2019D42442

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den haag, 2 juli 2019

Bij brief van 25 april 2019 heeft u mij gevraagd te reageren op een brief van 12 april 2019 van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, mede namens diverse andere gemeenten en gemeenschappelijke regelingen.

In laatstgenoemde brief wordt een aanpassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepleit, met name in verband met de rol van no-cure-no-pay-bedrijven (hierna: ncnp’s) bij het maken van bezwaar en het instellen van beroep tegen beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ).

In mijn antwoord van 16 oktober 2018 op Kamervragen van de leden Van der Molen, Ronnes en Van Dam heb ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een onderzoek toegezegd naar de ontwikkeling van de aantallen bezwaren door ncnp’s tegen WOZ-beschikkingen en tegen aangiftes voor de belasting op personenauto’s en motorrijtuigen (BPM) en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen.1

Het doel van dat onderzoek is scherp te krijgen in hoeverre ncnp’s juridische procedures bij WOZ-beschikkingen en BPM-aangiftes hoofdzakelijk inzetten als verdienmodel, voor de verkrijging van proceskostenvergoedingen. In de afgelopen maanden is het onderzoek voorbereid in interdepartementaal overleg tussen de drie betrokken ministeries. Daarbij is besloten om het onderzoek aan te vragen bij het WODC. Het onderzoek is inmiddels opgenomen in de onderzoeksplanning van het WODC en zal nog dit jaar van start gaan. Ik zal u zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten en van de eventueel te nemen maatregelen.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 298, p. 2.

Naar boven