34 300 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2016

Nr. 124 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2015

Bijgaand informeer ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over de uitvoering van de aangenomen moties en amendementen bij de begroting 2016 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

U treft informatie over de uitvoering van de aangenomen 23 moties en het amendement bij de begroting Onderwijs, over de aangenomen 2 moties en het amendement bij de begroting Cultuur en over de aangenomen 4 moties bij de begroting Media.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Politieke partij

Kamerlid

Reactie op de moties, ingediend tijdens de begrotingsbehandeling en het wetgevingsoverleg over de onderwijsbegroting 2016.

VVD

Straus

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 11

     
   

Verzoekt de regering, de tevredenheid van werkgevers over de aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt te gaan meten te beginnen bij het mbo op basis van de gegevens van leerbedrijven, en deze als indicator te gebruiken vanaf de begroting 2017 voor de beoordeling van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.

     
   

Reactie: Daartoe zal in overleg worden getreden met SBB, omdat dat de voor de hand liggende uitvoeringsorganisatie is als het gaat om een bevraging onder de leerbedrijven over de aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt. Aan SBB wordt gevraagd hoe dit oordeel van de leerbedrijven over de aansluiting van de opleidingen op de arbeidsmarkt het best kan worden verzameld. Ook wordt de SBB gevraagd alternatieven voor de bevraging van werkgevers te onderzoeken. Het koppelen aan een bestaand onderzoek is daarbij een optie, maar als dat niet haalbaar is, zal een apart onderzoek worden uitgevoerd. Het gaat bij deze motie om een landelijke indicator, die voor het mbo landelijk inzicht biedt in de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij dus niet om een indicator op instellings- of opleidingsniveau en de indicator kan dus niet gebruikt worden voor de bekostiging van mbo-instellingen. Dat is niet gewenst. Het recent uitgevoerde CPB-onderzoek «Prikkels mbo aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt» van 4 september 2015 laat ook zien dat dit niet zinvol is.

SP

Van Dijk en Ypma

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 17

     
   

Verzoekt de regering, een overzicht per schoolbestuur te verschaffen waarin wordt aangegeven hoeveel banen er het afgelopen jaar zijn bijgekomen, hoe zich dat verhoudt tot het aantal leerlingen (de leerling-leraarratio) en om hoeveel banen voor jonge leraren het gaat.

     
   

Reactie: Voor de uitvoering van de motie wordt gebruik gemaakt van de gegevens zoals die bij DUO verzameld en jaarlijks gepubliceerd worden. Het gaat dan over het aantal fte's en personen per functie, naar leeftijdscategorie, school en bestuur, en over het aantal leerlingen op de teldatum. Om het gevraagde overzicht te maken voor het jaar 2014, zijn zowel de gegevens van het schooljaar 2013–2014 als die van het schooljaar 2014–2015 nodig. De gegevens van 1 oktober 2013 en 1 oktober 2014 zijn beschikbaar. De gegevens van 1 oktober 2015 komen in het voorjaar van 2016 beschikbaar. De Kamer ontvangt het gevraagde overzicht dan ook voor de zomer van 2016.

VVD

Duisenberg c.s.

Kamerstuk 34 300VIII, nr. 27

     
   

Verzoekt de regering, meerdere alternatieven voor of naast de lumpsum te ontwikkelen waarbij publieke middelen, in het bijzonder middelen die een specifiek doel beogen, heldere doelstellingen krijgen en de voortgang inzichtelijk wordt.

     
   

Reactie: Dit voorjaar wordt uw Kamer geïnformeerd over verschillende manieren van onderwijsbekostiging, de bijbehorende verantwoordingsmethoden en alternatieven daarvoor. Daarbij wordt ingegaan op de administratieve lasten voor onderwijsinstellingen, de uitvoeringslasten voor de overheid en de mate van inzicht in prestaties en bestedingen die de verschillende methoden opleveren.

VVD

Duisenberg c.s.

34 300-VIII, nr. 29

     
   

Verzoekt de regering, om de ambitie om tot de top vijf op de human capital-ranglijst te horen, toe te voegen bij de adviesaanvraag aan de SER ten aanzien van de langetermijnagenda leren en skills;

verzoekt de regering voorts, de AWTI en de Onderwijsraad te vragen om met een advies te komen om ons human capital-beleid te versterken.

     
   

Reactie: Het is goed om, naast de economie als geheel, ook ambitie te hebben voor ons menselijk kapitaal. Talent van mensen ontwikkelen en tot bloei brengen vormt de sleutel tot welvaart. Daarom starten we ook een skills strategie in een open dialoog met stakeholders om te komen tot een effectieve en breed gedragen visie hoe we in Nederland het talent van mensen kunnen ontwikkelen en tot bloei laten komen. Die visie moet er begin 2017 liggen. De belangrijkste concepten onder de human capital index van het World Economic Forum gaan over leren, vaardigheden en inzetbaarheid. Elementen die expliciet aan bod zullen komen in het proces om tot een nationale skills strategie te komen. Daarom voegt het kabinet conform de motie graag de ambitie om tot de top-5 op de human capital ranglijst te behoren toe aan de lange termijn agenda leren en skills.

     
   

De skills strategie zal tot stand komen in een open dialoog waarbij alle relevante stakeholders betrokken zullen worden. Een breed gedragen skills visie is immers het doel. De Onderwijsraad en AWTI zullen actief in dit proces worden betrokken en alle gelegenheid krijgen om hun kennis en inzichten in te brengen bij de totstandkoming van een nationale skills strategie. Aparte advisering is dan ook niet zinvol.

CDA

Rog en Siderius

34 300-VIII, nr. 32

     
   

Verzoekt de regering SLO te behouden voor Enschede en niet te verhuizen naar Utrecht.

     
   

Reactie: Zie de reactie van 10 november 2015, Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 82 en mijn brief van 14 december 2015, Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 119.

PVDA

Ypma en Straus

34 300 VIII, nr. 35

     
   

Verzoekt de regering, met de betrokken partners in gesprek te gaan om te kijken hoe het financiële gat kan worden gedicht om dit initiatief mogelijk te maken.

     
   

Reactie: Binnenkort vindt een gesprek plaats met de betrokken partners van de Promise Academy in Rotterdam. Daarbij wordt een verband gelegd met de financiering van het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid.

PvdA

Ypma c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 36

     
   

Verzoekt de regering, door het opnemen van een experimenteerartikel in de wet per komend schooljaar het maatwerkdiploma in het voortgezet onderwijs mogelijk te maken zodat, vooruitlopend op afspraken over doorstroom naar vervolgonderwijs, leerlingen vakken op verschillende niveaus kunnen volgen én afronden met een maatwerkdiploma waarin deze verschillende niveaus tot uitdrukking komen.

     
   

Reactie: De motie wordt als ondersteuning van beleid beschouwd. Zoals reeds in de Kamer aangegeven, kunnen leerlingen al vakken op verschillende niveaus volgen. Er zal ook onderzocht worden hoe en op welke termijn het succesvol behalen van een vak op een hoger niveau op het diploma kan worden gezet. Daar is overigens geen wetswijziging voor nodig. U wordt hierover geïnformeerd in de brief over flexibilisering in het voortgezet onderwijs die u na de jaarwisseling mag verwachten.

PvdA

Ypma c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 37

     
   

verzoekt de regering om:

• de mogelijkheid die de Wet op de expertisecentra nu reeds biedt om af te wijken van de voorgeschreven onderwijstijd ook door te voeren voor leerlingen in het regulier onderwijs en hiervoor een wetsvoorstel voor te bereiden;

• de bepalingen met betrekking tot bekostiging te versoepelen voor die gevallen waarin de school en het samenwerkingsverband niet zelf in een passend onderwijsaanbod kunnen voorzien, met als voorwaarde dat er geen extra ouderbijdrage voor gevraagd wordt die de toegankelijkheid belemmert.

     
   

Reactie: Voor de reactie op de motie wordt verwezen naar de brief «Onderwijs op een andere locatie dan de school» van 18 november 2015. Hierin is aangeven hoe uitvoering wordt gegeven aan de motie.

PvdA

Ypma en Van Dijk

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 38

     
   

Verzoekt de regering, te zorgen dat schoolbesturen vanaf komend jaar een jaarverslag publiekelijk toegankelijk moeten publiceren, minimaal op internet, zodat iedereen kennis kan nemen van de financiële keuzes van deze besturen.

     
   

Reactie: De motie wordt als ondersteuning van beleid beschouwd. Het afgelopen jaar is in nauwe samenwerking met de branche-organisaties gewerkt aan harde afspraken om de openbaarmaking van de jaarverslagen door de instellingen te waarborgen.

     
   

Dat heeft geleid tot de volgende resultaten:

• Zowel de VSNU als de Vereniging van Hogescholen hebben reeds een eigen check uitgevoerd. Zij hebben geconstateerd dat alle instellingen zich aan de afspraak hebben gehouden en hun jaarverslag 2014 op de website hebben geplaatst. Met een speciale site voorzien deze organisaties ook in een vlotte toegankelijkheid van de jaarverslagen van alle instellingen.

• De MBO-raad monitort de openbaarmaking nauwlettend en zal zo nodig de instellingen aanspreken. De MBO-raad wijst erop dat veel instellingen naast het volledige jaarverslag ook een zogeheten publieksversie publiceren.

• De VO-raad heeft in haar code goed bestuur, die op 1 augustus jongstleden van kracht is geworden, soortgelijke bepalingen opgenomen. Daarbij is openbaarmaking van de jaarstukken een eis voor lidmaatschap van de Raad. Thans wordt door de Raad een commissie ingericht die de naleving van deze code zal monitoren. Mochten leden zich niet aan de code houden, dan volgt een gesprek, daarna een waarschuwing en als ultimum remedium een schorsing. De governance commissie die de VO-raad onlangs heeft ingesteld kan ingeval een lid aangeeft dat een ander lid zich niet aan de code houdt, onderzoeken wat hier aan de hand is. De VO-raad geeft daarmee op overtuigende wijze invulling aan de monitoring van de naleving.

• Bij de PO-Raad ligt een dergelijke volledigheidscheck wat lastiger door het grote aantal instellingen in die sector. Deze organisatie is gevraagd OCW te informeren over de wijze waarop zij nagaan in welke mate hun instellingen aan de afspraak rond de openbaarmaking invulling geven.

• In de code goed bestuur van de PO-Raad van 27 nov 2014 is opgenomen dat het jaarverslag actief openbaar wordt gemaakt.

PVDA

Jadnanansing c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 39

     
   

Verzoekt de regering om in samenwerking met de roc’s en het bedrijfsleven te voorkomen dat er nog langer jongeren van goede wil bij hun beroepspraktijkvorming tussen wal en schip vallen en hiervoor een sluitende aanpak te organiseren.

     
   

Reactie: De motie wordt als ondersteuning van beleid beschouwd. De mbo-onderwijsinstellingen en het betrokken bedrijfsleven werken samen in de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). De SBB heeft de wettelijke taak om zorg te dragen voor de beschikbaarheid van voldoende bpv-plekken in elke regio. De afgelopen jaren zijn er aanvullend op deze wettelijke taak maatregelen genomen om ook tijdens de economische crisis te zorgen voor voldoende bpv-plekken. Voor (aankomende) studenten die geen stage konden vinden werd via het stagemeldpunt gericht gezocht naar een passende stage. Dit stage- en leerbanenoffensief kan gezien worden als een succes. Toch zijn er nog signalen dat jongeren soms lastig aan een stage kunnen komen. Van onderwijsinstellingen wordt verwacht dat zij jongeren goed voorbereiden en begeleiden bij het vinden van een geschikte bpv-plek. Daarnaast wordt van onderwijsinstellingen verwacht dat zij jongeren begeleiden bij het maken van de juiste studiekeuze waarbij het arbeidsmarktperspectief van een opleiding een belangrijke rol speelt. Dit kan ook betekenen dat wanneer er in een bepaalde regio of sector niet voldoende bpv-plekken beschikbaar zijn, samen met de jongere gekeken wordt naar een passend alternatief. Met de inwerkingtreding van de aanpassing van artikel 7.2.9 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) is nu wettelijk vastgelegd dat het bevoegd gezag van de instelling zorgdraagt voor de beschikbaarheid van de bpv-plek. Desondanks is het van belang om te benadrukken dat het gaat om een gezamenlijke verantwoordelijkheid, waarbij de verschillende betrokken partijen elkaar hard nodig hebben: onderwijs, bedrijfsleven en de jongeren zelf. Van het bedrijfsleven wordt verwacht dat zij bijdragen aan het opleiden van jong talent in hun sector door voldoende bpv-plekken beschikbaar te stellen. Met de genoemde maatregelen zijn de verantwoordelijkheden zo belegd dat in beginsel op stelselniveau sprake is van een sluitende aanpak. Dit betekent niet dat er ook voor elke opleiding voor alle jongeren op elk moment een stage beschikbaar is. Aan de hand van gemelde knelpunten over stage tekorten wordt met onderwijs en bedrijfsleven nader in overleg getreden over de vraag of er nog aanvullende acties nodig zijn om te voorkomen dat jongeren van goede wil niet tussen wal en schip vallen. Dit zodat het sluitende karakter ook op individueel niveau wordt ervaren. In het voorjaar van 2016 wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd. In de brief wordt ook ingegaan op de effecten van het stage- en leerbanenoffensief.

PVDA

Jadnanansing en Siderius

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 40

     
   

Verzoekt de regering om, met de MBO Raad, de Stichting Leergeld, mbo-instellingen, en de JOB in overleg te treden om:

• de schoolkosten voor opleidingen in het mbo tot een absoluut minimum te beperken en hierop toe te zien;

• alle financiële belemmeringen voor toegang tot en deelname aan het mbo weg te nemen;

• wanneer nodig een noodfonds in te stellen waarop ouders van 16- en 17-jarige kinderen van minima een beroep kunnen doen zodat zij de nog bestaande schoolkosten kunnen voldoen;

• de Kamer uiterlijk 1 februari 2016 over de uitkomsten van dit overleg te informeren.

     
   

Reactie: De motie wordt uitgevoerd door met de MBO Raad en andere betrokkenen het gesprek aan te gaan over de hoogte van de schoolkosten in het mbo. Daarbij wordt het belang van de uitwisseling van goede voorbeelden tussen mbo-instellingen benadrukt. Daarnaast zal de oproep van Stichting Leergeld aan mbo-instellingen om soberheid te betrachten worden ondersteund. Mbo-instellingen moeten tijdig en duidelijk communiceren over extra opleidingskosten en voorzieningen treffen voor studenten uit minima gezinnen.

Het voorstel voor de oprichting van een (schoolkosten/nood)fonds door mbo-instellingen is positief, maar daarbij is er nog wel een aantal punten die nadere uitwerking behoeven. Deze hebben onder meer betrekking op de vulling, de positionering en de juridische status van het fonds. Hierover wordt in gesprek gegaan met de MBO Raad.

De eerste stap moet echter gericht zijn op het voorkómen van het schoolkostenprobleem. Daarbij zijn de mbo-instellingen aan zet. De opvatting dat de schoolkosten zo laag mogelijk moeten worden gehouden wordt gedeeld. In overleg met Stichting Leergeld en JOB, zal de komende periode meer inzicht worden verzameld over de omvang van de problematiek rond schoolkosten in het mbo waarbij specifiek gekeken zal worden naar de groep mbo-studenten van 16 en 17 waarvan de ouders voorheen een vergoeding kregen vanuit de WTOS.

Omdat er naast de gesprekken ook een onderzoek wordt opgestart, zal de kamer geïnformeerd worden na de uitkomsten van het onderzoek. Dit zal waarschijnlijk eind voorjaar zijn.

Tot slot is in het wetsvoorstel kwaliteitsaspecten mbo een adviesrecht voor studentenraden in het mbo over het schoolkostenbeleid voorgesteld.

PVDA

Jadnanansing en Straus

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 41

     
   

Verzoekt de regering, de Inspectie van het Onderwijs op te dragen beter te controleren hoe LOB in het vmbo en het mbo wordt vormgegeven, de tevredenheid van leerlingen over deze begeleiding hierbij mee te nemen en aan te geven of de middelen die beschikbaar zijn gesteld voor LOB hier ook daadwerkelijk aan besteed zijn en hierover jaarlijks in het onderwijs-verslag te rapporteren.

     
   

Reactie: Over de uitvoering van de motie wordt gesproken met de inspectie. De inspectie zal in het Onderwijsverslag van 2014–2015 in het voorjaar 2016 mede naar aanleiding van een thema onderzoek in vmbo hierop ingaan. Verder zijn de middelen voor lob in het voortgezet onderwijs en in het mbo opgenomen in de lumpsum. Het bedrag voor lob is niet geoormerkt en scholen zijn vrij om te bepalen hoe zij hun geld hieraan besteden. In de kamerbrief loopbaanleren zal de uitwerking van de motie worden meegenomen. Voor de inhoud van de brief zijn de uitkomsten van het Onderwijsverslag noodzakelijk en kan de brief pas na het uitkomen van het Onderwijsverslag 2014–2015 worden verstuurd.

PVV

Beertema

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 43

     
   

Verzoekt de regering, wettelijk te regelen dat de onderwijsinspectie op kwaliteitsnormen mag controleren vóórdat een nieuwe school start.

     
   

Reactie: In de brief «Meer ruimte voor nieuwe scholen» van 2 juli 2015 (Kamerstuk 31 135, nr. 53) is het voornemen aangegeven om de systematiek voor het starten van nieuwe scholen te wijzigen. Het begrip «richting» zal worden geschrapt uit een aantal onderwijswetten en het oordeel over een nieuwe school zal meer worden gebaseerd op daadwerkelijke belangstelling en waarborgen voor de te verwachten kwaliteit. In het wetsvoorstel dat dit voornemen uitwerkt wordt ook de rol van de inspectie opnieuw bezien. Deze motie wordt bij de uitwerking betrokken.

D66

Van Meenen c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 47

     
   

Verzoekt de regering om, het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht te vragen nader onderzoek te doen naar de vraag welke onderdelen in de opzet en inhoud van de Nederlandse wet- en regelgeving realisering van de kernelementen van leerrecht belemmeren en hoe een verankering van leerrecht in de wetgeving van het funderend onderwijs mogelijk is.

     
   

Reactie: Naar aanleiding van het gevraagde onderzoek in deze motie is in overleg getreden met het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek en het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht, over de wijze waarop dit onderzoek kan worden vormgegeven en over de uitwerking van de onderzoeksvraag.

D66

Van Meenen c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 48

     
   

Verzoekt de regering, in overleg met PO-Raad en VO-raad te zoeken naar een maatwerkoplossing in de bekostiging voor scholen die te maken hebben met sterk wisselende leerlingenaantallen door de instroom van vluchtelingenkinderen; verzoekt de regering voorts, te kijken hoe werkloze leraren kunnen worden ingezet voor onderwijs aan deze kinderen.

     
   

Reactie: Zie de reactie van 11 november 2015, Kamerstuk 34 334, nr. 2.

D66

Van Meenen c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 49

     
   

Verzoekt de regering, de Onderwijsraad te vragen te onderzoeken hoe we ons onderwijsbestel zo kunnen inrichten, dat gelijke kansen, opstroom, doorstroom en maatwerk weer de norm worden in het Nederlands onderwijsbestel.

     
   

Reactie: OCW zal de Onderwijsraad vragen om de regering te adviseren op het thema gelijke kansen, opstroom, doorstroom en maatwerk in relatie tot de inrichting van ons onderwijsbestel. De Onderwijsraad zal hier in 2016 over adviseren.

D66

Van Meenen c.s.

34 300 VIII, nr. 52

     
   

Verzoekt de regering voorbereidingen te treffen voor de overheveling van het groene onderwijs naar het Ministerie van OCW.

     
   

Reactie: Over deze motie wordt uw Kamer nader geïnformeerd, conform het verzoek van de Kamer.

GroenLinks

Grashoff c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 53

     
   

Verzoekt de regering om, leerlingen met een vmbo-tl- en vmbo-gl-diploma het recht te geven door te stromen naar het havo.

     
   

Reactie: Het is belangrijk dat leerlingen te allen tijde de mogelijkheid hebben om door te stromen naar hogere schoolsoorten. Leerlingen met een vmbo-tl- en vmbo-gl-diploma hebben het recht om door te stromen naar de havo. De overstap van vmbo naar havo is nog steeds de meest voorkomende stapelroute in het vo (bijna 15 procent van de vmbo(gl/tl)-leerlingen stapelt, ten opzichte van 5 procent van alle vo-leerlingen in 2012–2013).

     
   

Voor een goed voorbereide overstap naar het havo, is het belangrijk dat de leerling/ouders, de vmbo- en de havoschool met elkaar in gesprek gaan. Zo kan een individuele afweging worden gemaakt of het havo daadwerkelijk de meest passende vervolgstap is en zo ja, op welke havoschool de leerling het beste op zijn plek is. Een vmbo(gl/tl)-gediplomeerde zal echter niet altijd naar de school van eerste keuze kunnen.

     
   

De scholen hebben in 2012 met de toelatingscode vmbo-havo zelf het initiatief genomen om tot heldere afspraken te komen over doorstroom van vmbo naar havo. De Tweede Kamer heeft eind augustus 2015 het rapport «Monitor toelatingsbeleid vmbo-havo, tweede meting 2014–2015» ontvangen. De resultaten van dit onderzoek zijn positief; de meeste scholen houden zich aan de toelatingscode van de VO-raad en de code levert geen belemmering op voor de doorstroom.

     
   

De ontwikkelingen rondom de overstap van vmbo naar havo worden nauwlettend gevolgd. In 2016 volgt een derde en laatste monitor. Tot slot voert de Inspectie van het Onderwijs momenteel een onderzoek uit naar de doorstroom in het vo. Een specifiek aandachtspunt hierbij is de doorstroom van vmbo(gl/tl) naar havo. De onderzoeksresultaten worden meegenomen in het Onderwijsverslag 2015–2016. Het verslag verschijnt in het voorjaar van 2016. Ik zal de motie hierbij betrekken.

     
   

U ontvangt zo spoedig mogelijk meer informatie hierover.

ChristenUnie

Dik-Faber en Slob

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 56

     
   

Verzoekt de regering:

• te streven naar aansluiting van alle scholen op snel internet uiterlijk in 2017;

• het investeringsfonds uit het Bestuursakkoord primair onderwijs open te stellen voor het verbinden van scholen met snel, toekomstvast, betrouwbaar en betaalbaar internet;

• provincies, gemeenten, internetaanbieders en bedrijven in krimpregio’s te betrekken bij het Doorbraakproject Onderwijs en ICT om tot regionale samenwerking te komen.

     
   

Reactie: De noodzaak van voldoende snel internet op scholen wordt onderschreven. Met het toenemend gebruik van digitale leermiddelen en digitale toetsen en examens neemt het belang van een goede infrastructuur toe. De verzoeken in de motie worden grotendeels al uitgevoerd. Daarbij is het streven dat iedere school in 2017 in staat is om de voor hem best werkende oplossing te realiseren, zodat zijn onderwijsinhoudelijke doelstellingen gehaald kunnen worden. Op dit moment ontbreekt een goed beeld van de situatie in de po-sector en is meer informatie nodig om te weten wat er precies speelt bij scholen en hoe ze omgaan met snel internet. Binnen het Doorbraakproject Onderwijs & ICT wordt daarom door OCW, EZ en PO-Raad gewerkt aan een actieplan, dat in samenspraak met marktpartijen wordt opgesteld. Het actieplan moet inzicht geven in de specifieke problematiek bij scholen, en oplossingsrichtingen geven die leiden tot een structureel passend aanbod voor alle scholen, er rekening mee houdend dat de behoefte aan voldoende snel internet per school verschilt. Het is belangrijk om daarbij lokaal samenwerking op gang te brengen, omdat de verwachting is dat zo de meeste voortgang geboekt wordt. Dergelijke samenwerkingsverbanden tussen scholen, provincies, gemeenten, internetaanbieders en bedrijven zijn overigens zowel voor krimpregio’s als voor andere regio’s van belang. De resultaten van het actieplan zullen ook betrokken worden bij de in het Bestuursakkoord afgesproken verkenning naar de mogelijkheden van een (revolverend) investeringsfonds voor investeringen in ICT. In afwachting van de resultaten is het nog te vroeg om het investeringsfonds uit het Bestuursakkoord primair onderwijs nu al open te stellen.

GroenLinks

Grashoff c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 58

     
   

Verzoekt de regering, voor 1 maart 2016 een plan van aanpak naar de Kamer te sturen waarbij vo-scholen worden gestimuleerd om brede brugklassen te behouden, onder meer door positieve (financiële) prikkels;

   

verzoekt de regering tevens, in dit plan van aanpak mee te nemen dat po-scholen worden aangemoedigd om, waar wenselijk vanuit perspectief van de leerling, meervoudige schooladviezen te blijven geven.

     
   

Reactie: Uw Kamer zal hierover uiterlijk eind februari worden geïnformeerd in een brief over brugklassen in het VO.

50-plus

Bisschop c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 61

     
   

Verzoekt de regering, wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten naar de behoeften en tevredenheid van ouders bij schoolkeuze en de vraag in hoeverre het bestaande scholenaanbod aan de behoeften van ouders voldoet.

     
   

Reactie: Deze motie wordt betrokken bij de invulling van de voornemens om meer ruimte te geven voor nieuwe scholen. U ontvangt hierover nog voor het einde van het jaar een brief.

GrBvK

Van Klaveren

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 70

     
   

Verzoekt de regering, alles in het werk te stellen om antisemitisme binnen het onderwijs tegen te gaan.

     
   

Reactie: Deze motie wordt gezien als ondersteuning van beleid. In het onderwijs kan geen ruimte zijn voor antisemitisme, net zomin als voor andere vormen van discriminatie. Kennis over de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog is geborgd in de kerndoelen en in de eindtermen voor het geschiedenisonderwijs. Daarnaast versterken we burgerschapsvorming en Bildung in het po, vo, mbo, ho en in de lerarenopleidingen.1 Voorts werkt het Platform Onderwijs2032 aan een advies over de inhoud van een toekomstgericht curriculum voor het funderend onderwijs. In oktober maakte het platform de hoofdlijn van zijn advies bekend, waarin onder meer werd voorgesteld burgerschap, waaronder kennis van de rechtsstaat, democratische waarden en mensenrechten, een prominentere positie in het kerncurriculum te geven. Het definitieve advies van het platform wordt rond de jaarwisseling samen met een beleidsreactie aan de Kamer aangeboden. De Stichting School en Veiligheid biedt ondersteuning aan docenten bij het bespreekbaar maken van maatschappelijk gevoelige onderwerpen, waaronder antisemitisme. Er worden regionale bijeenkomsten en een landelijke conferentie georganiseerd en daarnaast is er een helpdesk beschikbaar.

De regering zal er steeds op blijven toezien dat iedereen zich veilig en gewaardeerd voelt in het onderwijs en zal zaken die daar haaks op staan, zoals antisemitisme, dan ook blijven bestrijden. Eenzelfde houding en inzet mag ook van betrokkenen in en om de scholen zelf verwacht worden.

GroenLinks

Grashoff c.s

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 76

     
   

Verzoekt de regering, consistent beleid te ontwikkelen op het waarborgen van de op- en doorstroom in het onderwijs, en waar mogelijk belemmeringen weg te nemen.

     
   

Reactie: Alvorens over te gaan tot het ontwikkelen van beleid zal OCW de Onderwijsraad vragen om de regering te adviseren op het thema gelijke kansen, opstroom, doorstroom en maatwerk in relatie tot de inrichting van ons onderwijsbestel. De Onderwijsraad zal hier in 2016 over adviseren.

Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek wordt bezien of het ontwikkelen van beleid noodzakelijk is.

Partij

Kamerlid

Reactie op het amendement ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van de onderwijsbegroting 2016

VVD

Lucas c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII nr. 28

     
   

Het amendement roept op € 500.000 vrij te maken voor het organiseren van een Maker Faire in Nederland door de kwartiermaker Maker Movement. Het amendement zal worden uitgevoerd binnen de wettelijke eisen die hiervoor gelden.

Partij

Kamerlid

Reactie op de motie ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van de cultuurbegroting 2016

PvdA

Monasch c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 115

     
   

Verzoekt de regering, meldingen van mogelijke zelfcensuur op te nemen en in gesprek met de organisatie naar passende oplossingen te zoeken

     
   

Reactie: De bescherming van de vrijheid van meningsuiting is een zeer serieuze zaak. In het wetgevingsoverleg heeft de Minister gezegd het met iedereen eens te zijn die vindt dat de bescherming van de vrijheid van meningsuiting bij tentoonstellingen en culturele uitingen allereerst altijd via politie en justitie moet plaatsvinden. Tijdens de jaarlijkse monitorgesprekken met de gesubsidieerde instellingen zal worden stilgestaan bij de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van instellingen om zichzelf artistiek en creatief uit te drukken. Met instellingen zal besproken worden of en in hoeverre er sprake is van zelfcensuur en hoe dit voorkomen kan worden.

Partij

Kamerlid

Reactie op de motie ingediend tijdens VSO cultuurbeleid van 27 oktober 2015 (Handelingen II 2015/16, nr. 16, item 8)

PvdA

Monasch c.s.

Kamerstuk 32 820, nr. 172

     
   

Verzoekt de regering uit de extra middelen voor festivals de volgende bedragen vrij te maken om het festival Oude Muziek voor € 400.000 per jaar en Oerol € 250.000 per jaar op te nemen in de BIS, naast hun huidige subsidie van het Fonds Podiumkunsten. Voorts om aan de Raad voor Cultuur advies te vragen over een goede, toekomstbestendige inbedding en financiering, in de BIS of op een andere wijze, waarbij jaarlijks voor Cinekid € 350.000 extra en voor de Nederlandse Dansdagen € 200.000 extra beschikbaar wordt gesteld. Verder om het benodigde geld voor een extra jeugdgezelschap volledig te betalen uit het extra geld voor festivals. Ten slotte om de resterende middelen voor extra subsidiëring geoormerkt voor festivals toe te voegen aan de Cultuurfondsen.

     
   

Reactie: Om uitvoering te geven aan deze motie is de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017–2020 uitgebreid met:

• één plek voor een festival in de podiumkunsten met als standplaats regio Noord en als kernactiviteit de presentatie van actueel of vernieuwend, grootschalig aanbod in een internationale context op het terrein van locatietheater, dans, opera en muziek;

• één plek voor een festival in de podiumkunsten in de regio Zuid met als kernactiviteit de presentatie van actueel en vernieuwend aanbod op het gebied van dans;

• één instelling met als kernactiviteit de presentatie van actueel of vernieuwend aanbod op het terrein van de jeugdfilm;

Het subsidieplafond van de functie die als kernactiviteit de presentatie van actueel of vernieuwend aanbod in zowel een nationale als een internationale context op het terrein van oude muziek had, is verhoogd tot € 650.000.

Over de uitvoering van dit deel van de motie bent u ook in de brief Bestendige toekomst festivals en afwegingskader Fonds Podiumkunsten van 13 november 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 32 820, nr. 176).

     
   

Een instelling kan in het kader van de basisinfrastructuur worden gesubsidieerd als de aanvraag voldoet aan de beschrijving en de criteria bij de functies die zijn bepaald in de Regeling voor het specifiek cultuurbeleid. De Raad voor Cultuur toetst de aanvragen aan deze criteria. Hierbij zijn in ieder geval de criteria artistieke kwaliteit, bevordering van educatie en participatie, maatschappelijke waarde en geografische spreiding van belang. Daarnaast moet een aanvrager voldoen aan de eigen inkomstennorm.

     
   

Daarnaast is conform het verzoek van de Kamer het subsidieplafond voor het 9e jeugdtheatergezelschap gedekt uit middelen die in de uitgangspuntenbrief Ruimte voor Cultuur waren toegevoegd aan de cultuurfondsen voor een extra impuls aan festivals. Hiermee is het subsidieplafond van alle jeugdgezelschappen (theater en dans) conform het oorspronkelijk voorstel in de uitgangspuntenbrief verhoogd met € 50.000,-.

     
   

Ten slotte zijn, conform het verzoek van de Kamer, de resterende extra middelen voor festivals van € 815.000 verdeeld over de zes cultuurfondsen.

Partij

Lid

Reactie op het amendement ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van de cultuurbegroting 2016

VVD

Van Veen c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 118

     
   

De in het amendement genoemde € 10 miljoen is bedoeld voor het jaar 2016. Omdat het eenmalig geld is, is dit van invloed op instellingen die via de huidige regeling gesubsidieerd worden voor de basisinfrastructuur en instellingen die via de regelingen van de rijkscultuurfondsen worden ondersteund. Hieronder wordt per punt een reactie gegeven.

     
   

1. De uitvoering van de slecht-weer-regeling voor festivals wordt belegd bij het Fonds Podiumkunsten. Er is € 500.000 beschikbaar. Het gaat om een subsidieregeling voor het festivalseizoen in 2016. De regeling is bedoeld voor instellingen die als festival gesubsidieerd worden via de basisinfrastructuur of voor instellingen die als festival eenjarig of meerjarig gefinancierd worden door een van de rijkscultuurfondsen. Gezien de verhouding tussen de omvang van het bedrag en het aantal festivals in Nederland is gekozen voor bovengenoemde festivals. Bij onderuitputting blijven middelen onder vergelijkbare voorwaarden beschikbaar voor 2017.

     
   

2. Het bedrag van € 500.000 voor starters en nieuwe initiatieven in de podiumkunsten wordt toegevoegd aan het bestaande instrumentarium van het Fonds Podiumkunsten. De regeling bevordert de professionalisering van nieuwe makers. Op deze manier komt er meer ruimte voor vernieuwing in de podiumkunsten.

     
   

3. Er komt € 3,5 miljoen beschikbaar voor festivals bij de rijkscultuurfondsen. Bij de inzet houden de fondsen rekening met geografische spreiding en vernieuwing. De extra middelen voor 2016 worden als volgt verdeeld:

– € 2 miljoen is bestemd voor festivals bij het Fonds Podiumkunsten. De middelen worden toegevoegd aan de bestaande festival regeling in 2013–2016. Instellingen die een positief advies hadden, maar waarvoor geen middelen beschikbaar waren (de zogenaamde «B-categorie» van het FPK), komen in aanmerking. Uit deze middelen wordt ook Festival Boulevard gesubsidieerd. Voor deze instelling is maximaal € 250.000 beschikbaar uit deze extra middelen.

– Er komt € 1,5 miljoen beschikbaar voor festivals voor de overige vijf fondsen. Daarvan wordt allereerst € 250.000 beschikbaar gesteld aan het Fonds Creatieve Industrie voor de Dutch Design Week in 2016. De overige middelen worden naar rato van de subsidieomvang over de fondsen verdeeld.

     
   

4. Het aankoopfonds voor incidentele aankopen van collectie-onderdelen door musea is belegd bij het Mondriaan Fonds. Dit aankoopfonds wordt in 2016 eenmalig aangevuld met € 1,5 miljoen.

     
   

5, 6 en 7 samen

Er wordt een projectsubsidie beschikbaar gesteld van maximaal € 250.000 voor elk van de instellingen in de huidige basisinfrastructuur voor overig opera-aanbod: de Nederlandse Reisopera en Opera Zuid (als bedoeld in art. 3.19 van de subsidieregeling 2013–2016).

Daarnaast wordt er een projectsubsidie beschikbaar gesteld van in totaal maximaal € 500.000 voor postacademische instellingen in de huidige basisinfrastructuur: De Ateliers, De RABK en Jan Van Eyck (als bedoeld in art 3.30 van de subsidieregeling 2013- 2016). Verdeling van de extra middelen vindt plaats naar rato van de omvang van de bijdrage van OCW en het Mondriaan Fonds samen (peildatum 1 januari 2013).

Voorts wordt voor 2016 een projectsubsidie beschikbaar gesteld om de instellingen, als genoemd in artikel 3.11, tweede lid, en 3.17 tweede lid van de subsidieregeling BIS 2013 – 2016, in staat te stellen hun taak op het gebied van internationale excellentie uit te breiden. De instellingen die op grond van genoemde artikelen bedoeld op dit moment subsidie krijgen zijn Toneelgroep Amsterdam en het Koninklijk Concertgebouworkest. Beide instellingen kunnen maximaal € 250.000 aanvragen voor deze taak.

Op korte termijn zal met de verschillende instellingen in de genoemde functies in gesprek gegaan worden. Vervolgens zullen de criteria voor de projectsubsidies bekend gemaakt worden en kunnen de instellingen een aanvraag indienen.

     
   

8. Met het amendement wordt een bedrag van € 2 miljoen beschikbaar gesteld om de positie van kunstenaars op de arbeidsmarkt te verbeteren door bijscholing, ondernemerschap en ondersteuning van impresariaten, zoals door de Raad voor Cultuur geadviseerd. Begin 2016 komt de Raad samen met de SER met een analyse van de arbeidsmarktpositie van kunstenaars. De Raad voor Cultuur zal gevraagd worden om na bovengenoemde analyse te adviseren over het inrichten en beleggen van deze regeling.

     
   

9. Er komt een bedrag van € 250.000 beschikbaar voor archeologie van internationaal belang. Het bedrag dient als dekking van de extra kosten die samenhangen met de opgraving, wetenschappelijke uitwerking en publiekspresentatie van uitzonderlijke archeologische vondsten.

Het gaat om incidentele middelen voor een probleem dat als structureel wordt ervaren. Vooruitlopend op de aangekondigde verkenning en mogelijk structurele aanpak, zal de Raad voor Cultuur gevraagd worden om met een ad hoc commissie te beoordelen wat in 2016 de meest urgente opgaven zijn die voor ondersteuning in aanmerking moeten kunnen komen.

     
   

10. In 2016 zal via het Fonds Cultuurparticipatie een aanvullend bedrag van € 250.000 beschikbaar worden gesteld voor Open Monumentendag.

Partij

Kamerlid

Reactie op de moties ingediend tijdens het debat over de mediabegroting (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 123)

SP

Van Dijk

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 83

     
   

Verzoekt de Staatssecretaris om in overleg met de NPO te bezien welke mogelijkheden er zijn voor taallessen op een van de landelijke publieke zenders en daarbij ook in te zetten op verbinding met digitaal leren.

     
   

Reactie: In het Wetgevingsoverleg van 16 november jongstleden is toegezegd dat deze motie zal worden doorgeleid naar de NPO. De publieke omroep kan dan zelf afwegen op welke manier hij met deze motie omgaat. De publieke omroep kan immers onafhankelijk keuzes maken over de inhoud van de programmering. Er is uitvoering gegeven aan de motie, door hem door te geleiden en met de NPO over de motie te spreken.

     
   

Het tegengaan van laaggeletterdheid staat hoog op de agenda van de regering. In 2016 start het actieprogramma Tel mee met Taal, waarmee OCW, VWS en SZW gezamenlijk tegengaan dat mensen met een beperkte taalvaardigheid aan de kant komen te staan. Het is van belang dat mensen op diverse manieren leren om taalvaardiger te worden. De publieke omroep kan daar zeker aan bijdragen. Het kijken en luisteren naar de publieke omroep is al een goede manier om de Nederlandse taal te leren. Ruim 80 procent van het televisieaanbod bij de publieke omroep is Nederlandstalig. Daarnaast wordt het Nederlandstalig aanbod ondertiteld, hetgeen ook kan bijdragen aan het zich eigen maken van de Nederlandse taal.

     
   

Een van de taken van de publieke omroep is educatie. Dat is in het bijzonder belegd bij de NTR, maar het is een verantwoordelijkheid voor de hele publieke omroep. Uit het gesprek met de NPO blijkt dat de publieke omroep aandacht heeft voor aanbod dat gericht is op het leren van de Nederlandse taal en laaggeletterdheid. De NTR besteedt bijvoorbeeld op SchoolTv aandacht aan taal vanuit haar educatieve taak, zoals in de programma’s Leesdas Lettervos Boekentas en Taal met Timo en Finne. Daarnaast ontwikkelt de NTR voor 2016 een nieuw taalspelprogramma met ook een digitale component. In de Schooltv webshop zijn boeken, dvd’s en spellen op het gebied van taal voor school en thuis te verkrijgen. De NOS is betrokken bij Nieuwsbegrip, een lespakket dat op basisscholen wordt gebruikt. Nieuwsbegrip biedt op verschillende niveaus lessen aan in begrijpend lezen en rekenen. Het NOS Jeugdjournaal maakt iedere week een speciaal filmpje bij Nieuwsbegrip, waar kijk- en luisteroefeningen bij horen. KRO-NCRV besteedde in het programma Zeg eens B aandacht aan laaggeletterdheid, dat heeft bijgedragen aan meer aandacht voor het probleem. Het programma, waar de Stichting Lezen & Schrijven aan bijdroeg, volgde laaggeletterde mensen en hun omgeving. Recent hebben de publieke omroepen aangekondigd om gezamenlijk een online platform te ontwikkelen voor nieuwkomers in Nederland, genaamd «Net in Nederland». Dit platform is bedoeld om vluchtelingen, immigranten en expats met on demand media-aanbod wegwijs te maken in onze samenleving.

VVD

Elias

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 85

     
   

Roept de Staatssecretaris op om met de NPO overeen te komen dat per 1 september 2016 een NPO-brede ombudsman in het leven is geroepen, die alle omroepen en organisaties die via de NPO uitzenden gevraagd en ongevraagd van onafhankelijk advies kan dienen. Dat advies moet vervolgens prominent op de websites van deze omroepen en organisaties worden geplaatst. Deze ombudsman zou in gevallen van uitzonderlijke overschrijding van journalistieke normen tevens rectificatie in het betrokken televisie- of radioprogramma moeten kunnen afdwingen.

     
   

Reactie: Zoals in het Wetgevingsoverleg van 16 november jongstleden is toegezegd, zal de introductie van de NPO-brede ombudsman op korte termijn besproken worden met de NPO. Dat gesprek gaat dan zowel over het hanteren van één gezamenlijke journalistieke code als over het aanstellen van één ombudsman voor het geheel van de landelijke publieke omroep. Ook zal het overleg gaan over het prominent rectificeren van journalistieke fouten. In het voorjaar van 2016 wordt meer duidelijkheid verwacht over de manier waarop de NPO de ombudsman gaat introduceren, zodat we dit kunnen meenemen in de prestatieovereenkomst. De NPO had overigens al in het concessiebeleidsplan de intentie uitgesproken om een gezamenlijke ombudsman in te stellen.

CDA

Heerma

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 86

     
   

Verzoekt tot modernisering van de wetgeving te komen, zodanig dat de Kijkwijzer van het NICAM voor audiovisuele producten op alle mediaplatforms gaat gelden die in Nederland uitgezonden worden.

     
   

Reactie: Tijdens het Wetgevingsoverleg van 16 november jongsleden is gezegd hier met een positieve blik naar te kijken. Daarover zal verder in gesprek worden gaan met het NICAM en het Commissariaat voor de Media. Daarbij zal ook bekeken worden of het daadwerkelijk haalbaar is om de Kijkwijzer, naar Noors voorbeeld, platformonafhankelijk te laten gelden voor audiovisuele producten van in Nederland geregistreerde aanbieders. Eerder is uw Kamer geïnformeerd dat diverse professionele on demand diensten zich vrijwillig bij het NICAM hebben aangesloten. In dit kader is het ook goed te noemen dat onder het voorzitterschap van het Commissariaat voor de Media de Europese toezichthouders de mogelijkheden onderzoeken van een platformonafhankelijk en techniekneutraal beschermingsmodel dat EU breed kan bijdragen aan de bescherming van minderjarigen

     
   

In het debat is gewezen op de voorgenomen wijziging van de Europese Richtlijn voor Audiovisuele Mediadiensten, waarin ook bescherming van jeugd/minderjarigen wordt betrokken. Die Europese voorstellen worden afgewacht, zodat een aanpassing van de wetgeving op dit onderwerp in één keer kan worden gedaan. Met die positieve grondhouding zal uitvoering geven worden aan deze motie, zonder daarvoor een resultaatverplichting aan te gaan.

PvdA

Mohandis c.s.

Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 87

     
   

Roept op om in kaart te brengen welke juridische, organisatorische en praktische belemmeringen dan wel randvoorwaarden en mogelijkheden er bestaan om lokaal en regionaal publiek-private samenwerking tussen mediabedrijven mogelijk te maken. Tevens vraagt de motie ook om hierbij internationale best practices te betrekken.

     
   

Reactie: In het Wetgevingsoverleg van 16 november jongstleden is bevestigd dat publiek-private samenwerking mogelijk moet zijn, met in achtneming van de bestaande wet- en regelgeving. Om samenwerking te stimuleren is dit najaar een regeling ingesteld door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Ook is in 2014 een experimenteerregel opgenomen in de Mediawet 2008 met als doel ruimte te bieden voor het verkennen van samenwerking. In het najaar van 2015 heeft het Commissariaat voor de Media een serie informatiesessies georganiseerd over publiek private samenwerking. Ook werkt het Commissariaat aan actualisering van de beleidsregels voor publiek-private samenwerking. De inventarisatie van de mogelijkheden en belemmeringen dan wel randvoorwaarden voor lokaal en regionaal publiek-private samenwerking tussen mediabedrijven, loopt daarmee al. Dit zal worden uitgebreid met een inventarisatie van internationale best practices. In een recent gesprek met het IPO, zijn de provincies ook gevraagd hierover mee te denken. In de provincies grenzend aan Duitsland en België is namelijk kennis aanwezig over de voorwaarden waaronder bedrijven en media-instellingen in deze landen kunnen samenwerken. Uw Kamer zal voor de behandeling van het wetsvoorstel rond de regionale omroepen bericht worden over de (on)mogelijkheden voor lokale en regionale publiek-private samenwerking.

X Noot
1

Voortgang versterking burgerschapsvorming in het onderwijs, 29 april 2015, Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 13.

Naar boven