Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 1996, 248 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 1996, 248 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het omwille van de rechtshandhaving in de sociale zekerheid wenselijk is te komen tot een nadere vaststelling van het stelsel van administratieve sancties, van terugvordering van ten onrechte betaalde uitkering en van de invordering daarvan;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De >Werkloosheidswet1 wordt gewijzigd als volgt:
A. Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet de bedrijfsvereniging een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
B. Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1°. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden indien:
a. hij zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben;
b. de dienstbetrekking eindigt of is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.
2°. Na het vierde lid worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:
5. De werknemer is verplicht zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, dat deel uitmaakt van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming, of de bedrijfsvereniging niet benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit artikel is niet begrepen een gedraging als bedoeld in artikel 25.
6. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming is bevoegd regels te stellen waarbij bepaalde groepen werknemers worden vrijgesteld van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2° en 4°, opgelegd.
C. Artikel 25 komt te luiden:
De werknemer is verplicht aan de bedrijfsvereniging op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
D. Aan artikel 26 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming is bevoegd regels te stellen waarbij bepaalde groepen werknemers worden vrijgesteld van verplichtingen, hun op grond van het eerste lid, onderdelen d, f of g, opgelegd.
E. Artikel 27 wordt vervangen door:
1. Indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3° opgelegd, niet is nagekomen, weigert de bedrijfsvereniging de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert de bedrijfsvereniging de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35.
2. Indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, opgelegd, niet is nagekomen, weigert de bedrijfsvereniging de uitkering blijvend over het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd indien de werknemer de betreffende arbeid zou hebben aanvaard of verkregen.
3. Indien de werknemer een verplichting, hem op grond van de artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 4°, vijfde lid, of 26 opgelegd, of de verplichting bedoeld in artikel 91, vierde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting bedoeld in artikel 25 niet binnen de door de bedrijfsvereniging daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen, weigert de bedrijfsvereniging de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.
4. Een maatregel als bedoeld in het derde lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
6. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 27a wordt opgelegd.
7. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het derde en vierde lid.
F. Na artikel 27 worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien de werknemer de verplichting bedoeld in artikel 25 niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van ten hoogste f 5 000,–.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een boete af te zien.
4. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
6. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
1. Indien de bedrijfsvereniging jegens de werknemer een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de werknemer niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De werknemer wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien de bedrijfsvereniging voornemens is om aan de werknemer een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de werknemer onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de werknemer die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de werknemer worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de bedrijfsvereniging de werknemer in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de werknemer zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de bedrijfsvereniging er op verzoek van de werknemer die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de werknemer kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 27g zal worden tenuitvoergelegd.
2. Op verzoek van de werknemer die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de werknemer wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de werknemer een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan de betrokken bedrijfsvereniging.
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat de bedrijfsvereniging de werknemer overeenkomstig het bepaalde in artikel 27b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan de bedrijfsvereniging heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de werknemer wijzigen.
1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zevende lid.
2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd uitkering ontvangt op grond van deze wet, de Ziektewet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die uitkering of toeslag.
3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd inmiddels een uitkering of toeslag als bedoeld in het tweede lid ontvangt van een andere bedrijfsvereniging dan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd, betaalt die andere bedrijfsvereniging het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor diens machtiging nodig is, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.
4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, betaalt de Sociale Verzekeringsbank, onderscheidenlijk de betrokken gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van hem, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.
5. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.
6. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede, derde of vierde lid, dan wel van het vijfde lid, dan wel van het tweede, derde of vierde lid in combinatie met het vijfde lid.
7. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
8. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door de bedrijfsvereniging op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de bedrijfsvereniging.
9. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de werknemer blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
10. Het negende lid geldt niet, zolang de werknemer zijn verplichting bedoeld in artikel 27a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
G. Artikel 28 wordt vervangen door:
1. De bedrijfsvereniging die een maatregel als bedoeld in artikel 27 heeft opgelegd, zet, in geval van herleving van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 21 of 52d, eerste lid, een weigering van de uitkering voort.
2. In afwijking van het eerste lid zet de bedrijfsvereniging een weigering van de uitkering over de uren waarover het recht op uitkering ingevolge artikel 21 herleeft niet voort, indien ter zake van arbeid verricht sinds de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan, is voldaan aan artikel 52b, eerste lid, en op grond van het derde lid van dat artikel geen recht op uitkering ingevolge hoofdstuk IIb is ontstaan.
H. Artikel 36 komt te luiden:
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de bedrijfsvereniging van de betrokken werknemer teruggevorderd.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 36a.
4. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
I. Na artikel 36 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
J. In artikel 37 vervalt het cijfer «1» voor het eerste lid, alsmede het tweede en het derde lid.
K. In artikel 52e wordt «De artikelen 22 tot en met 27, 28, eerste lid,» vervangen door: De artikelen 22 tot en met 28, eerste lid.
L. Artikel 63, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Indien de werknemer een verplichting hem op grond van het eerste lid opgelegd, niet of niet behoorlijk is nagekomen, weigert de bedrijfsvereniging de uitkering op grond van dit hoofdstuk tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.
M. Artikel 89 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel b wordt de zinsnede «ontvangt door de uitoefening van haar bevoegdheid op grond van artikel 36» vervangen door: ontvangt door de toepassing van artikel 36.
2. Aan het slot wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma, een nieuw onderdeel e toegevoegd, luidende:
e. de bedragen die de bedrijfsvereniging ontvangt door de toepassing van artikel 27a.
N. In artikel 92, onderdeel c wordt de zinsnede «ontvangt door de uitoefening van haar bevoegdheid op grond van artikel 36» vervangen door: ontvangt door de toepassing van artikel 36.
O. In artikel 116, eerste lid wordt onmiddellijk voorafgaande aan de zinsnede «45, tweede en derde lid» ingevoegd: 24, vijfde lid, 26, derde lid, 27, zevende lid,.
P. Artikel 117 wordt vervangen door:
Q. Na artikel 135 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Ziektewet2 wordt gewijzigd als volgt:
A. Na artikel 30 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet de bedrijfsvereniging een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;
b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 31 of 49 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
B. Artikel 33 komt te luiden:
1. Het ziekengeld dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a, 44 of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de bedrijfsvereniging van de betrokken verzekerde teruggevorderd.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 33a.
4. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
C. Artikel 33a komt te luiden:
D. Na artikel 33a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
E. Artikel 34 vervalt.
F. Artikel 44 komt te luiden:
1. De bedrijfsvereniging is bevoegd de uitkering van ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend te weigeren, indien de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, anders dan wegens zwangerschap of bevalling:
a. bestond op het tijdstip dat de verzekering een aanvang nam;
b. binnen een half jaar na het tijdstip waarop de verzekering een aanvang nam, is ingetreden, terwijl de gezondheidstoestand van de betrokkene ten tijde van de aanvang van zijn verzekering het intreden van de ongeschiktheid tot werken binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.
2. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, blijft buiten toepassing ten aanzien van degene, die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam, in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, niet verzekerd was.
3. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming kan met betrekking tot de bij dit artikel aan de bedrijfsvereniging gegeven bevoegdheid nadere regels stellen.
G. Na artikel 44 worden acht artikelen ingevoegd, luidende:
1. De bedrijfsvereniging weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:
a. indien de verzekerde niet binnen redelijke termijn geneeskundige hulp inroept en niet zich gedurende het gehele verloop van de ziekte onder behandeling blijft stellen of indien hij de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;
b. indien de verzekerde gedurende de ongeschiktheid tot werken zich schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd;
c. indien de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek, ingevolge deze wet gedaan door de bedrijfsvereniging om te verschijnen of indien het geneeskundig onderzoek door een door de bedrijfsvereniging aangewezen deskundige door toedoen van de verzekerde niet kan plaatshebben;
d. indien de verzekerde het voorschrift, gegeven in artikel 38, eerste lid, niet opgevolgd heeft;
e. indien de verzekerde de hem op grond van artikel 30, vierde lid, opgelegde verplichting niet nakomt of zich niet houdt aan de in artikel 39, tweede lid, bedoelde controlevoorschriften;
f. indien met betrekking tot de ongeschiktheid tot werken bij de uitvoering van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet onderscheidenlijk van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16 of 19, onder a of b, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, onderscheidenlijk artikel 25 of 28, onder a of b, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
g. indien de verzekerde zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt;
h. indien de verzekerde de verplichting bedoeld in artikel 91, vierde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen niet of niet behoorlijk is nagekomen;
i. indien de verzekerde de verplichting bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49 niet binnen de door de bedrijfsvereniging daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
4. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 45a wordt opgelegd.
5. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
1. Indien de verzekerde een verplichting als bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49 niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van ten hoogste f 5000,–.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een boete af te zien.
4. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
6. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
1. Indien de bedrijfsvereniging jegens de verzekerde een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de verzekerde niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De verzekerde wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien de bedrijfsvereniging voornemens is om aan de verzekerde een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de verzekerde onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de verzekerde die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de verzekerde worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de bedrijfsvereniging de verzekerde in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de verzekerde zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de bedrijfsvereniging er op verzoek van de verzekerde die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de verzekerde kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 45g zal worden tenuitvoergelegd.
2. Op verzoek van de verzekerde die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de verzekerde wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de verzekerde een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan de betrokken bedrijfsvereniging.
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat de bedrijfsvereniging de verzekerde overeenkomstig het bepaalde in artikel 45b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan de bedrijfsvereniging heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde wijzigen.
1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zevende lid.
2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd uitkering ontvangt op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die uitkering of toeslag.
3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd inmiddels een uitkering of toeslag als bedoeld in het tweede lid ontvangt van een andere bedrijfsvereniging dan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd, betaalt die andere bedrijfsvereniging het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor diens machtiging nodig is, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.
4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, betaalt de Sociale Verzekeringsbank, onderscheidenlijk de betrokken gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van hem, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.
5. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.
6. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede, derde of vierde lid, dan wel van het vijfde lid, dan wel van het tweede, derde of vierde lid in combinatie met het vijfde lid.
7. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
8. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door de bedrijfsvereniging op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de bedrijfsvereniging.
9. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de verzekerde blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
10. Het negende lid geldt niet, zolang de verzekerde zijn verplichting bedoeld in artikel 45a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
H. In artikel 49 wordt «uit eigen beweging onverwijld» vervangen door: onverwijld uit eigen beweging.
I. In artikel 63, eerste lid, wordt na «zelf dragen» ingevoegd: , alsmede uit de boeten ontvangen door de toepassing van artikel 45a.
J. Na artikel 80 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering3 wordt gewijzigd als volgt:
A. In artikel 19, zesde lid wordt de zinsnede «42 of 44 van de Ziektewet» vervangen door: 42, 44 en 45 van de Ziektewet.
B. Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «kan de bedrijfsvereniging met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan het niet voldoen aan de oproeping of de weigering plaatsvond, geheel of ten dele, tijdelijk of blijvend buiten aanmerking laten, indien voor het niet voldoen aan de oproeping of voor de weigering geen deugdelijk grond aanwezig was» vervangen door: weigert de bedrijfsvereniging de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «De in het vorige lid bedoelde bevoegdheid strekt zich mede uit tot» vervangen door: De bedrijfsvereniging handelt overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid bij.
C. Artikel 28 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het cijfer 1 voor het eerste lid, alsmede het tweede lid komen te vervallen.
2. De aanhef wordt vervangen door: De bedrijfsvereniging handelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 25:.
3. Onderdeel d komt te luiden:
d. indien de belanghebbende de controlevoorschriften, bedoeld in artikel 27, of de verplichting bedoeld in artikel 91, vierde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen, niet of niet behoorlijk is nagekomen dan wel de verplichting bedoeld in artikel 80 niet binnen de door de bedrijfsvereniging daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;
D. Artikel 29 komt te luiden:
1. Een maatregel als bedoeld in artikel 25 of 28 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
3. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 29a wordt opgelegd.
4. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.
E. Na artikel 29 worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien de belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 80 niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van ten hoogste f 5000,–.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een boete af te zien.
4. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
6. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
1. Indien de bedrijfsvereniging jegens de belanghebbende een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien de bedrijfsvereniging voornemens is om aan de belanghebbende een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de belanghebbende die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de bedrijfsvereniging de belanghebbende in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de bedrijfsvereniging er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 29g zal worden tenuitvoergelegd.
2. Op verzoek van de belanghebbende die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de belanghebbende wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan de betrokken bedrijfsvereniging.
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat de bedrijfsvereniging de belanghebbende overeenkomstig het bepaalde in artikel 29b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan de bedrijfsvereniging heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zevende lid.
2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd uitkering ontvangt op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die uitkering of toeslag.
3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd inmiddels een uitkering of toeslag als bedoeld in het tweede lid ontvangt van een andere bedrijfsvereniging dan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd, betaalt die andere bedrijfsvereniging het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor diens machtiging nodig is, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.
4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, betaalt de Sociale Verzekeringsbank, onderscheidenlijk de betrokken gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van hem, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.
5. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke aan tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend tenuitvoergelegd.
6. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede, derde of vierde lid, dan wel van het vijfde lid, dan wel van het tweede, derde of vierde lid in combinatie met het vijfde lid.
7. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
8. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door de bedrijfsvereniging op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de bedrijfsvereniging.
9. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
10. Het negende lid geldt niet, zolang de belanghebbende zijn verplichting bedoeld in artikel 29a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
F. In de aanhef van artikel 30, eerste lid, komt het woord «voorts» te vervallen.
G. Na artikel 36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en terzake van weigering van een zodanige uitkering, herziet de bedrijfsvereniging een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. ter uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 30;
b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
H. Artikel 57 komt te luiden:
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de bedrijfsvereniging van de belanghebbende teruggevorderd.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 57a.
4. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
I. Artikel 57a komt te luiden:
J. Na artikel 57a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
K. In artikel 59d vervalt , 57a.
L. In artikel 76, tweede lid, wordt na «De premies» ingevoegd: , de boeten ontvangen door de toepassing van artikel 29a.
M. In artikel 80 wordt «onverwijld eigener beweging» vervangen door: op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging.
N. Na artikel 96 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Algemene Arbeidsongeschiktheidswet4 wordt gewijzigd als volgt:
A. In artikel 6, achtste lid wordt de zinsnede «42 of 44 van de Ziektewet» vervangen door: 42, 44 en 45 van de Ziektewet.
B. Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «kan de bedrijfsvereniging met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan het niet voldoen aan de oproeping of de weigering plaatsvond, geheel of ten dele, tijdelijk of blijvend buiten aanmerking laten, indien voor het niet voldoen aan de oproeping of voor de weigering geen deugdelijk grond aanwezig was» vervangen door: weigert de bedrijfsvereniging de uitkering of toelage tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «De in het vorige lid bedoelde bevoegdheid strekt zich mede uit tot» vervangen door: De bedrijfsvereniging handelt overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid bij.
C. Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het cijfer 1 voor het eerste lid, alsmede het tweede lid komen te vervallen.
2. De aanhef wordt vervangen door: De bedrijfsvereniging handelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 16:.
3. Onderdeel d komt te luiden:
d. indien de belanghebbende de controlevoorschriften, bedoeld in artikel 18, of de verplichting bedoeld in artikel 91, vierde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen, niet of niet behoorlijk is nagekomen dan wel de verplichting bedoeld in artikel 78 niet binnen de door de bedrijfsvereniging daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;
D. Artikel 20 komt te luiden:
1. Een maatregel als bedoeld in artikel 16 of 19 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
3. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 20a wordt opgelegd.
4. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.
E. Na artikel 20 worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien de belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 78 niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van ten hoogste f 5000,–.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een boete af te zien.
4. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
6. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
1. Indien de bedrijfsvereniging jegens de belanghebbende een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien de bedrijfsvereniging voornemens is om aan de belanghebbende een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de belanghebbende die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de bedrijfsvereniging de belanghebbende in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de bedrijfsvereniging er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 20g zal worden tenuitvoergelegd.
2. Op verzoek van de belanghebbende die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de belanghebbende wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan de betrokken bedrijfsvereniging.
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat de bedrijfsvereniging de belanghebbende overeenkomstig het bepaalde in artikel 20b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan de bedrijfsvereniging heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zevende lid.
2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd uitkering ontvangt op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die uitkering of toeslag.
3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd inmiddels een uitkering of toeslag als bedoeld in het tweede lid ontvangt van een andere bedrijfsvereniging dan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd, betaalt die andere bedrijfsvereniging het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor diens machtiging nodig is, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.
4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, betaalt de Sociale Verzekeringsbank, onderscheidenlijk de betrokken gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van hem, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.
5. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke aan tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.
6. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede, derde of vierde lid, dan wel van het vijfde lid, dan wel van het tweede, derde of vierde lid in combinatie met het vijfde lid.
7. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
8. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door de bedrijfsvereniging op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de bedrijfsvereniging.
9. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
10. Het negende lid geldt niet, zolang de belanghebbende zijn verplichting bedoeld in artikel 20a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
F. In de aanhef van artikel 21, eerste lid, komt het woord «voorts» te vervallen.
G. Na artikel 26 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering of een voorziening, alsook terzake van weigering van een zodanige uitkering of voorziening, herziet de bedrijfsvereniging een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. ter uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 21;
b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 16, 19 of 78 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering of voorziening;
c. indien anderszins de uitkering of voorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 16, 19 of 78 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering of voorziening bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
H. Artikel 48 komt te luiden:
1. De uitkering of voorziening die als gevolg van een besluit als bedoeld artikel 26a onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de bedrijfsvereniging van de belanghebbende teruggevorderd.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 48a.
4. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
I. Na artikel 48 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
J. Artikel 49 vervalt.
K. In artikel 55 vervalt , 49.
L. In artikel 78, eerste lid, wordt «onverwijld eigener beweging» vervangen door: op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging.
M. Na artikel 86 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Toeslagenwet5 wordt gewijzigd als volgt:
A. Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet de bedrijfsvereniging een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
B. Artikel 12 komt te luiden:
Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de bedrijfsvereniging op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
C. Artikel 14 komt te luiden:
1. Indien degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald een verplichting, hem op grond van artikel 13 opgelegd, of de verplichting bedoeld in artikel 91, vierde lid van de Organisatiewet sociale verzekeringen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting bedoeld in artikel 12 niet binnen de door de bedrijfsvereniging daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen, weigert de bedrijfsvereniging de toeslag tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
4. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 14a wordt opgelegd.
5. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
D. Na artikel 14 worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald de verplichting bedoeld in artikel 12 niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt de bedrijfsvereniging hem een boete op van ten hoogste f 5 000,–.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten van het opleggen van een boete af te zien.
4. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
6. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
1. Indien de bedrijfsvereniging jegens degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien de bedrijfsvereniging voornemens is om aan de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de bedrijfsvereniging de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de bedrijfsvereniging er op verzoek van de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 14g zal worden tenuitvoergelegd.
2. Op verzoek van degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald, die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de bedrijfsvereniging er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling, wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3. Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan de betrokken bedrijfsvereniging.
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat de bedrijfsvereniging degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald overeenkomstig het bepaalde in artikel 14b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan de bedrijfsvereniging heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de toeslaggerechtigde wijzigen.
1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zevende lid.
2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd toeslag ontvangt op grond van deze wet of een loondervingsuitkering ontvangt, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die toeslag of uitkering.
3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd inmiddels een uitkering of toeslag als bedoeld in het tweede lid ontvangt van een andere bedrijfsvereniging dan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd, betaalt die andere bedrijfsvereniging het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor diens machtiging nodig is, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.
4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, betaalt de Sociale Verzekeringsbank, onderscheidenlijk de betrokken gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op haar verzoek aan de bedrijfsvereniging die de boete heeft opgelegd.
5. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering of toeslag als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering of toeslag toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.
6. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede, derde of vierde lid, dan wel van het vijfde lid, dan wel van het tweede, derde of vierde lid in combinatie met het vijfde lid.
7. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
8. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door de bedrijfsvereniging op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de bedrijfsvereniging.
9. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
10. Het negende lid geldt niet, zolang degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald zijn verplichting bedoeld in artikel 14a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
E. Artikel 20 komt te luiden:
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de bedrijfsvereniging van degene die aanspraak maakt op een toeslag, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald teruggevorderd.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de bedrijfsvereniging besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 20a.
4. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de bedrijfsvereniging de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
F. Na artikel 20 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
G. Artikel 21 vervalt.
H. Artikel 26 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt onder vervanging van de punt door een komma toegevoegd: alsmede door de met toepassing van artikel 14a verkregen boeten.
2. In het tweede lid wordt na «Rijk» ingevoegd: , onderscheidenlijk de afdracht van de boeten, bedoeld in artikel 14a, door de bedrijfsvereniging.
I. Na artikel 43 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het recht tot strafvordering vervalt indien de bedrijfsvereniging aan degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.
De Algemene Ouderdomswet6 wordt gewijzigd als volgt:
A. Artikel 15 komt te luiden:
1. De Sociale Verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften behoeven de goedkeuring van het College van toezicht sociale verzekeringen en mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
2. De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht de voorschriften op te volgen die de Sociale Verzekeringsbank ten behoeve van een doelmatige controle stelt.
B. Na artikel 17 worden negen artikelen ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale Verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, en heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, en ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale Verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
1. Het ouderdomspensioen wordt door de Sociale Verzekeringsbank geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend geweigerd, indien de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, opgelegd, of de verplichting bedoeld in artikel 91, vierde lid van de Organisatiewet sociale verzekeringen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting bedoeld in artikel 49 niet binnen de door de Sociale Verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale Verzekeringsbank besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
4. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 17c wordt opgelegd.
5. De Sociale Verzekeringsbank stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
1. Indien de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald de verplichting bedoeld in artikel 49 niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt de Sociale Verzekeringsbank hem een boete op van ten hoogste f 5000,–.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale Verzekeringsbank besluiten van het opleggen van een boete af te zien.
4. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de Sociale Verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
6. De Sociale Verzekeringsbank stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
1. Indien de Sociale Verzekeringsbank jegens de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de pensioengerechtigde dan wel de betrokken persoon of instelling niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De pensioengerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien de Sociale Verzekeringsbank voornemens is om aan de pensioengerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de pensioengerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de pensioengerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de Sociale Verzekeringsbank er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de pensioengerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de Sociale Verzekeringsbank de pensioengerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de pensioengerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de Sociale Verzekeringsbank er op verzoek van de pensioengerechtigde, dan wel de betrokken persoon of instelling die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 17i zal worden tenuitvoergelegd.
2. Op verzoek van de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de Sociale Verzekeringsbank er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan hem of hun wordt meegedeeld in een voor hem of hun begrijpelijke taal.
3. De Sociale Verzekeringsbank stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan de Sociale Verzekeringsbank.
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat de Sociale Verzekeringsbank de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald overeenkomstig het bepaalde in artikel 17d, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn of hun zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan de Sociale Verzekeringsbank heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald wijzigen.
1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zesde lid.
2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd, ouderdomspensioen op grond van deze wet ontvangt, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met dat pensioen.
3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd, een uitkering ontvangt op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, betaalt de betrokken gemeente, onderscheidenlijk de betrokken bedrijfsvereniging het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor diens machtiging nodig is, op haar verzoek aan de Sociale Verzekeringsbank.
4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen pensioen of uitkering als bedoeld in het tweede of derde lid ontvangt of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.
5. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede of derde lid, dan wel van het vierde lid, dan wel van het tweede of derde lid in combinatie met het vierde lid.
6. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
7. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door de Sociale Verzekeringsbank op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de Sociale Verzekeringsbank.
8. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat degene aan wie een boete is opgelegd en zijn echtgenoot blijven beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
9. Het achtste lid geldt niet, zolang de belanghebbende zijn verplichting bedoeld in artikel 17c, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
C. Artikel 24 komt te luiden:
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale Verzekeringsbank van de pensioengerechtigde, dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald teruggevorderd.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale Verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 24a.
4. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de Sociale Verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
D. Na artikel 24 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
E. Artikel 25 vervalt.
F. Artikel 49 komt te luiden:
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale Verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
G. Na artikel 67 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Algemene Kinderbijslagwet7 wordt gewijzigd als volgt:
A. Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van kinderbijslag en terzake van weigering van kinderbijslag, herziet de Sociale Verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag;
b. indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op kinderbijslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale Verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
B. Artikel 15 komt te luiden:
De verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht aan de Sociale Verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag, dat wordt betaald.
C. In artikel 16, tweede lid, vervalt «of instelling aan welk» en wordt «ingevolge» vervangen door: op grond van.
D. Artikel 17 komt te luiden:
1. Indien de verzekerde of de persoon aan wie ingevolge artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een verplichting op grond van artikel 16 opgelegd, of de verplichting bedoeld in artikel 91, vierde lid van de Organisatiewet sociale verzekeringen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting bedoeld in artikel 15 niet binnen de door de Sociale Verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen, weigert de Sociale Verzekeringsbank de kinderbijslag tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, de gedraging verweten kan worden.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale Verzekeringsbank besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
4. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 17a wordt opgelegd.
5. De Sociale Verzekeringsbank stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
E. Na artikel 17 worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald de verplichting bedoeld in artikel 15 niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt de Sociale Verzekeringsbank hem een boete op van ten hoogste f 5000,–.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de verzekerde, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale Verzekeringsbank besluiten van het opleggen van een boete af te zien.
4. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de Sociale Verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
6. De Sociale Verzekeringsbank stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
1. Indien de Sociale Verzekeringsbank jegens de verzekerde, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de verzekerde, dan wel de betrokken persoon niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De verzekerde dan wel de betrokken persoon wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien de Sociale Verzekeringsbank voornemens is om aan de verzekerde, dan wel de betrokken persoon een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de verzekerde, dan wel de betrokken persoon onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de verzekerde, dan wel de betrokken persoon die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de Sociale Verzekeringsbank er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de verzekerde, dan wel de betrokken persoon worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de Sociale Verzekeringsbank de verzekerde, dan wel de betrokken persoon in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de verzekerde, dan wel de betrokken persoon zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de Sociale Verzekeringsbank er op verzoek van de verzekerde, dan wel de betrokken persoon die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 17g zal worden tenuitvoergelegd.
2. Op verzoek van de verzekerde, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de Sociale Verzekeringsbank er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de verzekerde, dan wel de betrokken persoon, wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3. De Sociale Verzekeringsbank stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de verzekerde, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan de Sociale Verzekeringsbank.
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat de Sociale Verzekeringsbank de verzekerde, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, overeenkomstig het bepaalde in artikel 17b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan de Sociale Verzekeringsbank heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, wijzigen.
1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zesde lid.
2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, kinderbijslag op grond van deze wet, ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet of pensioen of uitkering op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet ontvangt, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die bijslag, dat pensioen of die uitkering.
3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, een uitkering ontvangt op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, betaalt de betrokken gemeente, onderscheidenlijk de betrokken bedrijfsvereniging het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor diens machtiging nodig is, op haar verzoek aan de Sociale Verzekeringsbank.
4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, geen bijslag, pensioen of uitkering als bedoeld in het tweede of derde lid ontvangt of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.
5. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede of derde lid, dan wel van het vierde lid, dan wel van het tweede of derde lid in combinatie met het vierde lid.
6. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
7. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door de Sociale Verzekeringsbank op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de Sociale Verzekeringsbank.
8. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de verzekerde en degene met wie hij een huishouden vormt, blijven beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
9. Het achtste lid geldt niet, zolang de verzekerde en degene met wie hij een huishouden vormt, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplichting bedoeld in artikel 17a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
F. Artikel 24 komt te luiden:
1. De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale Verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale Verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 24a.
4. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de Sociale Verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
G. Na artikel 24 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
H. Artikel 29a wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt onder vervanging van de punt door een komma toegevoegd: alsmede door de met toepassing van artikel 17a verkregen boeten.
2. In het tweede lid wordt na «Rijk» ingevoegd:, onderscheidenlijk de afdracht van de boeten, bedoeld in artikel 17a, door de Sociale Verzekeringsbank.
I. Na artikel 38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet financiering volksverzekeringen8 wordt gewijzigd als volgt:
A. Aan artikel 29, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma een nieuw onderdeel c toegevoegd, luidende:
c. de boeten, bedoeld in artikel 17a van de Algemene Ouderdomswet.
B. In artikel 35, eerste lid, wordt onder wijziging van de aanduidingen b tot en met e in c tot en met f een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
b. de boeten, bedoeld in artikel 20a van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet;
Indien het bij koninklijke boodschap van 12 maart 1992 ingediende voorstel van wet houdende herinrichting van de Algemene Bijstandswet (Algemene bijstandswet; 22 545)9 tot wet wordt verheven, wordt deze wet als volgt gewijzigd.
A. Artikel 14 komt te luiden:
1. Indien de belanghebbende blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, dan wel in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag of nadien onvoldoende heeft meegewerkt aan het verkrijgen of behouden van arbeid in dienstbetrekking, de verplichting bedoeld in artikel 65, eerste lid, niet binnen de door burgemeester en wethouders daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen, dan wel een verplichting als bedoeld in artikel 65, derde lid, of vijfde lid, artikel 70, vierde lid, of een op grond van hoofdstuk VIII aan de bijstand verbonden verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, weigeren burgemeester en wethouders de bijstand tijdelijk geheel of gedeeltelijk.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te zien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid.
4. Indien een belanghebbende geen dienstbetrekking of voorbereidingsovereenkomst heeft als bedoeld in Hoofdstuk V en Va van de Jeugdwerkgarantiewet omdat hij het aanbod daartoe niet heeft aanvaard of omdat hem een aanbod daartoe onder toepassing van artikel 11, derde, vierde of vijfde lid, dan wel artikel 16a, tweede, derde of vierde lid, van die wet niet wordt gedaan, weigeren burgemeester en wethouders hem bijstand voor de duur van 13 weken. De duur van de weigering kan worden bekort indien daartoe, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, dringende redenen aanwezig zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste en het tweede lid nadere regels worden gesteld.
B. Na artikel 14 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Indien de belanghebbende de verplichting, bedoeld in artikel 65, eerste lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige mededelingen te doen, leggen burgemeester en wethouders hem een boete op van ten hoogste f 5000,–.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te zien van het opleggen van een boete.
4. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot het eerste en tweede lid nadere regels gesteld.
1. Indien burgemeester en wethouders jegens de belanghebbende een handeling verrichten waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de belanghebbende een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de belanghebbende die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, dragen burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stellen burgemeester en wethouders de belanghebbende in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, dragen burgemeester en wethouders er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 14f zal worden tenuitvoergelegd.
2. Op verzoek van de belanghebbende die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, dragen burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de belanghebbende wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en tweede lid mededeling aan burgemeester en wethouders.
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat burgemeester en wethouders de belanghebbende overeenkomstig artikel 14b, vierde lid, in de gelegenheid hebben gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan burgemeester en wethouders heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zevende lid.
2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die bijstand of uitkering.
3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd inmiddels bijstand of uitkering als bedoeld in het tweede lid ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente die de boete heeft opgelegd, betaalt die andere gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op haar verzoek aan de gemeente die de boete heeft opgelegd.
4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene Weduwen- en Wezenwet, betaalt de betrokken bedrijfsvereniging, onderscheidenlijk de Sociale Verzekeringsbank het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor diens machtiging nodig is op haar verzoek aan de gemeente die de boete heeft opgelegd.
5. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen bijstand of uitkering als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.
6. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede, derde of vierde lid, dan wel van het vijfde lid, dan wel van het tweede, derde of vierde lid in combinatie met het vijfde lid.
7. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
8. De betekening en tenuitvoerlegging ingevolge het vijfde lid kan geschieden door de deurwaarder, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel e, van de Gemeentewet. Artikel 256 van die wet is van overeenkomstige toepassing.
9. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door burgemeester en wethouders op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan burgemeester en wethouders.
10. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
11. Het tiende lid geldt niet zolang de belanghebbende zijn verplichting bedoeld in artikel 14a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
C. Artikel 65, eerste lid, wordt vervangen door:
1. De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.
D. In hoofdstuk V wordt het opschrift van § 4 vervangen door:
§ 4. Opschorting en herziening van de bijstand
E. In artikel 69 wordt het derde lid vervangen door:
3. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, herzien burgemeester en wethouders een dergelijk besluit of trekken zij dat in:
a. indien een gedraging als bedoeld in artikel 14, eerste lid, of het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 65, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;
b. indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, trekken burgemeester en wethouders na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand in met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
F. Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2. Het vierde lid vervalt.
G. Na artikel 78, wordt een nieuw artikel 78a ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 78 kunnen burgemeester en wethouders, op verzoek van belanghebbende, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering van bijstand af te zien, indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en
c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van:
a. de terugvordering van bijstand als gevolg van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;
b. vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
3. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.
4. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;
b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
5. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld.
H. Artikel 81 komt te luiden:
1. Bijstand die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14 of 69, derde of vierde lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, wordt van de belanghebbende teruggevorderd.
2. Hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald wordt teruggevorderd voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
3. Terugvordering als bedoeld in het tweede lid vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.
I. Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen teruggevorderd wordt, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, op de wijze als omschreven in artikel 87 zal worden tenuitvoergelegd.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
J. Artikel 87 komt te luiden:
K. Artikel 88 vervalt.
L. Artikel 91 vervalt.
M. Na artikel 93 wordt een nieuw artikel 93a ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 93 kunnen burgemeester en wethouders, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand voorzover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en
c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
2. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.
3. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;
b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
4. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld.
N. Artikel 105 komt te luiden:
O. In artikel 128 wordt «artikel 14, tweede lid» vervangen door: artikel 14, eerste lid.
P. Artikel 134 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na waaronder begrepen toegevoegd: de bedragen die de gemeente in verband hiermee ontvangt door de toepassing van artikel 14a, alsmede.
2. In het eerste lid wordt onderdeel b. vervangen door:
b. bijstand ter voorziening in de kosten van bedrijfskapitaal, waaronder begrepen de bedragen die de gemeente in verband hiermee ontvangt door de toepassing van artikel 14a.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor de vaststelling van de in het eerste en tweede lid bedoelde ten laste van de gemeente gebleven kosten van algemene bijstand worden de in aanmerking genomen inkomsten van de belanghebbende en de weigering van de bijstand op grond van artikel 14 en alle ontvangsten van de gemeente in verband met de verlening van algemene bijstand, waaronder begrepen de bedragen die de gemeente ontvangt door toepassing van artikel 14a, voor dat deel in mindering gebracht op de in hoofdstuk IV, afdeling 1, paragraaf 2 en 3, bedoelde bijstandsnorm dat overeenkomt met de verhouding tussen die bijstandsnorm en de som van die bijstandsnorm en de toeslag op grond van artikel 33.
Q. In artikel 136, derde lid, wordt onderdeel b als volgt gewijzigd:
b. niet is voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 14 en 14a, paragraaf 2, 3, 4, 5 en 6 van hoofdstuk V en de artikelen 111, 117 en 118;.
R. Na artikel 140 wordt in hoofdstuk XI een artikel ingevoegd, luidende:
S. Na artikel 142 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
T. In artikel 143, eerste lid, wordt de zinsnede «in de artikelen 121 en 122» vervangen door: in de artikelen 14a, vierde lid, 65, vijfde lid, 86, tweede lid, 121 en 122.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,10 zoals die komt te luiden indien het bij koninklijke boodschap van 25 mei 1992 ingediende voorstel van wet houdende invoering van een nieuwe Algemene bijstandswet (Invoeringswet herinrichting Algemene bijstandswet; 22 614) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt gewijzigd als volgt.
A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1°. In het eerste lid, onderdeel a, onder 3°, en in het eerste lid, onderdeel b, onder 3°, wordt na de zinsnede «heeft bereikt» ingevoegd: , tenzij op dat tijdstip een maatregel van blijvend gehele weigering van de uitkering op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is.
2°. In het eerste lid, onderdeel c, onder 3°, wordt achter de zinsnede «heeft bereikt», ingevoegd: tenzij op dat tijdstip een maatregel van blijvend gehele weigering van de uitkering op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is,.
3°. Het tweede lid vervalt, waarna het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot het tweede tot en met vierde lid.
4°. In het nieuwe derde lid wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.
5°. In het nieuwe vierde lid wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.
B. Artikel 13, eerste lid, wordt vervangen door:
1. De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.
C. In artikel 17 wordt het derde lid vervangen door:
3. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herzien burgemeester en wethouders een dergelijk besluit of trekken zij dat in:
a. indien een gedraging als bedoeld in artikel 20, eerste lid, of het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, trekken burgemeester en wethouders na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering in met ingang van de eerste dag waarover het recht op uitkering is opgeschort.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
D. Artikel 20 komt te luiden:
1. Indien de belanghebbende zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben, dan wel indien de dienstbetrekking eindigt of is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd, weigeren burgemeester en wethouders de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met deze arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven als bedoeld bij of krachtens artikel 8, tenzij het eindigen van de dienstbetrekking belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigeren burgemeester en wethouders de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het bedrag van de uitkering te verlagen met 50% van het inkomen bedoeld in de eerste volzin.
2. Indien de belanghebbende nalaat passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt, weigeren burgemeester en wethouders de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende met het verrichten van deze arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven als bedoeld bij of krachtens artikel 8.
3. Indien de belanghebbende geen dienstbetrekking of voorbereidingsovereenkomst heeft als bedoeld in hoofdstuk V en Va van de Jeugdwerkgarantiewet, omdat hij het aanbod daartoe niet heeft aanvaard of omdat hem een aanbod daartoe onder toepassing van artikel 11, derde, vierde of vijfde lid, dan wel artikel 16a, tweede, derde of vierde lid, van die wet niet wordt gedaan, weigeren burgemeester en wethouders de uitkering blijvend geheel.
4. Indien de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking de verplichting bedoeld in artikel 13, eerste lid, niet binnen de door burgemeester en wethouders daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen, een verplichting als bedoeld in artikel 13, derde of vijfde lid, artikel 18, vierde lid, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel c, niet of niet behoorlijk is nagekomen, weigeren burgemeester en wethouders de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.
5. Een maatregel als bedoeld in het vierde lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te zien van het opleggen van een maatregel.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het vierde en het vijfde lid nadere regels worden gesteld.
E. Na artikel 20 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Indien de belanghebbende de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige mededelingen te doen, leggen burgemeester en wethouders hem een boete op van ten hoogste f 5000,–.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te zien van het opleggen van een boete.
4. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot het eerste en tweede lid nadere regels gesteld.
1. Indien burgemeester en wethouders jegens de belanghebbende een handeling verrichten waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de belanghebbende een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de belanghebbende die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, dragen burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stellen burgemeester en wethouders de belanghebbende in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, dragen burgemeester en wethouders er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 20f zal worden tenuitvoergelegd.
2. Op verzoek van de belanghebbende die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, dragen burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de belanghebbende wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en tweede lid mededeling aan burgemeester en wethouders.
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat burgemeester en wethouders de belanghebbende overeenkomstig artikel 20b, vierde lid, in de gelegenheid hebben gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan burgemeester en wethouders heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zevende lid.
2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd uitkering ontvangt op grond van deze wet of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die uitkering of bijstand.
3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd inmiddels uitkering of bijstand als bedoeld in het tweede lid ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente die de boete heeft opgelegd, betaalt die andere gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op haar verzoek aan de gemeente die de boete heeft opgelegd.
4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene Weduwen- en Wezenwet, betaalt de betrokken bedrijfsvereniging, onderscheidenlijk de Sociale Verzekeringsbank het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op haar verzoek aan de gemeente die de boete heeft opgelegd.
5. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering of bijstand als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.
6. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede, derde of vierde lid, dan wel van het vijfde lid, dan wel van het tweede, derde of vierde lid in combinatie met het vijfde lid.
7. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
8. De betekening en tenuitvoerlegging ingevolge het vijfde lid kan geschieden door de deurwaarder, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel e, van de Gemeentewet. Artikel 256 van die wet is van overeenkomstige toepassing.
9. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door burgemeester en wethouders op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan burgemeester en wethouders.
10. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
11. Het tiende lid geldt niet zolang de belanghebbende zijn verplichting bedoeld in artikel 20a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
F. Het opschrift van § 5 van hoofdstuk II komt te luiden: Terugvordering.
G. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17, derde of vierde lid, of artikel 20 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt van de belanghebbende teruggevorderd.
2. Het derde lid wordt vervangen door:
3. De uitkering wordt van de belanghebbende teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van deze wet is verleend, later inkomsten ontvangt waarmede bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
H. Na artikel 25, wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 25 kunnen burgemeester en wethouders, op verzoek van belanghebbende, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering van de uitkering af te zien, indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en
c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de terugvordering van uitkering als gevolg van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende.
3. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.
4. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;
b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
5. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld.
I. Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen teruggevorderd wordt, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, op de wijze als omschreven in artikel 28 zal worden tenuitvoergelegd.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
J. Artikel 28 komt te luiden:
K. Artikel 29 vervalt.
L. Artikel 25i vervalt.
M. Artikel 32 vervalt.
N. Artikel 33 vervalt.
O. In artikel 51 wordt «artikel 20, eerste lid,» vervangen door: artikel 20, eerste, tweede, derde of vierde lid,.
P. In het eerste lid van artikel 57 wordt na «waaronder begrepen» toegevoegd: de bedragen die de gemeente in verband hiermee ontvangt door de toepassing van artikel 20a, alsmede.
Q. In artikel 59, derde lid, wordt onderdeel b vervangen door:
b. niet is voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 13 tot en met 20 en de artikelen 20a, 34, 41 en 42;.
R. Het opschrift van hoofdstuk VI komt te luiden: Rechtsbescherming.
S. Na artikel 60 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
T. In artikel 62, eerste lid, wordt «artikel 13 of de verplichting, bedoeld in artikel 27, derde lid» vervangen door: artikel 13, eerste lid.
U. Na artikel 62 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,11 zoals die komt te luiden indien het bij koninklijke boodschap van 25 mei 1992 ingediende voorstel van wet houdende invoering van een nieuwe Algemene bijstandswet (Invoeringswet herinrichting Algemene bijstandswet; 22 614) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt gewijzigd als volgt.
A. Artikel 13, eerste lid, wordt vervangen door:
1. De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.
B. In artikel 17 wordt het derde lid vervangen door:
3. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herzien burgemeester en wethouders een dergelijk besluit of trekken zij dat in:
a. indien een gedraging als bedoeld in artikel 20, eerste lid, of het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 13, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, trekken burgemeester en wethouders na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van uitkering in met ingang van de eerste dag waarover het recht op uitkering is opgeschort.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
C. Artikel 20 komt te luiden:
1. Indien de belanghebbende in de periode voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering of nadien zich onvoldoende heeft ingezet voor de voorziening in het bestaan, de verplichting bedoeld in artikel 13, eerste lid, niet binnen de door burgemeester en wethouders daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen, dan wel een verplichting als bedoeld in artikel 13, derde of vijfde lid, artikel 18, vierde lid, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel c, niet of niet behoorlijk is nagekomen, weigeren burgemeester en wethouders de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.
2. Indien de belanghebbende die arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben, dan wel indien de dienstbetrekking eindigt of is beëindigd zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd, weigeren burgemeester en wethouders de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met deze arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven als bedoeld bij of krachtens artikel 8, tenzij het eindigen van de dienstbetrekking belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigeren burgemeester en wethouders de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het bedrag van de uitkering te verlagen met 50% van het inkomen bedoeld in de eerste volzin.
3. Indien de belanghebbende nalaat passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt, weigeren burgemeester en wethouders de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende met het verrichten van deze arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven als bedoeld bij of krachtens artikel 8.
4. Indien de belanghebbende geen dienstbetrekking of voorbereidingsovereenkomst heeft als bedoeld in hoofdstuk V en Va van de Jeugdwerkgarantiewet, omdat hij het aanbod daartoe niet heeft aanvaard of omdat hem een aanbod daartoe onder toepassing van artikel 11, derde, vierde of vijfde lid, dan wel artikel 16a, tweede, derde of vierde lid, van die wet niet wordt gedaan, weigeren burgemeester en wethouders de uitkering blijvend geheel.
5. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te zien van het opleggen van een maatregel.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste en het vijfde lid nadere regels worden gesteld.
D. Na artikel 20 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Indien de belanghebbende de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige mededelingen te doen, leggen burgemeester en wethouders hem een boete op van ten hoogste f 5000,–.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te zien van het opleggen van een boete.
4. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
5. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot het eerste en tweede lid nadere regels gesteld.
1. Indien burgemeester en wethouders jegens de belanghebbende een handeling verrichten waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de belanghebbende een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de belanghebbende die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, dragen burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stellen burgemeester en wethouders de belanghebbende in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, dragen burgemeester en wethouders er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 20f zal worden tenuitvoergelegd.
2. Op verzoek van de belanghebbende die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, dragen burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de belanghebbende wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en tweede lid mededeling aan burgemeester en wethouders.
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat burgemeester en wethouders de belanghebbende overeenkomstig artikel 20b, vierde lid, in de gelegenheid hebben gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan burgemeester en wethouders heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zevende lid.
2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd uitkering ontvangt op grond van deze wet of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die uitkering of bijstand.
3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd inmiddels uitkering of bijstand als bedoeld in het tweede lid ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente die de boete heeft opgelegd, betaalt die andere gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op haar verzoek aan de gemeente die de boete heeft opgelegd.
4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet of de Algemene Weduwen- en Wezenwet, betaalt de betrokken bedrijfsvereniging, onderscheidenlijk de Sociale Verzekeringsbank het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, op haar verzoek aan de gemeente die de boete heeft opgelegd.
5. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering of bijstand als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.
6. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede, derde of vierde lid, dan wel van het vijfde lid, dan wel van het tweede, derde of vierde lid in combinatie met het vijfde lid.
7. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
8. De betekening en tenuitvoerlegging ingevolge het vijfde lid kan geschieden door de deurwaarder, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel e, van de Gemeentewet. Artikel 256 van die wet is van overeenkomstige toepassing.
9. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door burgemeester en wethouders op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan burgemeester en wethouders.
10. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
11. Het tiende lid geldt niet zolang de belanghebbende zijn verplichting bedoeld in artikel 20a, vierde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
E. Het opschrift van § 5 van hoofdstuk II komt te luiden: Terugvordering.
F. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in de artikelen 17, derde of vierde lid, of 20 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt van de betrokkene teruggevorderd.
2. Het derde lid wordt vervangen door:
3. De uitkering wordt van de belanghebbende teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van deze wet is verleend, later inkomsten ontvangt waarmede bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kunnen burgemeester en wethouders besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
G. Na artikel 25 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 25 kunnen burgemeester en wethouders, op verzoek van belanghebbende, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering van de uitkering af te zien, indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en
c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van:
a. de terugvordering van uitkering als gevolg van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende; of
b. vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
3. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.
4. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;
b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
5. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld.
H. Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen teruggevorderd wordt, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, op de wijze als omschreven in artikel 28 zal worden tenuitvoergelegd.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
I. Artikel 28 komt te luiden:
J. Artikel 29 vervalt.
K. Artikel 25i vervalt.
L. Artikel 32 vervalt.
M. Artikel 33 vervalt.
N. In artikel 51 wordt «artikel 20, eerste lid,» vervangen door: artikel 20, eerste, tweede, derde of vierde lid,.
O. In het eerste lid van artikel 57 wordt na «waaronder begrepen» toegevoegd: de bedragen die de gemeente in verband hiermee ontvangt door de toepassing van artikel 20a, alsmede.
P. In artikel 59, derde lid, wordt onderdeel b vervangen door:
b. niet is voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 13 tot en met 20 en de artikelen 20a, 34, 41 en 42;.
Q. Het opschrift van hoofdstuk VI komt te luiden: Rechtsbescherming.
R. Na artikel 60 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
S. In artikel 62, eerste lid, wordt «artikel 13 of de verplichting, bedoeld in artikel 27, derde lid» vervangen door: artikel 13, eerste lid.
T. Na artikel 62 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies12 wordt gewijzigd als volgt:
A. Artikel 22 vervalt.
B. In artikel 34, eerste lid, wordt de artikelen 33 en 34 vervangen door: artikel 33.
C. De artikelen 35, 44, 53 en 62 vervallen.
In artikel 9 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen13 wordt Artikel 34 vervangen door: Artikel 33a.
In artikel 108 van de Organisatiewet sociale verzekeringen14 wordt na «99» een zinsnede toegevoegd, luidende: van deze wet alsmede van de artikelen 27a, vierde lid, en 36, vierde lid, van de Werkloosheidswet, 33, vierde lid, en 45a, vierde lid, van de Ziektewet, 29a, vierde lid, en 57, vierde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 20a, vierde lid, en 48, vierde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, 14a, vierde lid, en 20, vierde lid, van de Toeslagenwet, 17b, vierde lid, en 24, vierde lid, van de Algemene Ouderdomswet en 17a, vierde lid, en 24, vierde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet.
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Jeugdwerkgarantiewet (23 453)15 tot wet wordt verheven, vervalt artikel V van die wet.
1. In de bevoegdheid van de bedrijfsvereniging, de Sociale Verzekeringsbank en de gemeenten tot weigering van uitkering wegens gedragingen die hebben plaatsgevonden voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, alsmede in de bevoegdheid tot terugvordering en verrekening van hetgeen voor die datum onverschuldigd is betaald, wordt geen wijziging gebracht.
2. Ten aanzien van besluiten tot weigering, terugvordering of verrekening, die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn bekendgemaakt, blijft het recht zoals dat voor die datum gold van toepassing.
1. Zonodig in afwijking van artikel XVI, zijn de artikelen 24, tweede lid, 27, en 28 van de Werkloosheidswet, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B, onder 1°, E, en G, van deze wet, niet van toepassing op gedragingen, feiten en omstandigheden die zich voordoen voor de inwerkingtredingsdatum van deze onderdelen.
2. In afwijking van het eerste lid zet de bedrijfsvereniging een weigering van de uitkering over de uren waarover het recht op uitkering ingevolge artikel 21 Werkloosheidswet herleeft niet voort, indien de gedragingen, feiten of omstandigheden die aanleiding zijn geweest voor het opleggen van de maatregel zich hebben voorgedaan voor de inwerkingstredingdatum van dit artikel en bovendien ter zake van arbeid verricht sinds de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan, is voldaan aan artikel 52b, eerste lid, van de Werkloosheidswet en op grond van het derde lid van dat artikel geen recht op uitkering ingevolge hoofdstuk IIb van die wet is ontstaan.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 december 1992 ingediende voorstel van wet tot nadere wijziging van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (wijziging van de kring van gerechtigden en van de grondslagvaststelling) (Kamerstukken II, 22 968) tot wet is verheven en in werking is getreden voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, wordt artikel IV van deze wet gewijzigd als volgt:
A. In onderdeel A wordt «artikel 6, achtste lid» vervangen door: artikel 6, zesde lid.
B. In onderdeel L, onder punt 2, wordt «onderdeel e» vervangen door: onderdeel d.
Indien het bij koninklijke boodschap van 15 juni 1995 ingediende voorstel van wet tot wijziging van een aantal sociale verzekeringswetten (Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie; Kamerstukken 24 221)16 op een eerder tijdstip tot wet wordt verheven en in werking treedt dan deze wet wordt de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering als volgt gewijzigd:
1°. In artikel 62, worden het vijfde en zesde lid, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot achtste en negende lid, vervangen door drie nieuwe artikelleden, luidende:
5. De in het eerste lid, onderdeel a, en het derde lid bedoelde subsidie wordt geheel of gedeeltelijk teruggevorderd indien de dienstbetrekking eindigt binnen de periode waarvoor de subsidie is toegekend, behoudens in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, en overigens in de gevallen waarin de subsidie onverschuldigd is betaald.
6. De in het eerste lid, onderdeel b, en het derde lid bedoelde subsidie wordt geheel of gedeeltelijk teruggevorderd indien de dienstbetrekking eindigt binnen de periode waarvoor de subsidie is toegekend en indien de arbeid in een aangepaste dan wel een andere functie niet langer wordt verricht, behoudens in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, en overigens in de gevallen waarin de subsidie onverschuldigd is betaald.
7. De artikelen 57, eerste, derde en vierde lid, 57a en 57b zijn, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing.
2°. Het negende lid van artikel 63 wordt vervangen door:
9. Indien de verplichting bedoeld in het achtste lid niet of niet behoorlijk is nagekomen, zijn de artikelen 29a tot en met 29g van toepassing.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 mei 1995 ingediende voorstel van wet tot regeling van een verzekering voor nabestaanden (Algemene nabestaandenwet; 24 169)17 tot wet is verheven en in werking is getreden:
a. vervalt artikel 39, vijfde lid, van die wet onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het vijfde en zesde lid;
b. vervalt in de artikelen 38, eerste en tweede lid, 39, eerste lid en tweede lid, 40, eerste lid, 41, tweede lid, 42, tweede lid, 43, eerste lid, 44, en 45, negende lid, en 79 telkens: alsmede de instelling aan welke ingevolge de artikelen 49 en 47 de uitkering wordt uitbetaald,;
c. vervalt in de artikelen 40, eerste tot en met vijfde lid, en 41, tweede lid, telkens: «de betrokken instelling» of «de instelling» en «alsmede» of «dan wel»;
d. wordt in artikel 46, derde lid, onderdeel c, na: «het ouderloos kind,» ingevoegd: of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Indien het bij koninklijke boodschap van 4 september 1995 ingediende voorstel van wet Nadere wijziging van een aantal sociale verzekeringswetten (technische verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ alsmede enige andere wijzigingen; 24 326)18 tot wet is verheven en in werking is getreden:
a. komt onderdeel M van artikel III te luiden:
M. Artikel 80 komt te luiden:
Artikel 80
Degene, die de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 19 doormaakt, dan wel aanspraak maakt op of in het genot is van arbeidsongeschiktheidsuitkering, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 54 de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de bedrijfsvereniging, die bevoegd is tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.
b. komt onderdeel L van artikel IV te luiden:
L. Artikel 78, eerste lid, komt te luiden:
1. Degene, die de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 6 doormaakt, dan wel aanspraak maakt op of in het genot is van arbeidsongeschiktheidsuitkering, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 45 de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de bedrijfsvereniging, die bevoegd is tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.
c. wordt artikel V als volgt gewijzigd:
1. in onderdeel B, in artikel 12, wordt «alsmede de persoon aan wie of» vervangen door: of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede;
2. na onderdeel B een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Bb. In artikel 13 wordt «alsmede de persoon aan wie of» vervangen door: of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede;
3. in onderdeel C, in artikel 14, eerste lid, in onderdeel D, in de artikelen 14a, eerste en tweede lid, 14b, eerste lid, 14c, tweede lid, 14d, tweede lid, 14e, eerste lid, 14g, negende en tiende lid, in onderdeel E, in artikel 20, eerste lid, en in onderdeel I, in artikel 43a, wordt «alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 22 toeslag wordt betaald» telkens vervangen door: of zijn wettelijke vertegenwoordiger;
4. in onderdeel C, artikelen 14b, eerste tot en met vijfde lid, en 14c, tweede lid, vervalt telkens: of instelling.
d.
wordt artikel VI als volgt gewijzigd:
1. in onderdeel A, in artikel 15, tweede lid, en in onderdeel F, artikel 49 wordt «de persoon aan wie» telkens vervangen door: zijn wettelijke vertegenwoordiger.
2. in onderdeel B, in de artikelen 17b, eerste lid, 17c, eerste en tweede lid, 17d, eerste lid, 17e, tweede lid, 17f, tweede lid, 17g, eerste lid, 17h, in onderdeel C, in artikel 24, eerste lid, en onderdeel G, artikel 68, wordt «dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt betaald» telkens vervangen door: of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
3. In onderdeel B, artikel 17d, eerste tot en met vijfde lid, vervalt telkens: of instelling.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. P. W. Melkert
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
R. L. O. Linschoten
Uitgegeven de zevende mei 1996
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1994/95, 1995/96, 23 909.
Handelingen II 1995/96, blz. 2193–2204; 2275–2285; 2292–2301; 2350–2353; 2363.
Kamerstukken I 1995/96, 23 909 (114, 114a, 114b, 114c, 114d, 114e, 114f, 114g).
Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d. 23 april 1996.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1996-248.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.