34 002 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015)

O BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2015

In relatie met uw Kamer zijn er diverse openstaande moties en toezeggingen op mijn beleidsterrein. Met deze brief geef ik graag gevolg aan diverse toezeggingen van mijzelf en mijn ambtsvoorganger, Staatssecretaris Weekers. Daarnaast geef ik in deze brief een planning van de moties en toezeggingen, waarvan het merendeel naar verwachting het komende half jaar wordt afgedaan.

I Afgedane moties en toezeggingen

De onderstaande moties en toezeggingen beschouw ik als afgehandeld.

Elektrische auto’s

In 2011 zijn Kamervragen gesteld over de belasting van het milieu door elektrische auto’s. De vragen betroffen vooral het feit dat autobelastingen zijn gebaseerd op de CO2-uitstoot als gevolg van het gebruik van een voertuig (de directe emissies) en niet op de CO2-uitstoot als gevolg van de productie en sloop van het voertuig (de indirecte emissies). Ook de indirecte emissies bij de productie van brandstoffen en de opwekking van elektriciteit blijven bij het vaststellen van de autobelastingen buiten beschouwing. Mijn ambtsvoorganger heeft vervolgens tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2012 toegezegd uw Kamer te informeren over deze indirecte emissies.1 Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in het kader van deze toezegging TNO en CE Delft de opdracht gegeven de beschikbare informatie hierover te inventariseren. De resultaten van dit onderzoek zijn openbaar gemaakt.2 Uit dat onderzoek blijkt dat – berekend op basis van de totale CO2-emissie van energie – (WTW) en materiaallevenscyclus – een plug-in hybride voertuig bij gebruik van grijze stroom slechts 15% minder CO2 uitstoot dan een vergelijkbare benzineauto. Als bijlage treft u het in opdracht van het Ministerie van Financiën opgestelde evaluatierapport3 aan van de autogerelateerde belastingen van het onderzoeksconsortium Policy Research Corporation en TNO. In een bijlage4 bij dat rapport wordt ingegaan op de indirecte emissies.

Regeling begunstiging lokaal duurzaam opgewekte energie

Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2014 toegezegd dat wanneer zich problemen voordoen bij de regeling verlaagd tarief voor lokaal duurzaam opgewekte energie de regering zal bezien of veranderingen mogelijk zijn zonder dat dit grote budgettaire gevolgen heeft.5 De afgelopen periode zijn er verschillende knelpunten uit de regeling weggenomen. Dit is veelal gebeurd op basis van de gesprekken die hebben plaatsgevonden met de partijen die betrokken zijn bij het onderdeel lokale energie van het Energieakkoord, te weten vertegenwoordigers van e-Decentraal, Organisatie voor Duurzame Energie, Duurzame Energie Koepel, Netbeheer Nederland, Energie-Nederland en de Ministeries van Economische Zaken en Financiën.

Zo bleek uit de besprekingen dat coöperaties in de praktijk opliepen tegen de eis dat ondernemers geen lid mochten zijn van de coöperatie. Naar aanleiding van deze bespreking is in het Belastingplan 2015 de regeling uitgebreid naar ondernemers.

Een ander knelpunt was dat coöperaties met een productie-installatie op of aan een gebouw in principe een aparte, tweede, aansluiting nodig hebben om de duurzaam opgewekte stroom op het net in te voeden. Deze eis was het gevolg van de fiscale regelgeving. In de praktijk bleken echter situaties te bestaan waarin het gebouw al beschikt over een grootverbruikersaansluiting. In dat geval zou alleen door de fiscale eis een kostbare grootverbruikersaansluiting moeten worden aangelegd. Om dit te voorkomen is in lagere regelgeving geregeld dat de aansluiting van het gebouw voor de toepassing van het verlaagde tarief onder bepaalde voorwaarden wordt aangemerkt als de aansluiting van de productie-installatie van de coöperatie. Een extra aansluiting is dan niet nodig.

Een ander onderwerp dat heeft gespeeld, betreft de toepassing van btw-regels. Over dit onderwerp is in het overleg met partijen die betrokken zijn bij het onderdeel lokale energie van het Energieakkoord, afgesproken om op basis van een voorbeeldcasus een standpunt van de belastinginspecteur te krijgen om zo eventuele belemmeringen te identificeren. Deze casus werd ingebracht door vertegenwoordigers van energiecoöperaties. Uit de casus en de daarop volgende gesprekken werd duidelijk dat de toepassing van de btw-regels bij de voorbeeldcasus niet leidt tot het dubbel betalen van btw, en niet hoeft te leiden tot extra kosten. In een vervolgoverleg is afgesproken om naast de genoemde voorbeeldcasus nog twee andere casussen te bespreken met vertegenwoordigers van energiecoöperaties.

Ten slotte is gekeken naar het effect van de periode waarin het verlaagde tarief kan worden toegepast op de te behalen rentabiliteit van lokale energie-initiatieven. In het amendement van het lid Van Ojik bij de behandeling van het Belastingplan 2014 was een periode van maximaal tien jaar vastgelegd.6 Uit de doorrekening van een drietal verschillende casussen bleek het niet mogelijk om dan tot een rendabel project te komen. Het lag dan ook voor de hand om de periode van maximaal tien jaar te wijzigen. Dit is inmiddels gebeurd door middel van een amendement van de leden Klaver, Schouten, Bashir en Koolmees bij de behandeling van het Belastingplan 2015.7 Hierdoor is de periode van tien jaar gewijzigd naar vijftien jaar. Dit amendement heb ik «omarmd».

Overigens zijn er in de energiebelasting naast het verlaagde tarief voor energiecoöperaties en VvE’s nog twee andere regelingen die leiden tot stimulering van lokaal duurzaam opgewekte energie. Ten eerste geldt voor het verbruik van elektriciteit een vrijstelling van de energiebelasting als de elektriciteit achter de meter is opgewekt (dat wil zeggen niet via het net verkregen) en deze opwekking plaatsvindt door de verbruiker zelf. Ten tweede is er de salderingsregeling in de Wet belastingen op milieugrondslag en de Elektriciteitswet. Saldering is toegestaan voor elektriciteit die «achter de meter» van een kleinverbruiker is opgewekt en aan het elektriciteitsnet wordt teruggeleverd. De elektriciteit die aan het net wordt teruggeleverd, wordt in mindering gebracht op elektriciteit die van het net wordt afgenomen. De kleinverbruiker hoeft daardoor geen leveringskosten en energiebelasting te betalen over de van het net afgenomen elektriciteit die wordt gecompenseerd met de op het net ingevoede elektriciteit. De verschillende regelingen voor duurzame opwekking van elektriciteit achter de meter dragen substantieel bij aan de gewenste toename van het aantal zonnepanelen. De regelingen zijn bovendien gunstiger dan de regelingen in de ons omringende landen en een zonnepaneel van een particulier rendeert met deze verschillende regelingen op dit moment beter dan een spaarrekening.

Evaluatie accijnsverhoging op diesel en LPG

Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2014 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd om de aan de Tweede Kamer toegezegde uitkomsten van de monitoring van de eventuele weglekeffecten van de accijnsverhogingen op diesel en LPG voor de zomer van 2014 ook aan de Eerste Kamer te sturen. Op 28 mei 2014 heb ik de Tweede Kamer een brief gezonden met daarin de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG. Abusievelijk heb ik uw Kamer slechts een afschrift van deze brief en de bijlage gestuurd.8 Mijn excuses hiervoor, de brief met de evaluatie is als bijlage bij deze brief gevoegd.

Het onderzoek naar de effecten in specifiek de grensstreek, zoals ik heb gedaan op basis van de gegevens van de oliemaatschappijen, zal ik overigens niet opnieuw laten doen.9 Het kabinet informeert de Eerste en Tweede Kamer wel over de ontvangsten op de gebruikelijke momenten.

II Planning te behandelen moties en toezeggingen

In het kader van mijn streven om het aantal openstaande moties en toezeggingen beperkt te houden, geef ik hierna een planning voor de moties en toezeggingen waarvan het merendeel naar verwachting in het komende half jaar zal worden afgedaan.

Stelselherziening

De afgelopen maanden heb ik met veel partijen gesprekken gevoerd over de voorgenomen herziening van het belastingstelsel. Afhankelijk van het aanwezige draagvlak beoogt het kabinet in aanloop naar de begroting voor 2016 met voorstellen te komen, dit in lijn met de motie Van Boxtel c.s.10

Evaluaties

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel bankenbelasting op 3 juli 2012 is door mijn ambtsvoorganger toegezegd na drie jaar de bankenbelasting te evalueren en te bezien of de bankenbelasting de goede prikkels geeft en zorgt voor de bijdrage die van de banken wordt gevraagd.11 Deze evaluatie is reeds van start gegaan en de doelstelling is deze in het najaar van 2015 naar uw Kamer te sturen.

Mijn ambtsvoorganger, Staatssecretaris De Jager, heeft tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Essers, toegezegd om de regeling ten aanzien van ANBI’s en SBBI’s na enkele jaren te evalueren.12 De evaluatie van de giftenaftrek stond gepland voor 2014, maar is uitgesteld naar 2016. In 2014 waren namelijk nog onvoldoende gegevens beschikbaar om de evaluatie zinvol uit te voeren. De Geefwet is in 2012 ingevoerd. Onderdeel daarvan is de multiplier van 1,25 voor giften aan culturele instellingen. Aan deze multiplier is in de wet een horizonbepaling verbonden, op grond waarvan de multiplier vervalt per 1 januari 2018. Uiterlijk in de zomer van 2017 moet derhalve besloten worden of de horizonbepaling wordt gehandhaafd. Daartoe is een evaluatie nodig. De planning is zodanig aangepast dat de evaluatie tijdig, maar wel met zo veel mogelijk gegevens uit de aangiften kan worden uitgevoerd.

Ik hoop met deze brief diverse moties en toezeggingen naar tevredenheid van uw Kamer te hebben uitgevoerd en te zijn nagekomen. Vanzelfsprekend ben ik graag bereid om – indien uw Kamer dit wenst – van gedachten te wisselen over de inhoud van deze brief.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Handelingen I 2011/12, nr. 12, item 8, blz. 45.

X Noot
3

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 157311.

X Noot
4

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 157311.

X Noot
5

Handelingen I 2013/14, nr. 14, item 2, blz. 22 (toezeggingenregistratienummer T01955).

X Noot
6

Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nr. 23.

X Noot
7

Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nr. 47.

X Noot
8

Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nr. 93.

X Noot
9

Kamerstukken II 33 752, nr. 96, blz. 19.

X Noot
10

Kamerstukken I 2014/15, 34 002, H.

X Noot
11

Handelingen I 2011/12, nr. 36, blz. 77 (toezeggingenregistratienummer T01580).

X Noot
12

Handelingen I 2009/10, nr. 13, blz. 456.

Naar boven