Wet van 6 september 2006 tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met het vervallen van de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij en de sportvisakte alsmede enkele andere wijzigingen van deze wet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de taken van de in de Visserijwet 1963 bedoelde Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij kunnen worden uitgeoefend door private organisaties, dat in verband daarmee de wettelijke basis van deze organisatie kan vervallen alsmede het in de Visserijwet 1963 vastgelegde systeem van de sportvisakte, en dat het tevens wenselijk is enkele andere wijzigingen in de Visserijwet 1963 door te voeren, onder meer op het punt van de versterking van de bestuursrechtelijke handhaving:

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Visserijwet 1963 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onder a, wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij» vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

B

In de artikelen 1, eerste lid, onder c, 7, tweede lid, onder a en b, 8, 17, derde en vierde lid, 21, tweede lid, onder a en b, 22 en 23 worden «vergunning» of «schriftelijke vergunning» telkens vervangen door schriftelijke toestemming, en wordt «vergunningen» telkens vervangen door schriftelijke toestemmingen.

C

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

  • 1. Het is verboden de binnenvisserij uit te oefenen met vistuigen, anders dan een of meer hengels of een of meer peuren, zonder een geldige akte te kunnen tonen.

  • 2. Op de voet van het bepaalde in de volgende leden wordt een akte verleend, die geldig is voor het vissen met de in het eerste lid bedoelde vistuigen voor zover het gebruik van deze vistuigen niet krachtens deze wet is verboden.

  • 3. Geen akte wordt verleend aan diegene, die ingevolge artikel 57 de bevoegdheid om krachtens een akte te vissen is ontzegd, zolang de ontzegging duurt.

  • 4. De akte wordt verleend door Onze Minister en is geldig voor de duur van drie kalenderjaren.

  • 5. De akte wordt verleend tegen betaling van een geldsom waarvan de hoogte door Onze Minister wordt vastgesteld. Deze geldsom omvat een bijdrage ter verbetering van de binnenvisserij en een bijdrage verband houdende met de kosten van het verlenen van de akte.

  • 6. Het verbod van het eerste lid geldt niet:

    a. voor degene, die bij ziekte van de houder van een akte deze houder vervangt, mits diegene de akte van de houder bij zich heeft;

    b. voor degene, die in dienst van de houder van een akte de visserij uitoefent in gezelschap van de houder of diens plaatsvervanger.

  • 7. De in het zesde lid, onder a, bedoelde vrijstelling geldt niet voor diegene, die ingevolge artikel 57 de bevoegdheid om krachtens een akte het vissen is ontzegd, zolang de ontzegging duurt.

  • 8. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor het vissen in een binnen een afgesloten erf gelegen viswater, dat geen voor het doorlaten van vis geschikte verbinding met andere wateren bezit.

  • 9. Onze Minister kan van het verbod van het eerste lid ontheffing verlenen voor het vissen in een viskwekerij en voor wetenschappelijke doeleinden. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

D

In de artikelen 17, eerste lid, en 21, tweede lid, onder d, wordt «artikel 10, negende lid» telkens vervangen door: artikel 10, achtste lid.

E

Artikel 21, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. voor het vissen met een hengel door personen onder de veertien jaar die vissen onder begeleiding van een volwassene die voorzien is van de in onderdeel a bedoelde schriftelijke toestemming, of die vissen in het kader van een door de betreffende rechthebbende op het visrecht georganiseerd evenement;

Ea

In artikel 21, tweede lid, onder d, wordt «het tiende lid» vervangen door: het negende lid.

F

In de artikelen 22, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, en 23, tweede en derde lid, wordt «toestemming» telkens vervangen door: goedkeuring.

G

Artikel 22, zesde lid, onder a, komt te luiden:

a. het verlenen van schriftelijke toestemmingen voor het vissen met een of meer hengels of een of meer peuren;.

H

In Hoofdstuk V, afdeling I, wordt het opschrift «1. Visakten en bijdrage ter verbetering van de binnenvisserij» vervangen door: «1. Visakte», en wordt het opschrift «4. Vergunningen voor het vissen in wateren, waarin de binnenvisserij wordt uitgeoefend» vervangen door: 4. Schriftelijke toestemmingen voor het vissen in wateren, waarin de binnenvisserij wordt uitgeoefend.

I

In Hoofdstuk V, afdeling II, vervalt paragraaf 1, en wordt het opschrift van afdeling II «De organen» vervangen door: Het orgaan.

J

In Hoofdstuk VI wordt het opschrift «Strafbepalingen» vervangen door: Toezichts-, dwang- en strafbepalingen.

K

In Hoofdstuk VI worden voor artikel 55 de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 54a

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 54b

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

L

In de artikelen 55, eerste lid, onder b, en 56, eerste lid en derde lid, wordt «vergunningen» vervangen door: vergunningen, schriftelijke toestemmingen.

M

In artikel 56, tweede lid, wordt «artikelen 10, tiende lid» vervangen door: artikelen 10, negende lid.

N

Artikel 74 komt te luiden:

Artikel 74

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bedragen vastgesteld welke verschuldigd zijn ter zake van het ingevolge deze wet uitreiken van bescheiden, andere dan die bedoeld in artikel 10, alsmede ter zake van de krachtens de artikelen 3a, 4, 5, 9 of 16 voorgeschreven controles, verrichtingen of onderzoeken.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bedragen worden zodanig vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten die in een rechtstreeks verband staan met de werkzaamheden waarvoor het tarief wordt opgelegd, onverminderd de daaromtrent bij een communautaire maatregel vastgestelde verplichtingen.

ARTIKEL II

De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel I, van deze wet krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht behoren tot het personeel van de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij als bedoeld in artikel 38 van de Visserijwet 1963, van wie naam en functie zijn vermeld op een door het bestuur van de organisatie vastgestelde lijst, zijn met ingang van dat tijdstip van rechtswege ontslagen en aangesteld in dienst van de door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon met een rechtspositie die in totaliteit ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij.

ARTIKEL III

  • 1. Onze Minister bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën welke vermogensbestanddelen die aan de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij als bedoeld in artikel 38 van de Visserijwet 1963 worden toegerekend, worden toebedeeld aan de door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet onder algemene titel over op de door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon tegen een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën te bepalen waarde.

  • 3. Terzake van de verkrijging van de vermogensbestanddelen van de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij, bedoeld in het eerste lid, blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

ARTIKEL IV

  • 1. De archiefbescheiden betreffende aangelegenheden welke op het moment van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn afgedaan, worden tijdelijk ter beschikking gesteld aan de door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon.

  • 2. De archiefbescheiden betreffende zaken welke op het moment van inwerkingtreding van deze wet reeds zijn afgedaan kunnen, voor zover zij niet zijn overgebracht naar een rijksarchiefbewaarplaats, tijdelijk ter beschikking worden gesteld aan de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon.

  • 3. De zorg voor de archiefbescheiden van de Organisatie voor de Verbetering van de Binnenvisserij gaat op het moment van inwerkingtreding van deze wet over naar Onze Minister.

  • 4. Onze Minister stelt vast voor welk tijdvak de in het eerste en tweede lid bedoelde archiefbescheiden aan de rechtspersoon ter beschikking worden gesteld.

  • 5. De rechtspersoon rapporteert jaarlijks aan Onze Minister over het beheer van de ter beschikking gestelde archiefbescheiden. Het in de artikelen 25a en 25b van de Archiefwet 1995 bedoelde toezicht op het beheer blijft op de krachtens het eerste en tweede lid ter beschikking gestelde archiefbescheiden van toepassing.

  • 6. Onze Minister is te allen tijde bevoegd inzage te nemen van de terbeschikkinggestelde archiefbescheiden dan wel daarvan of daaruit reproducties, afschriften of uittreksels te vorderen.

  • 7. De overbrenging van de in de in het eerste en tweede lid bedoelde archiefbescheiden naar een rijksarchiefbewaarplaats geschiedt door Onze Minister met inachtneming van de artikelen 12 en 13 van de Archiefwet 1995.

  • 8. De kosten van het beheer van de krachtens het eerste en tweede lid ter beschikking gestelde archiefbescheiden komen ten laste van de in deze leden bedoelde rechtspersoon.

ARTIKEL V

In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij als bedoeld in artikel 38 van de Visserijwet 1963, is betrokken, treedt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet Onze Minister in de plaats van de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij.

ARTIKEL VI

De volgende wetten worden ingetrokken:

a. de Wet van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 15 december 1994 tot wijziging van de Visserijwet 1963, houdende nieuwe regels voor de uitgifte van visakten en voor de bijdrage ter verbetering van de binnenvisserij (Stb. 1985, 24).

b. de Wet van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 26 juni 1998 tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met een aanpassing van de regels op het terrein van de binnenvisserij (Stb. 1998, 449).

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, alle autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 6 september 2006

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de vierentwintigste oktober 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Kamerstuk 30 211

Naar boven