Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33750-XVI nr. 87 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33750-XVI nr. 87 |
Vastgesteld 29 januari 2014
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben op 25 november 2013 overleg gevoerd met Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over het onderdeel Jeugdzorg en aanverwante zaken van de begrotingen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing
De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen
Voorzitter: Neppérus
Griffier: Sjerp
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bergkamp, Van der Burg, Keijzer, Kooiman, Neppérus, Voordewind, Voortman en Ypma,
en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter: Goedemorgen. Ik open het wetgevingsoverleg over het onderdeel Jeugdzorg en aanverwante zaken van de begrotingen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie. Ik heet de Staatssecretarissen Van Rijn en Teeven van harte welkom. Ook een woord van welkom aan de mensen die het debat op de tribune dan wel thuis volgen.
Mevrouw Agema van de PVV heeft zich voor de vergadering afgemeld.
De spreektijden voor eerste en tweede termijn samen bedragen: 13 minuten voor de SP, 21 minuten voor de VVD, 13 minuten voor het CDA, 21 minuten voor de PvdA, 13 minuten voor D66 en 9 minuten voor GroenLinks.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Hoewel dit wetgevingsoverleg normaal gesproken bedoeld is voor de bespreking van de begroting voor volgend jaar, is het vandaag verworden tot een groot vuilnisbakoverleg. Er staan vele onderwerpen op de agenda waar de SP grondig over had willen debatteren – het gaat om kinderen en gezinnen – maar het moest helaas snel door de Kamer, net zoals de Jeugdwet met stoom en kokend water door de Kamer heen moest. Inmiddels is het duidelijk dat die wet vertraging oploopt in de Eerste Kamer. Mijn eerste vraag aan de bewindslieden is dan ook: welke consequenties heeft het dat die wet niet voor het einde van het jaar in de Eerste Kamer behandeld kan worden?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik maak hier bezwaar tegen, want ik heb eerder een verzameloverleg over de jeugdzorg aangevraagd. Op verzoek van de SP is dat overleg uitgesteld dan wel afgesteld. Ik maak er bezwaar tegen dat mevrouw Kooiman nu spreekt van een vuilnisbakoverleg. Ik wilde een apart verzameloverleg, maar een meerderheid heeft besloten om al die onderwerpen aan deze agenda toe te voegen. Ik zou daar graag een reactie van mevrouw Kooiman op krijgen. Het door mij voorgestelde algemeen overleg werd namelijk zonder enig overleg uitgesteld.
Mevrouw Kooiman (SP): Dat klopt niet helemaal en dat weet mevrouw Van der Burg ook. Toen wij voorstelden om het op te knippen en in ieder geval de transitiecommissie apart te bespreken, kreeg ik geen gehoor bij de VVD. Toen ik voorstelde om andere zaken, zoals de hele bende inspectierapporten over de gesloten jeugdzorg, apart te behandelen, kreeg ik evenmin gehoor. Dat vind ik jammer.
Mevrouw Van der Burg (VVD): De feitelijkheid is dat er voor 6 november een verzamel-AO over jeugdzorg stond gepland. Daar zouden een heleboel onderwerpen worden behandeld die nu vandaag op de agenda staan. De SP wilde dat verzamel-AO niet. Vervolgens werden allerlei voorstellen gedaan voor nieuwe AO's over bepaalde onderwerpen. Ja, toen waren wij niet meer voor. Wij kunnen wel blijven schuiven in de Kameragenda. Ik maak dus bezwaar tegen deze voorstelling van zaken.
Mevrouw Kooiman (SP): Dat is dan heel erg jammer. 6 november was de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) nog niet met haar resultaten gekomen. Dat wilde ik afwachten om er apart over te kunnen spreken. Toen die resultaten kwamen en ik erover wilde spreken, kreeg ik bij de VVD en de PvdA geen gehoor. Dat vind ik zeer jammer. Ik vind het ook zeer jammer dat wij nu beginnen met allemaal procedureel geneuzel, terwijl wij het hier prima kunnen hebben over kinderen en gezinnen. Daar wil ik graag een betoog over houden.
Mevrouw Ypma (PvdA): Mevrouw Kooiman begint zelf over allerlei procedurele zaken. Ik vind dat wij nu écht naar de inhoud moeten gaan, maar de zaken moeten wel netjes op een rijtje worden gezet, zoals collega Van der Burg zojuist heeft gedaan.
Mevrouw Kooiman (SP): Als de PvdA het voorstel van de SP had gesteund om een keer in een apart debat grondig te spreken over de resultaten van de transitiecommissie, dan hadden wij deze discussie niet gevoerd. Laten wij naar de inhoud gaan, want daar zitten wij hier vandaag voor.
Voorzitter. De SP heeft haar goedkeuring niet aan de Jeugdwet gegeven. Adviezen van de parlementaire werkgroep werden niet overgenomen. Niet de professionals en de gezinnen zijn de baas, maar de gemeenten. De bureaucratie moesten wij uitbannen, maar rond deze wet hebben wij nog nooit zo veel adviesbureautjes gehad. De papieren die professionals voor gemeenten moeten produceren, vloeien rijkelijk.
De hele wet staat niet in het teken van het kind, maar is doorspekt van het idee dat het goedkoper moet. Ondertussen wordt het fundament onder goede jeugdzorg, de preventie, bij de gemeenten wegbezuinigd. Er zijn gemeenten die zeggen dat ze hiervoor passen, omdat ze door deze bezuinigingen geen goede zorg meer kunnen garanderen. Leiden is zo'n gemeente. Ik vind het heel erg moedig van gemeenten dat zij staan voor het gezin en het kind, maar wat doet de Staatssecretaris met deze geluiden? Wat gaat hij doen met deze boodschap?
Is de Staatssecretaris het met de SP eens dat we pas taken kunnen overhevelen als alle gemeenten volledig klaar zijn met hun voorbereiding? Het is de uitkomst van het onderzoek van de transitiecommissie jeugdzorg dat geen enkele gemeente 100% scoort op de voorbereidingen. Drie kwart krijgt gewoon een onvoldoende en bij twee regio's is het zelfs de vraag of zij het überhaupt gaan redden. Ik hoor de Staatssecretaris daar echter helemaal niet over. Wat gebeurt er als zij het niet redden? Ik weet dat de Staatssecretaris hoopt op een soort van wonderbaarlijke genezing, maar hoe denkt hij dit te doen? De Staatssecretaris wil een zachte landing, maar hoe doe je dat, springen zonder parachute?
Er moet duidelijkheid komen over het budget. Eind november komt de Staatssecretaris naar eigen zeggen met een indicatie van de verdeling van het budget. Dat is een indicatie en een indicatie is een grove schatting en biedt dus geen definitieve duidelijkheid. Definitieve duidelijkheid is er volgens de Staatssecretaris pas in de meicirculaire van 2014 en ook die moet dan nog worden getoetst door de Rekenkamer. Op basis van vage voorspellingen kunnen gemeenten natuurlijk geen afspraken maken. De Staatssecretaris moet dan ook pas op de plaats maken en de transitie uitstellen tot het moment dat die definitieve duidelijkheid er is.
In Kamervragen heb ik de Staatssecretaris gewezen op de rekenfouten die gemeenten maken bij de jeugd-ggz. De Staatssecretaris moest daardoor het budget aanpassen met 150 miljoen extra. Het is echter nog steeds onduidelijk of het pgb in dat budget is meegenomen. En om hoeveel geld gaat het dan precies? Kan de Staatssecretaris hierover meer duidelijkheid bieden?
De gespecialiseerde jeugdzorg – ik noem de gesloten jeugdzorg, de vrouwenopvang en de opvang van slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting – baart mij ook zorgen. Gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat er een vangnet komt voor deze zorg, zodat deze vorm van zorg niet verdwijnt? Een frictiebudget of een vangnetregeling: het maakt mij niet uit hoe hij het noemt als hij het maar regelt. Graag een reactie van beide bewindspersonen, omdat het onder hun beider portefeuilles valt.
Is het niet wijs om het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg te combineren met de basiszorg die iedere gemeente toch al moet inkopen? Beide bewindspersonen hebben ervoor gepleit om bijvoorbeeld kindermishandeling en traumabehandeling in heel Nederland beschikbaar te stellen. Waarom regelen we dat dan niet gewoon in het basistakenpakket? Als we dat doen, is het immers gegarandeerd.
Vorige week was in het nieuws dat de Bureaus Jeugdzorg hun personeel mogelijk massaal zullen ontslaan of zullen kiezen voor loondump. Voor de kijkers thuis: loondump is het massaal dumpen van personeel om ze vervolgens tegen een lager loon weer in dienst te nemen. Enkele ex-collega's van mij, overigens niet alleen ex-collega's die werkzaam zijn bij het Bureau Jeugdzorg, hebben al een brief ontvangen waarin staat dat zij ontslagen zullen worden of dat hun werkgever denkt aan loondump. Ik ken zelfs ex-collega's die al bij voorbaat ontslag is aangezegd. Daarmee wordt vooruitgelopen op de ontwikkelingen en ik wil dat de Staatssecretaris voor die mensen gaat staan. Het is namelijk zijn personeel!
Ik kan me voorstellen dat de Staatssecretaris zich nog goed de slogan van zijn thuiszorgmedewerkers herinnert. Zij hadden de slogan «Wie is de thuiszorg? Wij zijn de thuiszorg!». Zo is het ook met het personeel in de jeugdzorg. Wie is de jeugdzorg? Dat is het personeel van de jeugdzorg. Zij garanderen de continuïteit van de zorg. Zij bepalen de kwaliteit van de jeugdzorg. En met hen dreigt dat allemaal weg te vallen. De continuïteit en de kwaliteit van de zorg zijn in gevaar als zij worden ontslagen. Ik vraag beide Staatssecretarissen daarom of zij staan voor hun personeel en of zij garanderen dat er geen collectief ontslag of loondump zal plaatsvinden.
De commissie-Samson heeft kindermisbruik in de jeugdzorg onderzocht. Twee punten die die commissie naar voren heeft gebracht, zijn blijven liggen. De commissie-Samson concludeerde dat jeugdbeschermers te weinig tijd hadden en pleitte daarom voor meer tijd voor jeugdbeschermers. Zij pleitte ook voor een leidster-kindratio in een groep. Ik weet dat een commissie daarnaar onderzoek heeft gedaan. Zij heeft ook goed gekeken naar de aanstaande overheveling van de jeugdzorg naar gemeentes. De jeugdzorg gaat naar de gemeentes, maar naar mijn idee is er nog geen leidster-kindratio voor een groep of een jeugdbeschermer. Ik hoor dus heel graag van beide Staatssecretarissen hoe het ervoor staat.
De langere bewaartermijn van dossiers is ook een belangrijk punt voor de slachtoffers van seksueel misbruik in de jeugdzorg. Je zult maar net 33 jaar zijn en denken «ik wil weten hoe het allemaal is gelopen», maar dan blijkt je dossier te zijn vernietigd. D66 en SP hebben al eerder gepleit voor een langere bewaartermijn van dossiers, maar in de brief van de Staatssecretaris van VWS zie ik daar niks van terug. Sterker nog, hij vindt het eigenlijk niet noodzakelijk. Ik pleit vandaag weer voor een langere bewaartermijn van dossiers voor mensen die behoefte hebben aan duidelijkheid.
De Forensische Polikliniek Kindermishandeling is een terugkerend thema tijdens de begrotingsbehandeling jeugdzorg. Soms is forensisch onderzoek noodzakelijk om te kunnen vaststellen of kindermishandeling heeft plaatsgevonden. Er is een motie van de SP aangenomen waarin staat dat degenen die een specialistisch forensisch onderzoek kunnen aanvragen, ook weten hoe zij dat moeten doen. Er is ook een motie van de SP aangenomen waarin wordt opgeroepen om de drempel daarvoor zo laag mogelijk te maken. Ik wil graag van beide bewindspersonen horen hoe zij ervoor zorgen dat deze moties met de stelselwijziging voor de jeugdzorg ook worden uitgevoerd. Ik weet dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling een stroomschema voor het veld heeft gemaakt, maar waarom wordt dat dan niet gewoon verspreid? Dat lijkt mij heel handig. Ik maak mij er zorgen over dat er nog geen kwaliteitskader is voor forensisch-medische expertise voor kinderen. Ik krijg hier graag duidelijkheid over en daarom vraag ik beide bewindspersonen: hoe kan dit?
De voorzitter: Mevrouw Kooiman, u hebt nog vijf minuten spreektijd over. Ik zal de collega's een seintje geven als zij nog zo'n drie minuten spreektijd over hebben, want dan hebben zij tenminste nog wat ruimte in tweede termijn, ook om eventueel moties te kunnen indienen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Voor dit wetgevingsoverleg over jeugdzorg is een hele serie aan zeer uitlopende onderwerpen, brieven en rapporten geagendeerd. Het betreft begrotingen, rapporten van de inspecties, cijfers over jeugdbescherming en criminaliteit, de evaluatie van het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg en het rapport van de onafhankelijke Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd.
Ik zal mij in mijn bijdrage op vier hoofdonderwerpen richten. Ten eerste wil ik spreken over de zorg voor minderjarige slachtoffers van seksueel geweld en kindermishandeling. Ten tweede behandel ik de waarheidsvinding, ten derde de voortgang van de transitie en transformatie van het jeugdstelsel, en dan specifiek de regionale transitiearrangementen, en ten vierde de jeugdcriminaliteit.
Mijn eerste aandachtspunt is de zorg voor minderjarige slachtoffers van seksueel geweld en kindermishandeling. De VVD wil dat de financiering van forensisch-medische pediatrische expertise voor het vaststellen van kindermishandeling ook na 1 januari 2014 structureel geborgd is. Dat is van groot belang om te voorkomen dat kinderen, ondanks een ernstig vermoeden van kindermishandeling, ten onrechte teruggestuurd worden en in een onveilige situatie terechtkomen of dat ouders ten onrechte beschuldigd worden van kindermishandeling. Alleen artsen met deze expertise kunnen vaststellen of een blauwe plek door een val van de trap komt of door mishandeling. Ook kunnen zij vaststellen of een minderjarige wel of niet seksueel misbruikt is. Kunnen de Staatssecretarissen toezeggen dat de huidige tijdelijke subsidiëring na 1 januari 2015 structureel beschikbaar is en in overleg met de VNG, de gemeenten, bepalen hoe dit het beste geregeld kan worden? Kunnen de Staatssecretarissen ook toezeggen dat zij ervoor zorg dragen dat in het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling het onderliggende stroomschema zodanig wordt vormgegeven dat zowel professionals in de zorg als politie en justitie heldere instructies krijgen, als deze specifieke expertise ingeschakeld moet worden, en bij wie deze te krijgen zijn?
Ik kom op de aanpak van loverboyproblematiek. Ook dit onderwerp heeft de voortdurende aandacht van de VVD. De Staatssecretarissen hebben voortgang gemaakt met de aanpak van loverboys en de opvang van loverboyslachtoffers. Daarvoor spreek ik graag mijn waardering uit. Kan de pilot in Kralingen, waarmee een integrale aanpak van loverboyslachtoffers mogelijk wordt, per 1 januari 2014 van start gaan, of zijn de verzekeraars nog steeds niet bereid om mee te doen?
Er zijn echter ook nog grote zorgen over de wijze waarop in jeugdzorgland met deze specifieke problematiek wordt omgegaan. Het bewustzijn, de herkenning, de registratie en de erkenning zijn in de wereld van de jeugdzorg een groot probleem. Minderjarige Nederlandse meisjes die in Nederland slachtoffer worden van mensenhandelaren, de zogenaamde loverboys, worden in de jeugdzorg zelden geregistreerd. Hulpverleners in de jeugdzorg erkennen ook niet dat zij slachtoffer zijn geworden van een ernstig strafbaar feit, te weten mensenhandel. Er wordt gedaan alsof het aan hun eigen gedrag en kwetsbaarheden ligt en daar wordt de behandeling dan ook op gericht. Dit heeft grote gevolgen voor het daadwerkelijk kunnen verwerken van hun trauma, voor hun veiligheid, of op zijn minst hun gevoel van veiligheid, en daarmee voor de bereidheid van deze slachtoffers om aangifte te doen en daarmee de pakkans van deze mensenhandelaren te vergroten. Ten slotte heeft het grote gevolgen voor de kans om deze meisjes, alvorens zij daadwerkelijk dag in, dag uit worden uitgebuit als prostituee, drugskoerier of een combinatie van beide, uit de handen van deze mensenhandelaren te krijgen.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik hoorde mevrouw Van der Burg terecht aangeven dat er een gegarandeerde budget moet komen voor de forensische medisch-specialistische zorg. Daar sta ik helemaal achter en ik snap heel goed haar pleidooi, maar geldt dit ook voor andere specialistische landelijke functies? Mevrouw Van der Burg noemde de loverboys. Wij hebben ook een brief ontvangen van Fier Fryslân. In de krant stond een artikel over residentiële specialistische zorg. Geldt de budgetgarantie wat mevrouw Van der Burg betreft ook voor alle andere specialistische, landelijk georganiseerde voorzieningen?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik zal zo dadelijk nog iets zeggen over een bepaalde groep specialistische voorzieningen. Zoals mevrouw Bergkamp weet, hebben wij een Jeugdwet aangenomen waarin wij gemeenten beleidsvrijheid geven. Ik wil dat de tijdelijke financiering voor de forensische medisch-pediatrische expertise ook beschikbaar blijft na 1 januari 2015 en dat met de VNG en de gemeenten bekeken wordt wat de beste manier is om dat te borgen. Daarmee laten wij de verantwoordelijkheid bij hen liggen, maar zorgen wij ervoor dat deze expertise niet tussen wal en schip valt doordat de tijdelijke financiering stopt.
Mevrouw Bergkamp (D66): Dat snap ik helemaal en ik sta daarachter. Ik vind de beleidsvrijheid voor gemeenten ook heel belangrijk. Kan eenzelfde wijze van opereren ook van toepassing zijn op andere specialistische landelijke voorzieningen of geldt deze speciale behandeling, waar ik helemaal achter sta, alleen voor de forensische medisch-specialistische zorg?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Zoals mevrouw Bergkamp weet, is op andere terreinen een landelijk arrangement gemaakt door de VNG. Daarvoor bepaalt zij zelf de criteria. Wij hebben nog een probleem met de bovenregionale aanbieders. Daarvoor zal ik straks de aandacht van de Staatssecretaris vragen. Ik vind dat de VNG en de Staatssecretaris, degenen die verantwoordelijk zijn voor deze transitie, daarvoor zelf een modus moeten vinden. Wel vind ik dat het geld niet tijdelijk mag zijn. Wij moeten er dus voor zorgen dat de landelijke financiering niet op 1 januari stopt en dat de gemeenten het daarna uit mogen zoeken. Dat is mijn pleidooi. Daarmee ga ik niet op de stoel van de gemeenten zitten, want zij moeten ervoor zorgen dat het goed geborgd wordt.
Ik was middenin mijn betoog over de loverboys, de mensenhandelaren. Bepaalde meisje worden in de val gelokt door hen veel aandacht te geven en onder druk te zetten, maar er zijn ook meisjes die op feestjes met GHB gedrogeerd worden en gefilmd worden terwijl ze verkracht worden. GHB neigt naar het effect dat je willoos bent, dus dat ziet er dan heel normaal uit. Vervolgens worden zulke meisjes met het dreigement om deze filmpjes op internet te zetten, gechanteerd om te doen wat deze mensenhandelaren van hen eisen. Dit kan in principe iedereen overkomen, ook jongens. Het wordt tijd dat de jeugdzorg deze problematiek eindelijk eens onderkent en hiermee aan de slag gaat. Kan de Staatssecretaris van VWS toezeggen dat hij samen met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in gesprek gaat met de sector over de manier waarop bewustzijn, opleiding, herkenning, registratie en daarmee erkenning en aanpak van dit probleem op het netvlies van de professionals in de jeugdzorg komen?
Het duurt namelijk veel te lang en het doet mij denken aan verhalen van vroeger. Tegen meisjes en vrouwen die verkracht waren, werd toen door de politie, de hulpverleners en hun eigen omgeving gezegd: je hebt het zelf uitgelokt, het is je eigen schuld. Wij gruwen daar nu van en uiten ons vol afschuw, als dat elders in de wereld nog gebeurt. Eigenlijk wordt dit nu in een andere vorm gezegd tegen de minderjarige Nederlandse meiden die slachtoffer worden van deze gewetenloze mensenhandelaren, die wij dan vergoelijkend «loverboys» noemen. Kan de Staatssecretaris van VWS bovendien toezeggen dat de Inspectie Jeugdzorg – misschien moeten het wel de samenwerkende inspecties zijn; dat laat ik graag aan de Staatssecretaris over – hierop zal toezien, zodat volgend jaar een grote verandering is opgetreden in jeugdzorgland? Het doet mij heel veel deugd dat de Inspectie Jeugdzorg geen genoegen meer neemt met het verhaal dat er handelingsverlegenheid is. Er moet handelingsbewustzijn komen en het is geen excuus meer dat je handelingsverlegen bent, om niks te doen als professional. Kan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ervoor zorgen dat het onderwerp mensenhandel onderdeel uitmaakt van de aanpak in elke veiligheidsregio?
Ik kom bij mijn tweede hoofdonderwerp, waarheidsvinding...
Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind het heel goed dat mevrouw Van der Burg spreekt over de slachtoffers van mensenhandel, want loverboys zijn gewoon mensenhandelaren. Ik mis echter in haar verhaal de opvang, waarover mevrouw Bergkamp ook al interrumpeerde. Fier Fryslân, een organisatie die heel veel van dit soort slachtoffers opvangt, heeft een brandbrief naar de Kamer gestuurd en aangegeven dat zij graag een vangnetregeling wil. Daar hoor ik mevrouw Van der Burg helemaal niet over.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb uitgebreid gesproken met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Ik heb begrepen dat bij de opvang die aandacht er wel is voor de specifieke groepen. Vandaar dat ik heb gevraagd naar die pilot, want die is belangrijk. Daar zit ook Fier Fryslân in. Mij werd juist verteld dat het grote probleem zit in jeugdzorgland, waar een heleboel van die meiden worden opgevangen zonder dat wordt erkend dat zij slachtoffer zijn van een strafbaar feit, mensenhandel. Vandaar mijn pleidooi hier. Het staat u vrij om een ander pleidooi te houden. Voor mij heeft prioriteit dat deze meiden aandacht krijgen. Uiteraard letten wij ook op de opvang die er al is, maar dat zijn zestien plaatsen en misschien nog ergens zeventien plaatsen. Het gaat om een veel grotere groep. Ik wil er nu aandacht voor hebben dat die verandering plaatsvindt.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik geloof dat mevrouw Van der Burg mijn vraag niet zo goed heeft begrepen. Ook de SP pleit voor goede opvang, maar daar zit nu juist de crux. Ook ik heb gesproken met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Er is inderdaad een pilot voor die zestien plaatsen, maar Fier Fryslân is veel breder dan dat. Er zijn nog andere organisaties die ook die slachtoffers opvangen, maar die straks te maken hebben met enorme masterbezuinigingen waardoor ze het niet meer kunnen regelen. Ze sturen niet voor niks een brandbrief naar de Kamer en onze Kamerleden: hallo, we redden het hier niet, we willen hier graag een vangnetregeling. Ik wil gewoon een helder antwoord van de VVD. Vindt zij ook dat er een vangnetregeling, een frictiebudget, of hoe je het ook noemt, moet komen?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Nee, daarover verschillen de SP en de VVD van mening. Wij hevelen de jeugdzorg over naar de gemeenten. Alle partijen zouden graag een vangnetregeling hebben voor hun specifieke zorg, maar in de transitie- en transformatiefase is het nu juist de verantwoordelijkheid van de betrokken partijen onder leiding van de Staatssecretarissen om ervoor te zorgen dat de specialistische zorg niet tussen wal en schip valt. Daar heb ik alle vertrouwen in. Tot die tijd ga ik niet voor allerlei zaken pleiten die dat doorkruisen, want dan weet ik wel waar alle kinderen zitten: in de vangnetregeling.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Mevrouw Van der Burg zei net over Fier Fryslân dat het om zestien opvangplaatsen gaat. Wij hebben bij de begroting van VWS gezien dat de VVD-fractie samen met onder andere de SGP-fractie een amendement heeft ingediend tot verhoging van de subsidie voor de tieneropvang van Siriz oftewel de Vereniging tot bescherming van het ongeboren kind. Wat is eigenlijk het verschil tussen dat amendement, 1 miljoen extra voor tieneropvang van zeventien tienermoeders, en Fier Fryslân?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Dat amendement is inderdaad ingediend en wij hebben dat gesteund. Dat heeft te maken met afspraken die wij hebben gemaakt, heel simpel. Wij zijn goed voor onze handtekening.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Het is duidelijk dat de VVD dat amendement niet van harte heeft medeondertekend, maar dan wil ik haar uitnodigen om mee te denken over afspraken die wij kunnen maken voor Fier Fryslân.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb aangegeven wie daar het initiatief toe heeft genomen, dat wij dat inderdaad hebben gesteund en dat wij goed zijn voor onze handtekening. Ik heb er vertrouwen in dat de transitie op een goede manier wordt ingebed bij Fier Fryslân. Ik heb straks al tegen mevrouw Bergkamp gezegd dat er zorgen zijn over bovenregionale partijen die zorg bieden. Daar zal ik aandacht voor vragen, in die zin dat ik vraag of de Staatssecretaris daar de komende periode extra regie op wil voeren.
Voorzitter. Samen met D66 heb ik via een amendement de «waarheidsvinding» in de rapportages van de Bureaus Jeugdzorg en de verzoekschriften van de Raad voor de Kinderbescherming in de Jeugdwet laten verankeren. Ik zet «waarheidsvinding» tussen aanhalingstekens, want anders krijg ik weer met het juridische argument van waarheidsvinding om mijn oren en dat wil ik niet. Het amendement regelt niet alleen dat deze rapportages en verzoekschriften niks anders dan de volle waarheid bevatten, maar ook dat feiten duidelijk gescheiden moeten zijn van meningen en bevindingen. Ook is daarin vastgesteld dat professionals die er niet toe bevoegd zijn, geen uitspraken mogen doen als: moeder heeft borderline.
Om erop toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt in de rapportages en verzoekschriften, wil ik van de Staatssecretarissen de toezegging dat de Inspectie Jeugdzorg hierop gaat toezien.
Dan kom ik bij mijn derde hoofdonderwerp: voortgang transitie en transformatie jeugdstelsel. Op 17 oktober 2013 heeft de Tweede Kamer de Jeugdwet breed en met een grote meerderheid aangenomen, maar met het aannemen van deze wet is het werk nog lang niet klaar, niet voor de leden van de Tweede Kamer, maar zeker niet voor de twee Staatssecretarissen, de provincies, gemeenten, jeugdhulpaanbieders, jeugdbeschermers, reclasseerders, ouders en kinderen. Voor alle betrokkenen geldt dat het goed is dat er een onafhankelijke Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) is. Dat brengt mij bij haar rapportage over de regionale transitiearrangementen en haar aanbevelingen.
Ten eerste geeft de transitiecommissie aan dat duidelijkheid over de financiering in december essentieel is. In hoeverre zijn de Staatssecretarissen in staat duidelijkheid te geven over de financiën? Misschien kunnen zij in dit debat een tipje van de sluier oplichten. Welke duidelijkheid kunnen de Staatssecretarissen precies geven? Wanneer is die duidelijkheid er?
Mevrouw Bergkamp (D66): Mevrouw Van der Burg zegt dat er een transitiecommissie is. Zij maakt zich net als D66 zorgen over de duidelijkheid over het budget. Is zij het met de fracties van D66 en het CDA erover eens dat het goed zou zijn als er een herbeoordeling komt van de transitiearrangementen? Er moet immers nog heel veel gebeuren, zoals mevrouw Van der Burg ook zelf aangeeft. Er is een onafhankelijke transitiecommissie. Zou het niet goed zijn om begin volgend jaar nog eens te kijken naar die transitiearrangementen?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Mevrouw Keijzer heeft tijdens de begrotingsbehandeling een motie ingediend over de financiering, die wij ook gesteund hebben. Laten wij dat even constateren. Nu vraagt mevrouw Bergkamp mij naar de herbeoordeling. Wij hebben beiden met de transitiecommissie gesproken. De commissie was daar zelf wat aarzelend over. Ik zit ook met een dilemma. Ik begrijp het verzoek van mevrouw Bergkamp en mevrouw Keijzer enerzijds heel erg goed. Anderzijds moeten wij ervoor waken dat wij de transitiecommissie verantwoordelijkheden opleggen die niet de hare zijn. Als zij weer helemaal de beoordeling moet doen, met cijfer en al, dan kan ik mij voorstellen dat zij zegt: dan nemen wij de politieke verantwoordelijkheid van de Staatssecretarissen over en die van de partijen in het veld. De commissie zei het wel te kunnen meenemen in haar normale opdrachten. Misschien moeten wij daar eens goed over debatteren en kunnen wij daar samen een modus voor vinden, want daar zit mijn pijnpunt. Ik hoop dat mevrouw Bergkamp daar ook begrip voor heeft.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik bemerk een aarzeling bij mevrouw Van der Burg. Dat snap ik, zeker gezien de reactie van de transitiecommissie, maar ik was daar toch wat verbaasd over. De commissie heeft een rapport uitgebracht, dat de Kamer heel erg waardeert. Wij weten allemaal dat heel veel gemeenteraden net een beetje in de positie komen. Wij als Tweede Kamer hebben dus nog steeds de belangrijke taak om een vinger aan de pols te houden.
Als het transitierapport alles groen kleurde, had ik mij een andere afweging kunnen voorstellen, maar het feite dat twee derde oranje en rood scoort, geeft volgens mij aan dat het goed zou zijn als de commissie, die onafhankelijk is en de deskundigheid heeft, een herbeoordeling doet. Ik kan mij voorstellen dat het goed is om daar de reactie van de Staatssecretaris op te vragen, maar ik snap niet helemaal de aarzeling van mevrouw Van der Burg, wetende dat er nog zo veel moet gebeuren en gezien de onafhankelijkheid van de commissie. Wie zouden we het anders moeten vragen?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik denk dat het sowieso goed is om de vraag ook bij de Staatssecretaris neer te leggen. De transitiecommissie aarzelde er zelf echter ook heel duidelijk over en ik begrijp dat wel. Ik heb net al aangegeven waarom. Ik heb zelf ook veel onderzoek gedaan bij veel projecten in het land. Als je een overkoepelende onafhankelijke functie hebt om te kijken wat er in een transitie op hoofdlijnen, maar ook op details goed gaat, dan is dat wat anders dan wanneer je per regio een cijfer moet gaan geven. Dan gaan partijen niet meer zo open met je praten, want straks krijgen ze een slecht cijfer. Dat is volgens mij het dilemma waar deze commissie mee zit. Misschien kunnen ze een andere oplossing vinden, bijvoorbeeld dat ze over het totaal van de transitie aangeven of het goed gaat of niet en de beoordeling aan de regio's zelf overlaten, met misschien een lichte toets. Ik ben er nog niet uit. Daar ben ik heel duidelijk over. Ik vind dit echter wel een serieus punt, omdat ik mij vanuit mijn eigen ervaring heel goed voor kan stellen waar hun spagaat zit.
Mevrouw Bergkamp (D66): De transitiecommissie heeft echter wel een rapport opgesteld en een cijfer gegeven aan al die 41 transitiearrangementen. Het is nu net of een docent alle leerlingen een rapportcijfer geeft, maar als er dan een herkansing komt, zegt: ik wil het nu meer op abstractieniveau bezien. Dat blijf ik een beetje raar vinden.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik begrijp heel goed wat mevrouw Bergkamp zegt. Ik heb mijn aarzelingen en mijn argumenten open op tafel gelegd. Ik zou het erg op prijs stellen als we daar met elkaar op een goede manier over spreken, horen wat de Staatssecretaris daarover te zeggen heeft en dan tot een conclusie komen. Ik denk dat het goed is dat we hier de argumenten op tafel leggen, om te voorkomen dat de transitiecommissie in een positie komt waar we later spijt van krijgen als Kamer, omdat ze dan haar andere werk niet meer goed kan doen. Dat is het enige. Ik zeg nu dus nog geen ja of nee, maar ik probeer open op tafel te leggen wat ik heb gehoord en hoe ik daar in zit. Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris.
Dank voor de souplesse om dit punt wat uitgebreider te mogen bespreken, voorzitter, want dit is een belangrijk punt in het debat.
Ten tweede zitten de Bureaus Jeugdzorg niet of onvoldoende in de regionale transitiearrangementen. De Staatssecretarissen zullen daar volgens deze onafhankelijke Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd de regie op moeten nemen. Kan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aangeven hoe deze dringende aanbeveling wordt opgepakt en welk traject tot einde 2013 wordt uitgezet voor de Bureaus Jeugdzorg, de landelijk werkende instellingen als de Willem Schrikker Groep en het Leger des Heils, en ook voor de jeugdreclasseerders, want die horen te weinig, om te zorgen dat de continuïteit van zorg voor deze kwetsbare kinderen en hun ouders wordt veiliggesteld? Geldt daarbij de regio Utrecht als voorbeeld voor de Staatssecretaris, aangezien de Bureaus Jeugdzorg daar wel meegenomen zijn in de regionale transitiearrangementen voor de hele regio?
Mevrouw Kooiman (SP): De Bureaus Jeugdzorg hebben niet voor niets aan de bel getrokken. Zij geven aan dat dat ze zich zodanig zorgen maken dat ze denken aan een collectieve loondump. Mijn vraag aan mevrouw Van der Burg is dan ook of zij ervoor staat dat mensen niet massaal worden ontslagen om tegen een lager loon weer in dienst te worden genomen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Wij hebben een grote transitie en transformatie voor ons. Ik vind dat we zorgvuldig met personeel om moeten gaan, maar het gaat in de eerste plaats om de zorg voor kinderen. We doen die transformatie en transitie niet voor niets. We weten allemaal dat een belangrijk deel van de taken van de Bureaus Jeugdzorg naar voren moet. Dit zal betekenen dat ze niet bij Bureau Jeugdzorg blijven. Sowieso zal dit niet het geval zijn, aangezien Bureau Jeugdzorg straks niet meer bestaat. Een deel van het personeel zal naar de gecertificeerde instelling gaan die in de plaats komt van de Bureaus Jeugdzorg. Een ander deel van het personeel zal naar de voorkant moeten, om daar de toeleiding te doen. Dat er ontslagen zullen vallen, zal de praktijk zijn. Als mevrouw Kooiman ervoor pleit dat niemand ontslagen mag worden, begrijp ik wel dat zij tegen de Jeugdwet heeft gestemd. Dit betekent gewoon dat zij niets veranderd wil hebben en dat zij vindt dat het uitstekend functioneert op dit moment.
Mevrouw Kooiman (SP): Luisteren lijkt heel moeilijk te zijn voor mevrouw Van der Burg. Ik vroeg namelijk of zij gaat staan voor de garantie dat er geen loondump plaatsvindt. Loondump houdt in dat mensen massaal worden ontslagen, waarna zij tegen een lager loon in dienst worden genomen. Dat is precies wat bijvoorbeeld in de thuiszorg gebeurt. Ik vraag dit niet alleen om voor het personeel op te komen, wat natuurlijk ook zeer belangrijk is, maar ook om te staan voor continuïteit van zorg, juist voor de gezinnen en de kinderen. Waar staat de VVD in dezen?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik ben blij dat mevrouw Kooiman zegt dat continuïteit van zorg voor kinderen en gezinnen heel belangrijk is. Het beeld van loondump wordt de hele tijd opgeroepen, maar volgens mij is er een cao in de jeugdzorg, waarin verplicht is om mensen over te nemen als er een andere aanbieder komt. Daarnaast zijn er allerlei kwaliteits- en opleidingseisen voor werkers in de jeugdzorg. Ik denk dat dit helemaal niet gaat gebeuren. Het is een angstbeeld. Ik ga hier niet zeggen dat er geen mensen ontslagen zullen worden, want dat zal namelijk ook gebeuren. Ik ben ervan overtuigd dat dit op een nette manier geregeld zal worden en dat partijen daaruit komen. Ik ga hier niet spreken over loondump et cetera. Het is niet mijn verantwoordelijkheid als Kamerlid om te zorgen dat alle personeelsleden keurig worden overgenomen.
Voorzitter. Ten derde. Jeugdhulpaanbieders die bovenregionaal werken, zitten nu niet of onvoldoende in de regionale transitiearrangementen. Het gaat volgens de transitiecommissie jeugd om een overzichtelijke lijst met aanbieders uit de sfeer van de jeugdzorg-plus, ondersteuning en zorg voor jeugd met een beperking – ik denk dat deze groep sowieso wat extra aandacht behoeft; hierom vraag ik de Staatssecretaris – en de jeugd-ggz. Deze aanbieders werken vaak in zes tot meer dan twintig regio's. Kan de Staatssecretaris van VWS toelichten op welke wijze «de regie nemen» wordt ingevuld en welk traject gelopen wordt tot in elk geval eind 2013 om te zorgen dat de continuïteit van ondersteuning en zorg voor deze kinderen en ouders wordt geborgd?
Ten vierde. Het valt op dat de aansluiting van de jeugdhulpverlening, die volgt uit de Jeugdwet, op de jeugd-ggz, die volgt uit de Wet publieke gezondheid, in de meeste regionale transitiearrangementen niet benoemd wordt. Dit baart mijn fractie zorgen. Deze verbinding is juist zo belangrijk om het vroeg signaleren en het zo snel mogelijk ondersteunen van kinderen en ouders vorm te geven. Juist een jeugdarts en een jeugdverpleegkundige zien ouders en kinderen vrijwel allemaal op consultatiebureaus. Jeugdartsen zijn als enige arts dubbel opgeleid, waardoor zij bij uitstek geschikt zijn om vroegtijdig te signaleren en lichte ondersteuning te bieden. Ook vraagt mijn fractie er aandacht voor dat het signaleren van onvoldoende basisvertrouwen of hechting tussen kinderen en ouders vooralsnog niet gedaan wordt bij de consultatiebureaus, terwijl dit bij een op de drie kinderen onvoldoende is ontwikkeld. Met heel eenvoudige interventies kunnen grote problemen als gedragsstoornissen, hyperactief gedrag et cetera later in hun leven voorkomen worden. Is de Staatssecretaris van VWS bereid, op deze twee punten actie te ondernemen richting de betrokken partijen?
Ten vijfde de outcomecriteria. Ik heb het rapport gezien en vroeg mij af of dit nu alles is na een jaar. Hoe gaat het nu verder? Ik hoor het graag. De Staatssecretaris weet dat dit voor mij een belangrijk onderwerp is.
Het vierde hoofdonderwerp in mijn betoog is de jeugdcriminaliteit. Dit wetgevingsoverleg gaat niet alleen over de ondersteuning van en zorg voor kinderen. Het gaat ook over het ervoor zorgen dat kinderen niet ontsporen en, als dat dan toch gebeurt, hoe we hen kunnen corrigeren door taakstraffen en jeugddetentie op te leggen. Ook dat hoort bij dit wetgevingsoverleg.
De VVD pleit in dit kader voor een integrale aanpak dicht bij huis en voor het er zo vroeg mogelijk bij zijn om erger te voorkomen. Onlangs is de jeugdpreventieteamsmethodiek voor de aanpak van 12-minners opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies. Het gaat om een methodiek waarin politie en jeugdzorg samenwerken om mogelijke problemen bij kinderen onder de 12 jaar sneller te signaleren en op te lossen. Het gaat ook om kinderen die al in aanraking met de politie zijn geweest. Deze aanpak heeft in de regio Hollands Midden tot goede resultaten geleid bij de aanpak van de zogenoemde 12-minners, kinderen onder de 12 jaar. Kan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aangeven hoe het staat met de landelijke uitrol van de jeugdpreventieteamsmethodiek voor de aanpak van deze groep? Kan hij ook aangeven hoe hij ervoor gaat zorgen dat de registratie in de in 2013 landelijke uitgerolde ProKid-methode op orde komt? Er schijnt op dat punt nog veel verbetering mogelijk te zijn, en dan zeg ik het eufemistisch.
De gerichte aanpak van jeugdgroepen van het Ministerie van V en J samen met gemeenten en alle betrokken partijen heeft resultaat. Het voorkomen van overlast gevende, hinderlijke en criminele jeugdgroepen is over de hele linie substantieel verminderd. Dat is een mooi resultaat, maar hierop moet onverminderd ingezet blijven worden. Ik krijg op dit punt graag een toezegging.
Dit geldt zeker ook ten aanzien van het inzetten op bewezen effectieve interventies tijdens het verblijf van een jeugdige in een justitiële jeugdinrichting (jji). De recidivecijfers na verblijf in een jji zijn erg hoog en dalen slechts beperkt, terwijl er in de afgelopen jaren veel geld en tijd is geïnvesteerd in interventies in de jji's. Het is nog niet duidelijk of al deze investeringen resultaat opleveren in de vorm van minder recidive, minder schooluitval et cetera, als de jeugdige na het uitzitten van een straf weer terugkeert in de samenleving. De VVD wil van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie weten of er al meer informatie is over de effectiviteit van de gepleegde interventie na terugkeer in de samenleving. Het heeft natuurlijk even tijd nodig voordat je dat kunt zien. Als die er niet is, wanneer komt hierover dan meer duidelijkheid? Dit is voor de VVD een heel belangrijk thema.
De jeugd is onze toekomst. Het is dan ook mooi dat de Nederlandse jeugd tot de gelukkigste, best opgeleide, welvarendste en gezondste ter wereld behoort. Dat is alle reden om er hard aan te werken dat dit samen met ouders, kinderen zelf en professionals zo blijft en dat het verder verbetert voor degenen voor wie dat even niet geldt. Het erbij betrekken en aanspreken van ouders en netwerken is hierbij van essentieel belang. Professionals moeten daarin op zijn minst een ondersteunende rol hebben.
Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. «Met grote vreugde en dankbaarheid geven wij kennis van de geboorte van ...» Zo begint het vaak in het leven van een nieuwgeboren kind. Vervolgens ga je dan bezig met de opvoeding van dat kind. Wat betekent dat tegenwoordig? Vaak werken beide ouders, en dan komt het dus aan op de combinatie van arbeid en zorg. Een tijdje geleden was er een gezinstop of familietop waarbij het over dit onderwerp had moeten gaan. Helaas is dat niet helemaal gelukt. Op De Correspondent staat een nogal ontluisterende weergave van die top. Het ging met name over de vraag hoe we meer vrouwen aan het werk krijgen en hoe thuis dan meer taken kunnen worden uitbesteed. Maar het zou over zo veel meer moeten gaan! Nu was er een Minister van emancipatie die meer vrouwen aan het werk wil hebben en een Minister van Sociale Zaken die het had over de kinderopvang. Ook de Staatssecretaris van VWS liep daar uiteraard rond. Hij vindt dan weer dat we met zijn allen meer mantelzorg moeten gaan verlenen. Zou het niet eens verstandig zijn, zo vraag ik aan beide Staatssecretarissen, om in het kabinet na te denken over de vraag wat de zorg voor kinderen betekent nadat het geboortekaartje is verstuurd? Dan zou er meer aan bod moeten komen dan alleen de vraag hoe meer vrouwen op de arbeidsmarkt meer uren kunnen draaien.
We willen het beste voor onze kinderen. In de visie van het CDA is dat ook de reden voor de nieuwe Jeugdwet. Als het mis ging, hadden we een systeem dat er veel te veel op was gericht om kinderen uit huis te plaatsen, om zwaardere zorg in te zetten als soms eenvoudige zorg zou kunnen volstaan.
Die wet moet nog door de Eerste Kamer heen en toch zien we dat er in de praktijk al veel meer op deze manier wordt gewerkt. Er komen steeds minder ondertoezichtstellingen. Er zijn vanmorgen weer cijfers tot mij gekomen waaruit dat ook blijkt.
Het is wel van het allergrootste belang dat in dat nieuwe stelsel het zoeken naar eenvoudige zorg, hulp en ondersteuning niet ontaardt in stellingnamen, bijvoorbeeld bij autisme, als: dit is een teruggetrokken kind; er kan in eerste instantie worden volstaan met een kanjertraining. Te veel is ook dit door lokale bestuurders gezegd. Het zou heel veel onrust in de samenleving weghalen als we met elkaar zouden beseffen dat er nu eenmaal kinderen zijn bij wie in de dagelijkse zorg blijkt dat er meer nodig is dan eenvoudige hulp en ondersteuning. Te veel spreek ik nog ouders die zich grote zorgen maken over de toekomst, wanneer de jeugdhulp bij gemeenten zal zijn ondergebracht. Zonet reageerde op Twitter nog iemand: na twee dagen cursus gaat een gemeenteambtenaar bepalen welke zorg mijn kind nodig heeft. Nee, dat is niet aan de orde. Ook gemeenten zullen zich moeten verdiepen in wat er daadwerkelijk aan de hand is en advies moeten vragen.
Een van de grote onderwerpen is vandaag wat het CDA betreft de Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen door de transitiecommissie onder leiding van Leonard Geluk. Het is hier al een paar keer gezegd, maar dit rapport helpt in ieder geval de CDA-fractie onvoorstelbaar in het vraagstuk of gemeenten nu klaar zijn voor de jeugdhulp, die per 1 januari 2015 hun verantwoordelijkheid is. Volgens de eindrapportage is de conclusie: nee. Ik denk dat je het gewoon zo kunt stellen. Wil dat zeggen dat we niet verder kunnen? Nee, dat wil het ook niet zeggen, want in het rapport zie je meerdere keren staan wat er nog nodig is om gemeenten wel zover te krijgen. Op pagina 8 van het rapport staat het zelfs letterlijk: wanneer dit proces de komende twee maanden met inzet van alle betrokkenen wordt voortgezet om onduidelijkheden weg te nemen en concrete afspraken te maken, dan acht de transitiecommissie het behalen van de doelstellingen een realistische opgave.
Twee maanden, voorzitter. Dat zou zomaar eens eind januari kunnen zijn. Daarom hebben Vera Bergkamp en ik het voorstel gedaan om aan de transitiecommissie te vragen om, wanneer de financiën eind december duidelijk zijn en de gemeenten nog een week of drie, vier met de zorgaanbieders in gesprek zijn, nog een keer te bekijken of nu wel het licht op groen kan. Ik heb ook de aarzeling gezien bij de voorzitter van de commissie, maar gezien de opdracht die de commissie eerder heeft gekregen vanuit het Ministerie, de VNG en het IPO, kan dat makkelijk. Bij de stukken zit een brief van 8 juli 2013, waar het beoordelingskader gewoon in staat. Moet dat een heel zware opdracht zijn of kan het ook een lichte zijn? Mevrouw Van der Burg vroeg dat. Dat is prima; het hoeft van mij niet heel zwaar. Laten we echter druk op de ketel houden en de ronde nog eens doen: zijn jullie nu wel zover? Daarvoor is wel nodig dat de financiën duidelijk zijn, daarom vraag ik de Staatssecretaris hoever hij is met de uitvoering van de motie van het CDA, die gelukkig door de Tweede Kamer is aangenomen.
De voorzitter: U maakt wat los. Eerst mevrouw Kooiman.
Mevrouw Kooiman (SP): Toen de SP tijdens de behandeling van de Jeugdwet pleitte voor uitstel, had zij het CDA en D66 helaas nog niet aan haar zijde. Ik ben echter blij te horen dat die partijen vandaag wel pleiten voor een pas op de plaats. Het budget is blijkbaar heel belangrijk. Dat is ook het argument dat mevrouw Keijzer nu aandraagt om voor uitstel te pleiten. In de brief van de Staatssecretaris staat echter dat pas definitief duidelijkheid gegeven kan worden bij de meicirculaire. Dan is er ook een toets van de Rekenkamer. Waarom pleit mevrouw Keijzer er niet voor om in ieder geval te wachten tot en met mei?
Mevrouw Keijzer (CDA): Een aantal regio's zijn er wel in geslaagd om goede transitiearrangementen te maken. Die hebben blijkbaar een modus gevonden, met de cijfers die er inmiddels liggen, om de afspraken met zorginstellingen te maken. De Staatssecretaris komt eind december met nog meer cijfers en nog meer duidelijkheid.
Dan zou je in gesprek met die regio's waar het nog niet gelukt is, die stap wellicht wel kunnen zetten. Het zou jammer zijn als de Staatssecretaris straks zegt dat hij dat helemaal niet ziet zitten. Volgens mij is dit echter bij uitstek een mogelijkheid om de gemeenten erbij te houden en hen de stappen te laten zetten die we volgens mij allemaal willen. Ook dat is wat ik vanuit gemeenteland en vanuit jeugdzorgland hoor: laten we alsjeblieft verdergaan met elkaar.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik hoor mevrouw Keijzer pleiten voor zorgvuldigheid. Dat deelt de SP met het CDA. Daarom is het misschien dus wijs om te wachten tot mei, want dan hebben we niet alleen indicaties waarover je vage afspraken kunt maken met gemeenten, maar ook definitieve en getoetste cijfers. Mijn fractie pleit voor zorgvuldigheid boven snelheid. Wat is de reactie van het CDA daarop?
Mevrouw Keijzer (CDA): Definitieve cijfers heb je feitelijk pas als de begroting is vastgesteld, dus in november 2014. Ik weet niet wat voor herfstakkoorden er nog gesloten moeten gaan worden ... Ik hoop dat het op dit onderwerp niet gebeurt, maar wie het weet, mag het zeggen. Ik denk dat het voldoende zou moeten zijn om eind december die duidelijkheid te krijgen. Dan kunnen gemeenten daadwerkelijk gaan rekenen en dan is dat probleem van de baan.
Een andere discussie in gemeenteland gaat over de continuïteit van zorg. Een van de regio's die nog op rood staat, is niet bereid om langdurige afspraken te maken. Als ik in het land op spreekbeurt ben, zeg ik tegen de mensen die het aangaat: denk nou niet dat je op 1 januari 2015 totaal opnieuw kunt beginnen, want 40% van de kinderen die nu in de zorg zitten, zullen er dan ook nog zijn. Je hebt die bestaande instellingen gewoon keihard nodig. Als we met zijn allen dat verhaal houden en aan de commissie van Leonard Geluk vragen om die ronde nog eens te doen, dan kunnen we een heel eind met elkaar komen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik ben blij dat mevrouw Keijzer meedenkt over een manier waarop wij de commissie niet in een onmogelijke positie brengen. Dank daarvoor. Wil zij net als ik de Staatssecretaris de ruimte geven om met de commissie met een voorstel te komen? Dan kunnen wij bekijken hoe we het gesprek aangaan over de manier waarop we dat vorm kunnen geven. Ik zoek een beetje naar wat mevrouw Keijzer vandaag wil bereiken.
Mevrouw Keijzer (CDA): Om het antwoord op die vraag te kunnen geven, wil ik toch eerst even de Staatssecretaris horen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Dat begrijp ik.
Mevrouw Keijzer (CDA): Op pagina 2 van de brief van 8 juli 2013 wordt gerefereerd aan het beoordelingskader dat de afgelopen keer gebruikt is. Ik hoor graag van de Staatssecretaris wat het probleem is om dat nog een keer op een minder omvangrijke manier te doen.
Dan kom ik op de landelijk werkende en bovenregionaal werkende instellingen. In het rapport wordt ook gesproken over het in beeld brengen van die bovenregionale aanbieders. In de brief van de Staatssecretaris staat een aardige afspraak met de VNG. Als je kind zorg nodig heeft van een instelling waarmee jouw regio geen afspraken heeft, «hangt» jouw regio toch voor de rekening die daaruit voortvloeit. Hoe ver is het daar nu mee? Tijdens het debat ging het over Fier Fryslân. Ik heb het zelf gehad over het Dr. Leo Kannerhuis. Het CDA vindt het echt van het grootste belang dat die expertise blijft bestaan. Hoe concreet is dit voor de Staatssecretaris? Eventueel zal ik hierover samen met mevrouw Kooiman een motie indienen.
Het laatste onderwerp dat ik wil bespreken, is kindermishandeling, een onderwerp dat niemand onberoerd laat. Ik heb ooit een verhaal gelezen van een volwassene die in haar jeugd mishandeld is. Wat daarin constant naar voren kwam, was één opmerking, bijna een verwijt: hoe is het mogelijk dat niemand ingegrepen heeft? Vorige week heb ik gevraagd om een debat naar aanleiding van een opiniestuk in de NRC van Ferko Ory en Corine de Ruiter. Zij zeggen dat we eerst de financiering van het onderzoek moeten organiseren.
Het Nederlands Forensisch Instituut is daar naar de mening van het CDA niet de aangewezen instantie voor. Dit instituut is gespecialiseerd in schot- en steekwonden. Kindermishandeling is toch echt van een andere orde en dat geldt zeker voor kindermisbruik.
Wij zijn allemaal bij de Forensische Polikliniek Kindermishandeling geweest. Het is onvoorstelbaar hoe de dames daar – er werken bijna alleen maar vrouwen – in staat zijn om in beeld te brengen wat het belang daarvan is. Daarvoor is wel nodig dat het stroomschema gewoon goed geregeld is en daarvoor moet ook in de AMvB iets geregeld zijn. Waarom staat de vertrouwensarts daar wel in, maar de arts die gespecialiseerd is in kindermishandeling en kindermisbruik, niet? De financiering moet echt eens geregeld worden. Dan kunnen wij de woorden die wij daar steeds over uitspreken over het belang van het bestrijden van kindermishandeling en kindermisbruik, ook daadwerkelijk ondersteunen met juridische en financiële middelen.
Mevrouw Ypma (PvdA): Mevrouw de voorzitter. Een maand geleden sprak ik een meisje van 19 jaar. In verband met haar privacy noem ik haar hier even Anita. Toen zij 13 jaar was, is zij mishandeld door haar vader. Ze kwam in de crisisopvang terecht. Zij ging na zes maanden weer naar huis, maar daar ging het weer mis. Met een gebroken rug kwam ze in het ziekenhuis terecht. Anita ging toen naar een leefgroep met een gesloten machtiging. Ze was zo zwak dat ze zelf niet wist wat ze wilde. Ze klaagde niet en kon gemakkelijk doorstromen van groep naar groep. Daarbij was het steeds weer spannend waar ze nu weer terecht zou komen. Zij is blij met haar huidige plek, want ze heeft een eigen koelkast op haar kamer. En er is een persoon die haar heel erg geholpen heeft en vertrouwen in haar heeft. Dat is haar mentor en zorgcoördinator op haar school. Zij heeft geluk met de school, want daar heeft men echt heel goed naar haar geluisterd. Daar leeft ze van op, en dat was ook hard nodig, want zij had het best lastig tussen veel jongeren die steeds blowen en vaak weglopen. Anita vertelde mij het volgende.
Als je met zo veel jongeren in huis bent, dan kom je niet tot rust. Er zijn steeds verschillende regels. Je ziet oudere jongeren slechte dingen doen. De groep gaat samenzweren tegen de groepsleiding en daar ga je snel in mee, want als je dat niet doet, ben je het pispaaltje; je bent altijd met die jongeren samen, dus dat wil je niet. Ook de hulpverleners komen en gaan. Ze leren je niet kennen, maar oordelen wel over je.
Anita is teleurgesteld. Zij heeft vijf voogden gehad. De een zag ze heel veel en daar mocht ze bijna niks van, de ander zag ze bijna niet. Elke voogd heeft een andere manier van werken. Anita wil zo graag laten zien wie ze is. Zij heeft er een hekel aan als vooral in haar dossier wordt gekeken; ze wil gewoon het gesprek aangaan. Als ze naar haar moeder gaat, wordt haar vader boos, en als ze naar haar vader gaat, wordt haar moeder boos. Eigenlijk wil ze zo snel mogelijk alleen wonen en geen gezeur meer aan haar hoofd. Ze mag nu eindelijk op kamertraining. Ze wil graag op een vaste plek wonen en op haar huidige school blijven. Alleen, al die papieren die ze voor de begeleiding door Home Support moet invullen, vindt ze wel erg ingewikkeld.
Dit is slechts één voorbeeld, maar het is wel exemplarisch voor de vele jongeren met wie ik gesprekken heb gehad over de jeugdzorg. De jongeren willen graag serieus genomen worden, meer zijn dan een dossier. Zij hebben vooral iemand nodig die ze kunnen vertrouwen. De school is daarbij heel erg belangrijk. Zij willen het liefst in huis geplaatst worden in plaats van steeds uit huis en in verschillende leefgroepen. Ze hebben net als alle kinderen behoefte aan een stabiele en rustige omgeving waar ze veilig kunnen opgroeien.
Om dit te bereiken is een grote transformatie in de jeugdzorg nodig. Tijdens mijn werkbezoeken zie ik dat het ook echt anders kan. Wijkteams zijn nu al zo veel mogelijk vooruitlopend op de Jeugdwet begonnen met het organiseren van zorg dichtbij, in de vertrouwde omgeving van jeugdigen. Zij betrekken de ouders erbij en voorkomen escalatie zo veel mogelijk. Bij jeugd- en gezinshulp dient te worden uitgegaan van de behoefte van de jongeren en met een gericht, integraal plan dient de zorg afgestemd te worden op de behoeften en mogelijkheden van gezinnen. Pleeghouders of gezinshuisouders kunnen jongeren een nieuwe start geven, maar hun ook vooral veel zelfvertrouwen bieden. Ik zie ook dat gemeenten zich op volle kracht voorbereiden. Een aantal gemeenten zijn al heel ver. Daar gaat een groot leer- en voorbeeldeffect van uit.
Na alle werkbezoeken die ik heb afgelegd, kan ik concluderen dat de gemeenten reeds zijn gestart met drie pijlers die de Partij van de Arbeid op het vlak van de Jeugdwet heeft genoemd. Kinderen krijgen op tijd de juiste zorg, ouders krijgen de regie en professionals krijgen het vertrouwen dat zij verdienen. Alles valt of staat met de werkwijze van de coördinerende professional. De werkwijze moet zo ingekleed worden dat de professional van de eigen kracht en het netwerk van het gezin uitgaat en ervoor zorgt dat ouders hun leven weer op orde krijgen. Daarbij kan het gaan om schulden, huurachterstanden, werk, inkomen, onderwijs en gezondheid, maar de professionals moeten wel altijd met de veiligheidsbril naar de situatie van de kinderen blijven kijken.
Dit vraagt om deskundige en goedopgeleide professionals die ouders op een laagdrempelige wijze kunnen ondersteunen met opvoedtips en met het organiseren van het sociale netwerk – vriendinnen, buren, familie – rondom het gezin, maar die ook stevig genoeg zijn om het gezin te wijzen op de verplichtingen die het heeft. De grote uitdaging van de komende tijd is om deze werkwijze uit te breiden naar het hele jaar en om professionals op te leiden. Dit betekent een transformatie van het huidige stelsel. Alleen dan kunnen we de problemen waar de gezinnen tegenaan lopen, op een praktische wijze oppakken en versnippering van de zorg over zeventien hulpverleners die langs elkaar heen werken, voorkomen. Alleen met die werkwijze krijgen gezinnen weer de regie over hun leven. Het zorgplan is namelijk niet van de professional maar van het gezin zelf, van het kind zelf. Alleen dan krijgen meisjes als Anita weer een toekomst.
Alleen met een ander stelsel krijgen professionals weer het vertrouwen. Terwijl ze in het huidige stelsel vooral formulieren moeten invullen en met elkaar in overleg gaan, zullen ze in het nieuwe stelsel de problemen van gezinnen vanuit het wijkteam kunnen oplossen, met de verschillende expertises die daarin zitten. Dat betekent minder bureaucratie en afvinklijstjes en meer tijd voor het gezin. Dit alles moet leiden tot een grote verbetering: op tijd de juiste zorg voor de kinderen. De Jeugdwet, die wij met een ruime meerderheid hebben aangenomen, biedt de juiste randvoorwaarden om dit voor elkaar te krijgen. Daar waar het moest, hebben we het wetsvoorstel met elkaar aangescherpt: met collega Voordewind met het amendement over het familiegroepsplan, waardoor de familie echt weer de regie krijgt, met het amendement over inhuisplaatsing van mijzelf, waardoor eerst wordt bekeken of kinderen in een pleeggezin of een gezinshuis kunnen worden geplaatst alvorens over te gaan naar een leefgroep, met het amendement over professionalisering, in samenwerking met collega Bergkamp en met het amendement over outcome van collega Van der Burg en mijzelf. Ik noem ook de motie van collega Keijzer over het budget, die heel belangrijk was, en de SP-motie over het personeel. Ere wie ere toekomt: met de betrokken collega's hebben we een hele hoop verbeterd aan het mooie wetsvoorstel dat de Staatssecretarissen aan ons hebben voorgelegd. Dat verdient een groot compliment.
Gemeenten zijn al op volle kracht bezig om de jeugdzorg onder hun verantwoordelijkheid tot een succes te maken, zodat kinderen eerder de juiste zorg krijgen. De transitiecommissie heeft de afgelopen weken gesproken met alle 41 regio's en de transitiearrangementen beoordeeld. Zij concludeert op basis van regionale afspraken tussen gemeenten en zorgaanbieders dat er een tijdige zachte landing van deze nieuwe verantwoordelijkheid kan plaatsvinden. Commissievoorzitter Geluk stelt terecht dat financiële duidelijkheid de belangrijkste randvoorwaarde is voor gemeenten om er een succes van te maken. De financiële randvoorwaarden dienen zo snel mogelijk helder te zijn. De regering heeft daarover reeds toezeggingen gedaan. De helderheid over de 150 miljoen extra voor de jeugd-ggz was goed nieuws.
De Partij van de Arbeid heeft steeds gevraagd om een soort stoplichtsysteem: waar gaat het goed en waar moet het nog beter? In het laatste rapport van de TSJ wordt daaraan min of meer tegemoet gekomen. Het rapport laat ons duidelijk zien hoever de regio's zijn in het transitieproces. Sommige regio's zijn verder in hun voorbereidingen dan andere. Een flinke groep regio's scoort erg goed op de stelselmeter en is al heel ver met de transitie. Zij krijgen een groot compliment van de TSJ. Hiervan gaat een groot voorbeeldeffect uit. Een grote middengroep heeft grotendeels concrete afspraken gemaakt, maar laat op een enkel punt nog onzekerheid bestaan. De verwachting is dat ook hier binnen twee maanden de doelstellingen worden behaald. Slechts twee regio's lijken op dit moment extra ondersteuning van buitenaf nodig te hebben. Het is op zijn minst opmerkelijk dat de TSJ tijdens de hoorzitting hierover aangaf dat een van de twee regio's door haar eigenlijk wordt beoordeeld als «goed genoeg», maar dat deze regio zelf graag in het rood wil blijven staan. Ik blijf dat opmerkelijk vinden. De twee regio's verschillen sterk van elkaar. Het is goed dat we nu, een jaar en twee maanden van tevoren, al weten waar extra ondersteuning nodig is voor een zachte landing.
Regio's zullen nu ook elkaars afspraken gaan bekijken en hopelijk gebruikmaken van de succesfactoren. De eenmalige opdracht om de transitiearrangementen op te stellen heeft de stand van zaken binnen regio's helder gemaakt en dus geholpen. Nu is het zaak dat de regio's aan de hand van deze gegevens zelf verdergaan. Zoals de TSJ zelf aangaf, is het tijd dat de regio's zichzelf een cijfer gaan geven. Voor de rol van de transitiecommissie is het ook belangrijk dat ze zich nu gaat bezighouden met de stelselmeter. Anders komt ze bijna in een ondersteunende en adviserende rol voor de regio's terecht. Die druk zat er ook deze ronde al op.
De stelselmeter is bovendien breder dan alleen de transitiearrangementen. Door de uitvraag en het onderzoek in verband met de stelselmeter kunnen wij als Kamerleden ook beoordelen of het goed gaat en waar er nog een schepje bovenop moet worden gedaan.
Ik ben het echter ook eens met collega's die aangeven dat er nog eens naar de transitiearrangementen moet worden gekeken. Daarom wil ik een tussenvoorstel doen. De regio's passen die transitiearrangementen zelf aan. Ze zijn zelf aan zet. Ze geven zichzelf een cijfer en beargumenteren waarom zij vinden dat ze in het groen staan. Vervolgens kijkt bijvoorbeeld de transitiecommissie of een andere deskundige groep nog eens naar de transitiearrangementen. Dat wordt niet zo uitgebreid gedaan als de vorige keer, maar er is wel sprake van een onafhankelijke blik, zoals mevrouw Bergkamp terecht aangaf. Er wordt dus nog een keer goed naar gekeken.
Ook gemeenteraden moeten worden meegenomen in deze nieuwe fase, want de democratische legitimatie van deze periode moet nu ook echt aan bod komen. De TSJ gaat terug naar haar hoofdopdracht, de helikopterview: hoe gaat het in Nederland met de transitie en de transformatie? Ik zou het liefste zien dat alle regio's aandacht besteden aan de transformatie, want daar gaat het uiteindelijk om. Op deze manier kan de transitiecommissie voldoende afstand houden om tot een goed oordeel te komen. Het heeft geholpen om één keer in detail hiernaar te kijken en met alle zorgaanbieders en alle gemeenten in gesprek te gaan, maar je komt hiermee wel erg in de praktijk van de uitvoering terecht. Ik zou graag zien dat de transitiecommissie nu weer teruggaat naar de hoofdtaak, zodat wij als Kamerleden ook ons werk kunnen doen. Op die manier kunnen we voldoende monitoren en per regio beoordelen hoe het gaat, maar dan wel met een andere mate van intensiteit en niet door het uitspreken van een eindoordeel. De regio is nu echt zelf aan zet. Dit is mijn voorstel, naast het voorstel van de Staatssecretaris voor de vliegende brigades die het hele land ingaan om met gemeenten verder aan de slag te gaan in ondersteunende zin.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ik zou het met mevrouw Ypma eens zijn als de eindrapportage van de transitiecommissie een positief beeld zou geven. Als de meeste gemeenten groen licht hadden gekregen en een enkeling oranje, had ik gezegd: ja, dat is helemaal waar. Dat is echter niet het geval. De meeste gemeenten hebben een negatieve beoordeling gekregen. Ik kan een eind meegaan met de opmerking: niet meer zo uitgebreid als hiervoor. Ik zou het echter een gemiste kans vinden als we het nu aan een andere organisatie vragen dan de transitiecommissie, want de transitiecommissie zit er middenin. Is mevrouw Ypma wel bereid om die taak aan de transitiecommissie te geven als die minder ver strekt dan de vorige keer?
Mevrouw Ypma (PvdA): Daar ben ik het mee eens. Ik ben van mening dat je de regio's nu zelf het werk moet laten doen. Het ging erom dat de aanbieders en de gemeenten met elkaar in gesprek zouden gaan, om te zorgen voor zorgcontinuïteit, het beperken van frictiekosten en het behouden van de werkgelegenheid. Mijn conclusie is dat dit in ruime mate overal gebeurt, maar dat het nog niet overal voldoende is of als groen is beoordeeld. Ik ben het met mevrouw Keijzer eens dat dit nog moet gebeuren, maar ik vind dat de regio's het nu zelf moeten doen. Het is prima als de transitiecommissie vervolgens haar oordeel geeft over datgene wat op papier staat.
Mevrouw Keijzer (CDA): Onze verantwoordelijkheid gaat volgens mij toch wat verder dan dat. Wij hebben hier met elkaar vastgesteld dat continuïteit van zorg van het grootste belang is voor de kinderen die het betreft en dat het zonde is als we te veel frictiekosten moeten betalen. Dat hebben wij hier met zijn allen als uitgangspunten vastgesteld. Tot nu toe zie je dat de gemeenten en de aanbieders wel met elkaar in gesprek geweest, maar dat het niet tot afspraken is gekomen. Wij hebben dus gezegd dat dit belangrijk is, maar vervolgens wordt het nog niet bereikt. Daarom zouden wij elkaar op dit punt moeten kunnen vinden en de transitiecommissie kunnen vragen om nog één keer te bekijken hoe het ermee staat. Maar ik begrijp van mevrouw Ypma dat zij daar niet helemaal negatief tegenover staat. Dat is toch correct?
Mevrouw Ypma (PvdA): Volgens mij ben ik er duidelijk over geweest: de regio's zijn aan zet. Het gaat ons er uiteindelijk om dat de samenwerking tot stand komt. Ik vind het een goed idee als de transitiecommissie een en ander nog eens onafhankelijk beoordeelt, maar dan wel met een andere mate van intensiteit.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): De laatste zin van mevrouw Ypma leek een antwoord te zijn. Zij wil de transitiecommissie wel degelijk vragen om een extra beoordeling, zij het wat minder intensief. Dat zou ook voor de gemeenten wel zo eerlijk zijn. Immers, zij hebben een beoordeling van de transitiecommissie gekregen: groen, oranje of rood. Het zou logisch zijn als zij in een later stadium horen hoe het er dan voorstaat.
Mevrouw Ypma (PvdA): Dit is precies het dilemma. Moet er een organisatie zijn die een eindoordeel geeft of is dat nu aan de gemeenteraden? Eigenlijk ben ik van mening dat nu de gemeenteraden aan zet zijn. Immers, daar ligt de democratische legitimatie. De gemeenteraden moeten een eindoordeel geven over datgene wat er ligt. Als Kamerlid heb ik er echter ook behoefte aan dat er nog één keer onafhankelijk naar gekeken wordt. Dat is de reden waarom ik dit tussenvoorstel doe.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Die commissie heeft een oordeel gegeven. Als gemeenteraden in een later stadium dat oordeel moeten geven, dan heb je dus verschillende partijen die een oordeel geven. Gezien het feit dat wij de transitiecommissie eerder deze opdracht hebben gegeven, lijkt het mij logisch, in lijn daarmee, om ook in een later stadium een oordeel te kunnen geven. Dat het wat minder intensief wordt, daar valt wel over te praten. Die duidelijkheid aan gemeenten, die nu ook afgaan op het oordeel van de transitiecommissie, lijkt mij logisch.
Mevrouw Ypma (PvdA): Er is één probleempje, namelijk dat de transitiecommissie dit niet als haar taak ziet. Zij wil dit niet. Wij moeten het dus expliciet aan de transitiecommissie vragen. De commissie heeft het als een eenmalige opdracht gezien. Wij hebben dat allemaal zelf tijdens de hoorzitting kunnen horen. Vandaar mijn tussenvoorstel. Ik ben erg benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik vind zo'n zelfassessment best creatief gevonden, maar ik kan mij voorstellen dat de regio's en de gemeenten zelf de informatie aandragen op basis waarvan de transitiecommissie tot een oordeel komt. Volgens mij gebeurt dat nu al en is het wat minder een zelfassessment. Het is in feite een assessment door de transitiecommissie. De informatie komt vanuit de gemeenten en de regio's. Ik snap werkelijk niet waarom wij zo moeilijk doen, behalve dan op het punt dat de transitiecommissie zelf aarzelde. Men heeft het één keer gedaan. Wij weten dat de gemeenteraden inmiddels een beetje in hun rol komen. Ze zijn een beetje geïnformeerd. Ze hebben niet besloten over de transitiearrangementen. Het zou heel mooi zijn als wij dit als een tussenstap doen. Vervolgens zijn de gemeenten en de regio's veel meer zelf aan zet. Ik vind het daarvoor nu echt nog te vroeg.
Mevrouw Ypma (PvdA): De Kamer moet een compleet beeld hebben van de stand van zaken, de transitie en de transformatie. Daarom hebben wij de stelselmeter opgericht. Daarover wil ik geïnformeerd worden. Het is veel breder dan die regionale transitiearrangementen. Ik ben het eens met de collega's dat daar nog echt een slag in gemaakt moet worden. Nogmaals, laat dat alsjeblieft gebeuren in die regio's en laat daar nog eens onafhankelijk naar kijken, maar wel met een andere intensiteit.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik geef een ander voorbeeld. Je krijgt als kind een rapport dat oranje-rood kleurt. Het is dan heel goed om aan het kind te vragen: wat vond je er zelf van? Maar uiteindelijk is het belangrijk dat er een stuk onafhankelijkheid in zit. Aan wie zouden wij het anders moeten vragen? Ik ben het eens met mevrouw Keijzer. Als het rapport groene, gouden, zilveren sterren zou hebben, zou ik er anders in staan, maar meer dan twee derde voldoet nog niet. Het kan haalbaar zijn, maar er is nog veel te doen. Er kant best over een lightversie worden gesproken, maar een zelfassessment gaat mij echt te ver. Ik wil die onafhankelijkheid van de transitiecommissie erin hebben.
Mevrouw Ypma (PvdA): Stel dat wij met zijn allen de juffen en de meesters zijn die de rapportcijfers uitdelen en dat wij een buurvrouw vragen om het kind wat te helpen. Dan vragen wij toch niet aan de buurvrouw om een eindoordeel? Wij moeten dit in de juiste verhoudingen zien. Ik heb veel waardering voor de transitiecommissie en het werk dat zij heeft gedaan, maar het is nu aan de regio's om hiermee aan de slag te gaan. Vandaar dit tussenvoorstel.
De voorzitter: Mevrouw Keijzer, nog één opmerking.
Mevrouw Keijzer (CDA): Eén opmerking om mevrouw Ypma over de streep te trekken. Naast de voorzitter zit bovenmeester Van Rijn. Hem spreken wij aan op de uitvoering van en de stelselverantwoordelijkheid voor deze nieuwe Jeugdwet. Volgens mij kan de transitiecommissie daar geweldig bij helpen.
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik neem de hoofdmeester zeer serieus, dus ik ga graag samen met mijn collega's luisteren naar zijn oordeel.
Voorzitter. Ik heb nog vijf onderwerpen waar ik kort aandacht voor zou willen vragen.
De Bureaus Jeugdzorg staan voor een complexe opgave. Ze hebben een wettelijke taak en daaraan mogen ze op geen enkele manier een concessie doen. Aan de andere kant moet er wel echt iets gebeuren in hun organisaties. De helft van de organisaties zal waarschijnlijk nog als een gecertificeerde instelling nodig zijn. Daarvoor is echter een ander soort regie nodig. Overigens betekent het niet dat alle Bureaus Jeugdzorg moeten blijven bestaan. Ik zie voor me dat een aantal zal fuseren of op een andere manier zijn taken zal organiseren. Met mijn collega's vraag ik hier wel aandacht voor.
Het tweede onderwerp zijn de frictiekosten. Het dempen, reduceren van de frictiekosten wordt goed opgepakt. Er worden heldere afspraken gemaakt over het eerste jaar, maar vaak ook al over latere jaren. Ik vraag de Staatssecretaris om vooral te blijven sturen op het maximaal dempen van de frictiekosten. Verder zou ik graag zien dat hij een uniforme uitvraag doet naar wat de overige frictiekosten zijn. Het is maatwerk om te beoordelen of die frictiekosten gevolgen hebben voor de continuïteit van de zorg. Komt er een groep van wijzen om dat te beoordelen en om ervoor te zorgen dat provincies en Ministeries een vangnet creëren voor deze overige frictiekosten? Ik vraag dat, omdat we er zo voor kunnen zorgen dat het niet ten koste gaat van het jeugdzorgbudget van de gemeenten.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): De frictiekosten zijn inderdaad heel belangrijk. Ik deel verder het standpunt van mevrouw Ypma dat het niet ten koste mag gaan van de zorg voor kinderen. Als uit de uitvraag blijkt dat er inderdaad sprake is van niet te dempen frictiekosten, moeten we daarvoor dan wellicht een landelijk vangnet creëren?
Mevrouw Ypma (PvdA): Dat heb ik zojuist al gezegd. Ik vind inderdaad dat hier een verantwoordelijkheid ligt voor het Rijk en de provincies. Daar komen deze taken immers vandaan.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dan zijn wij het eens.
Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Het derde punt dat ik nog wil noemen, is dat verzekeraars helaas slechts in beperkte mate gehoor hebben gegeven aan de uitnodiging om aanwezig te zijn bij de gesprekken met de transitiecommissie. Het blijft nodig om de verzekeraars met een flinke duw in de goede richting aan te sporen om hieraan mee te werken. Dat is ook de reden waarom de PvdA in een motie, ingediend bij de behandeling van de Jeugdwet, de regering heeft opgeroepen om de zorgverzekeraars maximaal drie jaar de tijd te geven om tot een andere bekostigingssystematiek voor de jeugd-ggz te komen. De verantwoordelijkheden en het budget gaan immers nu al naar de gemeenten.
Het vierde punt is de regie over drie groepen waarover ik me echt zorgen maak. Dat zijn de KOPP- en de KVO-kinderen en de zwerfjongeren. De KOPP-kinderen zijn kinderen met ouders met een psychiatrische beperking en KVO-kinderen zijn kinderen met ouders met een verslaving. Deze kinderen hebben soms het idee dat mama depressief is en dat zij daarvan de oorzaak zijn. Deze drie doelgroepen hebben iets gemeen, namelijk dat we zien dat er iets misgaat en dat we weten dat daarop op de juiste manier gereageerd moet worden. Zwerfjongeren hebben geen woning en daardoor kunnen ze geen uitkering krijgen. Ze maken vaak schulden, maar komen niet in aanmerking voor schuldhulpverlening omdat ze geen woning hebben. Ze volgen geen opleiding en daardoor is het voor hen lastig om werk te vinden.
We zien aankomen dat het bij deze drie groepen jongeren misgaat. Daarom moeten we inzetten op vroegsignalering. Verder moeten we effectief bewezen expertise zien te behouden. Bij deze drie doelgroepen dreigt verder het gevaar van versnipperde financiering, omdat niet alleen de zorgverzekeraars hierover iets te zeggen hebben, maar ook de Wmo en de jeugdzorg hierbij betrokken zijn. Ik krijg graag een brief waarin de Staatssecretaris aangeeft hoe hij met de KOPP- en KVO-jongeren en de zwerfjongeren om denkt te gaan.
Voorzitter, dan nu mijn vijfde en laatste punt. Er is een prachtig onderzoek verschenen, een onderzoek naar kindermishandeling dat is uitgevoerd door een groep jongeren. Uit dat onderzoek blijkt dat jongeren beter moeten worden voorgelicht over kindermishandeling en de wijze waarop zij zelf kunnen handelen als een vriend of vriendin wordt mishandeld. De bereidheid van jongeren om elkaar te helpen is ontzettend groot. Verder moet de belangrijke ondersteunende en signalerende rol die jongeren kunnen spelen wanneer een leeftijdsgenoot wordt mishandeld, worden erkend en worden benut in de aanpak van kindermishandeling.
Er moet hiervoor bijvoorbeeld meer aandacht komen in het onderwijs. Ik heb de Staatssecretaris van Onderwijs hier onlangs tijdens het vragenuur op bevraagd, maar ik ben ook erg benieuwd naar de reactie van deze Staatssecretarissen op het onderzoek. Gaan zij daadwerkelijk met deze twee aanbevelingen aan de slag, en zo ja, hoe?
Mevrouw Kooiman (SP): Ik mis in het verhaal van de Partij van de Arbeid de zorgen die gepaard gaan met een half miljard aan bezuinigingen. Daardoor nemen instellingen soms wel heel heftige beslissingen, namelijk om mensen collectief te ontslaan en tegen een lager loon weer in dienst te nemen. Ik ken de Partij van de Arbeid als een partij die daar samen met de SP altijd tegen gestreden heeft. Strijdt de Partij van de Arbeid daar nog altijd samen met mij tegen?
Mevrouw Ypma (PvdA): Deze interruptie was natuurlijk te verwachten. Ik wil daar graag een uitgebreid antwoord op geven. Het is in deze tijd een feit dat er andere en nieuwe banen komen en dat oude banen verdwijnen. Dat levert onzekerheid op, maar dat is onvermijdelijk. De Partij van de Arbeid wil altijd dat toepasselijke arbeidsvoorwaarden gerespecteerd worden. Ik heb daarom tijdens de desbetreffende wetsbehandeling een amendement ingediend om dit te regelen. Daarnaast willen wij graag dat expertise behouden blijft. De cliënt-zorgrelatie is ook een belangrijk aandachtspunt. Als ik het goed heb, heeft mevrouw Voortman daarover een amendement ingediend dat wij hebben gesteund. De Partij van de Arbeid vindt het belangrijk dat expertise behouden blijft. Het is geen operatie «red de instelling», maar de operatie «red het kind». Wij moeten ervoor zorgen dat expertise behouden blijft en dat mensen die in de jeugdzorg werken, zo veel mogelijk een nieuwe baan krijgen. Het «mens volgt taak»-principe moet daarbij op een verstandige manier worden toegepast. Ja, er wordt flink bezuinigd op de jeugdzorg. Ook dat gebeurt echter op een verstandige manier, namelijk niet in één keer maar in stappen van drie keer 5%. Als dat in goed overleg gebeurt, gestaffeld per jaar, en met regionale transitiearrangementen waarmee hierover vroegtijdig afspraken kunnen worden gemaakt, kunnen wij ervoor zorgen dat innovatie en transformatie in de jeugdzorg plaatsvinden en dat tegelijkertijd zo veel mogelijk expertise behouden blijft. Soms wordt er dan afscheid genomen van sommige mensen en soms ook van sommige organisaties.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik mis nu wel de A van arbeid bij de Partij van de Arbeid. Ik mis het strijden tegen collectieve loondump. Ik heb het niet over het ontslaan van mensen, maar dat vind ik ook erg en dat gaat ook over Anita die mevrouw Ypma aan het begin van haar betoog noemde. Zij verliest dan namelijk alweer een hulpverlener, met gevolgen voor de kwaliteit. Ik vraag alleen maar om niet aan collectieve loondump te doen. Stel dat alle Tweede Kamerleden er qua salaris opeens € 1.000 per maand op achteruit gaan. Dit zou meer rumoer opleveren dan als dit nu massaal in de thuiszorg en de jeugdzorg gebeurt. Ik wil een duidelijke uitspraak van de Partij van de Arbeid dat wij garanderen dat er geen collectieve loondump plaatsvindt.
Mevrouw Ypma (PvdA): De Partij van de Arbeid is altijd tegen loondump. Ik maak er echter bezwaar tegen dat mevrouw Kooiman hier tot vier keer toe gaat zitten roeptoeteren over loondump. Ik zie dat niet als mijn rol als Kamerlid. Ik zit hier om dingen te bereiken. De Partij van de Arbeid heeft daarvoor tijdens de wetsbehandeling amendementen ingediend. Wij zitten hier om resultaat te bereiken voor de professionals die dag in, dag uit werken met kinderen en jeugd die dat zo hard nodig hebben. Dat wil de Partij van de Arbeid voor deze mensen bereiken. Zij wil goede arbeidsvoorwaarden garanderen en ervoor zorgen dat de cliëntrelatie zo veel mogelijk in stand blijft. Ik zou willen dat andere partijen in de Tweede Kamer wat minder roepen en wat meer bereiken. Het is geen sinterklaastijd. Nou ja, het is wel sinterklaastijd, maar wij kunnen hier geen cadeautjes uitdelen.
De voorzitter: Wij moeten uitlokking pogen te vermijden. Mevrouw Kooiman mag even kort reageren, waarna mevrouw Ypma hierop nog kort mag reageren. Het moet dus echt kort.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik zou het wel fijn vinden als de PvdA het probleem serieus zou nemen en ons niet zou verwijten dat wij lopen te roeptoeteren, want ik kaart een serieus probleem aan. De hulpverleners die al een brief hebben ontvangen, worden mogelijk met al hun collega's collectief ontslagen en tegen een lager loon weer in dienst genomen. Daarvoor wil ik aandacht vragen. Ik zou het fijn vinden als de PvdA dit serieus nam.
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik neem mevrouw Kooiman altijd serieus. Ik heb hier ook serieus op gereageerd. Wij zijn altijd tegen loondump. Wij hebben altijd heel veel respect voor de mensen die zich dag in, dag uit inzetten voor een heel moeilijk soort werk en in de jeugdzorg actief zijn. Wij zijn echter ook volksvertegenwoordigers, geen instellingsvertegenwoordigers. Wij willen graag de expertise en de mensen behouden, maar dat zal wel op een andere manier gebeuren. Dat is namelijk heel hard nodig voor de transformatie in de jeugdzorg.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Een paar weken geleden hadden wij hier een debat over Sensire. Bijna alle partijen waren het erover eens dat een keuze tussen ontslag of weer aangenomen worden voor een lager loon, eigenlijk niet kan. Vooral de PvdA-woordvoerder was hierover heel duidelijk. Vindt deze PvdA-woordvoerder dat dit net zo goed geldt voor medewerkers in de jeugdzorg?
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik zou bijna het amendement gaan oplezen dat ik heb ingediend tijdens de wetsbehandeling, maar laat ik niet zo kinderachtig zijn. Ja, wij vinden dat inderdaad ook. Ik heb net al heel duidelijk geantwoord dat wij altijd tegen loondump zijn en ons best doen om de deskundigheid van beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden te borgen. Sterker nog, dat hebben wij in de wet geamendeerd.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Als instellingen hun medewerkers een brief sturen waarin zij de keuze krijgen tussen ontslag of een lager loon, zal de PvdA die mensen dus ook steunen?
Mevrouw Ypma (PvdA): Dat klopt.
Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. In Nederland zijn ongeveer 4,5 miljoen jongeren onder de 18 jaar. Met de meesten gaat het gelukkig goed, maar elk jaar hebben 83.000 jongeren te maken met jeugdzorg. Er is ook goed nieuws, zonder dat er een wetswijziging nodig was: het aantal ondertoezichtstellingen daalt al een paar jaar. Daar ben ik blij om. De cijfers over het aantal uithuisplaatsingen en het aantal voogdijen zijn echter minder duidelijk. Kan de Staatssecretaris ervoor zorgen dat de registratie wordt verbeterd, ook straks na de decentralisatie?
De 41 regio's hebben inmiddels allemaal een plan voor de continuering van de zorg na 1 januari 2015. Er is al veel over gezegd, maar goed, ook ik maak mij zorgen. Het eindrapport van de transitiecommissie is duidelijk. Slechts 11 regio's krijgen de kleur groen, 28 regio's scoren oranje en 2 regio's scoren rood. Zoals al gezegd is, voldoet geen enkele regio aan alle criteria. Zeggen beide Staatssecretarissen nog steeds dat 1 januari 2015 haalbaar is? Ik heb trouwens veel respect voor de transitiecommissie en haar werkwijze en ook voor de regio's en gemeenten, die onder zeer hoge tijdsdruk al heel veel bereikt hebben.
Het grote probleem is het gebrek aan duidelijkheid over geld. Gemeenten weten niet waar zij aan toe zijn. Voor sommige zorgaanbieders dreigt naar eigen zeggen een faillissement. De transitiecommissie noemt het laten voortbestaan van de onduidelijkheid na 1 december daarom een showstopper. Wat gebeurt er concreet om alle onzekerheid weg te nemen? Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat zorgverzekeraars informatie verstrekken? Dat gebeurt namelijk nog niet altijd. Is dat genoeg voor gemeenten en zorgaanbieders om afspraken te maken? Wie gaat dat laatste beoordelen?
Vorige week konden wij in Binnenlands Bestuur lezen dat de Staatssecretaris mogelijk ruimte biedt voor extra geld richting gemeenten. Het lijkt mij goed dat wij als Kamer van tevoren goed worden geïnformeerd als de Staatssecretaris voornemens is om tijdens de VNG-ledendag of daaromheen extra budget naar de gemeenten te schuiven of om de voorstellen inhoudelijk te wijzigen. Graag krijg ik hierover duidelijkheid in het debat van vandaag.
Ook over het woonplaatsbeginsel is nog wat onduidelijkheid. Dat merkte ik laatst ook in Drenthe, waar ik op werkbezoek was. Welke gemeente is straks financieel verantwoordelijk? Is dat de herkomstgemeente of de gemeente waar een jongere duurzaam verblijft in een instelling? In dat laatste geval zou een gemeente die een landelijke voorziening binnen de gemeentegrenzen heeft, hard worden geraakt. Dat lijkt mij niet de bedoeling. Daarnaast wordt de uitkering bij een verblijf van x dagen buiten de gemeente beëindigd. Welke gemeente vangt dit op?
Ik ben er niet gerust op dat de borging van specialistische jeugdzorg goed gebeurt. Juist deze zorg staat als gevolg van de onduidelijkheid onder druk. De transitiecommissie is er heel kritisch over en ook in Trouw lazen wij een heel uitgebreid artikel hierover. Hoe voorkomen wij dat complexe en vaak ook de duurste gevallen straks geen plek meer hebben? Past de lokale financiering bij landelijke voorzieningen? Gaan gemeenten er echt geld voor reserveren? Graag een reactie.
Iedereen heeft aangegeven hoe belangrijk wij de forensisch-medische jeugdzorg vinden. Volgens mij past daar van de Staatssecretarissen maar één reactie bij: wij gaan dit goed borgen. Met zo'n grote meerderheid lijkt het mij dat zij daar niet meer omheen kunnen.
D66 was blij met de waarborgen die wij in het debat over de Jeugdwet hebben gekregen over de jeugd-ggz. Voor de jeugd-ggz is nu voor drie jaar voorzien in landelijke afspraken tussen gemeenten en de zorgaanbieders; zie de motie van mevrouw Ypma. Toch is er wat onduidelijkheid over deze motie. Mevrouw Ypma gaf net in haar betoog aan dat het zou gaan om maximaal drie jaar. In de motie staat «van drie jaar». Graag duidelijkheid van de Staatssecretaris. Het is voor D66 belangrijk dat gemeenten beleidsvrijheid hebben om soms te kiezen voor een jaar of twee jaar, maar niet altijd drie jaar. Het lijkt mij goed om hierop een reactie te vragen. Ik denk dat mevrouw Ypma zich hierbij aansluit.
Door middel van verschillende moties heeft mijn fractie aandacht gevraagd voor de transformatie en de privacy, onder andere een motie met mevrouw Ypma over de transformatie en ook over de privacyaspecten. De transitiecommissie heeft aangegeven dat de verbetering, de transformatie een van de succesfactoren is van een goed plan. Misschien kunnen de Staatssecretarissen ons meenemen in het verhaal hoe het in de praktijk gaat met die transformatie. Wij spreken hierover met de transitiecommissie, maar ik zou ook graag de visie horen van beide Staatssecretarissen.
De privacy is echt een onderwerp dat boven de markt blijft hangen. Laatst konden wij lezen dat de beveiliging van persoonsgegevens bij een heel groot aantal gemeenten niet op orde is. Volgens mij werd zelfs gesproken over 95%. Daarom maak ik mij er zorgen over dat het woord «privacy» niet wordt genoemd in het rapport van de transitiecommissie. Ik heb die vraag gesteld aan de heer Geluk. Hij zegt dat er wel over wordt gesproken, maar dat er nog heel veel onduidelijkheid is. Ik vraag mij af of mijn motie wel is uitgevoerd.
De decentralisatie is een complexe operatie. Daarom moet de Kamer de vinger aan de pols houden. Wat D66 en het CDA betreft, geeft de transitiecommissie daarom begin volgend jaar een herbeoordeling van de transitieplannen. Of het nu een lightversie of een uitgebreide versie is, wij vinden het belangrijk dat de transitiecommissie er nog een keer goed naar kijkt. De enige reden daarvoor is zorgvuldigheid. Het gaat ons niet om stilstand of vertraging. Wij vinden het vanuit onze rol belangrijk om tot een herbeoordeling te komen. Ik kijk ook naar de gemeenten die nu oranje scoren. Ook na 2015 moet de Kamer toezicht kunnen blijven houden op het systeem en de Staatssecretarissen daarop kunnen aanspreken, zonder daarbij op de stoel te gaan zitten van de gemeenteraad. Het gaat mij dan ook niet zozeer om de procesinformatie na 2015, maar meer om beleidsinformatie: wanneer doen wij het goede? Kunnen de Staatssecretarissen aangeven wanneer wij er meer informatie over krijgen waar onze systeemverantwoordelijkheid als Kamer zit en hoe wij toezicht kunnen houden? Het lijkt mij ook voor burgers en gemeenteraden heel goed en heel interessant dat wij een soort benchmark krijgen van de gemeenten: hoe gaan wij daarmee om?
Ik kom op een aantal kleine losse punten die toch belangrijk zijn, en begin met een compliment. Ik ben blij met het standpunt van het kabinet over het advies basistakenpakket voor de jeugdgezondheidszorg. Ik ben verheugd dat er een expliciete taak wordt opgenomen om kindermishandeling te voorkomen, bijvoorbeeld als het gaat om het shaken-babysyndroom. Dat was een wens van onder andere D66. Wij zijn heel blij dat het nu is geregeld.
Dan kom ik bij het onderaannemerschap. De Inspectie Jeugdzorg heeft een goed en kritisch rapport opgesteld over constructies waarbij sprake is van onderaannemerschap en invulling door hoofdaannemers van de verantwoordelijkheid bij de inkoop van zorg. Dat brengt risico's mee voor de veiligheid en de kwaliteit. De aanbevelingen van de inspectie moeten per 1 juli dit jaar zijn doorgevoerd. Wat is de stand van zaken precies? Het bleek dat drie op de acht hoofdaannemers niet voldeden. Ik maak mij daar toch zorgen over.
Ik ga verder naar het onderwerp archieven. D66 vindt het net als de SP belangrijk dat mensen meer bevoegdheden krijgen wat hun eigen dossiers betreft. Ik dank de Staatssecretaris dan ook voor het onderzoek naar de bewaartermijnen. Zou het mogelijk zijn dat mensen van tevoren worden geïnformeerd als hun dossier wordt vernietigd, zodat zij zelf nog kunnen besluiten of zij het willen houden voordat het gewoon weg is? De regelgeving is complex. Ik vond het zeer interessant om het te lezen en te kijken naar de verschillende functies. Toch geeft de Staatssecretaris aan niet tot uniformiteit te komen. Ik snap niet helemaal waarom.
Voorzitters ... eh waarom zeg ik nu «voorzitters»? Dat heb je met twee Staatssecretarissen aan tafel; dan probeer je iedereen in het meervoud aan te spreken, maar dit was overbodig.
De provincies werken nu aan een uniforme klachtenafhandeling. Ik ben benieuwd hoe dat proces nu loopt. Wie houdt er toezicht op dat alle instellingen vanaf 2015 een goede klachtenprocedure hebben, zoals is vastgelegd in de Jeugdwet?
D66 heeft nog veel vragen. Ik hoop dan ook dat beide Staatssecretarissen ons vandaag duidelijkheid kunnen bieden.
De voorzitter: Dit is een wetgevingsoverleg. Dus ik geef nu het woord aan de heer Voordewind van de ChristenUnie.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is goed om weer over de jeugdzorgwet te spreken. Nu het over de jeugdzorg gaat, moet ik meteen denken aan het verhaal dat wij onlangs te horen kregen over een oma die bezorgd was over haar dochter van achttien. Die dochter had inmiddels twee kinderen gekregen. Het ging een tijdje goed totdat er een spoeduithuisplaatsing volgde waarbij de twee kinderen in een pleeggezin werden geplaatst. Opa, oma en de moeder werden op afstand gezet. Het contact met de kinderen was zeer stroef.
Die machteloosheid van een ouder, een opa en oma schetst het dilemma van de jeugdzorg. Wanneer haal je een kind uit een gezin? Het is maar de vraag of je daar als Kamerlid altijd een inkijkje in kunt krijgen. Je kent immers nooit het hele dossier. Dat is heel moeilijk, want je moet er dan flink induiken. Ik denk niet dat dat de rol van een Kamerlid is. Dus ik geef daar ook geen oordeel over.
Ik ben blij met de woorden die de Staatssecretaris gisteren of eergisten uitsprak. Hij zei zelf ook blij te zijn dat het aantal ondertoezichtstellingen in Nederland naar beneden is gegaan. Het is ook een belangrijke doelstelling van de ChristenUnie om niet alleen het aantal ondertoezichtstellingen naar beneden te krijgen maar ook het aantal uithuisplaatsingen. Want als ouders hun kind uit huis geplaatst zien worden en daarmee de ouderband verbroken wordt, dan is dat schrijnend om te zien. De doelstellingen delen wij dus. Hoewel ik altijd voorzichtig moet zijn met het woord «heilig», vooral in de aanwezigheid van katholieken, geloof ik heilig in die doelstellingen, omdat wij de decentralisatie daartoe hebben gedaan. Wij praten vaak over transitiearrangementen, zorgarrangementen en financiën, maar wij doen het uiteindelijk om kinderen zo lang mogelijk bij hun ouders te kunnen laten. Maar als kinderen vreselijk gevaar lopen, moeten wij ingrijpen.
Ik ben blij dat wij samen met collega Ypma het familiegroepsplan in de wet hebben kunnen krijgen bij de behandeling van de Jeugdwet. Dat geldt ook voor de inhuisplaatsing. Als het niet lukt via een groepsplan, dan worden kinderen in ieder geval toch in een soort gezinsverband in een veilige omgeving geplaatst.
Wat de decentralisatie en de transitie betreft ben ik blij dat de Staatssecretaris heeft besloten om de jeugd-ggz met 20% te verhogen. Dat maakt het mogelijk dat ook de ouders bij de jeugd-ggz worden betrokken. Na de eerdere, wat kritische opstelling van de VNG ten aanzien van de inkoop van jeugd-ggz door Zorgverzekeraars Nederland, heeft de VNG nu constructief meegewerkt met de financiering. Zijn die afspraken inmiddels rond, vraag ik aan de Staatssecretaris. Gaat dat inmiddels lukken?
Dan kom ik op de eindrapportage van de transitiecommissie. 28 regio's, de meerderheid, staan nog in het oranje. Hoe gaan wij dit voortzetten? Waarom hebben wij het stoplichtensysteem ooit geïntroduceerd, als wij niet inzichtelijk kunnen maken hoe die regio's uiteindelijk van oranje naar groen gaan? Het pleidooi van de ChristenUnie is dan ook om de rol van de transitiecommissie door te zetten en om ook na 1 januari te blijven monitoren hoe dat proces in zijn werk gaat. Zo hebben de Kamer en de Staatssecretaris inzicht in de vraag of die regio's naar een en ander toe groeien in 2015. Graag krijg ik een reactie op dat punt.
De transitiecommissie heeft ook aandacht gevraag voor de Bureaus Jeugdzorg en hun toekomstige rol. De Staatssecretaris stelt in zijn reactie dat dat probleem verder moet worden geïnventariseerd. Hoe kunnen wij die deskundigheid behouden? Je kunt een en ander wel inventariseren, maar de tijd dringt. Kan de Staatssecretaris in reactie op het rapport concreter aangeven hoe die deskundigheid behouden kan worden? Er zijn Bureaus Jeugdzorg, bijvoorbeeld in Amsterdam, die daar heel creatief mee omgaan. Maar hoe zit dat in de rest van het land?
Ook in het perspectief van kinderen en ouders is het van belang dat de bovenregionale aanbieders hun zorg kunnen continueren. Er zijn meerdere regio's die op dat punt geen afspraken hebben gemaakt met zorgaanbieders. De VNG doet inmiddels een voorstel om tot collectieve afspraken te komen via het representatiemodel. Wat houdt dat precies in? Er zijn zelfs zorgaanbieders die, alhoewel ze hun aanbod in een bepaalde regio doen, daar nog steeds de kleinste aanbieder zijn. Hoe gaat het praktisch in zijn werk dat ook die kleinere, bovenregionale instellingen die zorg kunnen blijven aanbieden?
Een andere optie die gepresenteerd wordt, is het uitbreiden van de landelijke transitiearrangementen. Mogelijk wordt het landelijke transitiearrangement voor zeer gespecialiseerde jeugdhulp uitgebreid. Ik hoor daar graag meer over van de Staatssecretaris. Aan welke hulp denkt hij dan?
De collega's hebben al aandacht gevraagd voor het specialistische aanbod. Collega Segers heeft daar vorige week bij de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie een motie over ingediend. Hoe handhaven we de specialistische opvang voor slachtoffers van mensenhandel? Hoe gaat de Staatssecretaris die motie uitvoeren?
In de regio's ontbreekt een betrouwbare grondslag voor het maken van afspraken over macrobudgetten. In december moeten we meer duidelijkheid krijgen. Dat wordt dan definitief in de meicirculaire. De transitiecommissie heeft ook aangegeven dat er echt in december meer duidelijkheid moet zijn. Kan de Staatssecretaris hier zeggen dat die duidelijkheid ook echt in december wordt gegeven en dat die niet grote procenten gaat verschillen met de meicirculaire?
Ik heb met de burgemeester van Barneveld om tafel gezeten.
De voorzitter: U hebt nog drie minuten van uw totale spreektijd over.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dank u wel, voorzitter. Ik heb van die burgemeester de informatie gekregen dat hij nog een gat in zijn begroting had van 6 miljoen. Dat zijn grote getallen. Gaan we dat nu oplossen door bijvoorbeeld duidelijkheid te geven over het woonplaatsbeginsel? Hij tastte nog in het duister op dat punt.
Ik heb begrepen dat de landelijk werkende instellingen een overgangstermijn van twee jaar krijgen. Ik hoor daar graag een bevestiging van. Voorheen was het één jaar, dus dat zou winst zijn voor die instellingen.
Dan nog drie kleinere onderwerpen, althans klein in mijn tekst. Ik heb volgens mijn klokje nog twee minuten.
De voorzitter: Twee minuten van de totale spreektijd voor eerste en tweede termijn.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb negen minuten doorgekregen en dat werden er tien.
De voorzitter: Negen minuten voor eerste en tweede termijn. Dat heb ik ook aan het begin gezegd.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan ga ik snel afronden.
Ik heb nog een vraag over vechtscheidingen. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft daar aandacht voor gevraagd. Hij stelt een onderzoek in. Kan er straks met dat onderzoek ook een beleidsagenda komen, gezien de dramatische situaties waarin kinderen zich bevinden?
De burgemeester van Katwijk heeft gezegd dat hij het twee jaar gaat uitstellen. Kan de Staatssecretaris van zorg hier klip-en-klaar duidelijkheid geven dat dat niet het geval kan zijn, ook niet voor Katwijk?
Ten slotte de CJG's. De rol van de CJG's wordt vager en vager. Vandaar dat mijn fractie een zevenpuntenplan wil presenteren om die rol van de CJG's te verstevigen. Ik biedt dat plan aan aan de collega's en de Staatssecretaris.
Mevrouw Bergkamp (D66): Als het gaat om handhaving van de alcoholleeftijd zijn volgens mij de burgemeester en de gemeenteraad aan zet en niet de Staatssecretaris. Is de heer Voordewind dat met mij eens?
De heer Voordewind (ChristenUnie): De burgemeester gaat over de handhaving, maar wel de handhaving van de wet die wij hier met elkaar hebben afgesproken. Het congres van D66 is inmiddels ook voor een verhoging van de leeftijd van 16 naar 18 jaar. Die wet is breed in de Kamer aangenomen. Deze Staatssecretaris en ook wij dienen de burgemeesters aan de wet te houden. Het kan niet zo zijn dat één burgemeester in Nederland zegt: dat nemen we niet zo nauw de komende twee jaar. Dat is echt een knieval voor de horeca en dat heeft een sneeuwbaleffect op de andere burgemeesters. We hebben er jaren over gesproken. We moeten nu gaan voor de gezondheidswinst voor deze jongeren en we moeten niet twee jaar verloren laten gaan.
Mevrouw Bergkamp (D66): Hoor ik de heer Voordewind nu zeggen dat de handhaving van een gemeente uitgevoerd moet worden zoals wij dat als Kamer willen?
De heer Voordewind (ChristenUnie): De gemeenten moeten de wet handhaven. Zij mogen niet eigen wetten of eigen regels of uitzonderingen op die wet gaan maken, tenzij de Kamer daar toestemming voor verleent. Het is aan de burgemeesters om de wet te handhaven.
Bij de wijziging van de Drank- en Horecawet hebben we de burgemeesters allerlei aanscherpingmaatregelen aangereikt om dat te doen. Mevrouw Bergkamp kent die ook. Ik zou het zeer betreurenswaardig vinden als één burgemeester zegt: ik vind die handreikingen nog niet genoeg; ik ga de wet niet handhaven, stel dat uit en gedoog twee jaar. Dat moet onbestaanbaar zijn. Ik heb er volle vertrouwen in dat de Staatssecretaris dezelfde mening toegedaan is.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Onze kinderen zijn de toekomst. Daarom vroeg ik vorig jaar bij het wetgevingsoverleg de aandacht van het kabinet voor de doorwerking van het beleid op de kinderen. Vanzelfsprekend is die aandacht er als het gaat om jeugdzorg en jeugdbeleid. Maar zodra de woorden «kind» of «jeugd» niet in een wetsvoorstel of debattitel voorkomen, zijn kinderen al snel vergeten, terwijl het merendeel van het doorgevoerde beleid rechtstreeks doorwerkt op kinderen. Wij stelden daarom vorig jaar samen met D66 voor om een kinderrechtentoets te laten doen bij nieuw beleid dat kinderen raakt. De reactie van het kabinet was dat altijd al met hen rekening wordt gehouden en dat een dergelijke toets derhalve niet nodig zou zijn. Helaas blijkt dit toch tegen te vallen. Er wordt elke dag beleid voorgesteld of doorgevoerd waardoor kinderen geraakt worden, zonder dat gekeken wordt naar hun belangen.
Zo wil Staatssecretaris Klijnsma een samenwoonstraf invoeren voor huishoudens waarin zowel een ouder als een kind een uitkering krijgen en kunnen alleenstaande ouders gekort worden op hun bijstandsuitkering. Daardoor ontstaat extra armoede, waarvan ook kinderen de dupe worden. Het kabinet heeft het adolescentenstrafrecht verscherpt, waardoor meer kinderen in de cel belanden. Zo worden kinderen in asielprocedures binnen een asielvragende familie nauwelijks serieus genomen, terwijl kinderen eigen rechten hebben. Nederland scoort bedroevend slecht op de lijst van landen in de Europese Unie als het gaat om klimaatbeleid, terwijl onze kinderen straks opgescheept zitten met de gevolgen van de keuzes die wij op dit moment maken. Een op de negen kinderen in Nederland leeft in armoede. Dat aantal blijft toenemen. Het kabinet schuift de verantwoordelijkheid hiervoor naar de gemeenten. Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Het kan toch niet zo zijn dat wij als welvarend land niet de ruimte nemen om zorgvuldig te kijken naar de belangen van onze kinderen bij het beleid dat we maken? Wat GroenLinks betreft, moet het beleid niet alleen achteraf worden getoetst aan de rechten van het kind, zoals die zijn vastgelegd in het internationale Verdrag inzake de rechten van het kind, maar ook vooraf. Ik vraag daarom nogmaals of het kabinet bereid is om het beleid en wetsvoorstellen die van invloed zijn op kinderen door een onafhankelijk instituut, bijvoorbeeld de Kinderombudsman, vooraf te laten toetsen op de verhouding daarvan met het Verdrag inzake de rechten van het kind.
Onlangs is de Jeugdwet aangenomen. Tegelijk blijkt dat de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten nog niet overal in het land op schema ligt. Op de kaart van de transitiecommissie staat het licht bij veel regio's nog op oranje en in twee regio's zelfs op rood. Bij Nieuwsuur probeerde de Staatssecretaris het mooi weg te framen. Hij zei: wat is het toch fijn dat we al zo vroeg duidelijkheid hebben over wat er allemaal misgaat. Hij ging verder niet zozeer in op de grote problemen waar de transitie voor staat. Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat alle regio's tijdig afspraken kunnen maken met zorgaanbieders? Met een «we gaan met ze om de tafel» kan GroenLinks geen genoegen nemen.
Het eindrapport van de transitiecommissie is buitengewoon helder over de oorzaak van het probleem. Die is namelijk de onduidelijkheid die mede door het kabinet veroorzaakt wordt. Gemeenten hebben inzicht in het budget nodig om te weten welke afspraken ze kunnen maken met zorgaanbieders. Bovendien is volstrekt onduidelijk hoe hoog de frictiekosten zullen zijn en wie deze gaat betalen. Waarom is hier nog geen landelijk vangnet voor opgesteld? Iedereen weet dat een transitie van zo groot formaat gepaard gaat met frictiekosten. Dat hiervoor nog niets is geregeld, is echt onbehoorlijk bestuur. Dat moet de Staatssecretaris zich aanrekenen.
Gelet op de bezuiniging die al wordt doorgevoerd op het budget van gemeenten voor het inkopen van jeugdzorg, neemt GroenLinks aan dat het Rijk deze kosten voor zijn rekening zal nemen. Onder meer de Provinciale Staten van Zeeland hebben dat inmiddels al uitgesproken. Graag hoor ik van de Staatssecretaris wat het kabinet hiermee gaat doen. We willen nu helderheid, zowel over de frictiekosten als over het budget voor de gemeenten. Als die duidelijkheid er niet snel komt, loopt de transitie groot gevaar en kan de Staatssecretaris daar niemand anders dan zichzelf de schuld van geven. Ik kan mij aansluiten bij de woorden van mevrouw Kooiman over de zorgen over ontslagen en loondump.
Ik wil graag aandacht van de Staatssecretaris voor de positie van mishandelde kinderen na 1 januari 2015. Er zijn zorgen over de beschikbaarheid van jeugdhulp voor deze uiterst kwetsbare groep. De vraag is of gemeenten in staat zullen zijn om een zorgaanbod voor deze kinderen in te kopen dat is afgestemd op de vraag. Het gaat hier tenslotte om de meest spoedeisende vorm van jeugdhulp. Deelt de Staatssecretaris deze zorgen? Is hij bereid om bijvoorbeeld een waarborgfonds vanuit het Rijk op te zetten waarmee spoedeisende jeugdhulp kan worden ingekocht en waarvan de kosten uiteindelijk later op de gemeenten kunnen worden verhaald?
Ik heb eerder al aandacht gevraagd voor de medicalisering. Het is voor GroenLinks belangrijk dat we kinderen zo weinig mogelijk blootstellen aan medicijnen en de bijwerkingen daarvan. Er zijn signalen dat het gebruik van bepaalde medicijnen voor kinderen nog steeds toeneemt. Zo is in 2012 het gebruik van ADHD-medicijnen onder kinderen met 7% toegenomen. Kinderen moeten zo weinig mogelijk in hokjes van gedragsstoornissen en ziekten worden geplaatst. We moeten recht doen aan de unieke persoon die ieder kind is en hen zo veel mogelijk in hun waarde laten in plaats van ieder kind een label op te plakken en te vroeg een pot medicijnen voor te schrijven. Ik ben blij dat de Staatssecretaris in zijn brief van 13 februari 2013 heeft aangegeven, deze opvatting van GroenLinks te delen. In die brief geeft hij aan dat hij met onder andere de NVvP en het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie in gesprek is geweest over internationale data. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is? Ook hoor ik graag van hem wat de algemene stand van zaken is van zijn demedicaliseringsagenda.
De Kamer nam bij de behandeling van de Jeugdwet een amendement van mevrouw Ypma aan waarin bij uithuisplaatsing de expliciete voorkeur wordt gegeven aan opvang in gezinsverband. Een probleem is echter nog steeds het tekort aan pleeggezinnen. De Kinderombudsman geeft in de Kinderrechtenmonitor aan dat het ontbreken van toereikend beleid van de regering een probleem is. Kan de Staatssecretaris aangeven wat hij voornemens is te doen om het aantal pleeggezinnen te laten toenemen? En zijn daarvoor dan middelen gereserveerd?
Tot slot wil ik de aandacht van de Staatssecretaris vragen voor de wachtlijsten in de huidige jeugdzorg. De wachtlijsten in de geïndiceerde jeugdzorg zijn in het afgelopen jaar korter geworden, waarvoor complimenten. Het kan echter nog beter. Er zijn nog steeds gevallen, onder andere in de jeugd-ggz, waarin zorg niet aan het kind wordt verleend binnen de Treeknorm. Wat is de Staatssecretaris voornemens te ondernemen om de wachtlijsten verder terug te dringen? We moeten voorkomen dat kinderen die snel jeugdzorg nodig hebben, daarop moeten wachten doordat we als land te weinig geld hebben voor voldoende capaciteit binnen de hulpverlening.
Kortom, onze kinderen zijn de toekomst en we moeten er dus van zijn doordrongen dat de keuzes die we hier maken, van groot belang kunnen zijn voor hun opgroeiklimaat. Deze mooie maar zeer drukkende verantwoordelijkheid moeten we dan ook actief oppakken. Het is tijd om onze kinderen weer bovenaan op onze prioriteitenlijst te zetten.
De vergadering wordt van 11.59 uur tot 13.00 uur geschorst.
De voorzitter: Allereerst laat ik u weten dat er vanmiddag ten behoeve van de website van de Tweede Kamer, waarop mensen kunnen zien hoe de Kamer en de commissies werken, wordt gefilmd in deze zaal. Anders denken de leden en de bewindslieden wellicht: wat is er aan de hand? Als u er niet meer tegen kunt, geeft u maar een seintje.
We gaan nu verder met het WGO. Ik geef het woord aan Staatssecretaris Van Rijn voor zijn antwoord in eerste termijn.
Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Het is inderdaad goed dat wij regelmatig spreken over allerlei onderwerpen die met de jeugd, met de begroting en natuurlijk ook met de stelselwijziging te maken hebben. Ik weet niet precies wat dan de kwalificatie van het overleg moet zijn, of alles bij elkaar moet worden gebracht of er juist heel specifiek moet worden gesproken over een aantal onderwerpen, maar ik denk dat het goed is om aan de vooravond van de stelselwijziging regelmatig met elkaar te spreken over de voornemens, maar vooral ook over de voortgang. Het is namelijk belangrijk dat er niet alleen een stelselwijziging is, maar dat die ook goed wordt geïmplementeerd. Nog belangrijker is dat we daarmee een betere jeugdhulp en jeugdzorg krijgen.
Veel leden hebben aandacht gevraagd voor het rapport van de commissie-Geluk. Dat is terecht, want dat was de eerste stap om goed te monitoren in de transitieperiode. Daarvoor zijn de transitiearrangementen. We hebben kunnen constateren dat dit een heel belangrijke maatregel is geweest om het implementatieproces te versnellen. Er is heel veel focus geweest op de transitiearrangementen, omdat het ging om de continuïteit van zorg. Tijdens de verbouwing moet de verkoop immers doorgaan. We moeten ervoor zorgen dat zorg kan doorlopen waar dat aan de orde is. Ik denk dat het goed is om te bekijken wat we daar verder van kunnen leren. Ik kom daar zo nog op. Laten we echter ook bedenken dat de transitiearrangementen deel uitmaken van de hele stelselwijziging jeugd. Mevrouw Ypma heeft daar terecht op gewezen. De transitiearrangementen zijn een uitsnede van de totale stelselwijziging van de jeugdzorg en de wijze waarop we die gaan volgen. Ze zijn wel heel belangrijk geweest, en zijn dat nog steeds, om te bekijken of die afspraken de goede kant op gaan.
Ik roep graag heel kort in herinnering waarom we dit allemaal doen, omdat het belangrijk is om te weten waarop we moeten letten in het vervolgtraject. Ik denk dat we het erover eens zijn dat het de bedoeling is om de knelpunten in het huidige stelsel in het nieuwe stelsel te verhelpen. Er zijn versnipperde verantwoordelijkheden, de samenwerking rond gezinnen schiet tekort, de druk op gespecialiseerde zorg is te groot, er volgt te snel medicalisering en er is soms onder- en soms overbehandeling; ik kom daar nog op terug. Door de druk op de gespecialiseerde zorg stijgen bovendien de uitgaven. Daarom willen we een stelselwijziging. Ik benadruk echter dat die stelselwijziging natuurlijk geen doel op zich is. We voeren de bestuurlijke en financiële decentralisatie door omdat we de gewenste vernieuwing in de zorg willen realiseren.
Onder anderen mevrouw Ypma en mevrouw Bergkamp hebben terecht aandacht gevraagd voor de transformatiekant. We willen inderdaad meer preventie, we willen een positief opvoed- en opgroeiklimaat stimuleren, we willen zelfregie versterken en we willen beter aansluiten op de eigen talenten. Aan de vooravond van de stelselwijziging worden zo langzamerhand door de gemeenten al heel goede voorbeelden opgebouwd. Ik ben positief over wat er nu al gebeurt. In Brabant hebben gemeenten al de regie over het verlenen van de enkelvoudige zorg zonder indicatie op zich genomen. Veel gemeenten werken met sociale wijkteams of met jeugd- en gezinsteams. Uit de tussenevaluatie van de sociale wijkteams van Utrecht blijkt bijvoorbeeld dat cliënten zeer tevreden zijn over de geboden hulp, dat door de inzet van buurtteams zwaardere zorg wordt voorkomen en dat over het algemeen een positiever gevoel ontstaat bij de resultaten die worden bereikt.
Samen met de VNG ondersteunen we die goede voorbeelden op verschillende manieren, zodat die niet alleen aan de gemeenten of regio's ter kennis worden gebracht, maar eigenlijk aan het hele land. Op de website www.voordejeugd.nl zetten we die voorbeelden in de schijnwerpers. Ook zijn wij samen met de VNG en het veld een transformatieagenda aan het opstellen, die naar verwachting in december van dit jaar beschikbaar komt.
De bestaande kenniscentra ZonMw en het Nederlands Jeugdinstituut zijn betrokken bij de transformatieagenda. Zij zijn al een tijdje bezig om kennis over de transformatie te verkrijgen en te bundelen. We zijn dus heel druk met de transitie en het is heel goed om naar die regionale transitiearrangementen te kijken, maar het gaat natuurlijk om de transformatie. We zijn dan ook bezig om die langzaam maar zeker op de agenda te krijgen, mede aan de hand van de goede voorbeelden die er lokaal en regionaal al zijn.
Ik denk dat mevrouw Keijzer er terecht op wees dat een van de zorginhoudelijke kanten van de stelselwijziging is dat we geen over- of onderbehandeling willen. Beide komen nu voor. Soms komt een jeugdige te snel in het medische circuit, krijgt hij een medisch stempel en komt hij daar moeilijk weer vanaf. Daar zijn helaas heel schrijnende voorbeelden van. Maar laten we ook de andere kant bekijken. Soms wordt er onvoldoende aan de voorkant erkend dat er een psychisch probleem is waardoor er heel snel ggz-zorg nodig is om erger te voorkomen. Juist door beide punten aan de voorkant te zetten, zijn we beter in staat om vroeger aan de voorkant de hulp te bieden die nodig is; niet te veel als het niet nodig is en niet te weinig als het wel noodzakelijk is. We werken aan een betere coördinatie, aan één gezin, één plan en één regisseur. Het voorbeeld van de tien hulpverleners komt steeds terug. Van de week zeiden enkele praktijkmensen – en daar schrok ik van – dat die 10 nog veel te optimistisch was, want het zijn er soms wel 30. Dat betekent dat we hier een grote slag te maken hebben.
Het is mij een lief ding waard en het is een belangrijke inzet in het systeem om de professionals meer ruimte en erkenning te geven. Zij zetten zich inderdaad dagelijks met hart en ziel in voor hun werk, zoals verschillende Kamerleden ook opmerkten. Zij verdienen onze complimenten. Ik heb het al vaak tegen ze gezegd: jullie hebben moeilijker werk dan ik. Zij moeten namelijk dagelijks beoordelen waar de grens ligt tussen beschermen, behandelen en begeleiden. Dat is moeilijk vanwege de tijd, de kinderen en de ouders. Als professionals meer ruimte krijgen voor hun professionele oordeel en meer erkenning krijgen voor dat moeilijke werk, dan zullen er ongetwijfeld nog steeds soms fouten worden gemaakt, maar dan zijn we wel dichter bij wat de professional kan beoordelen.
We hebben rondom de stelselwijziging inmiddels een aantal belangrijke stappen gezet. Vorig jaar sprak ik, ook rond deze tijd en ook in een wetgevingsoverleg, voor het eerst met de Kamer over de jeugd. Er lag toen een wetsvoorstel waarop veel kritiek was gekomen in de consultatie. Sinds vorig jaar hebben we heel veel stappen gezet met elkaar. Het wetsvoorstel is flink aangepast, zeker ook op aandringen van de Kamer. Er is een betere balans tussen landelijke kwaliteitseisen en gemeentelijke beleidsvrijheid. Dankzij een spoedadvies van de Raad van State hebben we het wetsvoorstel volgens planning voor 1 juli bij de Kamer kunnen indienen. Voor het herfstreces hebben we het wetsvoorstel intensief besproken. Ik realiseer me best dat daar heel veel druk op is gezet en dat dit niet altijd even leuk was – het was wel leuk om de wet te bespreken natuurlijk – en ik ben de Kamer zeer erkentelijk dat zij dit heeft behandeld en dat de Jeugdwet uiteindelijk met brede steun is aanvaard. Het is denk ik heel belangrijk, ook voor de regio's en de gemeenten, dat het landelijke kader nu gewoon bekend is en iedereen in het spoor van de parlementaire behandeling die nog komt, weet dat het redelijk duidelijk is. Ik ben er blij mee dat ook de SP zei dat er «helaas» vertraging dreigt in de Eerste Kamer. Ik ben blij dat mevrouw Kooiman nu ook op snelheid aandringt. Er is mij gevraagd of ik het nog haalbaar vind om de wet ingevoerd te krijgen als de Eerste Kamer in januari aan de behandeling begint. Dat acht ik haalbaar. De Eerste Kamer heeft aangegeven in januari met de behandeling te kunnen beginnen. Ik denk dat dit, gegeven de duidelijkheid die er nu al is over de wet, voldoende basis biedt om de wet ook voor het veld op tijd voor elkaar te krijgen. We wachten uiteraard de zorgvuldige en hopelijk snelle behandeling in de Eerste Kamer af.
Er is veel gesproken over de transitie en de transitiearrangementen. We hebben een transitieplan gemaakt en in oktober heeft de Kamer daarvan een actuele versie ontvangen. Om de doelen te halen – continuïteit van infrastructuur en zorg, beperking van frictiekosten – hebben de regio's met de financiers en zorgaanbieders afspraken gemaakt in de vorm van de transitiearrangementen.
Ik denk niet dat het een tekst is in de zin van «met blijdschap geven wij kennis van alle transitiearrangementen» – ik parafraseer mevrouw Keijzer – maar eigenlijk is dat toch wel waar. Er is namelijk door alle regio's samen met financiers en zorgaanbieders een enorme inspanning geleverd om die transitiearrangementen voor elkaar te krijgen. Zoals de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) ook constateerde, is daarmee echt een ongelooflijke versnelling van de hele aanpak bewerkstelligd. Her en der is echt sprake van een huzarenstukje. Ik ben het er zeer mee eens dat wij nog lang niet klaar zijn. Er is al gevraagd hoe je kunt zorgen voor continuïteit van zorg, continuïteit van infrastructuur en beperking van frictiekosten en welke afspraken je daarvoor moet maken. Ik denk dan ook dat het goed is dat een belangrijke versnelling is gerealiseerd. Straks ga ik nog wel in op de vraag hoe wij dat nu precies verder vorm zouden moeten geven.
Er is veel gesproken over de helderheid van de budgetten en daar zijn ook een aantal vragen over gesteld. Misschien is het goed om toch nog eens heel precies te zeggen wat we al eerder met alle gemeenten en provincies hebben afgesproken over het proces naar helderheid van de budgetten. Deze stap is gezet in drieën; de duidelijkheid over de budgetten komt steeds in drieën. In mei 2013 is een indicatieve stand berekend van de budgetten. Die zijn verdeeld over de gemeenten op basis van de voorlopige realisatiecijfers over 2010 en 2011. Dat was zo afgesproken. In mei 2014 wordt de definitieve hoogte van de budgetten voor 2015 berekend op basis van de realisatie in 2012. In mei 2014 maken we ook de eerste stap naar het objectieve verdeelmodel, dat moet gaan werken voor het budget voor 2016.
Over de eerste indicatie, die van mei 2013, werd nog veel gediscussieerd: kloppen die budgetten nu wel, hoe zit het precies? Mede op aandrang van deze Kamer hebben wij daarom gezegd dat wij daarover in december nadere duidelijkheid zouden geven. Daarmee lopen wij dus vooruit op de realisatiecijfers over 2012, die in mei 2014 worden gegeven. Dat gaan wij doen. Daar komen natuurlijk een aantal punten uit naar voren die al eerder zijn gesignaleerd. Ik heb al gezegd dat het budget voor de jeugd-ggz met 20% is verhoogd. Dat heeft te maken met het feit dat het budget voor de medebehandeling van de ouders in een andere post van de AWBZ zat en eigenlijk naar de ggz moest worden overgeheveld. Er zijn echter ook andere zaken niet helder.
De verschillen tussen het landelijke budget dat wordt uitgedeeld en het budget dat aanbieders zeggen te hebben, hoeven niet altijd in het nadeel van het Rijk uit te vallen. Een aanbieder van gehandicaptenzorg heeft bijvoorbeeld alle verstandelijk gehandicapten die intramurale zorg ontvangen, meegerekend. Dat is weliswaar zorg die wordt verleend aan zwaar gehandicapte kinderen, maar zij vallen straks onder de Wet langdurige zorg. Een aanbieder heeft bijvoorbeeld voor het komende jaar gerekend met een groeipercentage van 7,5. Dat sluit niet helemaal aan bij de akkoorden die daarover zijn gesloten. In een ander voorbeeld gaat een aanbieder van jeugd-ggz niet uit van het daadwerkelijk afgerekende budget maar van het totaalbedrag aan gedeclareerde dbc's. Aanbieders kunnen ook zijn uitgegaan van het maximumtarief dat nu wordt gehanteerd, en niet van het tarief waarmee daadwerkelijk is afgerekend. Dat zijn allemaal onduidelijkheden en knelpunten en soms is daarbij misschien sprake van onderhandelingen. Dat is niet erg.
Ik denk dat het goed is om te zeggen dat alle budgetten die uitgegeven worden aan jeugdhulp – begroting, Zorgverzekeringswet, AWBZ – gewoon overgaan naar de gemeenten. Na de overheveling is het Rijk schoon: er blijft niets hangen. Alles wat wordt uitgegeven aan jeugdzorg en jeugdhulp, wordt overgeheveld. Dat betekent dat dit wordt verdeeld. Ik ga ervan uit dat dit voldoende helderheid biedt. In december geven wij een tussenoverzicht, voorafgaand aan de meicirculaire. Ik ga ervan uit dat dit voor heel veel gemeenten en regio's een verklaring biedt voor de verschillen. Zijn dan alle verschillen opgelost? Vast niet. Ik noemde net een paar verschillen die kunnen optreden. Om die reden zullen wij de Rekenkamer dan ook vragen om het budget voor mei 2014 nog eens te bekijken.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De Staatssecretaris zegt dat in december niet alle verschillen zullen zijn opgelost. Daar wil hij de Rekenkamer in 2014 naar laten kijken. Afgelopen week hebben wij juist van de transitiecommissie gehoord dat in december eigenlijk alles rond moet zijn. Toen hebben wij de heer Geluk gevraagd welke afwijkingen hij nog in mei verwachtte. Het is immers lastig om met de zorgaanbieders afspraken te maken als de verschillen echt procenten bedragen. Hij zei toen te voorzien dat dit geen procent hoeft te zijn.
Ik hoor nu toch een iets ander geluid van de Staatssecretaris. Ik hoop dat hij dat ontkent, want ik hoor wel ongeruste geluiden uit Barneveld et cetera, met name over het woonplaatsbeginsel. Ik hoop dat de Staatssecretaris kan garanderen dat de inzet is dat de budgetten voor de regio's eind december duidelijk zijn.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik zeg het nog even precies. Het is nog steeds in drieën, dus eerst een indicatie in mei 2014 in plaats van de realisatie 2012. Ik kan de realisatie 2012 niet eerder geven dan in mei 2014. Dat hadden we ook zo afgesproken. Op mijn verzoek, en overigens ook op verzoek van de Kamer, hebben we besloten om in december een nadere update te geven van de budgetten, omdat er veel verschillen in zitten. Dat gaan we dus ook doen. Ik ga ervan uit dat deze updates voldoende duidelijkheid geven over de budgetten, zoals tot dusver historisch beschikbaar. Dat zal in mei 2014 in plaats van de realisatie natuurlijk wat anders zijn, maar ik ga ervan uit dat het niet heel erg afwijkend zal zijn. Daarover heb ik geen signalen gekregen. Ik wijs er wel op dat er nog steeds verschil kan zitten in de budgetten die er volgens de aanbieders zijn en datgene wat daadwerkelijk kan worden uitgedeeld. Daarom zei ik met nadruk dat wij alles zullen verdelen. Alles wat er nu aan de rijkskant wordt uitgegeven aan jeugd en jeugdhulp, zullen we verdelen over de gemeenten. Vervolgens moet dat in een inkoopproces worden verdeeld over de aanbieders, met alle afspraken die daarbij horen. Ik denk dus dat wij in december maximale duidelijkheid kunnen bieden over de stand van zaken. De zorgaanbieders, alsmede de regio's, zullen er belang bij hebben dat dit in mei 2014 nog een keer wordt bekeken aan de hand van de realisatiecijfers. Die zullen uiteraard niet al te zeer meer daarvan afwijken.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De spanning zit natuurlijk in de laatste zin: die zullen niet meer al te veel daarvan afwijken. De regio's moeten natuurlijk wel in januari, februari afspraken maken met de zorgaanbieders. Hoe zit het nu met het woonplaatsbeginsel? Dat werd mij ook aangereikt door een van de regio's. Er zijn jongeren die in een bepaalde plaats zijn ingeschreven en voor langdurige zorg worden overgeplaatst naar een andere regio. Die andere regio ontvangt de gelden echter niet, want de jongere staat nog ingeschreven in de plaats van herkomst. Hoe kunnen we hierin duidelijkheid scheppen voor de regio's?
Staatssecretaris Van Rijn: Ik zeg het even uit het hoofd, want ik geloof dat dit in het wetsvoorstel nog op het laatst veranderd is. We hebben gezegd dat moet worden afgerekend op de plek waar de jongere daadwerkelijk verblijft. Dat zullen we meenemen in het rondje dat we in december nog gaan maken. We geven dan duidelijkheid over de budgetten. We zullen overigens alle regio's bezoeken om te vragen of men nog verschillen constateert, zodat we die verschillen ook kunnen verklaren. Dit zou er eentje kunnen zijn, dus die nemen we daarin mee. We hopen dan in ieder geval duidelijkheid te hebben over de verschillen die er dan nog zijn, dus over de aard en de oorzaak van de verschillen en de reden daarvoor. Nogmaals, wij zullen alles verdelen wat we hebben. Dat laten we overigens ook controleren.
Mevrouw Bergkamp (D66): Soms hoor je een verhaal en dan denk je: ja, het klinkt alleszins redelijk ...
Staatssecretaris Van Rijn: Dank u, voorzitter!
Mevrouw Bergkamp (D66): ... maar toch klopt er iets niet. In het rapport van de transitiecommissie wordt toch heel duidelijk aangegeven dat dit de showstopper is. Ik kan het gemak waarmee de Staatssecretaris zegt voor maximale duidelijkheid te zullen zorgen, niet rijmen met het zeer kritische rapport van de transitiecommissie, dat helemaal in het teken staat van dit onderwerp. Met andere woorden, alle oranje lampjes kunnen weer op groen gaan als het Rijk maar duidelijkheid biedt. Nu hoop ik oprecht dat de maximale duidelijkheid waarover de Staatssecretaris spreekt er ook komt, maar wie gaat dat nu beoordelen? Is dat de transitiecommissie of de Staatssecretaris zelf?
Staatssecretaris Van Rijn: Ik kom nog te spreken over de wijze waarop we precies aankijken tegen de beoordeling van de transitiecommissie. Ik denk dat het goed is om een paar ankerpunten vast te houden. Alles wat we nu uitgeven aan jeugdzorg, verdelen we over de gemeenten. Daarover kan geen misverstand bestaan. Kan dat iets anders zijn dan datgene waarmee je had gerekend of waarop je had gehoopt? Dat zou kunnen. Ik ben bereid om bij alle regio's te kijken of er dergelijke punten zijn. Laten we echter wel wezen: daar spelen allerlei zaken zoals prognoses die je zelf hebt gedaan of iets waarop je had gerekend maar wat toch anders is verdeeld. Het is straks natuurlijk ook gewoon een inkoopproces van de gemeenten en de regio's zelf, die met de aanbieders aan tafel gaan en van ons al het budget krijgen. Wij zullen bekijken of er dan nog verschillen zijn. Ik denk dat dit zal meevallen, temeer omdat er een substantieel bedrag meegaat voor de jeugd-ggz en voor ouders die worden behandeld. Het bedrag dat wordt verdeeld, gaat van 700 miljoen naar 850 miljoen.
Ik denk dus dat heel van de geconstateerde verschillen daarmee waarschijnlijk zijn opgelost. We gaan het heel precies bekijken per regio. We willen per regio een beeld hebben van de verdeling en de wijze waarop een en ander tot stand zal komen. We zullen vragen of men nog verschillen ziet, of men ze nog snapt en of ze uitlegbaar zijn, opdat we in december ultieme duidelijkheid hebben.
Mevrouw Bergkamp (D66): Dat is heel mooi. We streven naar ultieme duidelijkheid. Dat staat ook in het rapport van de transitiecommissie. De vraag wie dan beoordeelt, is echter nog niet beantwoord. Er staat een duidelijke deadline in het rapport: 1 december. Het is de showstopper. Het lijkt mij dat we die vraag alleen maar kunnen beantwoorden door een onafhankelijke organisatie als de transitiecommissie. Ik sluit mij even aan bij de opmerking van de heer Voordewind. Er bestaat heel veel onduidelijkheid over het woonplaatsbeginsel. Ik was afgelopen weekend in Drenthe. Daar bleek dat het gaat over miljoenen verschil. We hebben inderdaad een afspraak gemaakt over duurzaam verblijf, maar wat is dat dan? Hoe zit het als iemand weer terugkeert? Er is heel veel onduidelijkheid over. Ik vraag de Staatssecretaris om daar gericht nader onderzoek naar te doen.
Staatssecretaris Van Rijn: Daar ben ik het mee eens. We gaan dit ook doen. De hoofdregel is dat de gezagsdrager van de jeugdige verantwoordelijk is. In verreweg de meeste gevallen zijn dat de ouders. In bepaalde gevallen is er een uitzondering gemaakt, bijvoorbeeld als een gecertificeerde instelling de voogdij heeft. Dan is de gemeente verantwoordelijk voor waar de jeugdige verblijft. In dat geval zal de jeugdige meestal niet meer terugkeren naar de ouders. Dan moet je het dus anders berekenen. Die gemeente kan het beste beoordelen hoe het zit en wat er nodig is om die jeugdige de nodige hulp te geven. Ik wil echter graag toezeggen dat ik bij de verdeling van de middelen over de gemeenten met name naar dit punt zal kijken. Ik zal bezien of dit tot nadere onduidelijkheid leidt bij de gemeenten. Het kan er immers toe leiden dat wordt gezegd: ik moet betalen voor iets wat ik niet wist. Er kan echter ook worden gezegd: ik heb er geen geld voor, terwijl de jeugdige wel in mijn gemeente verblijft. Dat gaan we nog heel precies met de gemeenten bekijken en bespreken.
Mevrouw Kooiman (SP): De Staatssecretaris zegt dat er wordt gestreefd naar maximale duidelijkheid in december, maar ik vind het een nogal vaag begrip. Wat nou als de Staatssecretaris in december tegen een gemeente zegt dat ze een bepaald budget krijgt, terwijl het uiteindelijk veel minder blijkt te zijn? Dan heeft zo'n gemeenten wel afspraken gemaakt met jeugdzorginstellingen en een aantal zorgtrajecten ingekocht.
In de meicirculaire komt pas de definitieve berekening. Daarna is er nog een onderzoek van de Rekenkamer. Wanneer hebben we hier in de Kamer daadwerkelijk de definitieve cijfers?
Staatssecretaris Van Rijn: Het gaat zoals het altijd gaat. Er is een begroting. Op basis daarvan wordt het geld verdeeld. Vervolgens gaan alle gemeenten zorg inkopen. Dan kan de Tweede Kamer bij de begrotingsbehandeling zeggen dat er meer of minder geld naartoe moet of dat het anders moet. Dat leidt tot een aanpassing van de contracteerruimte. Zo doen we het eigenlijk altijd, en nu dus ook. De enige moeilijkheid hierbij is het volgende. Nu moeten uit alle hoeken en gaten die budgetten komen. Het gaat hierbij om de provinciale budgetten, de budgetten die op de begroting van VWS stonden, de budgetten die op de begroting van V en J stonden, de budgetten voor JeugdzorgPlus. Uit alle hoeken en gaten wordt dus budget verzameld en vervolgens verdeeld. Daarom is het zo belangrijk om duidelijk te maken dat daar niks achterblijft. Daar gaat de Rekenkamer bijvoorbeeld naar kijken. Zij beziet of alles goed is opgeteld en of alles goed is verdeeld over de gemeenten. Daar kan het misverstand dus niet in zitten. Het is wel mogelijk dat op lokaal niveau een aanbieder dacht dat hij veel meer of veel minder kreeg. Daar moet je dan naar kijken, maar het proces wordt als volgt geborgd. Op basis van de realisatiecijfers worden de budgetten verdeeld. Er wordt bekeken of dat klopt. Vervolgens wordt per regio bekeken of er nog dingen in zitten die verklaard moeten worden.
Mevrouw Kooiman (SP): Maar we hebben natuurlijk niet ieder jaar te maken met een nieuwe Jeugdwet en een nieuwe verdeelsleutel. Die verdeelsleutel wordt namelijk opnieuw gemaakt en daar kijkt de Rekenkamer pas in mei naar. We hebben dus in december nog steeds geen definitieve duidelijkheid over de budgetten voor de gemeenten. De Staatssecretaris zegt dat hij streeft naar maximale duidelijkheid. Maar welke maximale duidelijkheid kan hij bieden? Hoeveel mag er straks worden afgeweken van de budgetten die hij over de gemeenten zal verdelen?
Staatssecretaris Van Rijn: De crux is nu juist dat we alle beschikbare middelen, middelen die we uit alle bronnen moeten verzamelen, aan de gemeenten zullen verdelen op basis van het historische budget. Het gaat hierbij dus om datgene wat gemeenten nu al uitgeven aan jeugdhulp en jeugdzorg. Bij deze budgetverdeling dienen we te berekenen hoeveel geld er nu in de gemeenten wordt uitgegeven.
Dat kunnen wij redelijk goed controleren, maar het is nog wat anders dan de objectieve verdeling waarvan wij en de gemeenten zeggen: in 2016 willen wij het niet op basis van de historische budgetten doen, maar op basis van de objectieve gemeentelijke behoefte. Daar hebben de gemeenten natuurlijk ook op aangedrongen. Ik voorspel dat wij in 2015 en 2016 veel discussie zullen krijgen over het historische budget, het objectieve verdeelmodel en de manier waarop wij van A naar B komen. Dat zal zo blijven. Overigens gebeurt dit bij elke decentralisatie. Er zijn echt een paar ankerpunten. Het eerste is dat wij alles verdelen wat wij uit alle hoeken en gaten verzamelen. Dan hebben de gemeenten duidelijkheid over hun historische budget. Als ze denken dat er verschillen zijn, moeten wij het daar vooral over hebben en moeten wij het allemaal kunnen verklaren. Dat doen wij op basis van de meest recente realisatiecijfers. Dat lijkt mij de duidelijkheid die wij kunnen geven op basis waarvan de gemeenten hun inkoopbeleid kunnen voorbereiden.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik dank de Staatssecretaris voor deze toelichting. Begin december moeten die verschillenanalyse en die update beschikbaar zijn. Kan de Staatssecretaris al wat meer zeggen over wanneer wij die stukken kunnen verwachten? Het lijkt mij belangrijk om die informatie hier met elkaar te delen.
Ook over de kinderen die in de AWBZ blijven, is er een hoop onduidelijkheid. Wil de Staatssecretaris ook voor de desbetreffende partijen, vooral de mensen die werken met jeugd met een beperking, zeggen wanneer die duidelijkheid er is? Welke kinderen gaan wel en niet over? Dat moet scherp geknipt zijn.
Staatssecretaris Van Rijn: Het lijkt mij goed om dit punt mee te nemen in de definitieve verdeling. Ik ga ervan uit dat dat half december het geval zal kunnen zijn.
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik vind de Staatssecretaris zeer helder. Alle versnipperde budgetten komen bij elkaar en alles gaat richting de gemeenten. Mijn zorg zit aan de andere kant van het verhaal, namelijk daar waar aanbieders op dit moment nog te hoog inschatten. De Staatssecretaris gaf net een aantal voorbeelden: een maximumtarief in plaats van het werkelijke tarief, en totaalbedragen in plaats van werkelijk betaalde bedragen. Hoe zorgen wij ervoor dat de aanbieders op de juiste manier inschatten en meewerken? Mevrouw Bergkamp heeft gelijk: die budgetten moeten helemaal helder zijn om tussen gemeenten en aanbieders goede afspraken te kunnen maken.
Staatssecretaris Van Rijn: Ja, en soms is ook sprake van een onderhandelingssituatie. De situatie rond de historische budgetten, waar ze voor bedoeld waren en hoe het tot nu toe in de gemeente is neergeslagen, gaan wij half december per gemeente duidelijk maken. Als regio's of aanbieders, of regio's én aanbieders aangeven dat er nog verschillen zijn, dan gaan wij met ze praten, allemaal. Die verschillenanalyse, als die er zou zijn, moet volstrekt helder zijn. Het moet duidelijk zijn wat waardoor veroorzaakt is.
Mevrouw Keijzer (CDA): De transitiecommissie noemt de onduidelijkheid over het macrobudget in 2015 een showstopper. In de aangenomen motie van mijn hand wordt gevraagd om eind december duidelijkheid te geven. Die motie gaat eigenlijk over de aanpassing van het indicatieve budget bij de meicirculaire van 2013. De motie gaat ook over het duidelijk maken van de oorzaak van de verschillen tussen de cijfers van de gemeentes en het macrobudget. Denkt de Staatssecretaris dat hij eind dit jaar deze duidelijkheid kan verschaffen en dat dat voldoende informatie voor de gemeentes is om al die transitiearrangementen die nu op oranje staan, naar groen over te zetten? Daar gaat het volgens mij om. Als op die vraag het antwoord ja is, kunnen er afspraken gemaakt worden die uiteindelijk het doel bereiken, namelijk zorgcontinuïteit en het voorkomen van onnodige frictiekosten.
Staatssecretaris Van Rijn: Mevrouw Keijzer heeft precies mijn doel verwoord. Wij zijn erop gericht om in december duidelijkheid over de budgetten te verstrekken, zodat gemeenten weten waar zij aan toe zijn en die afspraken kunnen maken. Voor de gemeenten en de regio's is er natuurlijk vrijheid om die afspraken te maken. Het doel van de transitiearrangementen is tweeledig. Enerzijds gaat het om helderheid over de budgetten. Anderzijds moeten wij bekijken of de regio's voldoende afspraken hebben gemaakt om die zorgcontinuïteit of die continuïteit van infrastructuur te kunnen bieden.
Het is dus niet alleen een «budgetduidelijkheidsvraagstuk», aangezien het ook om de vraag gaat wat er in de plannen mee is gedaan of zal worden gedaan. Dat is het dubbele dat steeds weer in de transitiecommissie aan de orde komt.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ik constateer dat het antwoord op mijn vraag ja is: die duidelijkheid kan worden gegeven en kan leiden tot transitiearrangementen. Als de gemeenten dat niet doen, dan is het natuurlijk wel aan de Staatssecretaris om te voorkomen dat kinderen tussen wal en schip vallen.
Staatssecretaris Van Rijn: Zeker. Daarvoor heeft de Kamer mij in de Jeugdwet ook een aantal instrumenten gegeven. Als de Jeugdwet van kracht is geworden, kan ik inderdaad zo nodig op basis van die wet ingrijpen.
Voorzitter. Ik handel eerst een paar onderwerpen af die te maken hebben met de transitiearrangementen. Daarna ga ik in op de vraag hoe we een en ander moeten beoordelen.
Mevrouw Kooiman vroeg of de persoonsgebonden budgetten mee zijn genomen in het budget. Het antwoord is ja. In het budget zit voor 506 miljoen aan persoonsgebonden budgetten.
Ik heb het initiatief genomen om gemeenten en zorgverzekeraars aan tafel te krijgen voor overleg over de afspraken die voor de inkooprol moeten worden gemaakt. Inmiddels hebben Zorgverzekeraars Nederland en de VNG afgesproken dat de zorgverzekeraars nog een tijdje de zorg zullen inkopen. De VNG heeft Zorgverzekeraars Nederland laten weten dat men bereid is om dat gedurende een periode van drie jaar te doen. Men werkt de randvoorwaarden hiervoor uit. Met welk mandaat geven de gemeenten de zorgverzekeraars de opdracht om dat te doen? Mevrouw Ypma wees er met die vraag terecht op dat het geld naar de gemeenten gaat en dat zij dan ook verantwoordelijk zijn. Het is met andere woorden een opdrachtgever/opdrachtnemer-relatie. Ik verwacht dat de gesprekken tussen de VNG en Zorgverzekeraars Nederland in januari 2014 afgerond kunnen worden. We zijn nu bezig om met elkaar die nadere duiding te geven.
Mevrouw Ypma (PvdA): Het is mooi dat Zorgverzekeraars Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten hierover met elkaar in gesprek zijn. Is er echter nog wel ruimte voor verschillen tussen gemeenten? Er zijn gemeenten die zeggen dat ze het zelf kunnen. Soms nemen gemeenten zelfs taken over van de zorgverzekeraar. Er zijn echter ook gemeenten die expertise nodig hebben en daarom de zorgverzekeraars vragen om mensen bij de gemeente te detacheren. Ten slotte zijn er gemeenten die de verantwoordelijkheid bij de zorgverzekeraar neerleggen, ook al beschikken zij over het opdrachtgeverschap. En bij al die verschillen komt ook nog eens dat sommige gemeenten afspraken maken voor een jaar en anderen voor twee of drie jaar. Het is mijn vurige wens dat er ruimte komt voor verschil, want daardoor kunnen gemeenten maatwerk krijgen. Komt die ruimte er?
Staatssecretaris Van Rijn: Dat is een beetje moeilijk, niet omdat het principieel onmogelijk is, maar omdat zowel de gemeenten als de zorgverzekeraars moeten weten waar ze aan toe zijn als ze afspraken maken over hoe het de komende periode zal lopen en hoe dingen zullen landen. Daarom is besloten om het gedurende een periode van drie jaar op deze manier te doen en om alleen voor die periode afspraken met elkaar te maken over hoe het moet lopen. Als de ene groep gemeenten zegt dit niet te willen en de andere dat men het wel of maar half wil, dan kan mevrouw Ypma zich vast voorstellen hoe lastig het is om afspraken te maken.
De VNG heeft tegen Zorgverzekeraars Nederland gezegd hoe men het wil doen. Vervolgens is men met elkaar om de tafel gegaan om in het kader van de opdrachtgever/opdrachtnemer-relatie afspraken te maken over de inkoopvoorwaarden. In dat gesprek kan men ook de randvoorwaarden regelen en bespreken hoeveel vrijheid er is om zaken op een praktische manier te regelen. Ik heb goede hoop dat het gaat lukken, want in het laatste bestuurlijke overleg hebben beide partijen tegen elkaar gezegd te verwachten dat ze eruit zullen komen. Ik wacht dat rustig af. In januari krijg ik de eerste resultaten te zien en dan kunnen deze partijen mij ook aangeven of het wel of niet goed is geland. Dan kunnen we ook bezien of het tot tevredenheid van beide partijen is gegaan.
Mevrouw Ypma (PvdA): Wordt dat een eenheidsworst of is er ruimte voor verschil?
Staatssecretaris Van Rijn: Ik laat dat aan deze partijen over. Het is een goede zaak dat er afspraken zijn gemaakt, want die afspraken zijn essentieel voor een zachte landing. In het veld leefden de nodige zorgen over hoe dat zou gaan. Is er voldoende kennisoverdracht? Hoe gaat het in de overgangsperiode? Het is goed dat beide partijen, zowel de VNG als Zorgverzekeraars Nederland, de verantwoordelijkheid hebben genomen voor die zachte landing. Laat ze dan ook samen afspraken over de randvoorwaarden en over de mate van vrijheid voor de gemeenten. Dat lijkt mij een gezonde manier van doen.
Mevrouw Bergkamp (D66): Hier ben ik absoluut niet blij mee. Ik vind dat de Staatssecretaris moet bekijken hoe het debat over de Jeugdwet is verlopen. De jeugd-ggz was voor ons een lastig onderwerp, maar in het overleg werd heel duidelijk gemaakt dat er een transformatie moest plaatsvinden. Dat is het doel, gemeenten moeten daarvoor de ruimte krijgen en daar moet men ook jeugd-ggz onderbrengen. Als ik echter het verhaal van de Staatssecretaris hoor, lijkt het erop dat gemeenten drie jaar vastzitten aan een inkooprelatie tussen zorgverzekeraars en gemeenten. Dat betekent dat er drie jaar niet getransformeerd kan worden. Ik vind dat gemeenten de beleidsvrijheid moeten hebben om te kunnen kiezen. De Staatssecretaris moet dus niet afwachten en zeggen: ik zie wel wat er gebeurt. De beleidsvrijheid voor gemeentes moet vooropstaan, of zij het nou drie jaar, twee jaar of één jaar willen doen. De transformatie moet centraal staan, maar niet alle bestuurlijke afspraken waar gemeentes vervolgens aan vastzitten.
Staatssecretaris Van Rijn: Laat er geen misverstand over bestaan dat de gemeenten verantwoordelijk worden voor het budget en het beleid. Er kan mandaat worden gegeven voor de inkoop, maar dan volgens het beleid dat de gemeenten willen. Dan maakt het in feite niet uit hoe er ingekocht wordt, net zoals de huidige situatie geen eenheidsworst is en de verzekeraars op dezelfde manier inkopen. Het budget en het beleid gaan naar de gemeenten. Voor een zachte landing van kennis en kunde over inkoop hebben wij afgesproken dat zorgverzekeraars voor een periode van drie jaar de opdracht van gemeenten krijgen om zorg in te kopen, maar uiteraard onder het beleid dat de gemeenten vaststellen.
Mevrouw Bergkamp (D66): Dat verhaal klopt gewoon niet als de Staatssecretaris zegt dat er een inkooprelatie moet zijn van drie jaar. Dat betekent dat alle gemeentes eraan vastzitten. Gelet op de discussie over de transformatie van de jeugd-ggz, de beleidsvrijheid, vind ik dat eigenlijk een afspraak die niet kan. Ik zal daarom wellicht een motie indienen om te bekijken of deze Kamer gemeenten beleidsvrijheid wil geven in plaats van dat op bestuurlijk niveau allerlei zaken worden afgesproken waarbij gemeenten weer geen beleidsvrijheid hebben.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik zeg heel specifiek dat er beleidsvrijheid is. Die beleidsvrijheid kan inhouden dat een gemeente bepaalt wat de reikwijdte van de inkoopopdracht is. De inkoop betreft de financiering, de bekostiging, van de zorg die je wilt. De gemeente bepaalt wat zij wil. Vervolgens zorgt de inkoper ervoor dat er wordt ingekocht. Die kan bij veel instellingen, bij weinig instellingen, bij alle instellingen of bij een beperkt aantal instellingen inkopen. Dat is nu juist de essentie. De zorg was of gemeenten, als zij die verantwoordelijkheid krijgen, voldoende tijd hebben om ervaring op te doen met de inkoopkennis met dbc's, welke zorg er precies is en welke kwaliteiten je nodig hebt bij zorginkoop. Het gaat erom hoe je dat op een goede manier kunt overdragen. Daarom heeft de VNG schriftelijk aan de zorgverzekeraars laten weten het een goed idee te vinden dat de zorginkoop in opdracht van gemeenten een goede landing krijgt. Dat zegt echter niets over het beleid of de budgetverantwoordelijkheid. Ik denk dat Zorgverzekeraars Nederland en de VNG een stevig gesprek zullen voeren over de opdracht die de VNG namens de gemeenten aan zorgverzekeraars meegeeft om voor hen zorg in te kopen die hun goeddunkt. Er kan dus geen misverstand over bestaan dat de beleidsvrijheid en de financiering losstaan; de gemeenten zijn verantwoordelijkheid voor het beleid en het budget.
Voorzitter. Welke stappen moeten we nog zetten? Ik zei net al dat de regionale transitiearrangementen buitengewoon waardevol zijn gebleken voor een zachte landing van de transitie in de regio's. Dat laat het rapport van de transitiecommissie ook zien. Het is heel belangrijk dat gemeenten verdergaan met het transitieproces en het spoorboekje van afspraken in de regionale transitiearrangementen gaan uitvoeren. Mevrouw Ypma wees daar ook op. Zij moeten een beleidsplan maken en de concrete inrichting van het inkoopproces regelen. Het is nu, om de woorden van mevrouw Ypma te parafraseren, een gemeentelijke verantwoordelijkheid, ook die van gemeenteraden, om de plannen op te stellen en die tot concrete inrichting van de inkoop te laten leiden.
Er zijn inmiddels een aantal vervolgstappen afgesproken. De eerste stap is ondersteuning van de regio's. Het proces van ontwikkeling van de arrangementen hebben de VNG, het Rijk en de gemeenten intensief ondersteund. Ook na de oplevering van de regionale transitiearrangementen is er een grote, wisselende ondersteuningsbehoefte. De activiteiten van het ondersteuningsteam van de VNG en het Rijk worden daarom voortgezet, om gemeenten te ondersteunen bij het voortzetten en afmaken van de arrangementen. Die ondersteuningsteams gaan vraaggericht door het hele land aan de slag.
Er zijn twee regio's waarvoor het sein op rood staat. Uit de rapportage van de transitiecommissie blijkt dat die twee regio's in de derde categorie vallen. De transitiecommissie verwacht dat met regio's in deze categorie niet tijdig afspraken kunnen worden gemaakt. Wat doe ik hiermee? De regio's met code oranje gaan wij ondersteunen om alles op tijd af te kunnen maken. Wij gaan de rol van de gemeenten versterken en ervoor zorgen dat de transitiearrangementen op groen kunnen springen.
Twee regio's hebben echter code rood. Ze vallen om verschillende redenen niet in de tweede categorie. Ik ga deze regio's een brief sturen waarin ik ze informeer over de conclusies van de transitiecommissie. Ik verwacht dat het ook mogelijk is om daar tot afspraken te komen zodra er meer helderheid is over het budget. Ik bied deze regio's extra ondersteuning om ervoor te zorgen dat de transitiearrangementen ook voor die regio's goed kunnen worden afgerond. Ik vraag de regio's om mij uiterlijk januari 2014 te informeren over de stand van zaken van de afspraken met aanbieders en het Bureau Jeugdzorg in de regio. Ik wijs ze erop dat ik, als dat niet lukt, de instrumenten heb die mij in de Jeugdwet gegeven zijn.
Wij moeten wel specifiek naar de regio Holland Rijnland kijken. De regio betreurt het zeer dat de indeling in categorieën een negatief beeld van de regio geeft. Daarover is onrust ontstaan bij cliënten, professionals en anders betrokkenen. Ik snap dat wel, want Holland Rijnland is inhoudelijk heel ver en heeft ongelofelijk het voortouw genomen om een goed transitiearrangement te maken. Ik ben er zelf geweest en was onder de indruk van de wijze waarop deze regio het transitiearrangement aanpakte. Omdat er niet voldoende duidelijkheid was over het budget, heeft deze regio besloten liever rood te scoren. Dat is in het rapport van de transitiecommissie gekomen, eigenlijk op eigen verzoek van de regio. Ik steun de opvatting van Holland Rijnland dat de kwaliteit van het transitieprogramma daar heel hoog is. Ik heb dus goede hoop dat Holland Rijnland een van de eerste regio's is die misschien wel meteen van rood op groen kan springen zodra er duidelijkheid is over het macrobudget. Wij zullen dat in die regio bekijken. Laat ik vanaf hier nog eens onderstrepen dat het transitieplan van Holland Rijnland kwalitatief een van de betere is en misschien zelfs wel als voorbeeld voor andere kan gelden, maar dat is een beetje navrant als deze regio zelf rood scoort.
Diverse leden hebben gevraagd of er een vervolgopdracht voor de transitiecommissie moet komen. Met de Kamer vind ik het belangrijk om de voortgang van de transitie te monitoren. Ik vat het even samen. Wij gaan aan de slag met de aanbevelingen van de transitiecommissie, die in vieren uiteenvallen: bied meer duidelijkheid over dat budget, houd goed in de gaten of er goede afspraken zijn gemaakt met de Bureaus Jeugdzorg, kijk hoe het zit met de landelijk werkzame en bovenregionale instellingen en kijk hoe het zit met de JeugdzorgPlus. Op al die vier punten ondernemen wij actie en ik zal de Kamer rapporteren over de voortgang daarvan. Wij starten in januari met een monitor. Daarmee kan iedere gemeente zelf de voortgang en de belangrijkste stappen uit het spoorboekje aangeven. Wij zullen in 2014 nog andere stappen moeten zetten. Dat is ook een beetje de houding die de transitiecommissie inneemt. Zij heeft zich heel erg gefocust op de transitieplannen, waaruit een aantal acties voortkomen die moeten worden uitgevoerd. De transitiecommissie vraagt ons om haar de rol te geven van het monitoren van de totale transitie en transformatie in brede zin. Ik snap dat de Kamer wil weten of alles blijft hangen. Er is een rapport verschenen, een aantal regio's heeft code oranje en daarop wordt actie ondernomen, maar hoe hoort de Kamer dat het allemaal goed gaat?
Ik stel voor dat wij het als volgt doen. Op grond van het rapport van de transitiecommissie ondernemen wij alle acties die op die vier punten zijn aanbevolen. Wij zullen daarover keurig rapporteren. De transitiecommissie is tegelijkertijd bezig met een totaalrapport. In januari of februari komt zij ook met een totaalplan. Ik stel voor dat ik met de transitiecommissie overleg over de vraag of in die rapportage ook de beoordeling van de stand van zaken van de transitiearrangementen kan worden meegenomen. Daarmee bied ik voldoende ruimte om te beantwoorden aan de wens van de Kamer, die graag wil weten hoe het zit met de oranje plannen, terwijl ik de transitiecommissie de ruimte geef om over te stappen naar een rapportage die in de toekomst wat anders en breder zal zijn. Ook ik heb er behoefte aan om heel goed te weten wat er met die regionale transitiearrangementen gebeurt.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ik ga ervanuit dat er voor de twee rode regio's een aanwijzing komt, want ik hoor de Staatssecretaris die helemaal niet meer noemen. Die heeft hij wel genoemd, hoor ik naast mij. Dan krijg ik straks vast ook nog ingefluisterd wat de oplossing daarvoor is.
Laat ik mij dan focussen op de regio's die nog niet voldoen. Ik hoor de Staatssecretaris zeggen dat je in overleg met de transitiecommissie moet bekijken hoe je kunt beoordelen of daar voldoende voortgang is geboekt en hoe de stand van zaken van de voortgang van die transitiearrangementen is. Ik ben benieuwd hoe dat er in de praktijk uitziet. Op basis waarvan wordt dat dan beoordeeld? Komt er straks een brief uit waarin zoiets staat als: als de transitiecommissie een eindoordeel zou moeten geven, dan is het dit? Als dat de manier is om de transitiecommissie bij ons te houden, zou ik daar nog wel mee kunnen leven. Wel moet het voor mij wat meer handen en voeten krijgen dan de Staatssecretaris het nu verwoordt.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik zit er eigenlijk heel pragmatisch in. De transitiecommissie geeft in haar rapport aan dat er op vier punten actie nodig is. Dat gaan wij dus doen. Het zijn wat verschillende acties. Voor de oranje regio's is het natuurlijk wat anders dan voor de rode regio's, met alle verschillen die erin zitten. Voor het in kaart brengen van de positie van alle Bureaus Jeugdzorg is het weer wat anders dan voor het in kaart brengen van de positie van de JeugdzorgPlus. Dat gaan wij allemaal doen. Dat leidt tot allerlei acties en conclusies waartoe het leidt en wij zullen daarover rapporteren. Aangezien de commissie zelf ook gerapporteerd heeft dat al die acties nodig zijn, zullen wij haar vragen: dit zijn de acties, dit is het resultaat ervan, wat vind je ervan? Niet alleen krijgt de Kamer dan een beeld van de acties die beide Staatssecretarissen hebben ondernomen, maar ook is de transitiecommissie vervolgens in staat om die acties te beoordelen en in haar rapport mee te nemen.
Mevrouw Keijzer (CDA): Dit klinkt op zichzelf goed; dat kan de Staatssecretaris altijd heel goed. Maar als je even het overzicht terughaalt van de beoordeling van de transitiearrangementen, zie je dat het over veel meer gaat dan alleen de vraag wat we gaan doen met de taak en de functie van het Bureau Jeugdzorg, met de landelijke en de regionaal overstijgende punten en met de JeugdzorgPlus. Dit gaat juist over de vraag hoe je continuïteit van zorg organiseert en frictiekosten voorkomt. «Frictiekosten» betekent dat er mensen ontslagen moeten worden die eigenlijk hartstikke hard nodig zijn. Dat is gewoon zonde van de centen en een verschrikkelijk drama voor de betrokken mensen. Wat mij betreft, is dit niet voldoende. De hamvraag, continuïteit van zorg, heb je zo niet geadresseerd. Die is gewoon slecht bij de als oranje bestempelde regio's.
Staatssecretaris Van Rijn: Er zijn verschillende redenen voor oranje, maar laat ik beginnen met de eerste stelling: ik wil het zelf weten. Wij hebben gevraagd naar de regionale transitiearrangementen. Dat heeft geleid tot een beoordeling waar het wel of nog niet goed genoeg is en welke aanvullende acties nodig zijn. Die acties worden nu ondernomen, deels door beide Staatssecretarissen door bij al die regio's langs te gaan, deels heel gericht op een aantal knelpunten die door de commissie zijn gesignaleerd. Al die acties leiden al dan niet tot resultaat. Ik wil zelf weten hoe het daarmee staat en ik wil de Kamer erover rapporteren.
Dan is er een wens vanuit de Kamer: iemand anders had het rapportcijfer gegeven; moet je die dan ook niet vragen om dat mee te beoordelen? Dat lijkt mij prima. Wij ondernemen dus acties naar aanleiding van alle knelpunten die door de commissie zijn gesignaleerd. Die leiden hopelijk tot resultaat. Wij zullen daarover rapporteren en wij vragen de commissie om in een bredere rapportage het resultaat daarvan mee te nemen, zodat zij er zo nodig een oordeel over kan hebben.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik probeer het echt scherp te krijgen. Ik heb het gevoel dat het onderwerp toch wegglipt op de een of andere manier. Ik snap dat de Staatssecretaris zegt dat hij actie gaat ondernemen op de knelpunten. Dat lijkt mij vanzelfsprekend. Dit leidt tot een aantal resultaten. Is de Staatssecretaris bereid om aan de transitiecommissie te vragen om weer tot een herbeoordeling te komen van die transitiearrangementen of niet? Ik krijg dat niet scherp uit het verhaal. Als de Staatssecretaris zo pragmatisch is, is het toch totaal geen probleem om aan diezelfde transitiecommissie te vragen om gewoon een beoordeling te doen? Ik zou het zelf willen weten, zegt de Staatssecretaris net.
Staatssecretaris Van Rijn: De transitiecommissie waarschuwt dat zij niet opnieuw al die transitiearrangementen wil bekijken, maar zich wil focussen op die punten die als knelpunt zijn aangemerkt. Mevrouw Ypma en mevrouw Keijzer noemden dat een wat lichtere manier van beoordelen. Als ik de Kamer nu toezeg dat ik zal rapporteren over alle acties die nodig zijn op grond van de commissie-Geluk, als de commissie-Geluk met een brede rapportage komt, en als ik aan de commissie vraag om het resultaat van die actie nog even mee te nemen zodat wij tot een oordeel kunnen komen over de vraag of de transitiearrangementen voldoende zijn opgeschoten ten opzichte van haar eigen eerdere aanbevelingen, dan heb ik twee dingen te pakken: ten eerste het resultaat van al onze acties en ten tweede een oordeel over de vraag of al die acties voldoende succesvol zijn geweest om de volgende stap te kunnen zetten. Dat is weliswaar geen oordeel over alle transitiearrangementen maar een wat lichter oordeel.
Mevrouw Bergkamp (D66): Maar hoe doe je dat dan heel praktisch? Hoe kan een transitiecommissie zeggen dat het goed gaat met de transitiearrangementen als zij niet naar die arrangementen zelf gaat kijken? Ik vind het prima om een soort lightversie te hebben, maar ik zou ook heel graag een oordeel willen hebben van de transitiecommissie over een aantal belangrijke onderwerpen, onder andere de transitiearrangementen, die voor een groot gedeelte oranje-rood scoren.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik zou het prettig vinden als mevrouw Bergkamp mij even de ruimte geeft om de methode met de transitiecommissie te kunnen bespreken. Ik neem aan dat de commissie wat aarzelingen heeft om dat allemaal te doen. Ik heb zelf de behoefte om een soort combinatie te maken van onze acties en de resultaten daarvan enerzijds en het rapport dat de commissie toch gaat opstellen anderzijds. Ik heb goed nota genomen van de wens van mevrouw Bergkamp om tot een soort oordeel van de transitiecommissie te komen. Ik vind het wel chic om de methode dan even met de transitiecommissie te kunnen bespreken.
De voorzitter: Rapporteert u daarna aan de Kamer?
Staatssecretaris Van Rijn: Daarover kan ik de Kamer uiteraard rapporteren.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Hoe de Staatssecretaris het nu voorstelt, schept al meer helderheid. Maar kan ik er dan van uitgaan dat de transitiecommissie de continuering, waar de transitiecommissie de zorgarrangementen juist op heeft beoordeeld, de frictiekosten en het budget meeneemt? Dat zijn immers zo'n beetje de drie taakopdrachten geweest van de transitiecommissie. Als je los gaat kijken naar de elementen van de Bureaus Jeugdzorg en naar de vraag hoe de deskundigheid bovenregionaal gaat werken, dan zou je nog een redelijk plaatje kunnen krijgen, maar uiteindelijk moet er beoordeeld worden op continuïteit, budget en frictiekosten.
Staatssecretaris Van Rijn: Dat waren precies de punten waarvan de transitiecommissie zei dat daar meer duidelijkheid over moest komen. Daar gaan wij nu mee aan de slag. Het resultaat daarvan leidt natuurlijk ook tot een oordeel. Dus: ja.
De voorzitter: Hebt u nog een vervolgvraag, mijnheer Voordewind?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Nee, voorzitter. Als deze elementen er straks in zitten, dan krijgen wij een helder beeld van zowel de Staatssecretaris als de transitiecommissie met haar rapporten.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Over de frictiekosten geeft de transitiecommissie nu ook al een aanbeveling. Mevrouw Ypma heeft daar net als ik aandacht aan besteed. Die aanbeveling is om een landelijk vangnet te creëren voor de frictiekosten die echt niet te dempen zijn. Graag krijg ik een reactie daarop van de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Rijn: Twee stukjes verder in mijn verhaal ga ik daar uitgebreid op in. Mag dat?
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Prima.
Staatssecretaris Van Rijn: Misschien is het goed om dit punt even af te ronden. Over de budgetten hebben wij het net gehad. Op de vraag welke acties wij gaan ondernemen rondom de Bureaus Jeugdzorg gaat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie straks in. Ik ga nog even in op de bovenregionale aanbieders.
Het signaal uit het rapport van de transitiecommissie is dat een groep bovenregionale jeugdzorgaanbieders onvoldoende betrokken is bij de totstandkoming van de regionale transitiearrangementen. Als oplossing daarvoor stelt de VNG voor dat gemeenten collectief afspreken dat ze voor kleine aantallen bij een instelling die niet bij de regio aan tafel heeft gezeten, meedoen met de afspraken die de regio heeft gemaakt met het grootste aantal cliënten van die instelling. Dat lijkt mij op zich goed, want dat betekent dat geborgd is dat ook de wat kleinere aantallen worden meegenomen in het arrangement.
Eigenlijk gaat het om twee vraagstukken. Ten eerste, wat is nou echt landelijk en wat niet? Dat moet een tandje scherper worden. Ten tweede, als het landelijk of bovenregionaal is, wat is dan de kwaliteit van de afspraken? Kun je dan zeggen: er is een soort arrangement waarvan je kunt inkopen en als je inkoopt, is het onder die voorwaarden? Of moet dat nog wat strakker zijn? Ik ga heel scherp maken wat landelijk, wat bovenregionaal en wat regionaal is en welk arrangement daarbij hoort. Dat is ook een actie die wij samen met de VNG gaan ondernemen. Je kunt je voorstellen dat je bij een landelijk arrangement afspraken maakt als: dit is de mantelovereenkomst; iedereen die het landelijk aanbod wil gebruiken, zal tegen deze condities moeten inkopen.
Dat geeft al wat helderheid. Je kunt je voorstellen dat, als je spreekt over regionaal of bovenregionaal, je met elkaar afspreekt: wij laten de centrumgemeenten het in een soort representatiemodel voor ons allemaal doen. Dat wordt nu samen met de VNG uitgewerkt. Dan moet voor de landelijke, bovenregionale en regionale aanbieders helder zijn hoe het zit. Ook dit is niet alleen een kwestie van techniek en duidelijkheid.
Ik wil er toch op wijzen dat hier natuurlijk ook onderhandelingen in sluipen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat er regionale of bovenregionale of zelfs landelijke instellingen zijn die zeggen: het is allemaal mooi, maar eigenlijk wil ik rechtstreeks gecontracteerd worden of nog beter, haal een stukje budget weg en contracteer het maar landelijk. Dat is echter een ultimum remedium. Ik wil echt met de VNG afspreken dat we heel duidelijk moeten hebben wat regionaal is, wat bovenregionaal en wat landelijk en welke arrangementen we moeten maken voor de zorg die noodzakelijk blijft. Ik zal daar ook heel scherp op letten, want het kan natuurlijk niet zo zijn dat als wij tegen elkaar zouden zeggen dat iets een landelijke specialisatie is die we in de lucht moeten houden, dat door onduidelijkheid in de afspraken, onduidelijkheid blijft bestaan.
Een aantal woordvoerders heeft gewezen op specifieke instellingen. Ik moet erop toezien dat daar goede arrangementen voor worden gemaakt. Die zal ik ook beoordelen. Als de continuïteit niet geborgd is daar waar we dat wel nodig achten, dan moeten we uiteraard ingrijpen.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Dank u wel voor deze toelichting, met name het laatste deel daarvan, want dat maakt een stuk duidelijker wat de bedoeling is. Ik heb nog wel een vraag over de instellingen die de zorg voor de jeugd met een beperking regelen. We horen Jeugdzorg Nederland flink lawaai maken en we horen de jeugd-ggz flink lawaai maken, maar juist die categorie heeft wat minder lawaai gemaakt. Men heeft zich juist zeer constructief opgesteld en men geeft aan dat ze zich zorgen maken over hun representatie in de regionale transitiearrangementen. Ik wil de Staatssecretaris vragen om extra op die categorie te letten bij de bovenregionale instellingen. Die mogen niet tussen wal en schip vallen, want constructief meedenken, zonder lawaai maken, verdient aandacht. Wil de Staatssecretaris dat hier aangeven?
Staatssecretaris Van Rijn: Het lijkt mij een terechte oproep. Ik zal bij de bovenregionale aandacht die nodig is, ook aandacht aan deze groep geven.
Mevrouw Keijzer (CDA): Op zich verwoordt de Staatssecretaris nu mooie procedureafspraken, maar wanneer is een instelling nou zo'n bovenregionale of landelijke aanbieder? In het rapport van de transitiecommissie, maar ook in de brief die daarover geschreven is, staat dat de Staatssecretaris werkt aan het in beeld brengen van die bovenregionale aanbieders. Kan de Staatssecretaris ons informeren wat daar de selectiecriteria voor zijn en wie daar wel of niet onder gaan vallen?
Staatssecretaris Van Rijn: Er is een verschil tussen of een instelling een bovenregionale aanbieder is omdat die zorg alleen bovenregionaal gegeven kan worden of omdat die instelling bovenregionaal georganiseerd is. Wij brengen nu samen met de VNG heel goed in kaart wat het aanbod is en waarom wij menen dat continuïteit van infrastructuur nodig is. Ook hier gaat het om de continuïteit van zorg en niet noodzakelijkerwijs om de continuïteit van een instelling. Het klopt, er zijn een aantal bovenregionale aanbieders die niet voor niets bovenregionaal zijn. Die zijn dat omdat het lokaal niet georganiseerd kon worden of omdat het om veel te kleine aantallen ging. We gaan nu samen met de VNG heel precies kijken wanneer een instelling het stempeltje bovenregionaal of landelijk krijgt, want dan moet je een daarop toegespitst arrangement maken. De discussie zal wel een beetje zijn: als je arrangement A hebt, ben je beter af dan met arrangement B. Maar dat is eigenlijk de verkeerde discussie. De discussie moet zijn dat je een landelijk gespecialiseerd aanbod moet organiseren, dat landelijk nodig is. Daar moet je dan een arrangement voor maken dat daarop is toegespitst. De VNG is nu bezig met een landelijk arrangement. Bovenregionaal moet je afspraken maken over een bovenregionaal arrangement of dan moeten regio's samenwerken om dat voor elkaar te krijgen. Ik probeer het te beredeneren vanuit de zorg die moet worden geregeld en niet vanuit de instelling die daar zit, hoewel dat in heel veel gevallen natuurlijk samenvalt. Dat zie ik ook.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ik kan hier een heel eind in meegaan. Het is natuurlijk niet zo dat instellingen net zo lang fuseren totdat ze heel Noord-Holland en Zuid-Holland beslaan. Dan zijn ze niet bovenregionaal, want dan zijn ze dat straks allemaal. Het gaat natuurlijk om expertise en om specifieke zorg. Dit is een procedureel antwoord, terwijl ik op zoek ben naar de inhoud. Wanneer is een instelling een bovenregionale instelling? Ik denk dat het van het grootste belang is om daar duidelijkheid over te geven, want dat zal een heleboel onrust wegnemen.
Staatssecretaris Van Rijn: Laat ik het volgende voorbeeld nemen. Wanneer is een instelling een specialistische jeugdzorginstelling? Ik pak er even de criteria bij die tot nu toe met de VNG zijn ontwikkeld. Dat zijn er drie.
Ten eerste het aantal cliënten. Het aantal cliënten is zodanig klein dat het moeilijk is om een goed aanbod te contracteren voor een regionaal samenwerkingsverband van gemeenten. Daardoor ontstaat het risico dat cliënten niet goed worden bediend. Ten tweede de ordening van het aanbod. Het aanbod is zodanig landelijk georganiseerd en klein in omvang dat de decentralisatie er omgekeerd toe zou leiden dat er extra hoge transactiekosten zijn. Ten derde de zorginhoud. De inhoud van de zorg is zodanig specialistisch dat het organiseren op een kleiner niveau de specialisatie teniet zou doen. Deze drie criteria worden gehanteerd wanneer specialistische jeugdzorg moet worden ingekocht: het aantal cliënten, de ordening van het aanbod en het aanbod van specialistische zorg. Dat geldt voor de landelijke kant en dat willen we ook doen voor de bovenregionale kant. Daaruit volgen een paar criteria aan de hand waarvan wordt bepaald dat er een extra arrangement voor moet worden gemaakt. Ik ga ervan uit dat dit ergens begin volgend jaar, mogelijk januari, samen met de VNG helder kan worden gemaakt.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik wilde vragen wanneer de Staatssecretaris duidelijkheid kan bieden – ik meen dat hij dit net zei in zijn laatste zin – over de vraag welke aanbieder bovenregionaal daadwerkelijk in het kader zit, zodat wij ook kunnen meekijken. Maar dat doet hij eind januari, zo begrijp ik.
Staatssecretaris Van Rijn: Ja.
Mevrouw Kooiman (SP): En dan wordt de Kamer geïnformeerd?
Staatssecretaris Van Rijn: Ja.
De voorzitter: We horen het dus eind januari.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb gevraagd of de landelijk werkende instellingen, zoals de William Schrikker Groep, SGJ, een overgangsregime van twee jaar krijgen. Dat gerucht doet namelijk de ronde. Kan de Staatssecretaris dit bevestigen?
Staatssecretaris Van Rijn: Dat kan ongetwijfeld een Staatssecretaris al dan niet bevestigen, namelijk de andere Staatssecretaris.
Voorzitter. Er is gevraagd of er een landelijk vangnet voor frictiekosten komt. Als je de frictiekosten wilt beperken, gaat het in de eerste plaats om de afspraken die worden gemaakt op regionaal niveau om te zorgen dat er geen frictiekosten zullen ontstaan. Daarvoor zijn allerlei mogelijkheden. Je kunt al dan niet meerjarige budgetgaranties geven. Je kunt het «mens volgt werk»-principe hanteren. Je kunt regionale arbeidspools ontwikkelen. Je kunt nadenken over de alternatieve inzet van gebouwen. De essentie zit voornamelijk bij de regionale aanpak. Op regionaal niveau worden deze afspraken gemaakt en de inkoop gedaan. Je moet dus ook op dat niveau nadenken over de vraag welk maatwerk mogelijk is. Ik heb in het overleg dat ik heb gevoerd met de gemeenten en provincies weleens gezegd dat ik het resultaat al weet als we met elkaar afspreken om een landelijk vangnet voor frictiekosten te maken, namelijk dat niemand wat doet en iedereen afwacht wat het landelijk vangnet oplevert. Ik wil nu juist dat bij het maken van de inkoopafspraken in de regio's, die nu al gemaakt worden, al wordt nagedacht over niet alleen de zachte landing ten aanzien van de zorg, maar ook ten aanzien van de frictiekosten. De aard van de afspraken die we regionaal maken, is bepalend voor het ontstaan van frictiekosten. Ik sluit helemaal niet uit dat we, als iedereen tot honderd procent zijn best heeft gedaan, moeten nagaan of er frictiekosten overblijven. Ik noemde al een paar oorzaken daarvan. Het moet wel in die volgorde. Als we het omdraaien, weet ik namelijk precies wat er gebeurt. Dan zijn er overal frictiekosten, wacht iedereen op het landelijke potje en gaan wij verkeerd geld op de verkeerde manier verdelen. Ook deze kwestie benader ik heel pragmatisch.
Frictiekosten kunnen worden beperkt door goede afspraken te maken op regionaal niveau. Ik wil de regio's en de aanbieders er ook aan houden om met elkaar die verantwoordelijkheid te dragen om de frictiekosten zo laag mogelijk te laten zijn. Daarmee is niet uitgesloten dat er frictiekosten op de zeef blijven hangen. We moeten daar dan naar kijken. We moeten het wel in die volgorde en op dat moment doen. Ik wil eerst dat op regionaal niveau ieder zijn verantwoordelijkheid neemt; iedereen heeft overigens gezegd die verantwoordelijkheid te nemen. Frictiekosten worden bepaald door de afspraken die je regionaal maakt. Dat moet ook zo. Daarna kunnen we bekijken of er dan nog een probleem is.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik dank de Staatssecretaris voor dit antwoord. Ook de transitiecommissie gaf in het gesprek met de Kamer een heel duidelijke beperking in deze aanbeveling aan. Mijn vraag gaat over iets anders. Er zijn twee regio's, waarvan ik de transitiearrangementen heb doorgenomen, die daarmee op een heel andere manier omgaan, beide ook verschillend. Dit zijn de regio's Haaglanden en Rijnmond, waar een afspraak is gemaakt met de aanbieders – in een van de regio's zijn er zelfs aanbiederoverschrijdende afspraken gemaakt – om dit op te lossen.
Kijkt de Staatssecretaris ook nadrukkelijk naar dat soort voorbeelden als mogelijkheid om zaken op te lossen die in de rede liggen?
Staatssecretaris Van Rijn: Zeker. Dat is de essentie van mijn aanpak. Omdat ik denk dat heel veel frictiekosten kunnen worden voorkomen door tijdig met elkaar aan tafel te gaan zitten, praktische afspraken te maken en niet alleen naar de continuïteit van zorg en infrastructuur te kijken maar bijvoorbeeld ook naar de personele kant. Ik ben het zeer eens met mevrouw Kooiman. Dat hoort er gewoon bij. Er moet een integraal transitiearrangement worden gemaakt waarin zowel naar zorginhoud als naar organisatie van zorg als naar werkgelegenheid wordt gekeken. Mijn invalshoek is dat je dan heel ver kunt komen. Als we heel ver zijn gekomen en er nog problemen blijven hangen, kunnen we altijd nog praten, maar eerst moet de verantwoordelijkheid worden genomen op lokaal en regionaal niveau. Mevrouw Van der Burg wijst er terecht op dat daar inmiddels een aantal heel aardige voorbeelden van bestaan, waarin met de nodige creativiteit frictiekosten worden voorkomen. Die zal ik zeker in het zonnetje zetten. Ik zal ook bekijken of die breder kunnen worden uitgeruild.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Op zichzelf kan ik me goed voorstellen dat er frictiekosten zijn die voorkomen kunnen worden, maar er zijn ook kosten waarvan je eigenlijk al weet dat ze niet te voorkomen zijn. Ik noem bijvoorbeeld een hypotheekschuld voor een onverkoopbaar pand. Dan wil je niet dat er in een te vroeg stadium mensen ontslagen worden terwijl je achteraf besluit om voor zo'n situatie een voorziening te maken voor frictiekosten. De Staatssecretaris wil eerst bekijken wat er allemaal aan frictiekosten voorkomen kan worden. Daarna kan er eventueel gekeken worden naar noodsituaties. Wanneer denkt de Staatssecretaris daar dan duidelijkheid over te hebben?
Staatssecretaris Van Rijn: We gaan nu met al die regio's in gesprek om te bekijken wat er uit de regionale transitiearrangementen komt. We zullen de regio's er daarbij ook op wijzen hoe zij die kosten kunnen voorkomen. Dat doen ze overigens zelf ook al. Daarbij moeten we tot het gaatje gaan. Ook in de situatie die mevrouw Voortman schetst, zijn er nog allerlei oplossingen denkbaar. Als er een hoge hypotheekschuld is op een pand en je verder niet nadenkt over alternatieve aanwending, bundeling van krachten of een andere vulling van het pand, is dat heel bepalend voor de frictiekosten. Als je alleen maar constateert dat je een hoge hypotheekschuld hebt en dat de omzet terugloopt, en je het verder ook niet meer weet en het vervolgens op een ander bordje wilt neerleggen, is dat ook niet goed. Ik erken dus dat er situaties kunnen zijn waarin iedereen zijn best heeft gedaan en men in alle redelijkheid geen oplossing kan vinden. Dan moeten we het erover hebben. Maar het moet echt in die volgorde, want mevrouw Voortman zal het met mij eens zijn dat die maximale druk juist nodig is om frictiekosten te beperken.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik ga ervan uit dat iedereen al bij voorbaat bekijkt hoe dat zo slim mogelijk gedaan kan worden. De Staatssecretaris lijkt een beetje te denken dat iedereen achterover gaat leunen als hij hier nu al duidelijkheid over geeft. Ik vind dat getuigen van een gebrek aan vertrouwen in gemeenten en zorgaanbieders. Ik vrees dat er toch keuzes gemaakt gaan worden vanwege dit soort onduidelijkheid, bijvoorbeeld dat er veel ontslagen zullen vallen bij zorgaanbieders. Ik zal er dus over nadenken wat ik hier in de tweede termijn mee doe.
Staatssecretaris Van Rijn: Juist om die reden is het goed dat we regionale transitiearrangementen maken. Dan krijgen we een zo helder mogelijk zicht op de vraag wat er wordt afgesproken, hoe het zit met de continuïteit van zorg en infrastructuren en of iedereen zijn best heeft gedaan om die te bereiken. Uit de beoordeling van de transitieplannen blijkt dat er op een aantal punten een paar tandjes bij gezet moeten worden. Daarom vind ik dat we dit probleem eerst zo goed mogelijk op regionaal niveau moeten tackelen voordat we al te gemakkelijk over landelijke frictiekosten gaan praten. Ik sluit mijn ogen er echter niet voor. Dat is precies de reden waarom we de regionale transitiearrangementen maken. We willen erachter komen hoe we de frictiekosten zo veel mogelijk kunnen beperken. Dat was een van de doelen. Als we de frictiekosten zo veel mogelijk willen beperken, is ook het oordeel nodig of dat zo veel mogelijk is gebeurd. Nogmaals, ik heb daar alle vertrouwen in. Ik zie dat er soms met veel creativiteit wordt gewerkt, maar het kan geen kwaad om er nog de nodige druk op te houden, zeker ook in het belang van de medewerkers. Er moet immers niet alleen naar zorg en zorginfrastructuur worden gekeken, maar ook naar de medewerkers en de werkgelegenheid.
Misschien is het ook goed om te melden dat werkgevers en werknemers in de jeugdzorg een van de eersten zijn die een sectorplan hebben opgesteld ten aanzien van het trainen van werknemers op het gebied van hun inzetbaarheid, de arbeidsmarkt, bij- en nascholing, het begeleiden naar ander werk en het opzetten van pools. Het is heel goed dat de jeugdsector zelf een van de eersten is die zo'n sectorplan heeft opgesteld.
In dat verband vroeg mevrouw Kooiman naar, wat zij noemt, loondump. Ik ben ook niet voor loondump; laat dat duidelijk zijn. Zij zei net dat er medewerkers zijn die al brieven hebben ontvangen waarin dat stond. Ik ben daar zeer in geïnteresseerd en wil ze graag hebben, want dan kan ik daar eens naar kijken. Ik zie die brieven graag tegemoet. Ik denk eerlijk gezegd dat het misschien toch anders ligt. Dat er werkgelegenheidseffecten zullen zijn, is evident. We realiseren deze hervorming omdat er heel veel hulpverleners per gezin zijn. We willen minder versnippering en we moeten het op een andere manier organiseren. We komen vanuit een heel versnipperde situatie waarin het Rijk, de provincies en de gemeenten allemaal verschillende verantwoordelijkheden hebben. We gaan de verantwoordelijkheden meer stroomlijnen. Dat heeft natuurlijk gevolgen. We gaan onder andere met de regionale transitiearrangementen die gevolgen zo zorgvuldig mogelijk in kaart brengen. Er zullen dus gevolgen zijn voor de werkgelegenheid. Er zal ook verschuiving van werkgelegenheid zijn. Er zal ook heel veel expertise nodig zijn van de mensen die nu bij Bureau Jeugdzorg zitten om ervoor te zorgen dat de jeugdzorg straks in goede banen wordt geleid. Dat is precies de reden voor het tweede punt van de transitiecommissie, namelijk om per Bureau Jeugdzorg te bekijken welke afspraken er gemaakt zijn. Daarom wil ik dat precies in kaart brengen. Betekent dit dat er helemaal geen verandering of verschuiving van werkgelegenheid zal zijn? Nee, maar wel dat we een zorgvuldig proces tegemoet gaan. Ik ben het met mevrouw Kooiman eens dat we die mensen niet hetzelfde werk moeten laten doen voor minder geld.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben blij dat de Staatssecretaris ook niet voor loondump is. Dan verwacht ik wel dat hij de daad bij het woord voegt en toezegt dat hij loondump zal voorkomen. Ik zal hem de voorbeelden zeker aanreiken. Ik weet dat bij Bureau Jeugdzorg Haaglanden een oproep aan alle medewerkers is gedaan om rekening te houden met mogelijk collectief ontslag. Of ze daarna weer in dienst worden genomen tegen een lager loon, kan ik natuurlijk niet aantonen. Die geruchten gaan wel bij Bureau Jeugdzorg Brabant. Niet alleen de Bureaus Jeugdzorg, maar ook verschillende jeugdzorgorganisaties hebben te maken met ontslagen. Daarmee wordt vooruitgelopen op afspraken die nog niet eens zijn gemaakt met de gemeenten.
Staatssecretaris Van Rijn: Voor de zorgvuldigheid van die processen en de nuancering moeten we toch even op de formulering letten. Als mensen hun baan verliezen en elders een baan vinden, kan er sprake zijn van een andere cao en andere arbeidsvoorwaarden. Over de manier waarop je daarmee omgaat zijn overigens in de meeste cao's afspraken gemaakt. Bij de overgang naar een andere baan, kom je niet altijd in een baan met precies dezelfde arbeidsvoorwaarden. Er kan ook sprake zijn van een andere cao. Meestal zijn er ook afspraken over de manier waarop die inpassing plaatsvindt. Ik ga er dus van uit dat de procedures zorgvuldig worden gevolgd. Je kunt niet zeggen dat er nooit wat mag veranderen. Dat is namelijk de reden waarom we een aantal dingen gaan veranderen. Ik zal in ieder geval alert zijn op signalen dat dit niet zorgvuldig gebeurt. Ik heb daar nu nog geen aanwijzingen voor, maar ik houd mij aanbevolen voor elk signaal dat de Kamer voor mij heeft.
Mevrouw Kooiman (SP): Dat we het oneens zijn over het feit dat er zo fors wordt bezuinigd en dat er fors veel ontslagen zullen vallen is duidelijk. Ik zou graag een duidelijke toezegging krijgen van de Staatssecretaris dat hij ervoor gaat zorgen dat loondump niet voorkomt in de zin zoals we loondump vandaag hebben uitgelegd.
Staatssecretaris Van Rijn: Toen we bij de wetsbehandeling spraken over de vraag welke condities er in de wet moeten zitten om dit in goede banen te leiden, hebben we afspraken gemaakt die ook in de wet zijn gekomen. Het college moet erop toezien dat bij een nieuwe aanbieder of instelling met de voorgangers overlegd wordt over de overname van personeel. Gemeenten moeten een verordening opstellen waarin zij aangeven hoe zij omgaan met de vereiste deskundigheid, het personeel en de arbeidsvoorwaarden. Gemeenten dienen een inschatting te maken van de reële kostprijs voor de activiteiten die zij willen laten uitvoeren. Het uitgangspunt is uiteraard dat de aanbieder het personeel inzet dat past bij de vereiste vaardigheden. De gemeente moet zich dus ten minste een beeld vormen van de arbeidsvoorwaarden en de activiteiten die daarbij voorkomen. Daarmee wordt ook voorkomen dat gemeenten alleen naar de laagste prijs kijken.
Dat is het pakket aan waarborgen in de wet dat we met elkaar hebben besproken. Misschien zijn wij het niet eens over het antwoord op de vraag of dat voldoende is, maar dat neemt niet weg dat wij de uitgangspunten wel delen. Ik herhaal het maar even: op het moment dat ik het signaal krijg dat dit niet goed is, zal ik er zeker naar kijken.
Voordat ik inga op de kindermishandeling, behandel ik nog een enkel punt inzake de stelselwijziging. Het proces van de stelselwijziging is best wel ingewikkeld. Een aantal leden hebben daar ook op gewezen en dat wil ik nog eens onderstrepen. Uit alle hoeken en gaten moeten nu de verantwoordelijkheden en budgetten worden verzameld en die moeten op een nieuwe manier worden verdeeld. Dat vereist gewoon heel veel werk, voor de gemeenten, voor zorgaanbieders, voor het Rijk en voor de provincies. Daar is heel hard aan gewerkt. Ik snap heel goed dat wij ons nu midden in de discussie bevinden over de volgende vragen: hoe moeten wij de transitiearrangementen beoordelen, hoe zit het met de verantwoordelijkheden, welke afspraken maken wij regionaal, bovenregionaal en landelijk? Dat moet allemaal gebeuren en daar gaan we ook op toezien. Enkele leden hebben er terecht op gewezen dat dit natuurlijk belangrijk is, maar dat het erom gaat die andere zorg tot stand te brengen. Het is niet alleen maar transitie, maar ook transformatie.
Wij gaan nu al samen met partijen een transformatieagenda opstellen. Zowel met de VNG als met de sector jeugdzorg praten wij over de manier waarop wij die agenda met elkaar moeten vormen. Laten wij echter ook met elkaar vaststellen dat de wereld op 1 januari 2015 niet helemaal is veranderd, maar dan zullen we wel de noodzakelijke randvoorwaarden hebben aangebracht waarbinnen de jeugdzorg nieuwe stijl zich kan ontwikkelen. Daar hebben wij echt meer tijd voor nodig dan een paar maanden. We steken nu erg in op een zo zorgvuldig mogelijke overgang. In het spoor daarvan moeten wij natuurlijk de transformatie – waar gaat het nu precies om, hoe gaan we de zorgvernieuwing vormgeven, hoe zorgen wij voor goede voorbeelden? – veel beter op de agenda krijgen. Nu de gesprekken met het veld en de gemeenten volop gaande zijn, merk ik meer en meer hoe wij van de vernieuwing van de zorg een echt goed agendapunt kunnen maken.
Een aantal leden heeft het onderwerp kindermishandeling, heel terecht, aangeraakt. Het is een van de speerpunten van beleid.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Is de Minister nu klaar met het onderwerp transitie? Ik had nog gevraagd naar de jeugdgezondheidszorg en de verbinding met de Jeugdwet. Geeft de Staatssecretaris daar later nog antwoord op, of is dit kopje afgerond?
Staatssecretaris Van Rijn: Daar komt later een antwoord op.
Ik ben er blij mee dat de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik in zijn laatste monitor heeft geconcludeerd dat wij goed op schema liggen met alle acties gericht op het bestrijden van kindermishandeling die waren afgesproken naar aanleiding van het rapport van de commissie-Samson. Het komt niet zo vaak voor dat je een rapport krijgt van een taskforce waarin staat dat wij «met vlijt» over zijn, om het zo maar te zeggen, maar daar gaat het natuurlijk niet om. Het gaat er niet alleen om of die acties goed lopen, maar ook of zij leiden tot een betere bestrijding van kindermishandeling. Dit jaar is de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ingevoerd, met de kindcheck. Dat is een belangrijke mijlpaal om het signaleren en behandelen door professionals te stimuleren en te ondersteunen. Er wordt veel energie gestoken in het verbeteren van de opleidingen. De Kamer heeft mijn desbetreffende plan van aanpak ontvangen. Vorige week was de week van «Kinderen veilig». In die week hebben veel activiteiten plaatsgevonden en zijn kennis en ervaring tussen professionals uitgewisseld. Extra inspanningen zijn echter nodig.
Gemeenten zijn nu druk aan de slag om hun regierol bij de aanpak van geweld in huiselijke kring in te vullen. Het Rijk en de VNG werken op diverse fronten samen om de gemeenten daarbij te ondersteunen. Ondersteuningsprogramma's voor de inrichting van het AMK (Advies en Meldpunt Kindermishandeling) zijn nu in volle gang. Ook op dit punt zien we, net als bij de jeugdzorg en de jeugdhulp, echt veel goede voorbeelden van gemeenten die nu al werken aan een integrale aanpak. Een leuk voorbeeld uit Den Haag is dat vanaf 2012 wordt gewerkt met de Veilig Verder Teams, die zich richten tot het hele gezin. In Friesland hebben het AMK en het SHG één loket gevormd voor alle vormen van geweld in huiselijke kring. Ik kom zo dadelijk nog even op de ervaringen die wij hadden met de instelling van de jongerentaskforce, die ook weer een aantal nieuwe elementen heeft genoemd waar wij op moeten letten bij de verdere aanpak van kindermishandeling. Ook hierbij hebben Kamerleden gevraagd naar het landelijk aanbod. Met name de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) en Fier Fryslân zijn daarbij als voorbeelden genoemd.
Ik zei net al dat de insteek is dat de VNG een landelijk transitiearrangement maakt, waarin voor een beperkt aantal functies landelijke afspraken worden gemaakt in de vorm van een raamcontract. De zorg die wordt geleverd door dit soort organisaties zit in het landelijk transitiearrangement – Fier Friesland en het ook genoemde Leo Kannerhuis – of kan daarin worden opgenomen; ik wijs op de FKPM. Al die instellingen hebben gezegd dat ze het wel mooi vinden dat er een landelijk transitiearrangement is, maar dat dit niet wil zeggen dat al hun zorgen nu weg zijn. Er is dan wel een landelijk transitiearrangement, maar hoe weet je of iedere gemeente ook daarop intekent?
Dat is de volgende fase, waarin we er heel goed op moeten letten of de landelijke transitiearrangementen werken. Je ziet dat de gemeenten echt hun best doen om transitiearrangementen te maken en te onderkennen welke instellingen ze vanuit de continuïteit van de zorginfrastructuur in gang willen houden, maar dat ze niet weten of ze het goede transitiearrangement te pakken hebben zodat er voldoende zekerheid is. Dat wil ik bespreken met de VNG en met gemeenten. Er wordt nu duidelijk herkend en onderkend dat er een aantal specialistische, centrale landelijke functies zijn. Het gaat er nu om of we een goed landelijk transitiearrangement te pakken hebben. We gaan daar heel goed op letten. Ik denk dat we er in goed overleg uitkomen. Ook hier zeg ik er voorzichtigheidshalve bij dat als dit niet tot goed resultaat zal leiden, ik in de wet natuurlijk voldoende mogelijkheden heb om op dit punt in te grijpen. Nogmaals, ik ga ervan uit dat dit niet nodig is.
Ik kom nu specifiek op de forensisch-medische expertise, want ik zag mevrouw Van der Burg al bijna reageren. Ik denk dat we het met elkaar eens zijn dat de forensisch-medische expertise een belangrijk onderdeel is van de aanpak van fysieke kindermishandeling en seksueel misbruik. Hier speelt de specifieke vraag wanneer welke arts met welke expertise een rol moet vervullen als het gaat om de letselduiding bij vermoeden van kindermishandeling. Daarvoor is een stroomschema gemaakt. Simpel gezegd draait de discussie in de beroepsgroep om de vraag hoe dat stroomschema er precies moet uitzien. Dat is nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Ik geloof dat dit een vrij politieke formulering is voor het feit dat ze het nog niet helemaal met elkaar eens zijn. Ik vind dat eerlijk gezegd een beetje lastig, niet omdat het inhoudelijk lastig is maar omdat ik mij bij dit soort dingen wil verlaten op de mening van professionals. Je kunt niet eventjes vanuit een Haags torentje een stroomschema tekenen. Ik vind echt dat de beroepsgroep gezamenlijk de verantwoordelijkheid moet nemen om aan te geven wanneer specialistische inzet nodig is, welke expertise daarvoor nodig is en hoe dit precies moet worden georganiseerd. Kan een huisarts een kinderarts met kennis van kindermishandeling inschakelen bij vermoedens van kindermishandeling of moet hij een forensisch arts met kennis van kindermishandeling inschakelen?
Ik vind het echt heel belangrijk dat deze discussie op een professionele, beroepsmatige manier wordt gevoerd. Om uit deze discussie te komen heb ik met de KNMG afgesproken dat zij met de desbetreffende beroepsgroep om tafel gaat om tot een goede werkwijze te komen. Ik wil per se dat deze belangrijke discussie door de medische experts wordt gevoerd. Het is niet aan mij om tot een eindoordeel te komen als artsen het hierover onderling oneens zijn. Ik wil dat ze daarbij niet alleen bekijken welke afspraken er moeten worden gemaakt, maar ook welk kwaliteitskader daarvoor nodig is; mevrouw Kooiman vroeg daar heel expliciet naar. Ik zal dit traject ondersteunen. Ik wil dat het in het voorjaar van 2014 volstrekt helder is. De noodzaak van de forensisch-medische expertise staat buiten kijf. Het staat buiten kijf dat als er aanleiding is om expertise in te schakelen om er zo snel mogelijk achter te komen of er reden is om kindermishandeling te vermoeden, dit ook moet gebeuren. Ik wil dat de beroepsgroep onderling afspraken maakt over welke expertise wanneer nodig is en dat zij dit klip-en-klaar neerzet. Ik snap dat het lastig is, maar de beroepsgroep moet gewoon bij elkaar gaan zitten om voor een stroomschema te zorgen, zodat wij met elkaar kunnen zeggen: zo gaan we het doen.
De voorzitter: Beste collega's, voordat ik u de gelegenheid geef om te interrumperen zeg ik dat ik uiterlijk om 15.00 uur wil beginnen met de termijn van Staatssecretaris Teeven. Dan is er ook nog ruimte voor een tweede termijn.
Mevrouw Keijzer (CDA): Er is niets moeilijker dan te zeggen dat je het niet weet. Heel veel mensen vinden dat heel lastig. Volgens mij vinden medici het helemaal lastig, omdat vaak tegen hen wordt opgekeken met de vraag «help mij».
Maar volgens mij is dat hierbij wel aan de orde. We vinden het volstrekt normaal dat een huisarts doorverwijst als op een gegeven moment specifieke expertise nodig is, maar hierbij doen we er ingewikkeld over. Ik maak mij echt zorgen over de effectiviteit van het onderzoek. Ik hoorde de Staatssecretaris een paar keer «forensisch-medische expertise» zeggen, terwijl het juist gaat over «forensisch-pediatrische expertise», dus expertise die gericht is op kinderen. Ik snap het proces waar de Staatssecretaris mee bezig is, maar ik wil toch van deze gelegenheid gebruikmaken om aan te geven dat hij wat het CDA betreft wel de poot erop mag zetten.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik vermoed dat wij het met elkaar eens zijn. Volgens mij hebben we geen discussie over de stelling dat forensisch-medische of forensisch-pediatrische expertise moet worden ingeschakeld waar dat nodig is. De discussie in de beroepsgroep gaat over de vraag of de kennis en kunde aanwezig is bij een specifieke club of dat die kennis en kunde nog wel meer voorhanden is en dat je daarnaar moet verwijzen. Dat moet gewoon geregeld worden. Ik ben overigens zeer onder de indruk van het werk van de dames van het forensisch-pediatrisch instituut. Ik denk dat dit echt een goede plek moet krijgen. Het gaat echter niet zozeer om het borgen van die plek, maar het gaat om de vraag of er in die procedure en in de stroomschema's sprake is van herkenning, wanneer je moet verwijzen en naar wie je moet verwijzen. Daarin zit de crux. Het gaat hierbij niet om de vraag hoe we de werkzaamheid van een instelling, een instituut of een arts borgen. Het gaat om de vraag of in de werkwijze van de professionals tijdig wordt onderkend dat er expertise moet worden ingeschakeld en dat men weet welke expertise moet worden ingeschakeld. Dat punt wil ik heel erg goed borgen.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ik denk ook wel dat we het met elkaar eens zijn, maar het duurt zo vreselijk lang. Regel het alstublieft in de AMvB, regel het in de stroomschema's en regel het in de financiering, zodat het in ieder geval op deze manier, in deze zin niet meer aan ons ligt als het misgaat.
Staatssecretaris Van Rijn: Ook dat ben ik met mevrouw Keijzer eens. Dit gaat ertoe leiden dat wij zowel in de AMvB als in de stroomschema's zullen regelen hoe dit moet plaatsvinden.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Het lijkt mij wijs dat de Staatssecretaris dit niet zelf gaat doen. Ik begrijp al zijn ongemak daarbij. Hij heeft het over het voorjaar 2014. We weten nog niets over de richtlijnen. De overkoepelende artsenverenigingen zouden er met elkaar uit moeten komen, maar ze zijn er nog steeds niet uit als het gaat om demedicalisering. Ik zou willen dat het eind januari gebeurt, zodat we echt tempo gaan maken. De Staatssecretaris zei zojuist: er blijft niets achter. Ik wil hier de toezegging van de Staatssecretaris dat het inderdaad niet ten laste van de gemeenten komt. We hebben hier de tijdelijke financiering op een bepaalde manier geregeld. Het was de bedoeling dat het structureel geregeld zou worden. In de beantwoording van de vragen was sprake van een tegenstelling. Dus ik wil hier graag de zekerheid dat deze financiering geborgd is.
Staatssecretaris Van Rijn: Als wij overstappen van een tijdelijke subsidieregeling naar een decentrale regeling, moet het gewoon structureel geregeld worden. Dat klopt.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Dank voor deze toezegging.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik kom op de loverboys. Iedereen weet wel wat met het begrip «loverboys» wordt bedoeld, maar misschien is het onvoldoende duidelijk dat het hierbij gaat om criminaliteit. Ik ben het erg eens met de opmerkingen die mevrouw Van der Burg hierover heeft gemaakt. Zij zegt dat er onvoldoende aandacht is in de jeugdzorg voor de criminaliteit en het mensenhandelaspect van de loverboys. Ik denk dat we daar wel heel erg mee bezig zijn. In mijn brief van 4 juli 2013 heb ik de Kamer geïnformeerd over de acties die in gang zijn gezet ter verbetering van de zorg voor de slachtoffers van loverboys en de onderzoeken die in gang worden gezet. Die zijn voor een deel gericht op de behandeling. Het Verwey-Jonker Instituut houdt zich bezig met de vraag wat veelbelovende interventies zijn en kijkt naar de langetermijneffecten. Ik heb ZonMw gevraagd om nader onderzoek te doen. Jeugdzorg Nederland is inmiddels op mijn verzoek in overleg met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel over een manier om de registratie en de signalering te verbeteren. Ik denk dat op deze wijze slachtoffers van loverboys en mensenhandel eerder in beeld komen, dat we die slachtoffers de benodigde hulp en zorg kunnen bieden en dat we tegelijkertijd kunnen bijdragen aan het vergroten van de aangiftebereidheid.
De loverboyproblematiek is ook gewoon mensenhandelproblematiek, waarop hard moet worden ingegrepen. Ik ben het met mevrouw Van der Burg eens dat naast het behandelen van de onderliggende problemen ook gewoon sprake is van slachtofferschap en van een misdrijf. Daar hoort het doen van aangifte dus gewoon bij. Het onderzoek naar werkzame factoren in de behandeling zal bijdragen aan het herkennen van de problematiek door hulpverleners. Het vergroten van die aangiftebereid is eveneens een aandachtspunt in de onderzoeken die ZonMw op het ogenblik doet. Met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen is afgesproken dat maximaal vijf instellingen een vragenlijst krijgen met informatie over unieke cliënten over twee jaar om longitudinaal te volgen wat wij daarvan precies kunnen leren. Verder gaat de rapporteur bij alle jeugdzorginstellingen het hulpaanbod voor slachtoffers en daders van seksueel misbruik in kaart brengen. Onder regie van de collega van V en J wordt gewerkt aan een nationaal verwijsmechanisme voor de slachtoffers van loverboys.
Mevrouw Van der Burg vroeg ook naar het experiment dat op 1 januari 2014 zal starten. Ik noem Fier Fryslân, Horizon en Humanitas voor de residentiële opvang en behandeling, open en gesloten. Er is nog wat gedoe over die ggz-bedden. Ik ben met de partijen in overleg en ik hoop dat wij dat tot een goed resultaat kunnen brengen. De Inspectie Jeugdzorg ziet ook toe op de kwaliteit van zorg voor de slachtoffers van loverboys. Met dit overzicht hoop ik te hebben aangegeven dat ik de opvatting van mevrouw Van der Burg deel dat wij niet alleen goede zorg moeten regelen voor de slachtoffers van loverboys, maar ook meer aandacht moeten krijgen voor de daders en hun criminele inslag. Dat moet leiden tot een grotere aangiftebereidheid. Wij zijn intensief met Jeugdzorg Nederland in gesprek om dit verder een plek te geven in de jeugdzorg.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb beide Staatssecretarissen een compliment gemaakt voor het feit dat zij op dit terrein meters hebben gemaakt. Ik ben blij dat ze nu aan tafel zitten. Dat was nog niet de informatie die ik van de nationaal rapporteur had gekregen. Ik hoop dat die afspraak inmiddels gemaakt is. Deze Staatssecretarissen weten dat ik hierop terugkomen. Ik hoop dat er een verandering in cultuur plaatsvindt. Wat gaat de Inspectie Jeugdzorg overigens precies doen? Als die inspectie meekijkt, komt er meer drang bij de organisaties om die cultuurverandering mogelijk te maken.
Staatssecretaris Van Rijn: Misschien is het goed om de inspectie te vragen om in haar jaarlijkse rapportage aan te geven wat zij specifiek op dit punt doet.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Er is natuurlijk net gerapporteerd. Ik stel voor dat de Staatssecretaris hierop met de inspectie terugkomt, opdat het volgend jaar in de rapportage zit. Wij hebben geen tijd te verliezen.
Staatssecretaris Van Rijn: Dat lijkt mij goed.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind het zeer terecht dat mevrouw Van der Burg hier aandacht aan besteedt. Twee weken geleden hebben wij een debat over mensenhandel gevoerd met Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie. Toen is gesproken over een meldplicht door jeugdzorginstellingen aan CoMensha. Dan kunnen wij in ieder geval registreren hoeveel slachtoffers van mensenhandel – zo blijf ik het noemen – er zijn. Is de Staatssecretaris bereid om dit goed in de jeugdzorg in te bedden?
Staatssecretaris Van Rijn: Dat is een beetje een herhaling van de discussie rond de meldcode. Wij hebben bij wet vastgelegd hoe wij met de meldcode omgaan. Wij hebben tegen elkaar gezegd dat dat de meest effectieve manier is. Ik wil daar een tijdje aan vasthouden. Vervolgens kunnen wij bekijken of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Mevrouw Kooiman (SP): Die valkuil zag ik zelf ook toen ik met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen sprak. Zij zei: nee, mevrouw Kooiman, zo bedoel ik het helemaal niet. Het is niet zozeer ingebed in die verplichte meldcode. Bij CoMensha is bekend hoeveel slachtoffers er zijn. Eventueel kan worden doorverwezen naar goede opvang. Het moet ergens centraal geregeld zijn. De instanties die daarvoor verantwoordelijk zijn – straks zijn dat de gemeentes – moeten dat weten. Het lijkt mij een taak van deze Staatssecretaris om dit bij uitstek goed te regelen.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik beloof mevrouw Kooiman dat ik dit meeneem in mijn gesprekken met Jeugdzorg Nederland en de rapporteur.
Er zijn vragen gesteld over de verbinding tussen de jeugdgezondheidszorg en de jeugdzorg bij kindermishandeling, maar ook bij de hechting bij consultatiebureaus. Mevrouw Van der Burg noemde dat het basisvertrouwen.
Consultatiebureaus besteden nu ook al aandacht aan de hechting van het kind en geven hierover informatie en advies. Om de jeugdgezondheidszorg te ondersteunen is er een richtlijn uitgebracht over opvoedingsondersteuning, waarin juist aan dit punt aandacht wordt besteed. De richtlijn is recent vastgesteld en wordt binnenkort geïmplementeerd. Het lijkt mij goed om af te wachten of daardoor een goede verbinding tussen de jeugdgezondheidszorg en de jeugdzorg tot stand wordt gebracht.
De verbinding tussen de jeugdgezondheidszorg, de consultatiebureaus en de overige jeugdzorg en jeugdhulp moet in de toekomst echt meer aandacht krijgen. Over niet al te lange tijd komen we met elkaar te spreken over de vraag wat we precies verwachten van de Wet publieke gezondheid en de taken en de plek van gemeenten en GGD's. Ik vind dat de verbinding tussen de Wet publieke gezondheid en de taak van de GGD's en de overige jeugdhulp en jeugdzorg en het onderwijs een impuls gegeven moet worden. Bij een andere gelegenheid kom ik hierop dan ook graag terug. Ook ik ben dus van mening dat de band tussen de Wet publieke gezondheid en de jeugdhulp en de jeugdzorg hechter moet worden dan die nu soms is.
Mevrouw Ypma vroeg in dit verband naar het onderzoek van de Nationale Jeugdraad naar jongeren en kindermishandeling. Meer in het bijzonder vroeg zij mij wat ik van de aanbevelingen van de Jeugdraad vind. Het rapport is niet zozeer een eyeopener als wel een herinnering dat de positie van jongeren en jongeren onderling bij het opsporen, ontdekken en aan de orde stellen van kindermishandeling heel belangrijk is. Vorige week was ik samen met mevrouw Ypma bij de installatie van de Jongerentaskforce Kindermishandeling. Ik heb deze jongeren toen uitgenodigd om mee te denken over de vraag hoe we kindermishandeling moeten aanpakken. Hierover zijn overigens ook vragen gesteld aan de Staatssecretaris van OCW. Het lijkt mij een goede zaak om na te gaan of wij een publieke campagne, gericht op jongeren en de aanpak van kindermishandeling, een impuls moeten geven. Ik zou dat graag met mijn collega van OCW doen, want ik ben ervan overtuigd dat de Jongerentaskforce Kindermishandeling een belangrijke rol kan spelen bij het vroegtijdig ontdekken van kindermishandeling. Jongeren praten er immers onderling waarschijnlijk net iets makkelijker over, zeker omdat er vaak een drempel wordt gevoeld om hierover met ouderen te spreken. Ik pak het graag op, want het is volgens mij een heel belangrijk punt.
Voorzitter, ik kom nu te spreken over een aantal specifieke vragen. Ik zal proberen om die nog voor 15.00 uur te beantwoorden, want dat hebt u mij immers gevraagd te doen.
Mevrouw Kooiman vroeg mij of ik een ratio jeugdigen/begeleiders zal opstellen. Hierover hebben we al eerder met elkaar gesproken. Het zal dan ook bekend zijn dat ik uitermate terughoudend ben om van bovenaf een ratio vast te stellen. Ik ben het namelijk eens met de commissie-Samson die stelt dat de ratio begeleider/pupil zodanig moet zijn dat de jeugdige de zorg en de begeleiding krijgt die hij of zij nodig heeft. Dat betekent dat die ratio sterk afhankelijk is van de specifieke problematiek waarvoor een jeugdige wordt behandeld. Al met al lijkt het mij geen goed idee om daarvoor een landelijke norm vast te leggen. Dat laat onverlet dat het belangrijk is om in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg de caseload en de contactfrequentie van bijvoorbeeld gezinsvoogden onderwerp te laten zijn van de afspraken die gemeenten met gecertificeerde instellingen maken. We moeten met andere woorden naar de caseload kijken, zonder dat we daarvoor een landelijke norm vaststellen.
Mevrouw Kooiman vroeg mij ook naar de wettelijke bewaartermijnen. Zij heeft daarover een brief ontvangen, waarin ik aangeef dat de huidige wettelijke bewaartermijn van vijftien jaar is gekozen omdat daarmee wordt aangesloten bij de bewaartermijn van de medische dossiers. Daarover bestaan twee opvattingen. Opvatting één is dat die termijn te kort is en dat dossiers eigenlijk langer bewaard zouden moeten worden. Opvatting twee is de opvatting van de betrokkenen dat de bewaartermijn te lang is omdat ze niet willen rondlopen met het stempel dat zij ergens in een archief zitten.
We moeten deze belangen tegen elkaar afwegen. Mijn alternatief is dat de wens van de cliënt bepalend zou moeten zijn. Er is een wettelijke bewaartermijn, maar, gezien de zeggenschap van de cliënt over zijn dossier, moet het volgens mij de standaard werkwijze worden dat de cliënt na afloop van de wettelijke termijn zijn dossier meekrijgt, dan wel dat het dossier op zijn verzoek wordt vernietigd. In ieder geval moet de stem van de cliënt worden gehoord. Over deze werkwijze zal ik contact opnemen met de brancheorganisaties en de VNG. Het is overigens geen makkelijke optie, want in heel veel gevallen zal het moeilijk te achterhalen zijn waar de gegevens van een cliënt precies liggen.
Ik vind wel dat de standaardwerkwijze moet zijn dat instellingen die een archief bewaren en willen vernietigen, proberen te achterhalen wie de cliënt is en aan de cliënt overlaten wat er met zijn dossier moet gebeuren.
De voorzitter: Mevrouw Kooiman, ik zie dat u een vraagt wilt stellen, maar u hebt ook nog een tweede termijn.
Mevrouw Kooiman (SP): Als ik samen met D66 een toezegging krijg, is het wel handig om te weten wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over de genoemde afspraak.
Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb geen idee, maar laten wij afspreken dat de Kamer in de eerste helft van 2014 geïnformeerd wordt.
Mevrouw Kooiman (SP): Oké.
Staatssecretaris Van Rijn: Het lijkt mij goed om, ook in het kader van de Jeugdwet en de afspraken die wij over zogenoemde outcome-indicatoren maken, nog even het volgende te memoreren. Inmiddels is er een gezamenlijk plan van aanpak over de ontwikkeling en uitvoering van een uniforme set van outcomecriteria – dat zal mevrouw Van der Burg aanspreken – met de VNG en het KING overeengekomen. Wij willen samen komen tot een plan van aanpak om de zaak verder te brengen. Op de website voordejeugd.nl komt er ook een veel duidelijker overzicht. Ik wijs erop dat uit de quickscan allereerst blijkt dat wij verder zijn dan wij misschien dachten, maar dat er tegelijkertijd nog heel veel te winnen is wat betreft het in beeld brengen van de outcomecriteria. Het is goed om in ieder geval aan te geven dat wij samen met de VNG en het KING bezig zijn om de zaak een slag verder te brengen.
Mevrouw Ypma vroeg hoe ik aankijk tegen een betere signalering van en hulpverlening aan kwetsbare groepen kinderen, zoals de KOPP, KVO en zwerfjongeren. Mijn excuus voor het gebruik van de afkortingen. Ook ik denk dat het heel belangrijk is om naar de signalering van en hulpverlening aan juist deze kwetsbare groepen te kijken. Ik wijs erop dat de kindcheck, die aan de verplichte meldcode is toegevoegd, erg belangrijk is voor de signalering. Daarmee wordt, aan de hand van de problematiek waarmee de ouder binnenkomt, ook bekeken of er kinderen thuis in het spel zijn waarnaar gekeken moet worden. Ik denk dat juist hiervan een heel belangrijke impuls kan uitgaan. In sommige gemeenten vindt vroegsignalering via sociale wijkteams plaats. In andere gemeenten gebeurt dit samen met een school of een laagdrempelig inlooppunt.
Wij zijn van plan om de hulpverlening aan de desbetreffende kinderen als volgt te verbeteren. Samen met de gemeenten maken wij een handleiding om deze kinderen meer onder de aandacht te brengen van gemeenten en helpen wij om de hulpverlening te organiseren. Met het onderbrengen van de kindcheck bij de verplichte meldcode wordt met name voor de ggz-sector en de verslavingszorg een op hen toegesneden handreiking kindcheck opgesteld. Wij maken ook een richtlijn voor professionals die met jeugdigen van ouders met psychiatrische problematiek werken. Die richtlijn is inmiddels in ontwikkeling. Ik wijs er wel op dat de ggz-sector zelf ook een heel belangrijke rol kan spelen door een toegespitst jeugdzorgaanbod te maken.
Mevrouw Ypma vroeg apart aandacht voor zwerfjongeren. Daarvoor is de integrale aanpak via gemeenten natuurlijk van groot belang. Ik breng momenteel de lessen van het ondersteuningsprogramma 1 stap vooruit in kaart. Die wil ik samen met de VNG onder de aandacht van gemeenten brengen. Hiermee wil ik aantonen dat het onderwerp bovenaan mijn lijstje staat. Ik heb veel lijstjes, maar ik zal ervoor zorgen dat dit punt expliciet aandacht krijgt in het beleid voor deze groep.
Mevrouw Bergkamp vroeg of de provincies inmiddels de aanbevelingen van de Inspectie Jeugdzorg inzake het onderaannemerschap hebben geïmplementeerd. Het IPO heeft ons laten weten dat de aanbevelingen inmiddels door alle Bureaus Jeugdzorg zijn geïmplementeerd.
Mevrouw Bergkamp vroeg ook naar privacy. Daar zijn twee aspecten aan verbonden. Ten eerste noem ik de eenmalige cliëntoverdracht die van belang is voor de transitie. In dat verband heeft mevrouw Bergkamp een motie ingediend om een privacy impact assessment uit te voeren. Die zal ik heel spoedig naar zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer sturen. Gemeenten dienen aan te tonen dat zij conform de wet met persoonsgegevens omgaan. Het CBP – ik ben altijd kwijt of het de ramingen maakt of op de privacy let – heeft de bevoegdheid om handhavend op te treden als het niet goed gaat. Mevrouw Bergkamp noemde ook de structurele beveiliging van persoonsgegevens. Die wordt door Binnenlandse Zaken opgepakt, onder coördinatie van de Minister van Binnenlandse Zaken. Gemeenten krijgen binnenkort dus de privacy impact assessment toegestuurd.
Mevrouw Bergkamp heeft ook gevraagd of de klachtenafhandeling uniform is of niet. Wij hebben in de Jeugdwet geregeld dat aanbieders verplicht zijn om een klachtencommissie met een onafhankelijke voorzitter te hebben. Natuurlijk dienen de aanbieders er zelf voor te zorgen dat zo'n klachtencommissie wordt ingericht, op een manier die bij hun instelling past. Het ligt voor de hand dat zij die procedures voortzetten. Dit is onderdeel van het toezicht van de inspectie op de werking van de klachtenprocedure in de Jeugdwet.
Mevrouw Bergkamp heeft ook gevraagd of er een benchmark voor gemeenten komt, gericht op het waarmaken van de stelselverantwoordelijkheid. Het antwoord is ja. Samen met de VNG ontwikkel ik een benchmark voor gemeenten, het college en de gemeenteraad. Dat doen wij vooral voor de gemeenten zelf. Wij gaan onder meer het jeugdhulpgebruik volgen en dat koppelen aan andere maatschappelijke outcome-indicatoren op gemeenteniveau. De uitwerking van die benchmark volgt in de loop van 2014, zodat die in 2015 gelijkloopt met de invoering van de Jeugdwet.
Mevrouw Voortman heeft gevraagd of ik beleid ga formuleren om het aantal pleeggezinnen te laten toenemen. Dat is een belangrijk punt. Gemeenten zijn straks verantwoordelijk voor een toereikend aanbod. Mevrouw Voortman vraagt of de werving van pleegouders en de financiering daarvan een verdere impuls kunnen krijgen. Ik merk dat de werving van pleeggezinnen heel veel aandacht van gemeenten krijgt. Daarnaast kan dit regionaal worden ingestoken. Dat biedt kansen om de pleegouderbestanden een verdere impuls te geven. Ik zal hiervoor voortdurend aandacht blijven vragen in mijn overleg met de VNG.
Mevrouw Voortman heeft ook naar demedicalisering gevraagd. Op verzoek van de Kamer is dit toegevoegd als een van de hoofddoelstellingen van de stelselwijziging in de jeugdzorg. Dat is niet zonder reden, want de cijfers gaan nog steeds niet de goede kant op. Ik maak mij inderdaad zorgen over het onnodig diagnosticeren van kinderen en het toenemend gebruik van psychofarmaca onder de jeugd. Het aantal kinderen dat medicatie voor ADHD gebruikt, is de afgelopen jaren enorm gestegen. Een op de twintig jongeren in de leeftijdsgroep tot 21 jaar kreeg in 2012 minimaal één keer psychofarmaca. Twee derde van hen gebruikte het ADHD-middel methylfenidaat, aldus de Stichting Farmaceutische Kengetallen. Bij andere gelegenheden heb ik al eens gezegd dat mij dit verontrust. Ik ben het gesprek aangegaan met de beroepsgroepen, oudervereniging Balans en de professionals uit het onderwijsveld om te bekijken of wij de problematiek delen en tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen. Hopelijk rolt daar een gezamenlijk actieplan uit. Dan kunnen wij de richtlijn aanscherpen, best practices verspreiden en misschien wel een maatschappelijke discussie organiseren over het tegengaan van de aanzuigende werking van een label. Dan kunnen wij betere samenwerking tussen jeugdgezondheidszorg en scholen krijgen. Op 3 december aanstaande zit ik weer met deze partijen om de tafel. Ik doe een aantal onderzoeken naar de oorzaken van medicalisering. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om een advies over de effectiviteit daarvan. In 2014 organiseer ik een internationale expertmeeting over dit onderwerp. Het heeft dus echt mijn grote aandacht. Ik vind namelijk dat de stelselwijziging in de jeugdzorg moet leiden tot een betere werking aan de voorkant. Bovendien hebben professionals de verantwoordelijkheid om medicalisering tegen te gaan. Daarom zit ik met hen aan tafel om te bekijken of wij in dezen een gezamenlijke verantwoordelijkheid kunnen nemen. Ik hoop dat mevrouw Voortman hiermee tevreden is.
Iets minder tevreden zal zij zijn met mijn antwoord op haar vraag om een permanente kinderrechtentoets. Volgens mij is die er namelijk al. Bij alle beleid en wet- en regelgeving wordt altijd rekening gehouden met internationale verdragen. Deze Kamer zal daarop letten, evenals de Eerste Kamer en evenals de Raad van State, die alle wetten vooraf toetst. Ik denk dat de toetsing aan internationale verdragen op die manier voldoende geborgd is. Laten wij onszelf overigens een compliment uitdelen. Op 19 november is Nederland op de tweede plaats geëindigd in de overall ranking van de KidsRights Index, een meetinstrument waarmee landen worden gerankt op basis van hun prestaties bij het implementeren van kinderrechten. Dit instrument is ontwikkeld door de Erasmus Universiteit in samenwerking met KidsRights. Helaas eindigde Portugal op de eerste plaats, maar wij zijn tweede.
De heer Voordewind heeft de aandacht gevestigd op de verdiensten van de Centra voor Jeugd en Gezin en de lessen die daaruit kunnen worden getrokken, die onder de aandacht zouden kunnen worden gebracht bij het vormgeven van het gemeentelijk beleid.
Ik heb tijdens het debat over de Jeugdwet al gezegd dat ik hem daarin ondersteun. Ik zal dit ook meenemen in mijn overleg met de gemeenten.
Ten slotte vroeg de heer Voordewind naar mijn opvatting over Katwijk. Een college heet altijd een college van burgemeester en wethouders. De term «wethouders» is niet voor niets uitgevonden, want zij moeten de wet houden. Die wet is door de Kamer geaccordeerd. De gemeenteraad van Katwijk moet besluiten of hij de wet wil handhaven. Ik heb vooralsnog vertrouwen in de gemeenteraad van Katwijk.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik dank de Staatssecretaris voor deze reactie. Mag ik, omdat het een uitslaande brand zou kunnen zijn en een sneeuwbaleffect zou kunnen hebben naar de andere gemeenten, aan de Staatssecretaris vragen om in zijn contacten met de burgemeester van Katwijk zelf het belang van het handhaven van deze wet onder de aandacht te brengen? Dat kan mogelijke verdere schade voorkomen.
Staatssecretaris Van Rijn: Dat zal ik doen. Ik ga ervan uit dat dit bij deze burgemeester in goede aarde valt. Ik meen zelfs dat hij in 2010 een hartstochtelijk pleidooi heeft gehouden voor het verhogen van de leeftijd voor alcohol, dus ik denk dat het wel goed zit.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik begrijp van de Staatssecretaris dat hij het overlaat aan de decentrale overheid, de gemeenteraad en het college, en dat daar de verantwoordelijkheid ligt om te besluiten over de handhaving. Zo zit het bestuursrecht volgens mij ook in elkaar.
Staatssecretaris Van Rijn: Het klopt dat de handhaving in handen is van de gemeente. Maar ook mevrouw Bergkamp pleit er weleens voor dat, als er bijvoorbeeld transitiearrangementen moeten worden gesloten om zaken te waarborgen, ik bij de gemeenten erop aandring dat zij hun verantwoordelijkheid nemen. Ik neem aan dat zij dat in dit geval op dezelfde manier zegt.
De voorzitter: Drie woorden!
Mevrouw Bergkamp (D66): Dat duurt langer dan een hele zin, voorzitter. Praten is prima, maar verplichten en opleggen is natuurlijk wat anders. Ik ga ervan uit dat er een informeel gesprek plaatsvindt. Het uitwisselen van ideeën en meningen is natuurlijk prima.
De voorzitter: Ik dank Staatssecretaris Van Rijn en geef nu het woord aan Staatssecretaris Teeven.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Mijn collega is al uitgebreid ingegaan op onderdelen van de begroting, dus ik zal het iets korter doen. Ik zal ingaan op een aantal thema's: de positie van de gecertificeerde instellingen in het nieuwe stelsel en de vraagstukken rondom de transitie. De collega heeft er al iets over gezegd, maar ik denk dat een paar punten nog wat nader belicht moeten worden. Daarna ga ik in op de stand van zaken met betrekking tot de jeugdbescherming, de landelijke cijfers jeugdbescherming en de omgangs-ots, waarover een aantal leden vragen heeft gesteld. Tot slot zal ik een aantal individuele vragen beantwoorden.
Ik wil beginnen met een individuele vraag, eigenlijk een opmerking van mevrouw Voortman van de fractie van GroenLinks. Zij haalde in haar eerste termijn het adolescentenstrafrecht aan en zei dat het eigenlijk een slecht voorbeeld was, omdat door het adolescentenstrafrecht nog meer kinderen zouden worden vastgezet. Ik wijs erop dat dit niet de bedoeling is. Doel van het adolescentenstrafrecht is juist om jeugdigen tot 23 jaar beter te behandelen. Het zal ongetwijfeld aan de aandacht van mevrouw Voortman zijn ontsnapt, maar haar fractie heeft op 4 juni van dit jaar ook voor dat wetsvoorstel gestemd. Het lijkt mij goed om dat even vast te leggen, want het doel van dat wetsvoorstel was juist om kinderen en jeugdigen beter te behandelen en niet om kinderen langer vast te zetten. Oorspronkelijk zat er een bepaling in over de verhoging van de jeugddetentie van twee naar vier jaar, maar naar aanleiding van de Kamerbehandeling is die eruit gehaald. Op een gegeven moment lag er een wetsvoorstel waarin de maximale jeugddetentie nog op twee jaar zat. Ik hecht er toch aan om mevrouw Voortman hierop te wijzen, maar het zal ongetwijfeld aan haar aandacht zijn ontsnapt.
Ik kom bij het nieuwe stelsel jeugdzorg en de positie van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering daarin. Er zijn in de pers heel veel berichten geweest over de toekomst van de Bureaus Jeugdzorg. Een aantal leden heeft ook gesproken over angst voor massaontslagen en risico's van het omvallen van bureaus in de toekomst. Ik kan er twee dingen over zeggen. De Bureaus Jeugdzorg en nog veel meer kinderen en jongeren hebben ook na 1 januari 2015 jeugdbescherming en jeugdreclassering nodig. De AMK's zullen noodzakelijk blijken en de crisisopvang blijft noodzakelijk. Kortom, al dat werk blijft nodig.
Ik zeg dit ook in relatie tot de opmerkingen over de frictiekosten van mevrouw Voortman en anderen. Het Rijk moet er de komende tijd op toezien dat gemeenten, al dan niet in bovenregionaal verband, zo veel mogelijk afspraken maken zodat de medewerkers die bezig zijn met dat belangrijke werk, van werk naar werk gaan en er zo min mogelijk ontslagen vallen. Daar vroeg mevrouw Kooiman ook aandacht voor.
Ik heb net even gekeken naar de brief die Bureau Jeugdzorg Haaglanden naar zijn medewerkers heeft gestuurd. Daar staat niet in dat mensen ontslagen zullen worden, maar wel dat er grote zorg bestaat. Na het laatste bestuurlijke overleg van collega Van Rijn en mij met de provincies en de gemeenten bestaat die zorg ook bij ons. Wij hebben ook de zorg dat er regionale of bovenregionale samenwerkingsverbanden zijn die onvoldoende inhoudelijke afspraken maken met de Bureaus Jeugdzorg en daarbij onvoldoende tempo maken, met name over de taken die ik net heb genoemd: de AMK's, de crisisopvang, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering.
Als wij aan frictiekosten denken, denken wij om die reden aan gebouwen die bijvoorbeeld voor een gedeelte niet meer kunnen worden gebruikt of aan overhead die niet wordt overgenomen bij het inkopen door jeugdbescherming en jeugdreclassering. Maar collega van Rijn en ik denken niet direct aan de mensen die dat belangrijke werk doen. Om die reden hebben wij met gemeenten en provincies op 19 december aanstaande weer een bestuurlijk overleg over de stand van zaken op dat moment. In het kader van de voortgang van de transitie zullen wij de Bureaus Jeugdzorg gaan bezoeken. Wij zullen tussen nu en 19 december een rondgang maken om te bekijken hoe ver de bovenregionale samenwerkingsverbanden zijn met het maken van afspraken hierover.
De stelselverantwoordelijkheid willen Staatssecretaris Van Rijn en ik niet passief invullen. Dat moet heel actief gebeuren na de behandeling van dit wetsvoorstel in de senaat. Deze Kamer kan zich voorstellen dat de Kamer aan de overkant best moeite zal hebben met het behandelen van dit wetsvoorstel als wij niet kunnen aangeven dat een aantal regio's van oranje naar groen is gegaan en die twee rode regio's naar oranje of groen. Overigens hebben de vier wethouders in de regio-Holland Rijnland anderhalve week geleden in de Volkskrant gezegd dat zij zelf heel goed in staat zijn om afspraken te maken en dat zij daar al heel ver in zijn. Dat is dus weliswaar een rode regio, maar die moet misschien groen zijn als er voldoende duidelijkheid is over de budgetten. Die duidelijkheid heeft mijn collega vandaag op een aantal punten gegeven.
Gemeenten zullen dus actie moeten ondernemen, ook in bovenregionaal verband. Wij zijn ervan overtuigd dat ze dat ook gaan doen en dat wij op 19 december nog beter overzien waar wij staan, ook wat betreft het van werk naar werk begeleiden van de medewerkers die bij de Bureaus Jeugdzorg bezig zijn met de vier taken die ik zojuist heb genoemd. Naar aanleiding daarvan zullen wij besluiten wat vervolgacties kunnen zijn. Je kunt het ook anders zien. Vroeger, als een wetsvoorstel in de Tweede Kamer was aangenomen, anticipeerden kabinetsleden weleens op de behandeling daarvan in de Eerste Kamer. Dan gingen ze bijvoorbeeld ook al aanwijzingen geven als zaken niet snel genoeg gingen. Maar allen hier weten hoe dat is afgelopen met een andere wetten. Dat willen wij in ieder geval niet doen. Als het moet komen tot aanwijzingen over bovenregionale samenwerkingsverbanden of het overnemen van werknemers omdat, precies zoals mevrouw Ypma zei, de inhoudelijke kant van de zaak moet zijn gegarandeerd, dan is het eerste moment waarop dat kan gebeuren ergens in de eerste weken van februari, het moment waarop die wet in het Staatsblad staat en de Eerste Kamer hem goedkeurt. Maar collega van Rijn en ik hebben met de provincies en de gemeenten afgesproken dat het dan een aanwijzing wordt met een grote A, want dan kun je er niet langer mee wachten. Anders zou er te lang onduidelijkheid blijven bestaan.
Wij zijn dus ook blij met de voorstellen die bijvoorbeeld mevrouw Bergkamp deed om de transitiecommissie in een bepaalde vorm wat langer door te laten werken. Daar heeft de collega ook duidelijkheid over gegeven. Dat is echter niet alles. Alle gemeenten zullen die rol in de bovenregionale samenwerkingsverbanden, zeker als je kijkt naar dat gedwongen kader, snel en goed moeten oppakken. Ik heb inmiddels begrepen dat nu wel alle gemeenten in Nederland – er was er nog steeds één die niet meedeed – in een regionaal verband werken. Iedereen zit inmiddels dus wel in die 41.
Als het gaat om de jeugdbescherming en wat daar is gerealiseerd, ben ik blij dat het aantal ondertoezichtstellingen gestaag afneemt. In januari was er al een afname van 2% en over heel 2012 is die afname 4%. In het tweede kwartaal van 2013 is die daling opnieuw 4%, maar dan wel gerealiseerd in een half jaar. Dat komt ook door een effectievere jeugdbeschermingsaanpak en door de uitvoering van innovatieve projecten. Ik loop ze even kort langs.
In Rotterdam-Zuid zien we een vermindering van 45% in uithuisplaatsingen. Dat komt ook door de nieuwe werkwijze, Beter Beschermd Plus. Een aantal woordvoerders sprak daar al over. De William Schrikker Groep heeft aangegeven dat het percentage ondertoezichtstellingen met uithuisplaatsing binnen het Vliegwielproject 25 is, terwijl dat percentage regulier op 37 ligt. Als je kijkt naar Bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland dan zie je dat de ots'en korter zijn dan een jaar gemiddeld. Het aantal is ook met 17% gedaald. Dat duidt ook op een afname van de instroom. Amsterdam is ook zeer positief. Het aantal ots'en is daar met 32% gedaald en het aantal voorlopige ondertoezichtstellingen met 54%, vanaf de start met een nieuwe methodiek, Generiek Gezinsgericht Werken. Ook het aantal onderzoeken bij het AMK daalde doordat er een gezinsmanager – iets wat mevrouw Ypma en mevrouw Van der Burg herhaaldelijk aan de orde hebben gesteld – op het gezin is gezet. Daar is al twee jaar geleden geld voor ter beschikking gesteld.
Een aantal innovatieve projecten loopt nog. Daar is nog geen sprake van een brede landelijke toepassing. Na het verschijnen van het rapport over ots met omgangsproblemen, begin 2013, zijn alle bureaus voortvarend aan de slag gegaan met de aanbevelingen. Zo werken verschillende Bureaus Jeugdzorg aan het ontwikkelen van één methodiek voor ondertoezichtstelling bij omgangs- en echtscheidingsproblematiek. Samen met de Staatssecretaris van VWS zal ik de Kamer begin volgend jaar informeren over wat wij verder nodig hebben, bijvoorbeeld om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren. De heer Voordewind vroeg daarnaar. We zullen begin volgend jaar laten weten hoe we daarmee verdergaan.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dank aan de Staatssecretaris dat hij daar onderzoek naar doet. De vraag is echter of hij niet alleen de cijfers naar de Kamer wil sturen, maar ook wil aangeven wat de mogelijkheden zijn voor beleidsbeïnvloeding, voor zover dat kan. Kan hij een plan van aanpak of een beleidsactiviteitenplan toevoegen aan de cijfers die hij naar de Kamer zal sturen?
Staatssecretaris Teeven: Dat zullen we doen. Wij denken dat er ook meer kan worden gedaan aan de schrijnende situaties van kinderen bij vechtscheidingen. Daarom moet je niet alleen de cijfers sturen, maar ook kijken wat je er inhoudelijk aan kunt verbeteren. Wij hebben al toegezegd dat we zullen gaan praten met rechters, advocaten en andere hulpverleners om te horen wat hun signalen en hun ervaringen zijn en wat we daarmee kunnen. Die gesprekken zijn inmiddels al gepland. We hopen echt aan het eind van het eerste kwartaal van 2014 daar meer duidelijkheid over te kunnen geven.
De voorzitter: Voordat de Staatssecretaris verdergaat, zeg ik even tegen de collega's dat als Staatssecretaris Teeven zijn deel heeft afgerond, ik vijf minuten zal schorsen, zodat u onderling over moties kunt overleggen. Ik zie ze nu voortdurend langskomen en dat levert een zeker geroezemoes op.
Mevrouw Voortman had grote zorgen over de frictiekosten. Ik denk dat de discussie daarover terecht is, maar je moet daarbij wel goed onderscheid maken tussen frictiekosten die voortvloeien uit gebouwen en frictiekosten die voortvloeien uit overhead, die voor een deel bij de provincies kunnen neerslaan. Dat heeft ook te maken met het beleid dat zij in 2014 gaan voeren en met wat er uiteindelijk door het Rijk zou moeten worden gedragen.
Mevrouw Keijzer en de heer Voordewind hebben gevraagd of er afspraken zijn gemaakt over de landelijk werkende instellingen en over de uitvoering in de regio's van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Ik heb vorige week gesproken met de landelijk werkende instellingen. Ik heb hun gevraagd, voor 19 december te inventariseren met welke regio's ze afspraken hebben gemaakt over hun takenpakket. Daarmee zijn ze bezig. Zo weten we welke regio's achterblijven met het maken van afspraken met de landelijk werkende instellingen. Die instellingen zijn niet allemaal in alle 41 regio's actief. Op sommige plaatsen zijn die afspraken ook echt gemaakt in de sfeer van onderaanneming of mandateringscontracten. Daar hebben ze ook een daadwerkelijke invulling gekregen. Dat is echter niet overal gebeurd. Daarmee zijn we nu bezig. We hebben daarvan een beter overzicht voor 19 december.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Klopt het bericht dat ook voor hen een overgangstermijn van twee jaar zou gelden?
Staatssecretaris Teeven: Wij denken niet aan een termijn van twee jaar, maar aan een jaar, namelijk tot 1 januari 2016. Daarin kunnen de instellingen bekijken hoe het werkt. Dan komt met name de discussie aan de orde over de vraag of zij al twee organisatievormen hebben waarin de verschillende werkzaamheden worden ondergebracht. We hebben eerst gevraagd waarmee de instellingen problemen hebben. We anticiperen immers op komende problemen. We hebben gevraagd om te laten zien in welke van de 41 regio's – het gaat natuurlijk niet om alle regio's – concreet geen afspraken kunnen worden gemaakt door deze instellingen. Op het moment dat we dit helder hebben, zetten we een stap verder. Dat zullen we vanaf 19 december doen. Daarbij is ook gesproken over een overgangstermijn. Mijn collega en ik gaan dan kijken in hoeverre we daaraan nadere invulling moeten geven en of dat dan nog nodig is.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Hoorde ik de Staatssecretaris zeggen dat er wordt gekeken of die twee functies wel gescheiden worden? Volgens mij is in de Jeugdwet, die we net hebben vastgesteld, afgesproken dat die twee functies gescheiden worden. Ik ben een beetje in verwarring over dit antwoord. Ik krijg graag een nadere duiding.
Staatssecretaris Teeven: Ik heb gezegd dat we in gesprekken met de landelijk werkende instellingen aan het inventariseren zijn in welke regio's er geen inhoudelijke samenwerkingsafspraken kunnen worden gemaakt, dus waar het tempo lager ligt. Dat zal voor 19 december worden teruggerapporteerd. We proberen daar een versnelling in aan te brengen de komende tijd, tot de behandeling in de senaat op 28 januari 2014. Een van de problemen die speelt is dat ze beide soorten werkzaamheden in verschillende stichtingsvormen of rechtsvormen zouden moeten onderbrengen. Daarover zijn we met elkaar in gesprek. Daarbij kan worden gedacht aan een periode waarin zij daarvoor de tijd krijgen. Het is echter nog te vroeg om daarover te praten.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik begrijp goed dat ik het verkeerd verstaan had dat zij kunnen doorgaan met die twee rechtsvormen naast elkaar. Dat is een kwestie van ontvlechten. Dat kost wat tijd. Dat was het antwoord van de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Teeven: Er zijn bij de behandeling van de Jeugdwet een amendement en een motie ingediend. De motie is verworpen. Er zijn praktische problemen. Die proberen de Staatssecretaris van VWS en ik op dit moment op te lossen.
Voorzitter. Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd hoe het zit met de jeugdpreventieteams, de 12-minners. Van 2010 tot 1 januari 2012 was er een pilot voor 12-minners. Daaraan refereerde mevrouw Van der Burg. Het doel van die pilot was om een aanbod te ontwikkelen voor 12-minners die vanwege delictgedrag met de politie in aanraking zijn gekomen. Aansluitend op de pilot is gestart met de doorontwikkeling van die methode. Mevrouw Van der Burg vroeg wanneer we die uitrol gaan doen. In oktober 2013 heeft het Nederlands Jeugdinstituut de interventie erkend. De voorbereidingen voor de landelijke uitrol zijn in gang gezet. Ik financier die op dit moment. Vanaf 1 januari kunnen we met de uitrol beginnen.
Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd of ik kan aangeven wat ik ga doen aan de ProKid-methode. Zij heeft twijfels over de effectiviteit van die methode.
De eerste versie van ProKid bevatte een aantal technische onvolkomenheden, die in de huidige versie zijn opgelost. Deze nieuwe versie is bij de politie ook in het systeem ingebouwd. Dagelijks worden de ProKid-meldingen door een centrale eenheid verzameld en aan de tien eenheden van de politie teruggekoppeld. Er zijn inderdaad omissies in de uitvoering; dat constateert mevrouw Van der Burg terecht. Om een en ander beter te laten functioneren, wordt de ProKid-module ingebouwd in een nieuw systeem, dat in de loop van 2014 gereed zal zijn. Dat heeft te maken met de gestapelde automatisering bij de Nationale Politie. Dingen staan daarbij op een A-, een B- of een C-lijst, dus dat kost tijd. Daarnaast worden de werkzaamheden verplaatst van de centrale eenheid naar de lokale eenheden. Ik denk dat dat zal bijdragen aan een snellere uitvoeringspraktijk.
Er is gewezen op schooluitval bij jeugdigen. Onder meer het wetsvoorstel voor de invoering van de maatregel terbeschikkingstelling aan het onderwijs moet bijdragen aan het doel om jongeren weer gemotiveerd te krijgen om hun opleiding af te maken. Wij werken in het kader van de aanpak van schoolverzuim, wat vaak voorafgaat aan voortijdig schoolverlaten, nauw samen met de hele strafrechtketen. Wij gebruiken daarbij de leerplicht en wij willen daarbij ook graag deze maatregel gebruiken. Mijn collega heeft al gesproken over de samenwerking met OCW. Het moet tot het verleden gaan behoren dat we een grote groep schoolverlaters hebben die zich schuldig maakt aan delicten of in een vroeg stadium met criminaliteit in aanraking komt.
Mevrouw Van der Burg heeft aandacht gevraagd voor de recidive, die na een verblijf in een justitiële jeugdinrichting hoog is. Is er al zicht op de effectiviteit van de interventie na terugkeer in de samenleving? Juist om beter zicht te krijgen op de effectiviteit van het verblijf in een jeugdinrichting is door de Academische Werkplaats Forensische Zorg voor Jeugd – dat is een samenwerkingsverband tussen jji's, jeugd-ggz, universiteiten en hogescholen – op mijn verzoek een systeem van Routine Outcome Monitoring (ROM) ontwikkeld. Daarmee worden nu de voortgang en de resultaten gemeten van de behandeling en de bejegening in jji's. In 2015 zullen alle jji's met ROM werken. Dat is dan ook het moment waarop we echt kunnen benchmarken en kunnen bekijken in welke jji's de beste resultaten worden bereikt met gedragsinterventies.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Wij hebben daarover ook een briefing gehad van de Rekenkamer. Ik zit echter met name met het volgende punt. We kunnen fantastische resultaten behalen binnen de instellingen, maar daar zijn niet alle verleidingen aanwezig; ik zeg het voorzichtig. Het interesseert mij of de methodes echt werken. Vertonen de jongeren ook minder recidive als ze weer buiten zijn? Ik begrijp dat daar tijd voor nodig is, want de jongeren moeten eerst weer buiten staan en een aantal jaren worden gevolgd. Wanneer krijgen we de eerste cijfers daarvan?
Staatssecretaris Teeven: Sommige cijfers krijgt de Kamer na twee jaar, omdat de recidive na twee jaar wordt gemeten. Andere cijfers krijgt zij na zeven jaar, als die een langjarige recidivemeting betreffen. De meest betrouwbare cijfers zijn de cijfers na zeven jaar. De cijfers na twee jaar geven ook een indicatie, maar daar heb ik in het verleden een discussie met de Kamer over gehad. In de tbs-sector zien we dat de meting na zeven jaar het beste beeld geeft van recidive.
Mevrouw Bergkamp heeft gevraagd naar het verbeteren van de registratie na de decentralisatie. Daarover is al iets gezegd door mijn collega. De cijfers over uithuisplaatsingen zijn bijvoorbeeld onduidelijk. In de afgelopen periode zijn samen met VWS, de provincies en de Bureaus Jeugdzorg goede stappen gezet, bijvoorbeeld met het project Beter Anders Minder. Dat heeft al geleid tot een verbeterde aanlevering van een beperktere set beleidsinformatie, die regulier met de sector wordt besproken. Het is ook in het nieuwe stelsel van belang dat gegevens worden verzameld waarmee trends en ontwikkelingen in kaart kunnen worden gebracht. Daar zijn we op dit moment mee bezig, maar het systeem is nog niet alles dekkend en allesomvattend. Ook daar zullen we meer tijd voor nodig hebben, maar daarvoor maakt de decentralisatie niet zo vreselijk veel uit. Het is meer de perfectionering van het systeem die daaraan bijdraagt dan de decentralisatie op zich.
Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd of ik ervoor kan zorgen dat het onderwerp mensenhandel deel gaat uitmaken van de aanpak in elke veiligheidsregio. Op twee manieren zijn we dat aan het doen. We zijn een verbinding aan het leggen tussen de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIECs) en de Veiligheidshuizen. Die zijn we beter met elkaar aan het verbinden. Daarnaast wordt via de RIECs tevens ingezet op het basisniveau van de aanpak van mensenhandel in elke gemeente. Dat is ook al toegezegd bij het AO over mensenhandel van 31 oktober.
De heer Voordewind refereerde aan een motie over de specifieke opvang van slachtoffers van mensenhandel. Hij vroeg hoe die motie zal worden uitgevoerd door de Minister en mij. Wij zien die motie als ondersteuning van ons beleid en van dat van de Staatssecretaris van VWS. Zoals we vorige week hebben aangegeven bij de behandeling van de V en J-begroting blijft het budget voor de opvang van slachtoffers structureel beschikbaar. De Staatssecretaris van VWS gaat de verantwoordelijkheid voor deze groep en de financiering structureel beleggen bij de gemeenten. Wij denken dat de slachtoffers allemaal kunnen worden opgevangen, ongeacht de herkomstregio.
Mevrouw Van der Burg heeft een opmerking gemaakt over de waarheidsvinding en de Inspectie Jeugdzorg. De inspectie zal daar via haar reguliere toezichtstaak invulling aan geven. We zullen de kwaliteit van de rapporten dan ook kunnen toetsen. In eerste instantie zal de inspectie dat doen door te kijken naar processen en procedures: hoe is het waarheidsgehalte van stellingen verankerd? Dat zal ook getoetst worden door de rapporteur. Mevrouw Van der Burg heeft daar in een eerder stadium al naar gevraagd. Dat zal in een toetsingskader verder worden uitgewerkt. Mijn collega en ik zullen dat regelmatig bespreken met de inspectie.
Over de bewaartermijn heeft mijn collega al gesproken.
Mevrouw Van der Burg vroeg hoe de inzet van forensisch-medische expertise door de politie en het OM is geborgd. In de nieuwe aanwijzing van het OM over geweld in afhankelijkheidsrelaties, die naar verwachting in de eerste helft van 2014 komt, wordt expliciet aandacht besteed aan de inzet van deze expertise voor kinderen. Over deze zaken staat in de recente brief over de toekomstinrichting van het forensisch onderzoek dat politie en OM de komende drie jaar 2 miljoen euro naar eigen inzicht kunnen besteden aan de inzet van forensisch deskundigen. Ook de inzet van een particulier instituut als de FPKM bij de aanpak van kindermishandeling zou daaruit kunnen worden bekostigd. Aan het stroomschema voor de inzet van forensisch-medische expertise, waarover collega Van Rijn al sprak, hebben ook de politie en het OM meegewerkt. Verder heeft mijn collega dat al besproken.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Schuiven politie en justitie ook aan bij het overleg met de medici in dit kader? Zij hadden namelijk ook commentaar op het stroomschema.
Staatssecretaris Teeven: Politie en OM waren aangeschakeld bij dit verhaal en hebben meegepraat. Ik heb dat nagevraagd bij het college. Die aanschakeling heeft plaatsgevonden. Het is dus bijzonder als mevrouw Van der Burg aanwijzingen heeft dat zij niet waren aangeschakeld.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ze waren niet tevreden.
Staatssecretaris Teeven: Tja, maar ze zaten er wel zelf bij. Ik zal dat met de politieleiding bespreken. Dan zullen we hun vragen waar die ontevredenheid in zat. Ik denk dat ze dat dan nog beter in de werkgroep moeten inbrengen.
Mevrouw Keijzer (CDA): Het gaat over wel of niet tevreden zijn. De CDA-fractie is niet tevreden als bij deze ingewikkelde situaties geen specifieke forensische expertise wordt ingehuurd. Dan heb ik het over pediatrische expertise, gericht op kindermishandeling. Dat is namelijk echt iets anders. Ik hecht eraan om van de Staatssecretaris van Justitie te horen dat dat uiteindelijk wel de bedoeling is.
Staatssecretaris Teeven: Volgens mij heeft mijn collega dat zojuist ook al namens het kabinet duidelijk naar voren gebracht. Er zijn vormen van kindermishandeling waarbij dat dringend noodzakelijk is. In het verleden hebben wij door de financiering van de Van der Hoeven Kliniek al duidelijk laten merken dat wij daarachter staan. Daar kan dus geen misverstand over bestaan.
Ik wil nog twee vragen van mevrouw Voortman beantwoorden. Zij vraagt wanneer de regering het derde facultatieve protocol bij het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind ondertekent. In de beleidsbrief van 14 juni heeft de Minister van Buitenlandse Zaken geschreven dat het kabinet over het derde facultatieve protocol een standpunt zal bepalen. In het overleg met de Kamer van 30 september jongstleden over deze beleidsbrief heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gezegd dat momenteel wordt bekeken wat de binnenlandse gevolgen zijn van dat protocol. Het overleg tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en mij is op dit moment nog gaande. Er zitten positieve en negatieve aspecten aan dit protocol. Als er een kabinetsstandpunt is, zullen wij dat aan de Kamer meedelen.
Mevrouw Voortman heeft verder gevraagd of ik bereid ben om bij het asielbeleid in wet- en regelgeving op te nemen dat een kinderrechtentoets moet worden uitgevoerd. Bij het opstellen van wet- en regelgeving inzake het asielbeleid wordt te allen tijde rekening gehouden met internationale verdragen. Het parlement, de Eerste Kamer en de Raad van State toetsen vooraf. De rechter kan achteraf toetsen. Mij lijkt dat de uitvoerig van het IVRK daarmee al voldoende is gewaarborgd, ook zonder ondertekening van het derde protocol, en dat er dus geen behoefte is aan een extra kinderrechtentoets. Dat is mijn mening, maar het kabinetsstandpunt komt nog. Mijn collega van VWS heeft al feilloos de tweede plaats gememoreerd waarop wij waren geëindigd. Dat hoef ik dus niet opnieuw te doen.
Voorzitter, ik denk dat ik alle vragen heb beantwoord.
De voorzitter: Ik dank beide Staatssecretarissen. Ik schors dit wetgevingsoverleg tot 15.35 uur.
De vergadering wordt van 15.26 tot 15.37 geschorst.
De voorzitter: Ter vermijding van misverstanden meld ik hoeveel spreektijd iedereen over heeft. Mevrouw Kooiman heeft vijf minuten, evenals mevrouw Van der Burg. Mevrouw Keijzer heeft vier minuten. Mevrouw Ypma heeft vijf minuten. Mevrouw Bergkamp heeft vier minuten. De heer Voordewind en mevrouw Voortman hebben ieder twee minuten. Dat moet allemaal gewoon kunnen lukken.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. We hebben vandaag wederom gesproken over heel moeilijke begrippen zoals transitie en transformatie. Met «transitie» wordt natuurlijk gewoon de overheveling van de jeugdzorg naar de gemeenten bedoeld. Met «transformatie» wordt bedoeld «vernieuwing». Ik moet altijd een beetje oppassen dat ik niet «vernieling» zeg, want zo komt het wel een beetje, of liever gezegd behoorlijk, op mij over. «Afbraakbeleid» hoor ik de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie buiten de microfoon zeggen, want dat heeft hij eerder gehoord toen het ging over het gevangeniswezen. Ik vind het inderdaad ook op dit beleidsterrein zeer van toepassing, bijvoorbeeld als het gaat om de 0,5 miljard aan bezuinigingen. Dat is een behoorlijk serieus gegeven.
De SP was echt voor de overheveling van de jeugdzorg naar de gemeenten en is dat nog steeds. De SP is echter niet tevreden over de manier waarop. Zoals al gezegd wordt er 0,5 miljard bezuinigd, waardoor de preventie, maar ook de zorg helemaal aan het eind mogelijk krap komt te zitten. Je ziet nu al dat gemeenten hierop fors bezuinigen. Aangezien er ook gemeenten zijn die mogelijk op de stoel van de hulpverlener gaan zitten, maak ik mij daarover grote zorgen. Het oorspronkelijke idee van de parlementaire werkgroep was ook om de bureaucratie tegen te gaan. Je ziet nu allerlei adviesbureautjes oppoppen. Hulpverleners moeten de verantwoordingszucht van de gemeenten gaan stillen. Ik maak mij daar grote zorgen over.
Ik hoorde de Staatssecretaris van VWS spreken over transitiearrangementen. Dat lijkt wel het grote toverwoord van vandaag. Mijn vraag is echter de volgende. Hebben we dan ook de garantie dat bijvoorbeeld een kind dat seksueel is misbruikt, daadwerkelijk de hulp en de traumabehandeling krijgt dat het nodig heeft? Is er de garantie dat een meisje dat slachtoffer is van mensenhandel, daadwerkelijk opvang krijgt? Dat zijn de vragen die vandaag voorliggen; dat is de inhoud waarover we vandaag spreken, in plaats van moeilijke woorden zoals «transitieagenda». Ik wil daar gewoon een duidelijke uitspraak over. Mevrouw Keijzer komt hierover ook te spreken en zij zal mogelijk mede namens mij een motie op dit punt indienen.
Ik heb ook gesproken over mijn zorgen over het personeel. Mijn zorg betreft voornamelijk het gegeven dat het personeel het menselijk kapitaal van de jeugdzorg is. Het personeel garandeert namelijk de kwaliteit in de jeugdzorg. Ik vond het fijn dat de Staatssecretaris zijn waardering uitsprak voor het personeel in de jeugdzorg. Ik hoop ook dat beide bewindspersonen als goed werkgever voor het personeel willen staan. Ik heb een heel lieve motie die hen daarbij helpt.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat met de overheveling van de jeugdzorg loondump op de loer ligt;
van mening dat hiermee de continuïteit en kwaliteit van zorg voor jeugdigen op het spel staat;
verzoekt de regering, te voorkomen dat jeugdhulpverleners worden ontslagen en tegen een lager loon opnieuw in dienst worden genomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is ingediend door de leden Kooiman en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 59 (33 750-XVI).
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik dien deze motie toch in, omdat ik verschillende geluiden heb gehoord van mijn ex-collega's; ik ben zelf ook gezinsvoogd geweest. Ook staat in de brief van Bureau Jeugdzorg Haaglanden dat als er voor het einde van het jaar geen oplossing komt voor de knelpunten, men door de omstandigheden ertoe wordt gedwongen om collectief ontslag aan te vragen bij het UWV. Als ik als medewerker van Bureau Jeugdzorg Haaglanden zo'n brief zou krijgen, zou mijn schrik enorm zijn, maar ik zou ook meteen zorgen hebben over alle gezinnen die ik begeleid. Daarom heb ik deze motie ingediend.
Ik kom op het thema kindermishandeling. Dat is een groot thema vandaag. Ik heb hierover twee moties.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat kwaliteitscriteria voor forensisch-medische expertise voor kinderen ontbreken;
verzoekt de regering om, in overleg met experts, heldere kwaliteitsnormen voor forensisch-medische expertise voor kinderen op te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 60 (33 750-XVI).
Mevrouw Kooiman (SP): De collega aan mijn linkerzijde fluistert mij in dat die toezegging al is gedaan. Het is mij blijkbaar ontgaan. Vandaar dat ik die motie heb ingediend.
Naar aanleiding van de aanbeveling van de commissie-Samson over de leidster-kindratio, zei de Staatssecretaris dat hij geen normen wil opleggen aan het veld.
De voorzitter: U hebt nog 30 seconden, mevrouw Kooiman.
Mevrouw Kooiman (SP): Een minimale richtlijn lijkt mij wel verstandig. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de commissie-Samson adviseerde om voor de residentiële jeugdzorg te komen met een richtlijn waarin de ratio begeleider-pupil wordt vastgelegd;
verzoekt de regering om te komen met een richtlijn voor de residentiële jeugdzorg met minimale normen voor de begeleider-pupilratio,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 61 (33 750-XVI).
Mevrouw Kooiman (SP): Tot slot ben ik erg blij met de toezegging over de lange bewaartermijn. Ook ben ik blij dat is toegezegd dat de cliënt eigenaar blijft van het dossier.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. In de eerste plaats wil ik beide Staatssecretarissen danken voor de toezeggingen op de punten die ik heb gemaakt. Ik ben in het bijzonder tevreden over de toezeggingen op het gebied van de forensisch-medische en forensisch-pediatrische expertise. Er is toegezegd dat de financiering daarvan structureel geborgd is en dat een en ander samen met de gemeenten op een goede manier wordt vormgegeven. Ik ben ook tevreden over de toezeggingen op het gebied van de mensenhandelaren. Ik ben blij dat de jeugdzorgsector nu aan tafel zit met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, dat er op die manier meters worden gemaakt en dat de inspectie ook wordt ingezet op dat terrein. Dat geldt ook ten aanzien van de waarheidsvinding. We weten dat het niet vanzelf gaat in de rapporten en de verzoekschriften. Daarom ben ik bijzonder blij met de toezegging dat de inspectie daarop gaat toezien. Ik ben ook blij met het kader dat wordt gemaakt. Beide Staatssecretarissen weten dat ik deze onderwerpen niet zal loslaten. Mocht het alsnog wat minder goed gaan, dan vinden zij mij weer op hun weg. Ik vind het niet nodig om hier moties over in te dienen, want ik ben erg tevreden met de toezeggingen.
Het is goed dat we tussen medio december en eind december nadere duidelijkheid krijgen over de financiering van de transitie jeugdzorg en de transformatie jeugdzorg. Het is goed dat er extra aandacht is voor de bovenregionaal werkende partijen, de landelijk werkende instellingen maar ook voor de jeugdreclassering. Wat de Staatssecretarissen hebben gezegd over de wijze waarop zij dat willen aanpakken, geeft mij in elk geval vertrouwen. Dat geldt natuurlijk ook voor wat is gezegd over Bureau Jeugdzorg.
Ik ben er tevreden mee dat de Staatssecretaris van VWS heeft aangegeven dat hij met name extra aandacht vraagt voor de partijen die werken met jeugdigen met een beperking. Hij zal dit bespreken met de VNG, de gemeenten en alle betrokken partijen, opdat een en ander goed wordt geregeld in de regionale transitiearrangementen. Partijen die heel constructief meewerken, mogen niet het kind van de rekening worden. Daar houd ik hem dus ook aan.
Ik kom bij een van mijn favoriete onderwerpen: de outcomecriteria. Ik ben erg benieuwd wanneer KING en de VNG met een nadere uitwerking komen. Het is wel heel belangrijk dat de gemeenten en straks ook de gemeenteraadsleden die criteria kunnen gebruiken bij het inkoopbeleid. De oorspronkelijke toezegging was aan het einde van dit jaar. Ik ben benieuwd wat voor tijdspad eraan vastzit. Het mag immers niet te lang duren. Het is ook een cultuurprobleem om op deze manier te laten zien wat je waard bent. Daar is druk op nodig.
Ik kom op de hechtingsproblematiek. De Staatssecretaris gaf aan dat daarvoor een richtlijn komt. Dat is goed nieuws. Ik heb gesproken met de algemene vereniging van jeugdartsen en met Basic Trust, die een methode heeft om dit in kaart te brengen door middel van signaleren. Zij zouden dit absoluut niet genoemd hebben.
Ik vraag mij af of dit wel helemaal kortgesloten is en vraag de Staatssecretaris om hier nadere aandacht aan te besteden. Er is nog geen signaleringsinstrument voor nul tot twee jaar, maar dat moet er wel komen. Deze (gedrags)problemen en de medicalisering moeten wij voor toekomstige kinderen voorkomen. Dat lijkt mij volledig in lijn met de transitie en transformatie in de jeugdzorg. Ik zou er bijzonder tevreden over zijn.
Het moet mij van het hart dat ik het bijzonder vreemd vind dat een partij als de PVV vandaag bij dit belangrijke debat niet aanwezig is, terwijl zij wel voortdurend kritiek heeft op het transitie- en transformatieproces. Ik waardeer het zeer dat de aanwezige collega's wel de moeite hebben genomen om hierheen te komen. Het onderwerp is belangrijk genoeg.
Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretarissen voor de uitgebreide beantwoording. Dat kon ook bijna niet anders bij zo'n uitgebreide inbreng van de Kamer. Het CDA heeft een aantal onderwerpen aan de orde gesteld. Ik noem de landelijke en bovenregionale aanbieders, het onderzoek van de transitiecommissie en kindermishandeling. Ik ben blij met de antwoorden op dat onderwerp. Ik denk dat er echt nog een wereld te winnen is met goede expertise als er vragen zijn rondom kindermishandeling en kindermisbruik. Ik dien twee moties in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de eindrapportage van de transitiecommissie een aantal «open einden laat zien»;
overwegende dat per 1 januari 2014 voor zowel aanbieders van jeugdzorg als gemeenten duidelijk is hoe de financiële randvoorwaarden eruit komen te zien;
roept de regering op om de transitiecommissie te vragen, begin 2014 opnieuw met een rapportage te komen over de stand van zaken met betrekking tot de transitiearrangementen op de onderdelen zoals eerder door de transitiecommissie als onvoldoende beoordeeld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Keijzer en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 62 (33 750-XVI).
Mevrouw Keijzer (CDA): Mijn tweede motie gaat over de landelijke en bovenregionale aanbieders.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat kinderen en jongeren in specifieke situaties ondersteuning of hulp nodig kunnen hebben van landelijk of bovenregionaal werkende organisaties, zoals Fier Fryslân en het Leo Kannerhuis;
overwegende dat op dit moment onduidelijk is of jongeren, indien de noodzaak is vastgesteld, terechtkunnen bij zo'n landelijk of bovenregionaal werkende organisatie;
roept de regering op om hier met de VNG duidelijke landelijk geldende afspraken over te maken, opdat de expertise van deze instellingen niet verloren gaat en jeugdigen de juiste zorg krijgen, ook wanneer de desbetreffende gemeente geen relatie heeft met deze aanbieders,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Keijzer en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 63 (33 750-XVI).
Mevrouw Keijzer (CDA): Wij hebben vandaag met name gesproken over gezinnen met problemen. Bij de meeste gezinnen is dat niet het geval. Voor de overgrote meerderheid van de gezinnen in Nederland – er wordt weleens van 80% gesproken – zijn er geen grote, onoverzienbare problemen. En toch slaagt dit kabinet er niet in om daar nou eens een overkoepelende visie voor te maken. Ik heb het in het begin van mijn betoog al gezegd: een gezin heeft te maken met vier Staatssecretarissen en Ministers, die soms tegengesteld beleid voeren. De een vindt dat vrouwen meer moeten werken. De ander vindt dat er meer aan mantelzorg moet worden gedaan. Vervolgens wordt er bezuinigd op de kinderopvang. Hoe zorgen wij ervoor dat de gewone gezinnen in Nederland op een goede manier met elkaar bezig kunnen zijn in deze samenleving, al was het alleen maar, om bij het onderwerp van vandaag terug te komen, om te voorkomen dat ze in de problemen komen?
Mevrouw Ypma (PvdA): Mevrouw de voorzitter. Ik dank de Staatssecretarissen hartelijk voor hun eerste termijn. Zij hebben heel helder aangegeven dat de transitie en de transformatie van de jeugdzorg in een stroomversnelling zijn gekomen. Dat is goed nieuws. Die transitiearrangementen hebben daar op een heel mooie manier aan bijgedragen. De PvdA kan instemmen met de manier waarop Staatssecretaris Van Rijn heeft gereageerd op de overgang en de transitiecommissie en haar taken. Wij willen heel graag dat de knelpunten verholpen worden en dat de gewenste vernieuwing in de zorg de ruimte krijgt.
Ook wij zijn van mening dat er op dit moment – we staan aan de vooravond van de stelselwijziging – heel goede voorbeelden zijn en dat die het verdienen om uitvergroot te worden. Ze kunnen namelijk dienen als voorbeeld voor de hele sector.
Ten slotte ben ik met de Staatssecretaris van mening dat er erkenning moet zijn voor al die mensen die in de jeugdzorg het moeilijke werk doen, want zij hebben een heel zware taak. Petje af!
Het gaat goed! We zijn dan ook tevreden met de reacties en antwoorden van de Staatssecretarissen. Blij ben ik ook met de toezegging dat er extra aandacht komt voor kinderen van ouders met een psychiatrische achtergrond en met verslavingsproblemen, en voor zwerfjongeren. Dat zijn echt groepen waaraan we extra aandacht moeten besteden. Ik bedank de Staatssecretaris daarvoor hartelijk.
Er is één punt waarop we de Staatssecretaris nog wel een zetje willen geven en dat zijn de afspraken die de zorgverzekeraars met de gemeenten maken. Ik dien daarom ten slotte de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat gemeenten per 1 januari 2015 zowel bestuurlijk als financieel verantwoordelijk zijn voor jeugdhulp;
constaterende dat er een Kamermeerderheid is voor het ontschotten van het jeugdzorgbudget en het creëren van één financieringsstroom voor alle vormen van zorg voor jeugd dus ook voor de jeugd-ggz;
overwegende dat gemeenten de verantwoordelijkheid en het budget krijgen voor de jeugd-ggz en hierover in gesprek gaan met de zorgverzekeraars die maximaal drie jaar de opdracht kunnen krijgen, zorg in te kopen in opdracht van gemeenten, gemeenten te ondersteunen of expertise te detacheren bij gemeenten;
verzoekt de regering, erop toe te zien dat bij de inkoopafspraken tussen verzekeraars en gemeenten voldoende ruimte blijft voor innovatie en vernieuwing en aansluiting bij gemeentelijk beleid, en uit te gaan van maximaal drie jaar;
verzoekt de regering tevens, bij de zorgverzekeraars en de VNG aan te dringen op het maken van afspraken hierover,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 64 (33 750-XVI).
Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Ik bedank beide Staatssecretarissen voor de beantwoording en voor de toezeggingen. Ik ben blij dat de Staatssecretaris kritisch zal bezien hoe de landelijke regelingen in de praktijk voor de specialistische diensten uitwerken. Ik ben ook blij met de toezegging op het verzoek van mevrouw Kooiman en mij dat de dossiers na het verstrijken van de wettelijke termijn in het bezit komen van de betrokkenen, zodat zij zelf kunnen beslissen om hun dossier wel of niet te vernietigen.
Ik vond het verder verheugend te horen dat de «privacyassessmentimpactanalyse» spoedig naar beide Kamers gaat. Ik ben heel benieuwd wat daaruit komt. Blij ben ik ook met de toezegging dat er een benchmark tussen de gemeenten komt. Dat is heel belangrijk voor burgers en gemeenteraden, maar niet alleen voor hen, want ook voor de Kamer is het heel belangrijk om de verschillen te kunnen zien. Ten slotte komt er dit jaar, naar aanleiding van een motie van mevrouw Ypma en mijzelf, ook een transformatieagenda naar de Kamer.
Voorzitter, soms vraag ik me af of de kijkers thuis dit jargon nog wel begrijpen! Soms lijkt het met woorden als transformatieagenda wel een beetje op sciencefictiontaal!
Ik ben nog niet helemaal gerustgesteld door wat de Staatssecretaris zei over de herbeoordeling van de transitiearrangementen. Dat is de reden dat ik de motie van mevrouw Keijzer hierover heb medeondertekend. Het is echt heel belangrijk dat de transitiecommissie hier nog een keer goed naar kijkt, maar dan wel in een afgeslankte light versie.
Mevrouw Ypma heeft zojuist ook een motie voorgelezen die ik van harte ondersteun. Het is inderdaad belangrijk dat de gemeenten beleidsvrijheid krijgen en dat zij niet vastzitten aan een inkooprelatie van drie jaar met de zorgverzekeraars, maar kunnen variëren. Volgens mij is dat het ook het doel van het hele beleid.
Er zijn nog een paar onderwerpen waarvoor ik aandacht wil vragen. Over één onderwerp dien ik graag samen met de heer Voordewind een motie in en dat is het woonplaatsbeginsel.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er onduidelijkheid bestaat over de toepassing van het woonplaatsbeginsel in de nieuwe Jeugdwet;
overwegende dat gemeenten met een landelijk opererende voorziening binnen de grenzen niet onevenredig hard mogen kunnen worden geraakt door toepassing van het woonplaatsbeginsel;
verzoekt de regering, te onderzoeken of er ongewenste gevolgen kleven aan het woonplaatsbeginsel, zoals opgenomen in de Jeugdwet, en de Kamer hierover voor 1 januari 2014 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 65 (33 750-XVI).
Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Er is nog een onderwerp waarop de Staatssecretaris niet heeft gereageerd. Dat is de manier waarop de Kamer verantwoordelijkheid kan nemen voor het systeem. Ik dien daarover de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat met de decentralisatie van de jeugdzorg verantwoording horizontaal zal plaatsvinden en op landelijk niveau sprake is van stelselverantwoordelijkheid;
verzoekt de regering, uiterlijk medio 2014 aan de Kamer inzichtelijk te maken op basis van welke concrete beleidsinformatie zij vanaf 2015 haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het stelsel van de jeugdzorg kan invullen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 66 (33 750-XVI).
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik heb tot slot twee vragen. Eén vraag is nog niet beantwoord door de Staatssecretaris. Aankomende vrijdag is er een ledendag. Ik refereerde aan een uitspraak in Binnenlands Bestuur dat er mogelijk ruimte is voor budget dat naar de gemeenten kan gaan. Als daarvan sprake is, lijkt mij dat de Kamer dit vandaag hoort. Of is er wellicht sprake van een inhoudelijke wijziging in de koers? Graag krijg ik daarop een reactie.
Ik heb ook nog een vraag voor de andere Staatssecretaris. Ik ben heel blij om te horen dat de registratie verbeterd zal worden. Ik weet dat de Kinderombudsman eerder heeft gesignaleerd dat het zicht op kinderen verdwijnt als zij eenmaal in het systeem zitten. Ik noem bijvoorbeeld het AMK en de Bureaus Jeugdzorg. Ik ga ervan uit dat dit punt wordt meegenomen in het systeem en de perfectionering daarvan, zodat wij weten hoe het met kinderen gaat die in het systeem zitten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik bedank beide Staatssecretarissen voor het constructieve meedenken en de oplossingen voor de punten die ook de ChristenUnie heeft aangedragen. Ik merk dat de Kamer eensgezind optreedt in het vinden van praktische oplossingen met het oog op de kinderen die wij willen bijstaan.
Ik dank de Staatssecretaris omdat hij de transitiecommissie een verdere opdracht over het monitoren wil geven. Het is zeer prettig, ook voor de Kamer, om te zien hoe het nu verdergaat.
Ik heb nog een kleine aanmoediging voor het kabinet wat betreft de bovenregionale zorg. De knelpunten die daarbij kunnen ontstaan, wil ik helder naar boven krijgen.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit de eindrapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd blijkt dat er in meerdere regio's nog geen afspraken zijn gemaakt met aanbieders die in meerdere regio's actief zijn;
verzoekt de regering, in beeld te brengen voor welke bovenregionale aanbieders de continuïteit van zorg door gebrek van inkoop in gevaar is, en deze aanbieders specifiek onder de aandacht te brengen van de VNG,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 67 (33 750-XVI).
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik wil tot slot twee kleine punten in relatie tot de CJG's aan de orde stellen. Ik ben blij met de toezegging van de Staatssecretaris dat hij de zeven punten die de ChristenUnie heeft aangedragen, zal meenemen om te bekijken hoe we de CJG's in de decentralisatie helder kunnen positioneren.
Ik ben ook blij met de toezegging van de Staatssecretaris dat wij niet de kant op moeten die Katwijk wil: de wet moet gehandhaafd worden. Dat signaal zal hij ook afgeven aan de burgemeester.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Ik bedank de Staatssecretaris voor zijn toezegging ten aanzien van het derde protocol van het IVRK. Ook bedank ik hem voor het opfrissen van mijn geheugen ten aanzien van het adolescentenstrafrecht. Het wetsvoorstel is echter aangepast naar aanleiding van druk van de coalitiepartner van de VVD. Als er een kinderrechtentoets vooraf was geweest, was het waarschijnlijk meteen goed gekomen. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat Nederland zich heeft gecommitteerd aan het VN-kinderrechtenverdrag;
van mening dat het belangrijk is dat de rechten van kinderen worden meegewogen bij de totstandkoming van wetten en regels;
verzoekt de regering, een kinderrechtentoets door een onafhankelijke instantie, zoals de Kinderombudsman, te laten uitvoeren op nieuw beleid en wetgeving die van invloed zijn op de positie van kinderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 68 (33 750-XVI).
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik bedank de Staatssecretaris van VWS voor de toezeggingen die hij heeft gedaan op het gebied van pleeggezinnen en demedicalisering. Zoals hij al verwachtte, was ik daarmee tevreden. Ik hoor graag wanneer hij ons hierover nader denkt te kunnen informeren.
De Staatssecretaris heeft ten aanzien van de frictiekosten op zich een punt dat eigenlijk eerst bekeken moet worden welke kosten te voorkomen zijn, maar gemeenten en zorgaanbieders kunnen niet goochelen, zeker niet met de enorme kortingen waarvan vanaf 2015 sprake zal zijn. Toen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie vervolgens aangaf dat provincies de frictiekosten ten aanzien van de medewerkers wel zouden moeten kunnen betalen, leek het mij toch goed om hierover een motie in te dienen om dit duidelijk te krijgen.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) constateert dat de transitie frictiekosten zal opleveren en dat onduidelijk is wie hier de financiële lasten van zal dragen;
overwegende dat de TSJ heeft aanbevolen, een landelijk vangnet te creëren voor noodsituaties waarin zorgaanbieders de frictiekosten overduidelijk niet zelf kunnen dragen;
constaterende dat door de bezuiniging die gepaard gaat met de transitie van gemeenten al een uiterste besparingsoperatie wordt gevraagd en de frictiekosten dus niet op het budget voor de gemeenten kunnen drukken;
verzoekt de regering, de aanbeveling van de TSJ over te nemen en een vangnet te creëren voor frictiekosten die niet door zorgaanbieders zelf kunnen worden gedekt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 69 (33 750-XVI).
De vergadering wordt van 16.00 uur tot 16.15 uur geschorst.
Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Voordat ik aan een oordeel op de moties kom, ga ik in op een aantal korte en specifieke vragen.
Mevrouw Van der Burg vroeg mij wanneer de nadere uitwerking van KING komt van de outcome-criteria. Dat weet ik niet uit mijn hoofd. Wij hebben net afgesproken dat dit verder wordt uitgezocht. Als zij ermee kan instemmen dat ik dat naga bij de VNG en KING, zal ik de Kamer er bij gelegenheid nader over informeren.
Ik heb kennisgenomen van haar punten rondom Basic Trust, de aandacht voor nul- tot tweejarigen en met name de verbinding tussen de jeugdgezondheidszorg en de jeugdzorg. Ik neem dit graag mee in mijn gesprekken om die verbinding te verbeteren.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Mijn nadere informatie is inderdaad dat het niet in de richtlijn jeugdgezondheidszorg zit. Het zou wel in de richtlijn voor de jeugdzorg zitten. Graag vraag ik nadere aandacht hiervoor, want wij kunnen er een boel problemen mee voorkomen.
Staatssecretaris Van Rijn: Wij gaan dat zeker bekijken.
Ik kom bij de vragen van mevrouw Keijzer. Ik ben bij die arbeid-en-zorgtop geweest. Ik heb toch een iets ander, misschien wel positiever beeld van die bijeenkomst dan zij wellicht heeft, omdat het hele spectrum aan de orde is geweest. Wij leven in een tijd waarin wij meer van mensen vragen om op de arbeidsmarkt te participeren. Tegelijkertijd constateren wij dat wij vroeger bijvoorbeeld over kinderopvang spraken in de zin van: is er een individuele verantwoordelijkheid of moeten wij er toch met elkaar wat meer verantwoordelijkheid voor nemen? Diezelfde discussie zie je nu terug rondom mantelzorg. Ik heb het bij de top een debat genoemd à la de kinderopvang twintig jaar geleden, als het geen dertig jaar geleden is geweest. Wij zijn nu in een samenleving terechtgekomen waarin er los van beleid meer aan mantelzorg en vrijwilligerswerk wordt gedaan. Het zou heel goed zijn om met werkgevers en werknemers te bekijken of wij dat kunnen faciliteren. Het zou ook goed zijn om naar lacunes in de wet- en regelgeving te kijken. Ik was heel positief over de top, in die zin dat je kunt kijken naar de relatie school en werk, naar de relatie arbeid en zorg, naar de relatie arbeid en school, bijvoorbeeld om schooltijden beter op elkaar af te stemmen, en naar mogelijkheden om betere afspraken tussen werkgevers en werknemers te maken. Eerlijk gezegd was ik wel positief over die top, niet omdat er een oplossing uitkomt in de zin dat iedereen nu zoveel uren moet bijdragen – dat gaat niet – maar juist omdat wij gaan nadenken hoe wij, dramatisch gezegd, een samenleving kunnen inrichten waarin die combinatieklem heel vaak aanwezig is en waarin wij toch bekijken of wet- en regelgeving, afspraken tussen werkgevers en werknemers of schooltijden op een andere manier kunnen worden georganiseerd. Collega Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid komt binnenkort met een brief naar de Kamer over de resultaten van de top. Dan kunnen wij er uitgebreid over spreken.
Mevrouw Keijzer (CDA): Precies, dat wilde ik ook zeggen. Uiteindelijk zal dit kabinet worden beoordeeld, niet op de goede toppen die het organiseert of op de mooie woorden die het daarover spreekt, maar op de beleidsvoorstellen waarmee het komt. Als ik het goed begrijp, wordt dat dus vervolgd, ook door de CDA-fractie.
Staatssecretaris Van Rijn: Mevrouw Bergkamp vroeg of ik, simpel gezegd, nog iets van plan was voor de ledenraad van de VNG. Nee. Laat ik het nog even precies duiden. Ik heb gereageerd op de stellingname dat het gemakkelijker bezuinigen is als je twee budgetten krijgt dan met één budget. Wij bezuinigen op de budgetten en als je een budget erbij krijgt, zou je nog meer kunnen bezuinigen op het budget. Die stellingname vond ik een beetje merkwaardig. Ik heb gezegd dat ik de argumenten van de VNG op dit punt graag hoor. Ik denk dat ik na het congres van de VNG die argumenten zal horen en dan met de VNG zal praten, punt.
Mevrouw Bergkamp (D66): Dat klinkt duidelijk: geen toezeggingen dat er met budgetten wordt geschoven of dat er inhoudelijke wijzigingen plaatsvinden ten opzichte van de koers die wij nu kennen.
Staatssecretaris Van Rijn: Nee. Mevrouw Bergkamp kent mij. Als er op dat punt iets overwogen zou worden, zal ik er eerst een debat met de Kamer over moeten hebben.
Dan was er nog een vraag van mevrouw Voortman over de medicalisering. Ik heb op 3 december een vervolggesprek. Hopelijk komen wij dan tot vervolgafspraken. Wij rapporteren periodiek over de voortgang van het jeugdbeleid. Ik zeg mevrouw Voortman toe dat ik bij een van de volgende rapportages – ik moet even uitzoeken welke – de voortgang op het punt van de demedicalisering zal meenemen, zodat de Kamer kan volgen wat er is afgesproken en wat daarmee gebeurt.
Dan kom ik op de moties. In de motie-Kooiman/Voortman op stuk nr. 59 wordt de regering verzocht te voorkomen dat jeugdhulpverleners worden ontslagen en tegen een lager loon opnieuw in dienst worden genomen. Hoewel zij sympathiek oogt, vind ik het een iets te makkelijke motie. Ik ben ertegen dat mensen ontslagen worden om vervolgens hetzelfde werk te moeten doen tegen een lager salaris. In de motie staat in zijn algemeenheid dat met de overheveling van de jeugdzorg loondump op de loer ligt. Dat vind ik al een boude uitspraak. Vervolgens staat er dat de continuïteit en kwaliteit van zorg op het spel staan. Dan staat er: voorkomen dat jeugdhulpverleners worden ontslagen en tegen een lager loon opnieuw in dienst worden genomen. Ik kan natuurlijk niet voorkomen dat er ontslagen zullen vallen en dat mensen bij een andere organisatie in dienst komen en dat dat gebeurt tegen andere arbeidsvoorwaarden. Dus ik wil deze motie ontraden, maar met de kanttekening dat ik net als de indiener tegen loondump ben, in die zin dat mensen worden ontslagen en voor een lager loon weer dezelfde taken moeten uitvoeren.
Mevrouw Kooiman (SP): Dat is raar, want als de Staatssecretaris zegt het eigenlijk eens te zijn met wat in het dictum wordt gesteld, zou hij de motie niet moeten ontraden. Hij kan wel zeggen dat het een makkelijke motie is, maar als het inderdaad een makkelijke motie is en hij haar prima kan uitvoeren, dan ben ik weer tevreden.
Staatssecretaris Van Rijn: Als ik het met mevrouw Kooiman eens zou zijn, dan hebben wij allebei ongelijk, want ik kan niet voorkomen dat er ontslagen zullen vallen. Daarom ben ik daar erg voorzichtig mee, maar ik ben ook tegen een ontslagtruc waardoor mensen dezelfde taken moeten uitvoeren tegen een lager loon. Overigens heeft de Kamer samen met mij juist op dat punt een aantal waarborgen opgenomen in de wet. Ik zou het daarbij willen houden.
Mevrouw Kooiman (SP): Mag ik nog een vraag stellen, voorzitter?
De voorzitter: Dit wordt dan wel zo ongeveer uw laatste opmerking.
Mevrouw Kooiman (SP): Maar dit is een heel belangrijk punt.
Die waarborgen voorkomen loondump niet. Er is inderdaad een aantal waarborgen aangenomen, waaronder een aantal waartoe mijn fractie voorstellen heeft ingediend. De Staatssecretaris wil loondump niet. Dit is de kans om daarvoor te gaan staan. Ik vind het nogal makkelijk dat hij deze motie van de fracties van GroenLinks en de SP zomaar wegwuift, want het is vandaag de dag om kleur te bekennen.
Staatssecretaris Van Rijn: Wij hebben samen die kleur bekend door een aantal extra waarborgen aan te brengen in de Jeugdwet. Dat lijkt mij ook goed. Mensen ontslaan en ze vervolgens weer aannemen om ze tegen een lager loon dezelfde taken te laten doen, vinden wij allebei niet goed. Daarom zijn die waarborgen in de wet gekomen. De motie gaat over gedwongen ontslag voorkomen of voorkomen dat mensen op een andere plek worden aangenomen terwijl de arbeidsvoorwaarden niet hetzelfde zijn. Ook al zou je het willen, dat kun je vanuit deze positie niet voorkomen. Dus ik blijf bij mijn kwalificatie van de motie.
In de motie-Kooiman op stuk nr. 60 wordt de regering verzocht om in overleg met experts, heldere kwaliteitsnormen voor forensisch-medische expertise voor kinderen op te stellen. Die experts zullen met name de kwaliteitskaders moeten opstellen. Dat doet de regering niet; de regering verzoekt experts om dat te doen. Eigenlijk moet er dus staan «te laten opstellen», maar what's in a name? Als mevrouw Kooiman het daarmee eens is, wil ik het oordeel over deze motie graag aan de Kamer laten.
De motie-Kooiman op stuk nr. 61 gaat over de begeleider-pupilratio. Ik vind het niet goed om daar een landelijke norm voor op te nemen. Hier staat een omschrijving van een landelijke norm, namelijk een richtlijn voor residentiële jeugdzorg. Op zich is het slim gevonden, maar ik wil de motie toch ontraden.
In de motie-Keijzer/Bergkamp op stuk nr. 62 wordt de regering verzocht om de transitiecommissie te vragen opnieuw met een rapportage te komen over de stand van zaken met betrekking tot de transitiearrangementen. Ik wil even kijken of wij elkaar genoeg genaderd zijn.
Volgens mij had ik al gezegd dat ik de wens van de Kamer begreep dat wij niet alleen zelf rapporteren over de aanbeveling die de commissie heeft gedaan en waar wij nu mee aan de slag gaan, maar dat we ook een oordeel van de transitiecommissie vragen. In deze motie staat echter dat zij opnieuw met een rapportage moet komen over de stand van zaken van de transitiearrangementen. Dat doet volgens mij een beetje onrecht aan het debat, omdat we tegen elkaar hebben gezegd dat er niet eenzelfde soort rapport hoeft te komen, maar dat het een lichtere vorm kan hebben. Ik heb aangeboden dat wij de acties zullen doen en daarover zullen rapporteren. Ik ben ook bereid om dat tegen de transitiecommissie aan te houden en die daar vervolgens een oordeel over te vragen, zodat zij dat kan verwerken in haar rapport. Dat zou ik een iets zorgvuldiger formulering vinden naar aanleiding van de discussie die wij hebben gehad dan hetgeen in de motie staat. Misschien is het beter om te zeggen: opnieuw met een oordeel te komen over de stand van zaken met betrekking tot de transitiearrangementen. De methode zou dan zijn dat wij aan de slag gaan met de acties rondom de transitiearrangementen, dat we vervolgens rapporteren wat we gedaan hebben en dat we dat tegen de transitiecommissie aanhouden, zodat zij kan beoordelen of het voldoende is of niet.
Mevrouw Keijzer (CDA): Met het voorstel van de Staatssecretaris om «rapportage» te vervangen door «oordeel» kunnen wij heel goed leven. Het is wel van belang dat wat de Staatssecretaris dan gedaan heeft, met name ziet op die onderdelen waarover de transitiecommissie heeft gezegd dat die onvoldoende waren. Daar gaat het om. Uiteindelijk moeten we toe naar een situatie waarin veel meer, zo niet alles, uiteindelijk een stempel «groen» krijgt als je het afzet tegen de criteria die daarvoor staan.
Staatssecretaris Van Rijn: Dat klopt.
De voorzitter: Ik neem aan dat de motie op dit punt wordt gewijzigd.
Mevrouw Keijzer (CDA): Ik zal het woord «rapportage» vervangen door «oordeel».
De voorzitter: Dat wordt gewijzigd en is dan voor iedereen helder.
Staatssecretaris Van Rijn: Dan wil ik het oordeel over die motie aan de Kamer laten.
In de motie-Keijzer/Kooiman op stuk nr. 63 wordt de regering opgeroepen om met de VNG landelijk geldende afspraken te maken over de expertise van instellingen als Fier Fryslân en het Leo Kannerhuis. Ik heb aangegeven dat ik het werk van die instellingen belangrijk vind en dat wij dat ook structureel willen borgen. Wij zijn met de VNG in gesprek met welk arrangement dat het beste kan. Ik beschouw deze motie om die reden dan ook als ondersteuning van beleid en ik laat het oordeel aan de Kamer.
Ik heb enige moeite met de motie-Ypma/Bergkamp op stuk nr. 64, omdat we eigenlijk tegen elkaar hebben gezegd dat VNG en Zorgverzekeraars Nederland afspraken moeten maken over die inkoop. Dat zijn ze nu ook aan het doen. Dan zouden wij nu zeggen: voordat ze iets gaan afspreken, hebben wij opvattingen over wat er dan precies afgesproken moet worden. Dat gaat een beetje ver. Ik zou voldoende beleidsvrijheid aan zowel de gemeenten als de zorgverzekeraars willen laten om met elkaar tot goede afspraken te komen. In de motie staat dat bij de inkoopafspraken tussen zorgverzekeraars en gemeenten voldoende ruimte moet blijven voor innovatie en vernieuwing en aansluiting bij gemeentelijk beleid. Daar ben ik het zeer mee eens. Verder staat in de motie: uit te gaan van maximaal drie jaar. Ik heb al aangegeven dat partijen tegen elkaar hebben gezegd dat ze het voor drie jaar zouden doen. De motie sluit dat dus niet uit. Als partijen zelf andere afspraken willen maken, lijkt mij dat goed. Ervan uitgaande dat deze motie niet betekent dat wij op de stoel van de afsprakenmakers willen gaan zitten, maar dat wij van de afsprakenmakers vragen om voldoende ruimte te houden voor innovatie en vernieuwing en aansluiting bij het gemeentelijk beleid en dat wij hen zelf afspraken laten maken over de termijn, kennisnemende van het feit dat zij gezegd hebben dat ze het voor drie jaar willen doen, dan zou ik het oordeel aan de Kamer kunnen laten. Wij willen echter niet gaan voorschrijven welke afspraken partijen nu precies met elkaar moeten maken.
De voorzitter: Ik kijk even naar mevrouw Ypma en mevrouw Bergkamp.
Mevrouw Ypma (PvdA): Prima.
Mevrouw Bergkamp (D66): Ik heb daar nog wel een vraag over. Volgens mij draait de Staatssecretaris het nu om. Wij willen juist met deze motie bewerkstelligen dat er beleidsvrijheid komt voor de gemeenten en dat ze dus niet verplicht een zorginkooprelatie moeten aangaan met zorgverzekeraars. Het gaat ons dus om de beleidsvrijheid van de gemeenten. Zo is de motie in ieder geval bedoeld.
Staatssecretaris Van Rijn: Maar bij die beleidsvrijheid hoort ook dat je afspraken maakt, met wie en in welke vorm je dat ook wilt. Ik vind het dan niet zo goed om hier op de stoel van die afsprakenmakers te gaan zitten en te zeggen: goed dat je afspraken maakt, maar het moet zo. Ik vind wel goed dat in de motie aandacht wordt gevraagd voor ruimte voor vernieuwing en innovatie. Ik neem kennis van de opvatting van de indieners dat die afspraken maximaal drie jaar zouden moeten gelden. Ik zeg tegen hen dat partijen al tegen elkaar hebben gezegd dat ze het voor drie jaar willen doen. Die oproep voor ruimte en innovatie spreekt mij op zich aan en die wil ik wel aan partijen overbrengen. Als ik de motie zo mag interpreteren, dan wil ik het oordeel aan de Kamer laten. We gaan echter niet voorschrijven welke afspraken ze met elkaar moeten maken. Daar gaan ze zelf over.
De voorzitter: Ik kijk even naar de eerste ondertekenaar van de motie, mevrouw Ypma.
Mevrouw Ypma (PvdA): Zo mag de Staatssecretaris het inderdaad interpreteren. Wij willen inderdaad niet op de stoel van de ondertekenaars gaan zitten. Volgende week is het VNG-congres. Wij zien dit als een steun in de rug voor het gesprek dat daar gevoerd gaat worden.
Staatssecretaris Van Rijn: Zelfs daar gaan zij zelf over.
Voorzitter. In de motie-Bergkamp/Voordewind op stuk nr. 65 wordt de regering verzocht, te onderzoeken of er ongewenste gevolgen kleven aan het woonplaatsbeginsel. Op zichzelf is dat een ietwat bijzondere motie omdat zij begint met de constatering dat er onduidelijkheid bestaat over de toepassing van het woonplaatsbeginsel in de nieuwe Jeugdwet, waarvan ik mij herinner dat de Kamer dit zo in de wet heeft ingebracht. Inzicht blijft voortschrijdend. Met het verzoek om te bekijken of er ongewenste gevolgen zijn en, zo ja, om daar wat aan te doen, kan ik leven. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer, maar ik verzet mij een beetje tegen de constatering dat er onduidelijkheid bestaat over de toepassing, aangezien die op verzoek van de Kamer erin is gekomen. Met deze kanttekening laat ik het oordeel over de motie dus aan de Kamer.
In de motie-Bergkamp op stuk nr. 66 wordt de regering verzocht, medio 2014 inzichtelijk te maken op basis van welke concrete beleidsinformatie vanaf 2015 de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg zichtbaar wordt gemaakt. Het lijkt mij een ondersteuning van het beleid. Dit heb ik volgens mij al eerder toegezegd. Het oordeel over de motie laat ik aan de Kamer.
In de motie-Voordewind op stuk nr. 67 wordt de regering verzocht, in beeld te brengen voor welke bovenregionale aanbieders de continuïteit van zorg in gevaar is en dat onder de aandacht van de VNG te brengen. Dat is precies de operatie die wij willen doorvoeren rondom landelijk werkzame instellingen en bovenregionale instellingen. Ik beschouw de motie als ondersteuning van het beleid en laat het oordeel erover aan de Kamer.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik begin met de motie-Voortman/Bergkamp op stuk nr. 68. Het is heel belangrijk dat de rechten van kinderen worden meegenomen bij de totstandkoming van wetten en regels. Dat onderschrijft het kabinet. Daarom gebeurt het ook al. Vooraf vindt toetsing plaats bij consultatie. De Kinderombudsman zit ook in het consultatietraject, net als de Ombudsman. Daarnaast zijn er de adviesrondes, waarin de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming adviseert. Ook de Raad van State zit erin. Achteraf vindt toetsing plaats door de rechter. Om deze reden moet ik deze motie ontraden.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): Als het kabinet het dan zo uitgebreid zou doen, zou de motie ondersteuning van beleid zijn. Ik vraag het kabinet om in voorstellen van beleid duidelijk te maken hoe het IVRK is meegewogen en om in ieder geval hierover een aparte paragraaf op te nemen.
Staatssecretaris Teeven: Het staat er altijd in. Er komt binnenkort nog wetgeving omtrent vreemdelingenbewaring naar de Kamer. Ik kan mij herinneren dat er expliciet in staat hoe de rechten van kinderen daarin worden meegenomen. Deze motie is, als ik haar niet ontraad, minstens overbodig. Het kabinet doet dit al.
Mevrouw Voortman (GroenLinks): We kunnen hier een spelletje gaan doen over «overbodig» of «ondersteuning van beleid», maar ook op allerlei andere terreinen worden beslissingen genomen die van invloed zijn op de rechten van kinderen. Ik noemde net zelf al het voorbeeld van de Wet werk en bijstand. Dan zou daarin toch ook een toets moeten zitten van wat dat betekent voor de rechten van kinderen? Daarin mist die toets in ieder geval wel.
Staatssecretaris Teeven: Als de indieners de motie zo ruim zien, voel ik mij niet in staat om haar nu van commentaar te voorzien zonder ruggespraak met het kabinet te hebben gevoerd.
Voorzitter. In de motie-Voortman op stuk nr. 69 wordt de regering verzocht, de aanbeveling van de TSJ over te nemen en een vangnet te creëren voor de frictiekosten. Mijn collega en ik zullen deze motie moeten ontraden. Wij moeten met het lokale en het provinciale bestuur afspraken maken over de frictiekosten. Het kan nog verschillen, afhankelijk van de vraag of het een gesubsidieerde instelling betreft of een privaatrechtelijke. Om die reden kunnen wij niet positief adviseren over deze motie. Wij ontraden haar.
Ik heb nog twee vragen te beantwoorden. Mevrouw Bergkamp vroeg of uit de perfectie van het registratiesysteem blijkt hoe het met de kinderen gaat. e zullen uiteraard wel kijken naar de doorlooptijden. We zullen bezien in welke regio's het plaatsvindt en daarbij dus kijken naar de aantallen, de cijfers, de kwantitatieve hoeveelheden. We zullen natuurlijk niet zien hoe het met het individuele kind gaat. Ik verwijs hierbij naar de privacy van het individuele kind. Dergelijke informatie zal het registratiesysteem dus niet bevatten. We hebben echter wel heel veel andere beleidsinformatie, zoals we die ook nu hebben.
De heer Voordewind, ten slotte, heeft in eerste termijn iets over vechtscheidingen gevraagd. Laat helder zijn dat we natuurlijk geen algemene cijfers over vechtscheidingen hebben. We hebben de bij de Raad voor de Kinderbescherming bestaande cijfers. Die kunnen we gebruiken. Die zijn dus wel iets beperkter dan algemene cijfers over alles. We weten van sommige scheidingen immers helemaal niets af als de raad daar niet op enig moment bij betrokken is geweest.
De voorzitter: Hiermee zijn we gekomen aan het einde van dit wetgevingsoverleg. De stemmingen zullen dinsdag over een week plaatsvinden. U kunt elkaars moties dus nog in uw eigen fractie bespreken. Ik dank beide Staatssecretarissen en degenen die hen hebben ondersteund. Ik dank ook de belangstellenden. Ik dank de collega's voor hun inbreng.
Sluiting 16.36 uur.
Volledige agenda
1. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2014 – onderdeel jeugdzorg
Kamerstuk 33 750 XVI – Begroting d.d. 17-09-2013
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers
2. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014 – onderdeel jeugdzorg
Kamerstuk 33 750 VI – Begroting d.d. 17-09-2013
Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
3. Landelijke cijfers jeugdbescherming
Kamerstuk 31 839, nr. 262 – Brief regering d.d. 07-01-2013
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
4. Afschrift van de reactie aan de ombudsmannen op het rapport van de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman over ondertoezichtstellingen bij omgangsproblemen
Kamerstuk 31 839, nr. 270 – Brief regering d.d. 25-02-2013
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
5. Afschrift van de reactie aan de Kinderombudsman op het rapport over de bijzondere curator
Kamerstuk 31 753, nr. 56 – Brief regering d.d. 25-02-2013
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
6. Aanbieding rapporten Inspectie Jeugdzorg en Samenwerkend Toezicht Jeugd
Kamerstuk 31 839, nr. 284 – Brief regering d.d. 09-04-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
7. Reactie op verzoek commissie over de archieven van jeugdzorg
Kamerstuk 31 839, nr. 286 – Brief regering d.d. 17-04-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
8. Aanbieding Jaarbericht 2012 Inspectie Jeugdzorg
Kamerstuk 31 839, nr. 292 – Brief regering d.d. 10-06-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
9. Zwarte lijst voor ongeschikte pleegouders
Kamerstuk 32 529, nr. 14 – Brief regering d.d. 12-06-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
10. Standpunt op het advies «Een stevig fundament, Evaluatie van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg»
Kamerstuk 31 839, nr. 297 – Brief regering d.d. 25-06-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
11. Inspectierapport «Praktijkonderzoek netwerkpleegzorg»
Kamerstuk 31 839, nr. 312 – Brief regering d.d. 20-08-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
12. IJZ-rapport «Meten van uitkomsten van behandelingen in de jeugdzorg»
Kamerstuk 31 839, nr. 308 – Brief regering d.d. 23-07-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
13. Reactie op het bericht dat de VNG een wet wil voor gegevensuitwisseling bij decentralisaties
Kamerstuk 33 684, nr. 72 – Brief regering d.d. 04-10-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
14. Ontwikkeling van de wachtlijsten in de geïndiceerde jeugdzorg per juli 2013
Kamerstuk 31 839, nr. 321 – Brief regering d.d. 05-11-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
15. Toezicht en capaciteit Jeugdzorgplus
Kamerstuk 31 839, nr. 322 – Brief regering d.d. 11-11-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
16. Ophoging macrobudget Jeugd
Kamerstuk 31 839, nr. 323 – Brief regering d.d. 10-11-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
17. Aanbieding eindrapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) over de inhoud en totstandkoming van de regionale transitiearrangementen (RTA's)
Kamerstuk 31 839, nr. 324 – Brief regering d.d. 12-11-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
18. Quick scan outcomecriteria jeugdhulp
Kamerstuk 31 839, nr. 325 – Brief regering d.d. 20-11-2013
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-XVI-87.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.