen en machtigen tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer en behoeve van de definitieve voortzetting van vervoeractiviteiten, indien hij:
a. permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoeractiviteiten;
b. beschikt over tien jaar ervaring in de leiding van de vervoeractiviteiten van een vervoerder waaraan een communautaire vergunning dan wel een vergunning als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet goederenvervoer over de weg is verleend, en
c. ten minste drie jaar ervaring heeft in de leiding van de voort te zetten vervoeractiviteiten.
4. De NIWO trekt de verlening van de toegang tot het beroep van beroepsvervoerder en de machtiging tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer, bedoeld in het derde lid, in met ingang van de dag dat de natuurlijke persoon, niet langer permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoeractiviteiten.
1. Een natuurlijk persoon of een rechtspersoon voldoet aan de eis van betrouwbaarheid door overlegging van een niet ouder dan drie maanden zijnde integriteitsverklaring beroepsvervoer.
2. De artikelen 29, 30, tweede lid, 32, 33, 34 tot en met 38 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het krachtens artikel 30, derde lid, van die wet bepaalde zijn van overeenkomstige toepassing op de afgifte van de integriteitsverklaring beroepsvervoer, met dien verstande dat Onze Minister van Justitie de afgifte van die verklaring tevens weigert indien bij rechterlijke uitspraak is vastgesteld dat:
a. de aanvrager de geldende voorschriften inzake de financiële arbeidsvoorwaarden niet is nagekomen, of
b. een rechtspersoon, terwijl de aanvrager een permanent en daadwerkelijk leidinggevende was, de geldende voorschriften inzake de financiële arbeidsvoorwaarden niet is nagekomen.
3. Onze Minister van Justitie geeft in afwijking van het tweede lid, de afgifte van de integriteitsverklaring beroepsvervoer af, indien:
a. de niet-nakoming van de geldende voorschriften inzake de financiële arbeidsvoorwaarden indien herhaald, gelet op de overige omstandigheden van het geval, niet aan een behoorlijke uitoefening van de taak als beroepsvervoerder onderscheidenlijk als permanent en daadwerkelijk leidinggevende in de weg zal staan,
b. de rechterlijke uitspraak, bedoeld in het tweede lid, is vernietigd.
4. De griffier van een gerecht als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie verstrekt aan Onze Minister van Justitie een afschrift van een uitspraak als bedoeld in het tweede lid onderscheidenlijk in het derde lid, onderdeel b.
5. Bij regeling van Onze Minister van Justitie kunnen nadere regels worden gegeven voor de verstrekking van het afschrift, bedoeld in het vierde lid.
6. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot afgifte van een integriteitsverklaring beroepsvervoer kan Onze Minister van Justitie een vergoeding van kosten verlangen, die niet hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag.
7. Een rechtspersoon of een natuurlijk persoon, wiens land van oorsprong of herkomst een andere lidstaat is, voldoet aan de eis van betrouwbaarheid door overlegging van een niet ouder dan drie maanden zijnde document of verklaring die Nederland op grond van de beroepsrichtlijn voor het wegvervoer, voor het voldoen aan de eis van betrouwbaarheid moet erkennen.
8. De andere staten dan lidstaten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, worden voor de toepassing van het vierde lid gelijk gesteld met lidstaten.
9. Voorzover dit uit een verdrag van de Gemeenschap met een staat voortvloeit, wordt die staat voor de toepassing van het vierde lid gelijk gesteld met een lidstaat. Onze Minister doet van deze gelijkstelling mededeling in de Staatscourant.
10. De NIWO kan indien zij twijfelt aan de betrouwbaarheid van een rechtspersoon of een natuurlijk persoon ook anders dan bij de aanvraag tot verlening of verlenging van de communautaire vergunning de overlegging vorderen van een integriteitsverklaring beroepsvervoer dan wel van een document of verklaring als bedoeld in het vierde lid, die niet ouder is dan drie maanden.
1. Het is een vervoerder verboden vervoer te verrichten met gebruikmaking van bestuurders van vrachtauto’s die niet bij hem in dienstbetrekking zijn.
2. Ten blijke van de in het eerste lid bedoelde dienstbetrekking wordt door de vervoerder en de bestuurder van een vrachtauto gezamenlijk een verklaring opgesteld waarin in ieder geval wordt vermeldt dat:
a. het vervoer voor rekening en risico van de vervoerder wordt verricht; en
b. tussen de vervoerder en de bestuurder van een vrachtauto sprake is van een loons- en gezagsverhouding.
3. Onze Minster stelt het model vast van de in het tweede lid bedoelde verklaring.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de gevallen waarin Onze Minister ontheffing kan verlenen van het in het eerste lid vermelde verbod, alsmede over de in die gevallen benodigde documenten.
5. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
6. Door overtreding van het verbod, bedoeld in het eerste lid, wordt niet langer voldaan aan de eis betrouwbaarheid.
1. Het bestuurdersattest wordt verleend voor de periode dat de bestuurder ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen gerechtigd is arbeid te verrichten doch ten hoogste voor een periode van vijf jaar.
2. De NIWO kan de geldigheid van het bestuurdersattest verlengen tot een periode van ten hoogste vijf jaar indien de periode waarin de bestuurder ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen gerechtigd is arbeid te verrichten, is verlengd.
1. Het is verboden om beroepsvervoer te verrichten indien met betrekking tot dat vervoer geen vrachtbrief is opgemaakt.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op binnenlands beroepsvervoer dat:
a. wordt verricht met een of meer vrachtauto’s met een toegestaan laadvermogen van niet meer dan 500 kg, of
b. bij regeling van Onze Minister is aangewezen.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. de inhoud van de vrachtbrief voor het binnenlands beroepsvervoer, en
b. het gebruik van de vrachtbrief voor het binnenlands en het grensoverschrijdend beroepsvervoer.
1. De NIWO beslist binnen acht weken na ontvangst daarvan op de aanvraag door een vervoerder:
a. tot verlening of verlenging van een communautaire vergunning;
b. tot verlening of verlenging van een bestuurdersattest;
c. tot verlening en machtiging als bedoeld in artikel 2.9;
d. tot verlening van een CEMT-vergunning of van een ritmachtiging.
2. De NIWO neemt een aanvraag als bedoeld in het eerste lid niet eerder in behandeling dan nadat zij de daarvoor krachtens artikel 4.6, eerste lid, onderdeel a, verschuldigde vergoeding heeft ontvangen.
3. Indien de NIWO niet tijdig heeft beslist, is de aanvraag toegewezen.
1. De NIWO weigert de verlening of verlenging van een communautaire vergunning in het geval en onder de voorwaarden van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur.
2. Voordat de NIWO toepassing geeft aan het eerste lid, kan zij het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet vragen.
1. De NIWO weigert de verlening van een CEMT-vergunning indien daarvan vermoedelijk geen, onvoldoende of slechts voor bilateraal vervoer gebruik zal worden gemaakt.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld voor de verdeling van de voor de in Nederland gevestigde vervoerders in het kalenderjaar beschikbare CEMT-vergunningen en ritmachtigingen.
1. De NIWO gaat over tot intrekking van de communautaire vergunning, in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
2. Voordat de NIWO toepassing geeft aan het eerste lid, kan zij het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet vragen.
1. De NIWO trekt een aan een in Nederland gevestigde vervoerder verleende CEMT-vergunning of ritmachtiging in:
a. op verzoek van de vervoerder;
b. indien de vervoerder niet meer beschikt over een geldige communautaire vergunning, of
c. de daartoe krachtens artikel 2.3, vierde lid, vastgestelde gevallen.
2. De NIWO kan een aan een in Nederland gevestigde vervoerder verleende CEMT-vergunning intrekken indien de vervoerder daarvan geen, onvoldoende of slechts voor bilateraal vervoer gebruik heeft gemaakt.
1. De vervoerder levert een vervallen of ingetrokken communautaire vergunning, CEMT-vergunning, ritmachtiging, verlening en machtiging als bedoeld in artikel 2.9, vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, of een vervallen of ingetrokken bestuurdersattest bij de NIWO in binnen één week na de vervaldatum, onderscheidenlijk de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de verstrekte gewaarmerkte kopieën van de vervallen of ingetrokken communautaire vergunning of van het vervallen of ingetrokken bestuurdersattest.
1. De NIWO is belast met:
a. de verlening, verlenging en intrekking van een communautaire vergunning;
b. de verlening en intrekking van een bestuurdersattest;
c. de verlening en intrekking van een CEMT-vergunning of een ritmachtiging;
d. de verlening en machtiging, bedoeld in artikel 2.9;
e. het onderzoek, bedoeld in artikel 7.1, derde en vierde lid;
f. de intrekking van een vergunning, bedoeld in artikel 7.2, eerste en tweede lid;
g. ondersteuning van onderhandelingen in het kader van verdragen over goederenvervoer, en met
h. het beheer van gegevensbestanden en de verstrekking van gegevens uit die bestanden, uit hoofde van haar publieke taken.
2. Bij regeling van Onze Minister kan de NIWO belast worden met andere taken ten aanzien van het goederenvervoer.
De beleidsregels die de NIWO vaststelt in verband met haar taken als bedoeld in artikel 4.1 worden bekend gemaakt in de Staatscourant.
1. Het bestuur van de NIWO is samengesteld uit:
a. leden die worden benoemd door representatieve organisaties die de onderscheiden belangen ten aanzien van het goederenvervoer vertegenwoordigen en door Onze Minister zijn aangewezen, en
b. twee onafhankelijke leden die worden benoemd door Onze Minister.
2. Bij regeling van Onze Minister wordt per representatieve organisatie het aantal te benoemen bestuursleden bepaald, dat ten hoogste 40% van het totaal aantal bestuursleden kan bedragen.
3. De in het eerste lid bedoelde organisaties kunnen de door hen benoemde leden van het bestuur van de NIWO schorsen en ontslaan.
4. Onze Minister kan de door hem benoemde onafhankelijke leden van het bestuur van de NIWO schorsen en ontslaan.
5. De leden van het bestuur van de NIWO worden benoemd voor een periode van drie jaar welke periode met ten hoogste drie jaar kan worden verlengd.
6. De in het eerste lid bedoelde organisaties wijzen plaatsvervangers aan voor de door hen benoemde leden.
7. De vergaderingen van het bestuur kunnen worden bijgewoond door ambtenaren die door Onze Minister zijn aangewezen.
1. De NIWO brengt geen wijziging aan in haar statuten of neemt geen besluit tot opheffing dan na instemming door Onze Minister.
2. De NIWO maakt jaarlijks een begroting van baten en lasten op, die de instemming van Onze Minister behoeft.
3. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het eerste en tweede lid.
4. De NIWO brengt jaarlijks aan Onze Minister voor 1 juli een financieel verslag uit over het voorafgaande kalenderjaar dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
5. De NIWO brengt jaarlijks aan Onze Minister voor 1 juli een verslag uit over de uitvoering van haar taken in het voorafgaande kalenderjaar en maakt dit gelijktijdig openbaar.
6. De NIWO vermeldt in het jaarverslag in ieder geval:
a. het aantal houders van een communautaire vergunning, van een CEMT-vergunning of van een vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid op eerste dag en op de laatste dag van het voorafgaande kalenderjaar;
b. het aantal gewaarmerkte kopieën van de vergunningen, bedoeld in onderdeel a op de eerste en op de laatste dag van het voorafgaande kalenderjaar;
c. het aantal communautaire vergunningen, bestuurdersattesten, CEMT-vergunningen en ritmachtigingen, dat in het voorafgaande kalenderjaar is verleend, verlengd of ingetrokken;
d. het aantal gewaarmerkte kopieën van de in het voorafgaande kalenderjaar verleende communautaire vergunningen;
e. het aantal vergunningen als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, dat in het voorafgaande kalenderjaar is ingetrokken.
1. Onze Minister kan aan de NIWO aanwijzingen van algemene aard geven met betrekking tot de uitvoering van de in artikel 4.1, bedoelde taken.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de uitoefening van het toezicht op de NIWO.
3. De NIWO verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
4. Indien de NIWO naar het oordeel van Onze Minister haar taken ernstig verwaarloost of in gevaar brengt, kan Onze Minister, gehoord de NIWO, de noodzakelijke voorzieningen treffen.
5. Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de NIWO, waarbij in ieder geval aan de orde komen de rechtsvorm van de NIWO en het arbeidsvoorwaardenregime. De NIWO is gehouden aan deze evaluatie medewerking te verlenen.
1. Ter dekking van de kosten van uitvoering van de bij of krachtens artikel 4.1 aan de NIWO opgedragen werkzaamheden:
a. is de aanvrager aan de NIWO een vergoeding verschuldigd voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot verlening of verlenging van een communautaire vergunning, tot verlening of verlenging van een bestuurdersattest, tot verlening van een CEMT-vergunning of van een ritmachtiging of tot de verlening en machtiging, bedoeld in artikel 2.9;
b. is de houder van een communautaire vergunning jaarlijks een vergoeding aan de NIWO verschuldigd;
c. is de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, jaarlijks een vergoeding aan de NIWO verschuldigd.
2. De NIWO stelt de tarieven van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid vast.
3. De tarieven voor de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden zodanig vastgesteld dat de begrote baten van die vergoedingen niet uitgaan boven de begrote kosten ter zake van de behandeling van de in het eerste lid bedoelde aanvragen.
4. De tarieven voor de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, worden zodanig vastgesteld dat de begrote baten van die vergoedingen niet uitgaan boven de begrote lasten van de taken, bedoeld in artikel 4.1, anders dan de behandeling van aanvragen.
5. Onder de in het vierde lid bedoelde lasten wordt mede verstaan de bijdragen aan reserves van de NIWO.
6. De besluiten tot vaststelling van de tarieven van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, zijn onderworpen aan goedkeuring van Onze Minister.
7. Onze Minister kan zijn goedkeuring onthouden aan de vastgestelde tarieven indien ze naar zijn oordeel tot te hoge reserves zouden leiden.
8. De NIWO maakt de besluiten tot vaststelling van de tarieven van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, bekend in de Staatscourant met vermelding van de dagtekening van het besluit van Onze Minister waarbij de goedkeuring is verleend of met vermelding van de omstandigheid dat ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen.
1. Met het toezicht op de naleving van de marktverordening voor het wegvervoer en het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast:
a. de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren;
b. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane;
c. de bij besluit van Onze Minister daartoe aangewezen personen.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de marktverordening voor het wegvervoer en van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2. In afwijking van artikel 5:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan de beschikking tot toepassing van bestuursdwang bekend worden gemaakt aan de bestuurder van de vrachtauto ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast.
3. In geval van overtreding van artikel 3.6 kan de NIWO de vervoerder een last onder dwangsom opleggen teneinde die overtreding ongedaan te maken.
De Nederlandse strafwet is mede van toepassing op de in Nederland gevestigde vervoerder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
1. De ambtenaren, die op basis van artikel 17 van de Wet op de economische delicten zijn belast met de opsporing van overtredingen van deze wet, zijn bevoegd het vervoer van goederen dat wordt verricht in strijd met de artikelen 2.3, eerste en derde lid en 2.5 te beletten en een mechanisch hulpmiddel aan te brengen of te doen aanbrengen op de vrachtauto waarmee de overtreding is gepleegd waardoor wordt verhinderd dat de vrachtauto wordt weggereden, teneinde de overtreding te doen ophouden.
2. Het aangebrachte mechanisch hulpmiddel wordt verwijderd nadat de overtreding is opgehouden dan wel na het aanbrengen achtenveertig uren zijn verstreken en de kosten van het aanbrengen en het verwijderen ervan zijn voldaan.
3. De betrokken ambtenaar maakt van het aanbrengen van het mechanisch hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid, proces-verbaal op. Hij zendt dit proces-verbaal binnen vierentwintig uur aan de officier van justitie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het aanbrengen van het mechanisch hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid, is geschied. Een afschrift van het proces-verbaal wordt gelijktijdig uitgereikt of toegezonden aan de bestuurder.
1. Elke belanghebbende kan tegen het aanbrengen van het mechanisch hulpmiddel, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, gedurende vier weken een beroepsschrift indienen bij de rechtbank, bedoeld in artikel 5.4, derde lid.
2. Indien de rechtbank het beroepschrift gegrond acht, kan zij bepalen dat ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding wordt toegekend.
3. Tegen de beschikking van de rechtbank staat het Openbaar Ministerie binnen twee weken en de belanghebbende binnen twee weken nadat zij hem betekend werd, hoger beroep open bij het gerechtshof.
4. Tegen de beschikking van het gerechtshof staat het Openbaar Ministerie binnen twee weken en de belanghebbende binnen twee weken nadat zij hem betekend werd, beroep in cassatie open.
In artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur wordt «artikel 5, eerste en derde lid, van de Wet goederenvervoer over de weg» vervangen door: artikel 3, eerste lid, van de marktverordening voor het wegvervoer, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen en artikel 7.1, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen.
1. In artikel 1, onder 4° van de Wet op de economische delicten vervalt de zinsnede met betrekking tot de Wet goederenvervoer over de weg.
2. In artikel 1, onder 4° van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
de Wet wegvervoer goederen, de artikelen 2.3, eerste en derde lid, 2.5, 2.6, 2.7 en 2.12 alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – artikel 2.3, vierde lid;.
In de artikelen 8, tweede lid, en 10, derde lid, van de Vervoersnoodwet wordt «de Wet goederenvervoer over de weg (Stb. 1992, 145)» telkens vervangen door: de Wet wegvervoer goederen.
In artikel 2, tweede lid, onder c, van de Vestigingswet Bedrijven 1954 wordt «de Wet goederenvervoer over de weg (Stb. 1992, 145)» vervangen door: de Wet wegvervoer goederen.
1. Het verbod, bedoelt in artikel 2.1, eerste lid, geldt niet voor binnenlands beroepsvervoer door een vervoerder die beschikt over een geldige vergunning als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet goederenvervoer over de weg, die vóór de inwerkingtreding van deze wet is verleend.
2. De vergunning, bedoeld in het eerste lid, blijft voor onbepaalde tijd geldig.
3. De NIWO onderzoekt iedere vijf jaar indien de vervoerder een natuurlijk persoon is of :
a. hij voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid, of
b. hij voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en financiële draagkracht en de natuurlijk persoon die de vervoeractiviteiten permanent en daadwerkelijk leidt, voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid.
4. De NIWO onderzoekt iedere vijf jaar indien de vervoerder een rechtspersoon is of:
a. hij voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en financiële draagkracht;
b. de een of meer natuurlijke personen die de vervoeractiviteiten permanent en daadwerkelijk leiden, voldoen aan de eisen van betrouwbaarheid, en
c. ten minste een van de onder b bedoelde natuurlijke personen voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid.
5. Het krachtens artikel 2.8, vierde lid, met betrekking tot de eis van financiële draagkracht bepaalde, artikel 2.10, het krachtens artikel 2.10, derde lid, bepaalde en het krachtens artikel 30, derde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens bepaalde, zijn van overeenkomstige toepassing op de vergunning, bedoeld in het eerste lid.
6. Het bij of krachtens artikel 21, eerste, of tweede lid, van het Besluit goederenvervoer over de weg, bepaalde zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, is van overeenkomstige toepassing.
1. De NIWO trekt de vergunning, bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, in:
a. indien niet meer wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 7.1, derde, vijfde en zesde lid onderscheidenlijk vierde tot en met zesde lid;
b. op verzoek van de vergunninghouder;
c. indien de vervoerder zijn vervoersactiviteiten heeft gestaakt, of
d. indien de een of meer natuurlijke personen die vóór de inwerkingtreding van deze wet de vervoeractiviteiten van de vervoerder permanent en daadwerkelijk leidden en voldeden aan de eis van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 7.1, derde en zesde lid onderscheidenlijk vierde en zesde lid, niet langer permanent en daadwerkelijk leiding geven aan die vervoeractiviteiten.
2. De NIWO kan de vergunning, bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
3. Voordat de NIWO toepassing geeft aan het tweede lid, kan zij het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet vragen.
4. De vergunning, bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, vervalt van rechtswege met ingang van het tijdstip van:
a. overlijden dan wel intreden van wettelijke onbekwaamheid van de natuurlijke persoon waaraan de vergunning is verleend, of
b. ontbinding van de rechtspersoon waaraan de vergunning is verleend.
5. Artikel 2.9, eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien als gevolg van overlijden of lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid van een natuurlijk persoon niet meer wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 7.1, derde, vijfde en zesde lid onderscheidenlijk vierde tot en met zesde lid.
Een vergunning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet goederenvervoer over de weg, die is verleend voor de inwerkingtreding van deze wet, wordt gedurende haar geldigheidsperiode aangemerkt als een verlening en machtiging ten behoeve van de tijdelijke voortzetting van vervoeractiviteiten als bedoeld in artikel 2.9.
Tegen een op grond van de marktverordening voor het wegvervoer of van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Een wijziging van de bijlage, behorende bij de vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer gaat voor de toepassing van de artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, derde lid, onderdeel c, vierde en vijfde lid, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 december 2002 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (28 746) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1. komt de begripsomschrijving van vervoerder te luiden:
de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de vennootschap voor wiens rekening en risico het beroepsvervoer of eigen vervoer wordt verricht.
B
Artikel 1.2, tweede lid, komt te luiden:
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder rechtspersoon mede verstaan de openbare vennootschap en de stille vennootschap.
C
In artikel 2.8, derde lid, wordt de zinsnede «anders dan een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of een maatschap is» vervangen door: anders dan een vennootschap is
De Wet BDU verkeer en vervoer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5 komt te luiden:
1. De verdeling over provincies en regionale openbare lichamen van het voor het totaal van de uitkeringen beschikbare bedrag is gebaseerd op bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde gebiedsgerichte structuurkenmerken en andere kenmerken.
2. Op basis van de structuurkenmerken wordt voor iedere provincie onderscheidenlijk voor iedere plusregio afzonderlijk het percentuele aandeel berekend van het voor het totaal van de uitkeringen beschikbare bedrag.
3. Op basis van de andere kenmerken wordt het absolute aandeel berekend van het voor het totaal van de uitkeringen beschikbare bedrag.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de structuurkenmerken en de berekening van het percentuele en het absolute aandeel nadere regels gesteld.
5. Onze Minister kan in overeenstemming met gedeputeerde staten en de dagelijkse besturen uitgaven doen voor:
a. het te voeren gemeenschappelijk verkeer- en vervoerbeleid;
b. het verlenen van een subsidie aan een rechtspersoon die het te voeren gemeenschappelijk verkeer- en vervoerbeleid behartigt.
6. De uitgaven, bedoeld in het vijfde lid, worden in mindering gebracht op het totaal voor de uitkeringen beschikbare bedrag, bedoeld in het tweede en het derde lid.
B
Artikel 10 komt te luiden:
C
In artikel 11, eerste ld, onderdeel a, wordt de zinsnede «uit de accountantsverklaring, bedoeld in aritkel 10,» vervangen door: uit de verantwoordingsinformatie bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet.
D
Artikel 24 vervalt.
In artikel 124, tweede lid, van de Spoorwegwet wordt «1 januari 2008» vervangen door: 1 januari 2010.
De Wet goederenvervoer over de weg wordt ingetrokken.
Artikel 2.11 van deze wet vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te
’s-Gravenhage, 30 oktober 2008
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings
Uitgegeven de negende december 2008
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2008-492.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.