Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33625 nr. 34 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33625 nr. 34 |
Vastgesteld 10 juli 2013
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken hebben op 23 mei 2013 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de beleidsnota Wat de wereld verdient: een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn dertien leden der Kamer, te weten: De Caluwé, Tony van Dijk, Van Klaveren, Leegte, Maij, Mulder, Van Ojik, De Roon, Sjoerdsma, Van der Staaij, Thieme, Voordewind en Jan Vos,
en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar Ministerie.
Aanvang 14.30 uur
De voorzitter: Ik open de vergadering en heet de aanwezigen welkom. Ik merk op dat sommige fracties de spreektijd over twee sprekers hebben verdeeld. Ik zal strikt de hand houden aan de spreektijden, want anders komen wij er niet doorheen. Daar staat tegenover dat ik aan de interrupties geen limitering opleg, tenzij blijkt dat de zaak uit de hand loopt. Dan zal ik alsnog het aantal interrupties bepalen.
De overzichtelijke nota van 45 pagina's van de Minister heeft heel wat losgemaakt bij de Kamer. Op 22 april jl. heeft de Kamer over deze nota met een aantal vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties een hoorzitting van vier uur gehouden. Vervolgens heeft de Minister op 16 mei jl. maar liefst 541 schriftelijke vragen van Kamerleden beantwoord. Er is dus genoeg voorwerk verricht. De commissie heeft ook van veel maatschappelijke organisaties brieven ontvangen.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. De nota Wat de wereld verdient geeft invulling aan een meer zakelijke aanpak van de Nederlandse inzet in zich ontwikkelende landen. Als het aan de VVD zou liggen, was het beleid nog veel grondiger op de schop gegaan en het budget nog verder verlaagd. Het beleid gaat echter een goede richting op: er ligt veel meer nadruk op economische ontwikkeling met een grote rol voor het Nederlands bedrijfsleven. Het recent verschenen Wereldbankrapport 2013 vermeldt de noodzaak tot het creëren van banen voor zo’n 75 miljoen jongeren. Deze staan in ontwikkelingslanden langs de kant, met alle risico’s van dien. Ernst & Young heeft zojuist een rapport gepubliceerd over de groei in Afrika en de kansen voor business, zowel Afrikaanse business als vanuit de westerse wereld. Afrika is niet alleen maar een verzameling problemen en uitdagingen, het is ook een continent dat steeds zelfbewuster en zelfstandiger wordt. Dat vereist een andere houding en inzet van onze kant. Dat is ook de focus van de nota: meer samenwerking op basis van gelijkwaardigheid, inzet van Nederlandse hulp op vlakken waar wij expertise en toegevoegde waarde kunnen leveren en meer nadruk op economische ontwikkeling.
De VVD heeft zich ingezet voor het sterk vereenvoudigen en moderniseren van het al bestaande bedrijfsleveninstrumentarium. De Minister heeft dit opgepakt en ik zie de uitwerking met belangstelling tegemoet. De VVD heeft zich verder hard gemaakt voor meer focus op investeringen en handel. Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) geeft daar mede invulling aan met kredieten en garantstellingen voor het bedrijfsleven hier en daar. De invulling van het fonds gaan we later dit jaar bespreken, maar het kader is reeds aangegeven in de nota. Voor de VVD is een aantal punten cruciaal.
Ten eerste moet de uitvoering zo veel mogelijk ter hand worden genomen door een groep van bestaande fondsen, zodat de investeringen vanaf januari 2014 meteen van de grond komen. Ten tweede moet de uitvoering liggen bij zakelijke partijen en niet bij het Ministerie of maatschappelijke organisaties. Ten derde is heel belangrijk dat er één set criteria komt die gebaseerd is op de OESO-richtlijnen. Juist voor het mkb, met name in ontwikkelingslanden, is het al lastig genoeg om aan deze voorwaarden te voldoen. Bovendien bieden deze richtlijnen voldoende waarborgen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Kan de Minister bevestigen, zoals in de nota is vastgelegd, dat voor het mkb de OESO-richtlijnen gelden en dat uitbreiding met regels, zoals de IFC Performance Standards, alleen gebeurt bij wijze van uitzondering en als aan een van de voorwaarden is voldaan?
De heer Van Ojik (GroenLinks): Mevrouw De Caluwé begint haar betoog met te zeggen dat er van de VVD meer af had gemogen. Zij neemt genoegen met 1miljard, maar het was fijn geweest als het meer was. Welk doel wordt gediend als er drie keer zoveel wordt bezuinigd? Hoe kijkt mevrouw De Caluwé er tegenaan dat er 750 miljoen apart wordt gezet voor het bedrijfsleven? Dat is eigenlijk in strijd met wat mevrouw De Caluwé wil. Wat is in haar visie daarvan de toegevoegde waarde?
Mevrouw De Caluwé (VVD): De VVD heeft de laatste jaren aangegeven dat zij toe wil naar meer handel en minder klassieke ontwikkelingshulp. Daar is het Dutch Good Growth Fund een uitwerking van: meer handel, meer investeringen, ook in ontwikkelingslanden, en veel minder focus op hulp. Wij willen vooral bezuinigen op de donaties aan multilaterale organisaties en op bijdragen aan de ngo's. Daarnaast willen wij meer handel creëren. Dit fonds slaat die richting in.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat weet ik, want ik ken het standpunt van de VVD. Wat wil de VVD bereiken? Je kunt voor armoedebestrijding zijn en vinden dat dit beter door bedrijven gedaan kan worden dan door overheden en ngo's. Ik vind dat niet, maar het kan dat de VVD dat wel vindt. Je hebt toch een bepaald doel voor ogen met de instrumenten die je inzet? Wat wilt u met bezuinigingen van 3 miljard euro bereiken? Wat is het doel van die 750 miljoen die nu via het bedrijfsleven wordt ingezet?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Het doel van de bezuinigingen is om te bereiken dat landen hun eigen verantwoordelijkheden nemen en dat ngo's hun eigen broek ophouden. Ons devies is meer economische ontwikkeling. In rapporten van onder meer de Wereldbank komt dit terug. Daarin wordt gesteld dat er meer banen moeten komen en dat er meer economische ontwikkeling moet zijn. Wij dachten altijd: als wij mensen maar naar school sturen, ontwikkelen zij zich en ontstaat er vanzelf een middenklasse. Je ziet echter dat kinderen van school komen, onvoldoende Engels spreken en vervolgens geen baan krijgen. Tegenwoordig is het adagium: zorg dat ze van de straat zijn, dat ze een baan hebben, hun eigen inkomen verdienen en daarmee hun eigen kinderen weer naar school kunnen sturen. Dat draagt bij aan vrede en veiligheid en zorgt ervoor dat men zelfstandiger kan opereren. Bovendien zorgt het voor inkomsten voor de overheden van die landen, die dan meer taken op zich kunnen nemen.
De heer Jasper van Dijk (SP): De VVD is altijd kritisch over allerlei subsidies, zoals die voor cultuur. Als het echter gaat om 750 miljoen euro aan exportsubsidie, is dat blijkbaar geen enkel punt en staat de VVD te juichen. U was bij de hoorzitting en hebt ook de vele kritische geluiden over dit fonds gehoord. Men zei dat het geld misschien helemaal niet wordt besteed, dat het eigenlijk veel te snel gaat en dat in drie jaar 750 miljoen uitgeven nooit gaat lukken. Bovendien hebben wij al de Financieringsmaatschappij Ontwikkelingslanden (FMO). Erkent u die zorgen en twijfels over dit fonds? Waarin verschilt dat van de FMO?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik kom eerst terug op de subsidies. De VVD heeft er juist voor gepleit om het bedrijfsleveninstrumentarium grondig op de schop te nemen. Dat was een subsidie-instrumentarium; wij willen naar een leningen- en garantstellingeninstrumentarium dat bovendien revolverend is. Wij gaan dus geen geld meer weggeven aan bedrijven, maar wij gaan het lenen. Voor zover men niet bij banken kan lenen, zowel bij de gewone bestaande commerciële banken in Nederland als bij de FMO, bieden wij een faciliteit. Wij hebben gemerkt dat juist het mkb vaak niet aan leningen kan komen. De gangbare praktijk is dat de FMO niet uitleent onder de 1 miljoen. Het mkb heeft juist vaak kleinere leningen nodig en daar is dit fonds voor bedoeld.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dan blijft staan dat dit fonds openstaat voor exportfinanciering. Die kan juist heel contraproductief zijn als het gaat om ontwikkelingshulp. Maar goed, de VVD heeft het recht om hierover enthousiast te zijn. Wilt u eerlijk zeggen of u ook ziet dat er grote zorgen over zijn of dit geld wel in zo korte tijd besteed kan worden? Als het allemaal niet zo hard gaat als u hoopt, staat de VVD er dan voor open dat het bedrag wordt uitgespreid over een langere periode?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Een belangrijke voorwaarde voor het fonds is dat het ontwikkelingsrelevant is. Exportfinanciering kan wel degelijk ontwikkelingsrelevant zijn als je bijvoorbeeld kapitaalgoederen overhevelt naar een ontwikkelingsland waar men broodbakmachines, eiersorteermachines of hijskranen nodig heeft. Daarbij kan dat fonds heel erg van nut zijn. Ik heb ook gehoord dat allerlei organisaties hun zorgen hebben geuit tijdens de hoorzitting. Er zijn veel organisaties die al samenwerken met bedrijven en heel goede dingen doen op het gebied van bedrijvigheid en economische ontwikkeling, maar er zijn ook organisaties die zich daartegen gekeerd hebben. Ik constateer dat ook de organisaties die heel erg tegen waren nu wel aan tafel zitten en bij dat fonds betrokken willen worden. Ik vraag mij af of ze geen krokodillentranen huilen en vervolgens, als het geld er toch heengaat, wel willen participeren.
Wat als wij het geld niet kunnen wegzetten? Het is juist de bedoeling om het weg te zetten op een manier die het makkelijker maakt voor het bedrijfsleven om ermee aan de slag te gaan. Bij de Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO) zitten sommige dingen bijvoorbeeld nog echt in de opstartfase. Opstarten moet geen twee jaar duren en daarom moet je aansluiten bij bestaande fondsen. Die zetten nu al ontzettend veel weg en hebben aangegeven dat ze nog veel meer weg kunnen zetten. Diverse mensen uit Afrikaanse landen hebben ons bij verschillende bijeenkomsten aangegeven dat er grote behoefte is aan investeringen. Ik maak mij er niet zoveel zorgen over. Als de 250 miljoen in het eerste jaar niet weggezet wordt, kan dat wat mij betreft doorschuiven naar het volgend jaar en kan bekeken worden of wij het op een andere manier kunnen wegzetten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De VVD ziet het fonds vooral als een nieuw bedrijfslevenfonds. Er is echter nog heel veel onduidelijk. De Minister heeft een brief toegezegd, de hoorzitting is geweest en ook VNO-NCW heeft nog veel vragen over de precieze invulling. Toch is dit fonds het meest vernieuwende in de nota en vormt het de kern daarvan. Wij worden geacht vandaag in te stemmen met de nota. Kan de VVD wel instemmen als wij het bedrijfslevenfonds nog moeten behandelen? Waarschijnlijk zitten wij hier over vier weken weer.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik kan instemmen met de nota omdat de kaders voor het fonds zijn aangegeven en omdat de Minister komt met een uitwerking. De VVD had die natuurlijk heel graag nu willen behandelen, want dan hadden wij alles in één keer kunnen doen. Dat is helaas niet gelukt, maar er komt nog een brief over de volledige uitwerking en de organisatorische inbedding die wij in een apart AO gaan bespreken. Ik denk dat we dan het fonds helemaal kunnen afkaarten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik constateer dat de VVD nog niet kan instemmen met het fonds omdat daarvan nog een uitwerking komt, maar wel met de rest van de nota. De punten die VNO-NCW heeft ingebracht zijn: is er een brede landenlijst...
De voorzitter: U gaat nu een hele opsomming geven, maar uw vraag aan mevrouw De Caluwé is duidelijk.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik ben het niet eens met de heer Voordewind. Wij kunnen wel instemmen met de nota, want die geeft de richting en de kaders voor het fonds aan. Wij kunnen dus ook instemmen met het fonds. De uitwerking en de organisatorische inbedding bespreken wij een andere keer. Het is wel vaker zo dat er plannen komen en dat vervolgens een nadere uitwerking nodig is. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het Budget Internationale Veiligheid (BIV).
De heer Sjoerdsma (D66): Tijdens de hoorzitting over het Dutch Good Growth Fund kwamen er twee ongemakkelijke dingen naar voren. Ten eerste dat VNO-NCW zegt dat er eigenlijk geen vraag of een zeer beperkte vraag vanuit het mkb is om deel te nemen aan dit fonds. Ten tweede dat de FMO eigenlijk niet begrijpt op welk probleem dit fonds een antwoord is en welk doel het dient. Met andere woorden: het fonds is nog niet af. Ik vraag mij af hoe het komt dat mevrouw De Caluwé er nu al een fan van is.
Mevrouw De Caluwé (VVD): VNO-NCW heeft aan de opmerking dat er een beperkte vraag was meteen toegevoegd dat dit komt omdat het mkb helemaal nog niet zo gericht is op Afrika. Wellicht wil het dat wel, maar heeft het Afrika nog niet op het netvlies staan. Hier ligt mogelijk een taak voor VNO-NCW om Afrika op het netvlies te krijgen. Ik heb anderhalf jaar geleden deelgenomen aan een bijeenkomst in de Westergasfabriek waaraan met name het mkb deelnam. Men zei: wij willen heel graag, maar weten niet waar wij ons moeten melden, er zijn veel te veel verschillende instrumenten en wij krijgen niet voldoende ondersteuning. Het is daarom goed dat het fonds vanuit het bedrijfsleveninstrumentarium advies en technische en financiële ondersteuning krijgt. De FMO weet heel goed dat zij geen kleinere leningen uitgeeft. Dat is juist het probleem. Het mkb wil heel graag en heeft de mogelijkheden niet. Ik ken een voorbeeld van iemand die in Mali met zonnecellampjes werkt. De distribiteurs, lokale mkb'ers, kunnen geen leningen krijgen. Mensen die 's avonds willen studeren, krijgen daarom hun zonnelampjes niet. Deze mkb'er zegt dat het gaat om € 250.000 en dat hij er bij banken niet aan kan komen. Dat wil de VVD oplossen.
De heer Sjoerdsma (D66): Mevrouw De Caluwé zegt dat het doel er is omdat de FMO geen kleine leningen verstrekt. Pleit mevrouw De Caluwé er dan voor dat dit fonds in porties die kleiner zijn dan 1 miljoen wordt gehakt en op die manier wordt besteed? Mijn simpele vraag is: welk doel dient dit fonds volgens mevrouw De Caluwé?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Het doel is dat kleine ondernemers mogelijkheden krijgen om aan leningen te komen omdat veel banken, zeker in deze crisistijden, zeggen: wij vinden het te risicovol, wij kennen Afrika niet, Mozambique staat niet op ons netvlies en dat vinden wij vreselijk eng. Er wordt gewoon geen geld aan gegeven. Het fonds is er voor de risicovollere investeringen waarbij banken niet meteen staan te juichen om te helpen. Ik heb heel veel bedrijven gehoord die zeggen dat zij het met een klein steuntje in de rug wel kunnen en met een garantie van 20% 80% kunnen financieren. Het fonds is wat mij betreft niet noodzakelijkerwijs voor alles onder de 1 miljoen, het bedrag mag ook hoger zijn. De FMO ziet sommige dingen als te risicovol, maar dat betekent niet dat wij het niet moeten doen.
Mevrouw Thieme (PvdD): Zegt mevrouw De Caluwé dat de voorwaarde voor die financiering ontwikkelingsgerelateerd moet zijn?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ja, dat staat ook in de aangenomen motie van de heer Slob van de ChristenUnie, die hij indiende tijdens het debat over de regeringsverklaring.
Mevrouw Thieme (PvdD): Wij hebben er uitvoerig over gedebatteerd dat aan de exportkredietverzekeringen geen duidelijke voorwaarden zijn gesteld ten aanzien van mensenrechten en milieubescherming. De VVD probeert nu goede sier te maken door te zeggen dat zij voorwaarden stelt aan leningen en kredietverzekeringen, maar als het er echt op aankomt om die voorwaarden duidelijk te maken en te concretiseren, geeft de VVD geen gehoor.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik raad mevrouw Thieme aan om de nota nog een keer goed te lezen. Bij het fonds staan de voorwaarden, de OESO-richtlijnen en de ontwikkelingsrelevantie genoemd.
Ik doe de Minister bij dezen de suggestie om het bedrijfsleven te vragen met een businessplan te komen voor de uitvoering van het fonds. Bedrijven zitten immers aan tafel en hebben een mening. Wellicht is het een idee om ze dit te laten uitwerken en dan kan de Minister bekijken waarmee ze komen.
De heer Van Klaveren (PVV): Sinds wanneer is de VVD van mening dat waar banken het risico te groot vinden, de Nederlandse belastingbetaler dat risico wel mag dragen? Wanneer bent u bekeerd tot het socialisme?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Dat is een leuke! De VVD heeft er juist steeds op gehamerd dat ieder onderdeel, iedere lening, revolverend moet zijn. Dat betekent dus dat het geld terugkomt. Wij gaan heel zorgvuldig om met het geld van de belastingbetaler. Daarom willen wij ook geen subsidies maar leningen.
De heer Van Klaveren (PVV): Je mag ervan uitgaan dat banken dat ook denken. Daar waar banken aangeven dat het risico te groot is, zegt de VVD dat de Nederlandse belastingbetaler dat risico mag dragen. Ik vind dat een bizarre wending.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Banken verstrekken vaak pas leningen als zij een gegarandeerd rendement hebben. Het rendement op het fonds is misschien 5%, terwijl banken 10% eisen. Dat het risicovol is, wil zeggen dat er ook eens een investering niet zal lukken. Er wordt geïnvesteerd in landen waarmee banken geen zaken doen omdat die dat niet aandurven, terwijl de investeringen wel winstgevend kunnen zijn. Met een land als Mozambique durft men het soms niet aan, terwijl je daar heel goed zaken mee kunt doen. Men durft het soms ook niet aan met landen als Ethiopië, waarmee al heel veel zaken worden gedaan.
Over het BIV ontvangt de Kamer nader bericht. Wat de VVD betreft moet dit fonds flexibel worden ingezet voor de bevordering van veiligheid. Dat betekent dat men dus niet steeds moet vereisen dat tegelijkertijd aan alle doelen van dit budget moet worden voldaan, alvorens een inzet wordt gekwalificeerd voor budgettering door het BIV.
Mevrouw Mulder (CDA): De VVD zegt dat wij ruimer naar het BIV moeten kijken. Ik heb eerder vragen over dit fonds gesteld. Zijn volgens de VVD de Patriots die nu de burgers in Turkije beschermen of het beschermen van onze handel voor de kust van Somalië zaken waaraan wij de gelden in dat fonds kunnen besteden?
Mevrouw De Caluwé (VVD): De uitwerking moet ik nog zien, maar als het aan de VVD ligt, zijn dat voorbeelden waar je mogelijkerwijs het fonds voor kunt inzetten.
In de huidige meerjarenplannen staan geen duidelijke doelen en tijdspaden. Bovendien zijn er voor de transitielanden geen plannen bij de Kamer aangeleverd. Nu de Minister het aantal landen met overgangsrelaties gaat uitbreiden, pleit de VVD ervoor om voor deze landen plannen met concrete doelstellingen op te zetten en om bovendien trilaterale samenwerking onderdeel te laten uitmaken van de overgangsrelatie. Kan de Minister toezeggen dat zij concrete transitieplannen gaat opstellen voor de landen die zij in hoofdstuk 3.1 van haar nota noemt en dat zij bij deze landen tevens inzet op trilaterale samenwerking?
De Minister geeft in haar nota aan dat Nederland druk uitoefent op de partnerlanden om uitgeprocedeerde asielzoekers terug te nemen en dat Nederland zich blijft inzetten voor opvang van vluchtelingen in de regio. Is de Minister bereid om vast te leggen dat bij het niet meewerken van een partnerland, na een waarschuwing standaard een korting op de ontwikkelingsgelden wordt opgelegd, zoals dit met Ghana is gebeurd?
Voor de VVD is het een belangrijk punt dat de Minister zich sterk inzet voor vrouwenrechten. Vrouwen investeren hun inkomsten in hun gezin en niet in de kroeg. Zij spelen vaak een cruciale rol bij het welslagen van vrede en veiligheid.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb een vraag over een van die transitielanden, namelijk Bangladesh. Hoe staat u tegenover de opmerking van uw collega, de heer Leegte?. Hij zegt dat Minister Ploumen in Bangladesh ons schuldgevoel heeft afgekocht. De Minister heeft samen met bedrijven een plan gemaakt om de keten te verstevigen, heeft geïnvesteerd om inspecties mogelijk te maken en werkt samen met de overheid van Bangladesh om de keten duurzamer en ontvankelijker te maken. Uw collega zegt dat dit het afkopen van schuldgevoel is. Is dit de hulp- en handelagenda volgens de VVD?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Dit is een ander onderwerp. Ik heb het over het maken van afspraken met overheden om gezamenlijk trajecten op te nemen die Nederland eerst heeft uitgevoerd in het kader van onze hulprelatie. Ik vraag de heer Sjoerdsma om zijn vraag aan te houden voor de heer Leegte, want die komt terug op Bangladesh.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik zal de vraag ook aan de heer Leegte stellen, maar ik stel hem nadrukkelijk aan mevrouw De Caluwé omdat zij de woordvoerder voor ontwikkelingssamenwerking is. Hoe langer zij hierover praat en hoe minder zij hierover wil zeggen, des te meer krijg ik de indruk dat de VVD hier met twee woordvoerders handel zit.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik heb het over de hulprelatie waarbij trilaterale samenwerking moet plaatsvinden. Dat geldt ook voor Bangladesh. Daar is een handelsprobleem dat weliswaar met OS-gelden wordt aangepakt, maar waarover de Minister afspraken maakt met het bedrijfsleven. In Indonesië hebben wij bijvoorbeeld veel gedaan voor de justitiële sector. Dat project is nagenoeg afgerond. Indonesië zou bijvoorbeeld samen met ons zo'n traject kunnen uitrollen in een ander ontwikkelingsland. Indonesië wil graag een rol spelen op dit vlak. Waarom praten wij dan niet met Indonesië om dat op deze manier te doen? Aan de ene kant geeft je dan hulp op het gebied van landbouw en dergelijke en aan de andere kant is er een project dat Indonesië als ervaringsdeskundige uitrolt in een ander land. Daar doel ik op en niet op het aanpakken van een bedrijvensector.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik neem aan dat binnen de VVD met één mond gesproken wordt en dat de heer Leegte ook namens mevrouw De Caluwé heeft gesproken. Vindt mevrouw De Caluwé het terecht dat de Minister 9 miljoen voor Bangladesh heeft vrijgemaakt om de handhaving van de productieketen goed te controleren?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik maak een sprongetje in mijn betoog. Ik heb vragen over de 9 miljoen die is vrijgemaakt voor Bangladesh, maar ook over de 12 miljoen extra uit het ontwikkelingsbudget voor Mali. Ik wil weten waar die bedragen precies vandaan komen. Ik heb begrepen dat ze van OS komen, maar dat weet ik niet zeker. Als die bedragen over zijn, hoe komt het dan dat dat geld nog niet was gealloceerd? Wat wordt niet meer gedaan nu OS-geld wordt gebruikt voor handel?
De heer Voordewind (ChristenUnie): De VVD heeft vorige week laten weten dit zij het onzin vindt dat de Minister dit doet omdat het het afkopen van een schuldgevoel is, terwijl het bedrijfsleven het zelf prima af kan. Wie moeten wij nu geloven? Wie is woordvoerder van de VVD op dit onderwerp? Ik ben de kluts kwijt.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Het is heel simpel. Ik wil weten waar de bedragen vandaan komen. De aanwending was voor handel en daarom heeft mijn collega Leegte vragen gesteld over de aanwending en de motieven van de Minister. Hij vond en vindt dat de Minister deze activiteiten niet zou moeten ontplooien. Ik wil het er graag over hebben waar het geld vandaan komt. Vandaar dat wij allebei betrokken zijn.
De heer Jan Vos (PvdA): Ik doe een ordevoorstel, gezien het aantal interrupties. Ik pleit ervoor om die te beperken. Als ik het enthousiasme waarmee aan de slag wordt gegaan projecteer op de tijd, halen wij zelfs 21.00 uur niet.
De voorzitter: U hebt een punt. Ik stel voor dat mevrouw De Caluwé haar betoog afmaakt. Daarna bekijk ik of er nog prangende vragen zijn en gaan wij door naar de volgende spreker.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Vrouwen spelen een cruciale rol bij het welslagen van vrede en veiligheid. De VVD mist een belangrijk punt in de nota op dit gebied. In de mensenrechtenbrief van het vorige kabinet werd een tweesporenbeleid uitgezet voor gendergelijkheid. Het tweede spoor, het systematisch integreren van genderaspecten in de pijlers van het buitenlandbeleid en de speerpunten van OS-beleid, mis ik in de nota. De nota gaat vooral over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), heel belangrijke dingen, maar ik mis de genderaspecten. Kan de Minister bevestigen dat zij het beleid voor vrouwen continueert, zoals uitgezet door Minister Rosenthal en Staatssecretaris Knapen? Verder vraagt de VVD zich af waarom homorechten niet prominenter zijn opgenomen in de nota. In veel partnerlanden is de situatie van lesbians, gays, bisexuals en transgenders (LGBT) zeer slecht, met als meest schrijnende voorbeeld Oeganda.
Een goede insteek van de nota is de forse verlaging van de subsidies aan ngo’s. Er komt geen nieuwe ronde voor een medefinancieringsstelsel (MFS). De Minister gaat inzetten op andere samenwerkingsvormen en financiering. De VVD vraagt de Minister ervoor te waken dat de nieuwe vormen van financiering zich niet zodanig ontwikkelen dat ze leiden tot een verkapte nieuwe algemene subsidiepot.
De Minister heeft een brief gestuurd over begrotingssteun, met name in fragiele staten. De VVD is al jaren zeer kritisch op begrotingssteun en is blij dat geen nieuwe algemene begrotingssteun wordt verstrekt. Ik vraag de Minister zeer terughoudend te zijn tegenover sectorale steun en alleen daar in te zetten waar programmafinanciering niet mogelijk is. Dit echter alleen in combinatie met strenge en regelmatige monitoring, niet alleen op voortgang, maar ook op bestedingen.
Mevrouw Thieme (PvdD): Ik ben toch wel erg verbaasd over de oproep van mevrouw De Caluwé om meer aandacht te besteden aan rechten voor homoseksuelen en vrouwen. In het begin van haar betoog zei zij namelijk dat de ngo's niet meer zo gesteund moeten worden door de overheid en een minder belangrijke rol moeten krijgen. De overheid moet zich er minder mee bemoeien, het moet allemaal verzakelijken en worden overgelaten aan het bedrijfsleven. Hoe ziet mevrouw De Caluwé voor zich dat het bedrijfsleven gaat zorgen voor een betere bescherming van homoseksuelen en de vormgeving van vrouwenemancipatie?
Mevrouw De Caluwé (VVD): De VVD staat voor een versobering van het budget en een focus op een aantal speerpunten, een aantal expertisepunten, waarbij Nederland een toegevoegde waarde kan bieden. Dat wil niet zeggen dat wij alles door het bedrijfsleven willen laten uitvoeren. De n van ngo staat niet voor niets voor non-gouvernementeel. Dat betekent dat de ngo's ervoor moeten zorgen dat zij voor het merendeel hun eigen broek ophouden en hun eigen fondsen binnenhalen. Sommige doen dat ook heel goed en werken goed samen met het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven heeft dan bijvoorbeeld ergens een fabriek en de ngo's helpen bij de aidsdiagnose, het uitdelen van medicijnen en dergelijke. Daar worden gewoon afspraken over gemaakt. Ik vind niet dat de overheid ervoor is om de ngo's te financieren, maar wel dat de overheid zich in moet zetten voor bepaalde speerpunten en zich daartoe moet beperken. Wij hebben in het verleden veel te veel gedaan en het was veel te versnipperd en met veel te veel met subsidies.
Mevrouw Thieme (PvdD): Het is mij nog steeds niet duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft om homoseksuelen in Afrikaanse landen en vrouwen te emanciperen, als er niet zo veel geld meer naar de ngo's moet gaan en de overheid terughoudend moet zijn in het zich bemoeien met Afrikaanse landen. Er is geen budget voor het versterken van de positie van vrouwen, dus het moet allemaal uit het bedrijfsleven komen. Wat moet het bedrijfsleven dan gaan doen om ervoor te zorgen dat deze groepen beschermd worden en versterkt in hun positie?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Mevrouw Thieme en ik kunnen donateur worden van organisaties waarvan wij vinden dat ze heel goed werk verrichten. Ondertussen zijn er ook verantwoordelijkheden voor de overheden. Zij moeten hun LGBT's en vrouwenrechten beschermen. In de mensenrechtenbrief van het vorige kabinet stond dat het buitenlandbeleid er mede op gericht is om dingen aan de kaak te stellen. Dat is een taak van de overheid die wij willen blijven continueren. In het huidige regeerakkoord en het huidige budget is er aardig wat ruimte voor vrouwenrechten, juist omdat vrouwen een cruciale rol vervullen.
De heer Van der Staaij (SGP): Mevrouw De Caluwé zei dat er te weinig bezuinigd wordt op ontwikkelingssamenwerking. Wat zijn de onnodige activiteiten en overbodige uitgaven in het programma dat het kabinet heeft gepresenteerd?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Er zijn verschillen. Aan de ene kant is er wat in ons verkiezingsprogramma staat en wat wij heel graag willen. Aan de andere kant is er wat in het regeerakkoord is afgesproken. Daar houden wij ons aan; wij zijn goed voor onze handtekening. Wij zijn kritisch op al die organisaties waarbij wij de tweede, derde, vierde of vijfde donor zijn. Waarom moeten wij overal een van de grootste donoren zijn? In 2011 is een lijst gepresenteerd met 600 verschillende maatschappelijke organisaties waaraan wij subsidies geven. Die hoeveelheid kleine potjes moet ernstig teruggebracht worden. Daar willen wij op bezuinigen. Wij willen ook dat ngo's meer dan 25% van hun inkomen zelf genereren, ze zijn niet voor niets non-gouvernementeel, en wij willen minder landen. Het gaat de goede kant op: er zijn speerpunten, een beperkt aantal landen en wij kijken veel meer naar de economische ontwikkeling.
De heer Van der Staaij (SGP): Mevrouw De Caluwé noemde de multilaterale fondsen. Denkt zij dat daarin de komende jaren meer te doen is dan het kabinet heeft voorgesteld? Zo ja, waar denkt zij dan concreet aan? Dit kan interessant zijn om voor eventuele amendementen in de toekomst dekking te vinden. Dan weten wij in ieder geval al dat de VVD daarvoor te vinden is.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik ben graag bereid om in oktober en november met de heer Van der Staaij amendementen te bedenken. Wij geven multilateraal 1 miljard uit en daarvan gaat veel naar veel verschillende multilaterale organisaties. De laatste evaluatie van Buitenlandse Zaken dateert van 2010 en gaat over 2009. De Minister komt binnenkort met een nieuwe evaluatie. Uit de evaluatie van 2010 bleek dat een kwart van de organisaties matig of onvoldoende functioneert. De VVD vindt dat je dan moet stoppen. Geef aan de organisatie die goed werk doet, samenwerkt met andere organisaties, en doelen en resultaten behaalt; stop met de organisaties die naar oordeel van Buitenlandse Zaken onvoldoende functioneren.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat mevrouw De Caluwé met twee maten meet. Aan de ene kant vindt zij dat de ngo's hun eigen broek op moeten houden, niet afhankelijk moeten zijn van subsidies en niet te veel versnipperd moeten zijn, maar ook dat burgers donateur kunnen worden. Aan de andere kant gaan er honderden miljoenen naar steunprogramma's voor het bedrijfsleven en het bedrijfsleveninstrumentarium. Dat zijn geen leningen en daarop wordt niet bezuinigd. Er komt ook nog eens een revolverend fonds van 750 miljoen. Dan is de sky the limit en geldt het eigen broek ophouden kennelijk helemaal niet. Dat is merkwaardig.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik raad de heer Van Ojik aan om een rekensommetje te maken. Hij zegt dat er ongelofelijk veel naar het bedrijfsleven gaat. 25% van het budget gaat echter naar ngo's, terwijl 4% van het budget naar het revolverend fonds gaat. Dat bedrag wordt verdeeld over drie jaar, dat is 250 miljoen per jaar. 250 miljoen per jaar op 4,3 miljard is om en nabij 4%. Laten wij het in perspectief plaatsen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Zoals de begroting er in 2017 ongeveer uitziet, gaat van 3,5 miljard 10% à 15% ongeclausuleerd naar het bedrijfsleveninstrumentarium. Dat is veel meer dan volgens de prognoses in 2017 naar het ngo-kanaal gaat. Dat is dan namelijk nog maar 250 miljoen. Daarnaast bestaat er dan een fonds van 750 miljoen, ongeveer 25% van de begroting, waaruit het bedrijfsleven kan nemen wat het denkt nodig te hebben om de eigen risico's af te dekken. Dat is de realiteit en die staat haaks op de realiteit die mevrouw De Caluwé schetst.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik begrijp de rekensom niet. Die 10% voor het bedrijfsleven snap ik en dat is de inzet van de VVD geweest: meer handel, meer investeringen en meer economische ontwikkeling. De heer Van Ojik heeft het over 750 miljoen en 20%, maar het gaat om drie keer 250 miljoen. Dat potje drukt niet op de begroting omdat het revolverend is: dat geld komt terug en wordt hergebruikt. Er gaat in 2017 geen 750 miljoen van de 3,5 miljard af.
De voorzitter: Ik heb nagedacht over de opmerking van de heer Vos. Als wij op deze manier doorgaan, wat ik op zich een mooie manier van discussiëren vind, gaat het erg lang duren. Ik bepaal dat vanaf nu maximaal vier interrupties per fractie in deze termijn zijn toegestaan. Hoe u deze onderling verdeelt als u met meer sprekers bent, moet u zelf bepalen.
De heer Leegte (VVD): Voorzitter. Anders dan hulp leidt handel wel tot meer welvaart, zelfs als het ene land alle producten goedkoper kan maken dan het andere land. Met handel kunnen landen zich specialiseren op die producten waarbij zij een comparatief voordeel hebben. Handel leidt daarmee tot grotere welvaart, maar ook tot grondstoffenefficiency. Wie als macro-econoom of als investeerder naar de wereld kijkt, ziet verschillende werelddelen die zich richten op goedkope energie, goedkope arbeid of beide, en werelddelen die posities kiezen voor strategische grondstoffen. Europa staat erbij en kijkt ernaar. Het is in deze context dat Nederland heeft gekozen voor een geïntegreerde aanpak om handel en hulp samen te voegen. Die verantwoordelijkheid vraagt dat we echt iets gaan doen.
De Minister is voortvarend begonnen met grote handelsmissies. Ze deed veel toezeggingen aan de Kamer om export en handel te bevorderen. Tegelijkertijd moeten wij constateren dat het bij toezeggingen bleef. Natuurlijk is tijd schaars en moet er veel gebeuren. Dat vraagt om scherpe keuzes en een goede prioritering van de activiteiten. Juist daarom is de voortvarendheid in Bangladesh bijzonder. Natuurlijk is de ramp vreselijk. De Bengalese regering heeft vijftien onveilige fabrieken gesloten. Grote kledingmerken nemen hun verantwoordelijkheid. Zij stellen nu – je kunt zeggen: nu pas – scherpe eisen aan arbeidsomstandigheden en arbeiders kunnen werk weigeren als het onveilig is. De Minister zegt bovendien in antwoorden op vragen van de VVD vertrouwen te hebben in zelfregulerende initiatieven als het Business Social Compliance Initiative (BSCI) en de Fair Wear Foundation. Als de mensen die erover gaan hun verantwoordelijkheid hebben genomen, komt Nederland als mosterd na de maaltijd met 9 miljoen euro om een praatgroep op te zetten tussen vakbonden, de International Labour Organization (ILO) en ambtenaren, waarvan Nederland voorzitter moet worden. Zo’n voorzitterschap kost tijd, terwijl wij net constateerden dat er nog zo veel in Nederland zelf moet gebeuren. Toezeggingen en nieuwe instrumenten moeten uitgewerkt worden, want dat Nederland een handelsland is, is geen vanzelfsprekendheid maar iets waar hard aan gewerkt moet worden. Dat is een belangrijke prioriteit.
Zeer binnenkort spreekt de Kamer over Bangladesh. Ik wil de Minister vragen tot die tijd geen toezeggingen te doen of inspanningen te verrichten in de richting van Bangladesh. Het is raar dat de Kamer nauwelijks tijd heeft om met de Minister te spreken omdat zij in het buitenland zit, maar dat er wel tijd is om te praten met vakbonden in Bangladesh. Daarmee wordt geen direct Nederlands belang gediend.
In de nota komt het woord «handelsverdrag» niet voor. Is dat de reden waarom wij Nederland niet horen in de discussie over zonnepanelen uit China? Waarom horen wij niets over de onderhandelingen tussen de EU en de VS? Dat is een belangrijk handelsverdrag, waarbij het vooral gaat om het wegnemen van non-tarifaire belemmeringen. Frankrijk dreigt een voorbehoud te maken voor zijn audiovisuele diensten. Dat is ontoelaatbaar.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik vraag mij af of de VVD nog wel een coalitiepartij is van deze Minister. U houdt een stevig en aanvallend verhaal dat zelfs schaamteloos is. U verdedigt het bedrijfsleven met: het bedrijfsleven heeft die 9 miljoen helemaal niet nodig en er komt straks een praatclubje met vakbonden. Het is toch het bedrijfsleven, ook in Nederland, dat jarenlang geprofiteerd heeft van de slechte arbeidsomstandigheden, dat niet geïntervenieerd heeft en er niet voor gezorgd heeft dat die arbeidsomstandigheden op orde waren? Nu de Minister zo moedig is om daar nadat er slachtoffers zijn gevallen wel wat aan te doen en controlemechanismes in gang zet, zegt u dat de Minister een praatclubje opzet. Ik vind dat schaamteloos.
De heer Leegte (VVD): Anders dan de ChristenUnie heeft de VVD wel vertrouwen in het bedrijfsleven. Ik zei dat het bedrijfsleven, weliswaar te laat, zijn verantwoordelijkheid neemt. Dat had eerder gekund, maar alle clubs in de Fair Wear Foundation zijn tevreden dat er eindelijk een doorbraak is. Dat begrijp ik, want dat zijn de mensen die hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Ook wij als consumenten kunnen kiezen voor kleren die wel of niet onder goede omstandigheden zijn gemaakt. Dat is geen verantwoordelijkheid van de overheid, maar van consumenten. Ga naar H&M, C&A en Tommy Hilfiger, die hebben het goed voor elkaar, en ga niet naar andere merken die het niet goed voor elkaar hebben. Dat is de oproep en de zuivere verantwoordelijkheid waar ik het over heb.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik val weer van mijn stoel. Wij spreken al zes jaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen en transparantie in de productieketen. De VVD heeft constant gezegd dat het bedrijfsleven dat zelf kan, dat het allemaal op orde is en dat men natuurlijk moet voldoen aan de normen van de ILO. Het blijkt dat er geen snars van klopt en dat de arbeidsnormen in met name de textielindustrie in Bangladesh aan de laars zijn gelapt, inclusief de veiligheidsmaatregelen, en dan is het de schuld van de consument, want die had het met zijn koopgedrag anders kunnen doen. Dan hadden er labels op de producten moeten staan. Dan hadden wij geweten waar ze vandaan kwamen, van welke fabrieken en had de consument een keuze kunnen maken. Het was het bedrijfsleven dat weigerde transparantie in de keten te geven. U moet niet de schuld geven aan de consumenten.
De heer Leegte (VVD): De flauwe tegenvraag kan zijn wat er dan gebeurd is dat de ChristenUnie de afgelopen negen jaar niet gezorgd heeft voor labels. Ik doe er tittel nog jota aan af dat die ramp vreselijk is. Wij moeten ons echter niet laten gijzelen, maar bekijken wie waarvoor verantwoordelijk is. Ik constateer dat de Nederlandse overheid verantwoordelijk is voor het Nederlandse belang en de Bengalese overheid voor het Bengalese belang. Zij is verantwoordelijk voor de veiligheid van hun inwoners. Ik constateer dat de Bengalese overheid eindelijk haar verantwoordelijkheid neemt. Wij moeten niet vergeten dat een overheid daar eerder toe geneigd is als er een grotere middenklasse in een land is. De middenklasse die belasting betaalt, zal verantwoordelijkheid eisen van haar regering en haar rechten beschermen. Dat leidt uiteindelijk tot meer welvaart. Daarom is het goed dat er handel is met Bangladesh en dat daar dingen gemaakt worden. Dat moet op een verantwoordelijke manier en ik constateer dat er nu eindelijk kledingmerken zijn die hun verantwoordelijkheid nemen. Dat is goed.
De heer Jan Vos (PvdA): De fractie van de PvdA was bijzonder te spreken over de activiteiten van de Minister ten aanzien van de vreselijke gebeurtenissen in Bangladesh. Mij valt op dat de 29 Nederlandse bedrijven die daar actief zijn en gezamenlijk een kleine 600 miljoen euro per jaar importeren uit Bangladesh, tot een initiatief zijn gekomen waarbij zij 5 miljoen euro bij elkaar hebben gelegd om op een nette manier om te gaan met mensenrechten voor mensen die 30 euro per maand verdienen, dat is 1 euro per dag, en die soms in schrijnende omstandigheden moeten werken. Ik heb sommige ondernemers deze week gehoord en zij zeiden zelf dat dit niet meer zo kan. Het kabinet heeft toen gezegd dat het 4 miljoen wil bijleggen om dat initiatief te ondersteunen. Ik vond dat een mooi voorbeeld van de nieuwe manier waarop wij naar ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel kijken. Kan de heer Leegte het niet ook in dat licht zien, namelijk dat het eigenlijk heel vernieuwend is dat wij dit op deze manier doen?
De heer Leegte (VVD): Het is 9 miljoen en niet 4 miljoen.
De heer Jan Vos (PvdA): 5 plus 4.
De heer Leegte (VVD): Ik heb vroeger Max Havelaar-bananen verkocht. Er was geen overheid voor nodig om mij te verplichten een bedrijf als AgroFair op te richten. Wij hebben daarmee consumenten de mogelijkheid gegeven om te kiezen tussen Max Havelaar-, Chiquita- of Dolebananen. Dat is precies het initiatief dat ik bedoel en waarmee ik consumenten aanspreek op het nemen van hun verantwoordelijkheid. Als u zegt dat die bedrijven 600 miljoen winst maken en nu 5 miljoen willen investeren in betere omstandigheden en dat alleen doen als de Nederlandse overheid er 9 miljoen bovenop doet, zeg ik dat die kledingmerken zich moeten schamen. Die moeten veel meer doen. De overheid heeft geen verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden in Bangladesh. Dat zou hetzelfde zijn als de Duitse overheid naar Nederland komt na de ramp met Chemie-Pack in Moerdijk en zegt dat zij Nederland gaat controleren op de manier waarop het omgaat met de veiligheid van chemische fabrieken in Nederland. Dan zeggen wij dat wij dat prima zelf kunnen omdat wij een verantwoordelijke regering zijn. Op precies dezelfde manier voelt de Bengalese overheid zich verantwoordelijk voor haar eigen bevolking. Dat is goed en dat begrijp ik, want het is een volwassen land. Dat er dingen niet goed gaan, begrijp ik ook, maar het is in eerste instantie hun eigen verantwoordelijkheid en daarnaast de verantwoordelijkheid van de consument. Wij kopen kleren die of goed of niet goed zijn en daarmee maken wij het verschil.
De heer Jan Vos (PvdA): Ik complimenteer de bedrijven die opereren in Bangladesh en het initiatief hebben opgestart en 5 miljoen bij elkaar hebben gehaald voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid die zij nemen. Ik denk dat veel andere bedrijven daar een voorbeeld aan kunnen nemen. Ik vraag de Minister om in haar termijn helderheid te geven, maar ik complimenteer haar ermee dat zij vanuit haar positie 4 miljoen heeft bijgelegd. Het is namelijk in het belang van de Nederlandse consumenten dat wij fatsoenlijk gemaakte kleding kunnen kopen, weten hoe die gemaakt wordt en waar die vandaan komt.
De heer Leegte (VVD): Het is echt 9 miljoen: 5 miljoen plus 4 miljoen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Volgens mij is de ramp met de kledingfabriek in Bangladesh het bewijs van de stelling dat de visie van de heer Leegte, totale vrijblijvendheid en niks doen, totaal heeft gefaald. Er is een ramp gebeurd en nu wordt men wakker. Dat is maar goed ook en wij moeten er alles aan doen om maatregelen te nemen. De heer Leegte zegt dat de 9 miljoen van de Nederlandse overheid eigenlijk flauwekul is. Ik hoor hem ook zeggen: doe voordat wij het debat hierover voeren geen nieuwe toezeggingen. Houdt hij deze snoeiharde stelling vandaag vol? Gaat de VVD voorstellen om die 9 miljoen terug te halen? Of zijn het alleen maar stoere woorden?
De heer Leegte (VVD): Ook de heer Jasper van Dijk had de afgelopen jaren als consument aan kledingmerken kunnen vragen onder welke omstandigheden de kleren die hij koopt zijn gemaakt. Dat heeft ook de heer Jasper van Dijk niet gedaan. Daarmee is ook hij medeverantwoordelijk voor de situatie in Bangladesh. Ik roep op om verantwoordelijkheid te nemen. Als je het niet weet maar je vindt het wel belangrijk, stel dan de vraag. Zoals wij hier vragen die wij belangrijk vinden stellen aan de Minister, kan de consument vragen stellen aan merken. Toen ik bij Unilever werkte, vroeg men hoe de Mora-kroket wordt gemaakt. Dat is van paardenvlees. Bij AgroFair vroeg men waar de bananen vandaan kwamen. Die kwamen uit Ecuador, van kleine boeren. Zo moet het zijn.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het grote probleem met kleding en allerlei andere producten is dat je onmogelijk van consumenten kunt vragen om die zaken allemaal uit te zoeken. Sterker nog, de Kamer pleit al tijden voor een keurmerk zodat het beter zichtbaar wordt voor consumenten, maar dat is er nog niet. Dan is bij uitstek een overheid nodig om daarin de regie te nemen. Mijn vraag was of u concreet gaat voorstellen om die 9 miljoen hier niet aan uit te geven. Ik stel vast dat ik daar geen helder antwoord op krijg.
De heer Leegte (VVD): Ik zei: schort de activiteiten op tot het debat, dat is aangevraagd door GroenLinks, is gehouden. Als de Kamer dan zegt: ga lekker door in Bangladesh, dan ben ik overruled, maar als de Kamer zegt dat ik groot gelijk heb dat de verantwoordelijkheid bij de consument en de Bengalese overheid ligt en de Minister een prioriteit heeft in Nederland, gaan we werken aan export- en handelsbevordering. Dat vind ik voor de hand liggen, want daar is de Nederlandse economie bij gebaat. We zitten in een crisis en moeten handel drijven. Het is alle hens aan dek. Dat Nederland een handelsland is, is niet vanzelfsprekend. Daar moet hard aan gewerkt worden. Dat is de prioriteit en daar moet geld en tijd naartoe gaan.
De heer Sjoerdsma (D66): De tweede VVD-woordvoerder van handel wijst naar de consumenten en zegt dat die het hadden moeten vragen en weten. Ik vraag de heer Leegte: waar komt uw das vandaan, waar komt uw overhemd vandaan, waar komt uw jasje vandaan, waar komt uw boxershort vandaan, waar komen uw sokken en uw schoenen vandaan? Weet u dat van al uw kleding?
De heer Leegte (VVD): Die komen van Wen Suits You uit Lage Vuursche. Dat is een fantastisch kledingbedrijf waar ik al mijn spullen koop, zelfs mijn schoenen en mijn riem die bij mijn schoenen past. De pakken zijn gemaakt in Italië en dat is allemaal keurig. Ik controleer dat wel en vind dat belangrijk. Ik ben tijdens mijn studie in Wageningen betrokken geweest bij duurzaamheid als thema en ben een extreem voorstander van consumentenactivisme. Het is onze verantwoordelijkheid. Een plofkipactie is er een voorbeeld van dat de consument zijn verantwoordelijkheid neemt. Dat moet gebeuren. Als dat niet met kleding kan omdat dat moeilijk is, moet u harder uw best doen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik kan niet anders dan concluderen dat vrijhandel voor de VVD vrijblijvende handel is. Bedrijven mogen alles doen wat zij willen zolang de consument er maar niet naar vraagt. Dat moet toch knellen, ook voor de heer Leegte die met zoveel trots vertelt hoe hij bananen op een verantwoorde manier heeft geïmporteerd.
De heer Leegte (VVD): Dat is precies de reden waarom D66 geen liberale partij is. Zij heeft niet het inzicht hoe de markt werkt en wat de rol is tussen consumenten en bedrijven.
De heer Van Klaveren (PVV): Als de PVV een motie indient om die 9 miljoen uit Bangladesh terug te vorderen, steunt de VVD die dan?
De heer Leegte (VVD): Wat er in Bangladesh gebeurd is, is vreselijk, maar ik vind dat wij ons over de rug van zo'n ramp niet moeten laten gijzelen of politieke spelletjes moeten spelen. Ik doe mee met ieder serieus voorstel, maar ik doe niet mee aan politieke spelletjes om te bekijken of wij mensen uit elkaar kunnen spelen. Dat doet geen recht aan dit serieuze onderwerp en ik ben hier voor de serieuze politiek.
De heer Van Klaveren (PVV): Wij zijn hier ook voor de serieuze politiek. Wij vinden het een heel serieuze aangelegenheid als er 9 miljoen euro belastinggeld naar Bangladesh gaat om vakbonden op te zetten. Wij vinden dat belachelijk. Steunt de VVD een motie van de PVV waarin wij zeggen dat dit geld terug moet?
De heer Leegte (VVD): Ik heb de PVV niet nodig om mijn standpunt duidelijk te maken. Het is volstrekt duidelijk wat ik weet. Ik heb een vraag gesteld aan de Minister, ik wacht het antwoord af en er komt een debat over Bangladesh. Ik ga niet op voorhand moties steunen, zeker geen moties van de PVV die een politiek nummer wil maken. Daarvoor ben ik niet in de politiek gegaan.
De heer Van der Staaij (SGP): Het blijft moeilijk om alle partijen de nieren te proeven over hoe zij de verantwoordelijkheid zien. Als er een handelsrelatie of een handelsbelang is, is het dan niet logisch dat de overheid een zekere medeverantwoordelijkheid ziet in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden van een land als Bangladesh? Waarom zou dat alleen een taak zijn van consumenten en bedrijven en de overheid buiten schot blijven?
De heer Leegte (VVD): Ik ga een risico nemen en dat bent u niet van mij gewend. Volgens mij is het Mattheüs 25 vers 14 waarin Jezus spreekt over de gelijkenis van de talenten, een aansporing om zelf iets van je leven te maken. Ik ben het daarmee eens. Wij moeten uitgedaagd worden om zelf iets te doen met onze talenten en iets te maken van ons leven. Daar moeten wij geen overheid voor nodig hebben. De overheid heeft de taak om de wetten te handhaven en consumenten hebben de taak te bekijken welke producten zij willen kopen. Als zij vragen hebben over hoe die producten gemaakt zijn, moeten zij die stellen. Dat het lastig is, vind ik een slecht argument; moeilijke dingen moet je niet uit de weg gaan, dan moet je juist harder doorvragen.
De heer Van der Staaij (SGP): Als iedereen naar Jezus zou luisteren, hadden we inderdaad geen overheid meer nodig. Ik ben bang dat dit ideaal niet gemakkelijk te realiseren is. Is het dan niet verstandig dat ook een overheid zegt: als er een handelsbelang is, is er ook een verantwoordelijkheid? Niet om alles zelf te doen, maar ook om steun te geven aan maatschappelijke organisaties en bedrijven, om andere overheden aan te spreken en in te zetten op de verbetering van de arbeidsomstandigheden. Als ik naar de Nederlandse situatie kijk, was het dan niet de liberale Minister Van Houten die in Nederland sociale omstandigheden heeft verbeterd? Is die geest nog wel vaardig over de VVD?
De heer Leegte (VVD): Het Kinderwetje van Van Houten is een van de grondslagen van de sociale wetgeving in Nederland en geeft precies aan waarover het gaat. Een overheid moet zorgen voor goede wetgeving voor zijn eigen onderdanen. Dat is precies wat nu, weliswaar te laat, in Bangladesh gebeurt. Het is goed dat dit gebeurt, maar ondertussen moet de Nederlandse overheid staan voor de Nederlandse zaak zoals de Bengalese overheid staat voor de Bengalese zaak. Kledingbedrijven moeten ervoor zorgen dat zij de verantwoordelijkheid nemen die consumenten verwachten en verlangen. Dat gebeurt nu eindelijk. Het is laat, maar het gebeurt.
Frankrijk wil dingen uitzonderen van handelsverdragen. Wat is de inzet van de Minister? Het is ontoelaatbaar als Frankrijk zaken gaat uitzonderen, want dan gaat Amerika zijn maritieme sector uitzonderen, Italië weer andere zaken en is er geen zinvol handelsverdrag. Op welke wijze treedt de Minister op tegen de protectionistische houding van andere Europese landen?
De EU heeft zogenaamde Economic Partnership Agreements (EPA) gesloten met de landen in het Caribisch gebied. Deze EPA’s moeten ook worden afgesloten met andere blokken. De VVD wil dat hiermee haast wordt gemaakt. De eenzijdige handelspreferenties moeten plaatsmaken voor moderne handel die past binnen de WTO. Wat de VVD betreft gaan wij landen die geen EPA’s willen afsluiten, korten op ontwikkelingsgeld. In haar brief zegt de Minister een honest broker te willen zijn. Dat klinkt natuurlijk prachtig, maar de VVD wil gewoon resultaten. Wat is de inzet van de Minister? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Wanneer kunnen wij eindelijk zien dat die EPA's er zijn?
Juist in de regio’s dicht rond de EU kan handel helpen om welvaart te vergroten. Voor Moldavië, Georgië en Armenië geldt dat er gesprekken zijn over vrijhandel. Voor de Oekraïne is er een associatieakkoord. Deze vorm van hulp, lees handel, is niet besproken in de notitie. Hoe kijkt de Minister aan tegen Noord-Afrika waar een jonge bevolking kansen wil grijpen? Op welke manier wordt het Nederlandse bedrijfsleven betrokken bij de ontwikkeling van Noord-Afrika? Kan de Minister een brief met haar aanpak rondom Noord-Afrika toezeggen?
Economische diplomatie is een belangrijk terrein van de Minister. Op welke wijze wil de Minister de komende jaren de economische diplomatie versterken? Wordt het makkelijker gemaakt voor experts uit het bedrijfsleven of voor mensen van andere Ministeries om op een ambassade te komen werken? Gaat de Minister hierover in overleg met haar collega van Buitenlandse Zaken?
De heer Sjoerdsma (D66): De heer Leegte noemt economische diplomatie en vraagt aan de Minister hoe zij de economische diplomatie gaat versterken. Hoe zou de heer Leegte dat graag willen doen?
De heer Leegte (VVD): De suggestie is om experts uit het bedrijfsleven en van andere Ministeries te betrekken bij de ambtenaren, zodat er meer kennis is. Er moet veel loopwerk worden gedaan en mensen moeten een beetje snappen waarover het gaat. Als je dan mensen hebt met een attitude vanuit het bedrijfsleven, die gericht zijn op oplossingen, kan dat wellicht helpen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik vraag het met name omdat de heer Leegte daar zelf de nadruk op legt. Zijn partijgenoot de heer Ten Broeke wil ambassades in landen in Noord-Afrika sluiten, waaronder landen die groeicijfers van 8% à 9% hebben, zoals Oeganda. Daar wilde mevrouw De Caluwé de homorechten goed beschermen, maar dan zonder ambassade. Waarom vraagt de heer Leegte om de economische diplomatie te versterken, terwijl aan de andere kant de boom met de bijl wordt omgehakt?
De heer Leegte (VVD): Er zijn twee discussies. Er is een economische crisis en wij moeten bezuinigen op alle fronten. Die bezuinigingen raken ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarvan posten gesloten moeten worden. Dat is niet erg, want er blijven veel posten over. De vraag is hoe je op die posten en ambassades de economische diplomatie gaat gebruiken. Bovendien zijn de ambassades die gesloten zijn die van kleine economieën. Oeganda is een kleine economie. Het is veel slimmer om naar China en Brazilië te gaan. Dat is de ratio achter de keuze om sommige ambassades te sluiten.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. «Ik ben uw grootste fan», zei Minister Ploumen tegen meer dan 200 ondernemers vorig jaar in Sao Paulo. Terecht, want Nederland heeft een reputatie hoog te houden als handelsnatie. Wij danken echter onze reputatie ook aan onze vooruitstrevendheid en onze taboedoorbrekende instelling. Deze betrokkenheid en handelsgeest verbinden ons met de wereld. Dat is ons eigen belang, want in het buitenland verdienen wij ons geld, maar het is ook in het belang van diegenen in de wereld voor wie vrijheid, veiligheid en een gevulde maag geen vanzelfsprekendheid zijn. Dat is de internationale houding waar D66 voor staat. Juist die fundamentele houding staat onder druk door forse bezuinigen en door een tweekoppig coalitiemonster dat een ongemakkelijk compromis heeft gesloten.
Wat de wereld verdient, is een ambitieuze titel. Wat de wereld ook verdient, een ding is zeker: zij krijgt vanaf volgend jaar 1 miljard euro minder aan ontwikkelingssamenwerking. De PvdA verloor haar principekaart bij de formatieonderhandelingen en Samsom noemde het onder de fatsoensnorm zakken. Ook de visie van de Minister hinkt te veel op twee gedachten. Het toont het ongemakkelijke compromis tussen de VVD en de PvdA. Twee werelden worden bij elkaar gebracht: hulp en handel. Werelden die naast elkaar misschien kunnen optellen tot drie, maar in elkaar geschoven aftellen tot anderhalf. Dat laatste dreigt te gebeuren zoals wij recent zagen met Bangladesh. D66 vindt dat de Minister hier kordaat hulp en handel verbindt. Dit is zoals het hoort: betrokken textielbedrijven organiseren zichzelf en de Minister steunt de Bengalese overheid om dit te realiseren. Mijn complimenten.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik begrijp niet helemaal wat de heer Sjoerdsma hier zegt en gisteren in Trouw schreef. Als je het naast elkaar optelt wordt het drie, maar als je het combineert komt je maar tot anderhalf? Hoe kan het naast elkaar veel beter werken, dan als je het op elkaar afstemt? Ik vind dat een beetje los uit de pols.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik geef een voorbeeld: de manier waarop het Dutch Good Growth Fund nu is ingericht, betekent dat een groot bedrijf aanspraak kan maken op het geld om export te bevorderen. Dat vinden wij een zeer ouderwetse vorm van gebonden hulp. Daarvan is bewezen dat het niet efficiënt is en dat het een van de duurdere vormen van ontwikkelingssamenwerking is. Dat is een manier waarop hulp en handel op een ineffectieve manier in elkaar worden geschoven. Minister Ploumen doet het tegenovergestelde in Bangladesh. Daar weet zij op een pragmatische manier hulp en handel met elkaar te verbinden.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik begrijp het nog steeds niet. De heer Sjoerdsma zegt dat vooral grote bedrijven van het fonds kunnen profiteren, maar het is met name bedoeld voor het mkb. Ik begrijp dan ook niet waarom D66 jarenlang heeft ingestemd met het bedrijfsleveninstrument en met projecten zoals ORIO, waaraan juist heel grote bedrijven meedoen en zelfs subsidies krijgen in plaats van leningen. Had D66 dan niet al jaren geleden aan de bel moeten trekken?
De heer Sjoerdsma (D66): Nee, dat denk ik niet. Ik denk dat wij een uitstekend bedrijfsleveninstrumentarium hebben, maar dat het op dit moment buiten proporties groeit. De proportie van het Nederlandse hulpgeld dat in 2017 naar het bedrijfsleveninstrumentarium gaat ten opzichte van bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld, loopt uit de klauwen. De heer Van Ojik merkte dit ook al op. Het Dutch Good Growth Fund is onder andere bedoeld voor het mkb, maar VNO-NCW zegt nadrukkelijk dat er te weinig vraag vanuit het mkb is om te voldoen aan de 250 miljoen. De Minister zegt dat het daarnaast waarschijnlijk ook opengesteld wordt voor het grootbedrijf. Als er geen schotten zijn, betekent dat dat het grootbedrijf disproportioneel kan profiteren van de ontwikkelingsgelden en daar zijn ze niet voor bedoeld.
Hetzelfde ongemak als bij Bangladesh zien wij op de plekken waar hulp en handel daadwerkelijk bij elkaar moeten komen in het Dutch Good Growth Fund, het PvdA-stokpaardje. Alles moet kunnen met dit fonds, want het mkb in zowel Nederland als Afrika moet profiteren. Het is ontwikkelingsrelevant, maar ook exportgericht. Het risicoprofiel is hoog, maar alle leningen komen volledig terug. Dit wonderfonds klinkt niet alleen te mooi om waar te zijn, dat is het ook. Wat is eigenlijk het doel van dit fonds? Voor welk probleem is dit fonds de oplossing? De vraag vanuit het mkb is zeer bescheiden. Zit deze Minister echt te wachten op gebonden hulp aan het grootbedrijf? Ik heb een tegenvoorstel: faseer dat fonds over zeven tot tien jaar en richt het op mkb-bedrijven van jongeren in ontwikkelingslanden. Daar is de jeugdwerkloosheid het hoogst en daar zit de potentie, maar ook het risico. Je daarop richten voorkomt dat vanuit ontwikkelingssamenwerking aan exportfinanciering wordt gedaan en het geeft ruimte om tekorten op andere posten op te vangen, zoals goed bestuur en corruptiebestrijding, het inrichten van handelsloketten, diplomatie via het postennetwerk, maar ook het gedeeltelijk ongedaan maken van de bezuinigingen op maatschappelijke instellingen. Waarom wordt dat geld niet gebruikt voor een hefboomfonds voor jonge ngo's met frisse ideeën en misschien met een maximale gemiddelde leeftijd van 35? Graag een reactie van de Minister.
Hulp en handel komen ook nadrukkelijk samen waar het gaat om beleidscoherentie. De Minister heeft beloofd om daar echt werk van te maken. In dat streven vindt zij D66 aan haar zijde. Wij zien de Minister graag als de koningin van de coherentie. De vraag is echter of de hofhouding wel op orde is. Is er capaciteit binnen Buitenlandse Zaken en de Ministeries geregeld om beleidscoherentie voor ontwikkeling echt te kunnen bewaken? De Minister noemt in haar nota een aantal reactieve maatregelen op het gebied van biobrandstoffen en belastingverdragen. Waar gaat zij echter zelf proactief op inzetten? Wanneer komen de pilotimpactstudies die voormalig Staatssecretaris Knapen heeft toegezegd?
D66 is blij met de plannen van de Minister op het gebied van het bedrijfsleveninstrumentarium en om die om te vormen richting één instrument en één loket. Dat kan de klantgerichtheid alleen maar ten goede komen. Mijn complimenten daarvoor. Tegelijkertijd rechtvaardigt de Minister de bezuiniging op hulp door handel te intensiveren. Mijn fractie vraagt zich af waarin die intensivering precies zit. De handelsverdragen blijven hetzelfde en de verantwoordelijkheid ligt bij de Europese Unie. In het postennetwerk wordt flink gesneden, dus de ondersteuning vermindert. Handelsmissies worden misschien systematischer aangepakt, maar dat is geen intensivering en het aantrekken van buitenlandse investeringen deden wij al. Kortom, kan de Minister aangeven waar volgens haar die investering wel zit?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen zou wat D66 betreft van deze agenda af moeten druipen. Als je met bedrijven hulp wilt bieden, moet toch alles om het mvo-kader draaien? Het verbaast mijn fractie daarom dat wij hierna nog een aparte brief van de Minister krijgen. Ik hoor graag van de Minister waarom ik dit verkeerd zie.
Met betrekking tot het BIV is het de vraag of dit een buitenboordbegroting is van Minister Hennes. Als dit fonds wordt gebruikt om bezuinigingsklappen op Defensie op te vangen, schiet de ontwikkeling daar niets mee op. Of wordt dit een echte proeftuin voor het 3D-beleid? Hier ligt de kans voor Nederland om zich internationaal te profileren met de integrale benadering voor fragiele staten. Dan is wel de vraag bij wie straks de regie ligt om dit ontwikkelingsrelevant te maken. Wanneer krijgen wij duidelijkheid over de inzet?
De Nederlandse bijdrage aan het koekoeksjong klimaat zal in 2020 1,2 miljard beslaan. Deze gelden gaan zeer zwaar drukken op het ontwikkelingsbudget, zeker als het kabinet er niet in slaagt om voldoende private middelen te mobiliseren. Waarom spreekt de Minister hierover geen ambitie uit? Wanneer krijgen wij hier helderheid over?
De Minister heeft de afgelopen maanden een grote broek aangetrokken en hoge verwachtingen geschept. Wat krijgen wij? Een handelsagenda die hulp overboord gooit, bedrijven die niet gepaaid worden door ambitie, een koekoeksjong op klimaat dat het OS-nest vervuilt en een fonds waarop niemand zit te wachten. Dat kan en moet beter met een concretere inzet op beleidscoherentie, een grotere ambitie voor het klimaat, duidelijkheid over het BIV en graag het hulp- en handelverhaal van Bangladesh en niet van het Dutch Good Growth Fund.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Nu we toch een beetje een bijbels kader schetsen, ben ik in de Bijbel gaan lezen en zag daar een heel mooie en toepasselijke opdracht aan de Koning in de vorm van de Koningspsalm. «Moge hij recht doen aan de zwakken, redding bieden aan de armen en moge hij zich ontfermen over de weerlozen en de armen.» Ik vond dat een mooie leidraad om tegen de nota aan te houden. Mogelijk spreekt het de Minister ook aan.
Ik spreek waardering uit voor de Minister dat zij haar nek heeft durven uitsteken om opnieuw te kijken naar ontwikkelingssamenwerking en het vinden van een effectieve manier om hulp en handel aan elkaar te koppelen, zodat er eerlijke handel kan ontstaan waarbij het de inzet is om de allerarmsten in de wereld te helpen. Dat is volgens mij de oprechte drijfveer van de Minister en ik zie dat terug in een aantal speerpunten. Zij zegt dat de armoedebestrijding de rode draad van haar beleid wordt en dat zij tegelijkertijd probeert in te zetten op eerlijke handel. De ChristenUnie steunt haar daarin. De Minister zet ook in op social protection, op kinderen en vrouwen en op maatschappelijk verantwoord ondernemen door bedrijven. Ook op die punten steunt de ChristenUnie de Minister. Er zitten echter ook andere elementen in de nota, zoals het bezuinigen op onderwijs. Onderwijs is cruciaal om de onderlaag, de meest kwetsbare groepen zoals kinderen die kinderarbeid uitvoeren, te laten participeren zodat zij straks kunnen doorgroeien in het bedrijfsleven. Daarnaast is er het maatschappelijk middenveld dat opkomt voor mensenrechten en vrouwenrechten en dat onrecht in de productieketen aan de kaak stelt. Op pagina 50 van de nota word je echt wakker, want daar staat die enorme bezuiniging van 1 miljard. Ik zou bijna zeggen: was het maar 1 miljard, maar er komt het een en ander bij. In de kleine lettertjes staat dat de private financiering van het klimaatgeld nog steeds niet geregeld is. Die zou zelfs kunnen oplopen tot een extra belasting van 1,2 miljard. Er zit ook een defensiepot in, waarvan het CDA zei dat zelfs de Patriot-rakketten daaruit betaald kunnen worden. De VVD beaamde dat. Dat noemt men dan armoedebestrijding. Dan hebben wij het nog niet gehad over de koppeling van het bnp. Zolang wij in een recessie zitten, krijgt deze Minister alleen maar minder geld. Kan de Minister aangeven in welke mate de totale bezuinigingen beslag gaan leggen op haar begroting, los van die 1 miljard? Dan zouden wij het eerlijke verhaal krijgen.
Er wordt fors bezuinigd op het maatschappelijk middenveld, terwijl de Minister onlangs de ngo's nog onmisbaar noemde. Hoe ziet de Minister het evenwicht tussen de grote bezuiniging, van zelfs 50% als wij doorredeneren naar 2017, op het maatschappelijk middenveld en het grote belang van het middenveld in het licht van de stijging van de uitgaven voor het bedrijfsleven van 380 naar 500 miljoen? Dan heb ik het nog niet gehad over het bedrijfslevenfonds van 750 miljoen. Zijn er middelen waarbij sprake is van onderbesteding als het gaat om de private sectorprogramma's? Ik noem ORIO met een onderuitputting van 30 miljoen, de non-ODA Finance for International Business van 6 miljoen, de Packet for Growth van 11 miljoen en de transitiefaciliteit van 4,9 miljoen. Ik kom zo al snel op een onderuitputting van 52 miljoen. Ik overweeg een motie om te bekijken of wij het maatschappelijk middenveld kunnen steunen in plaats van het te halveren.
Mijn fractievoorzitter de heer Slob heeft een motie ingediend over het Dutch Good Growth Fund. Wij zien de intentie hiervoor steeds verder afkalven. Natuurlijk krijgen wij nog een invulling, maar het kan toch niet zo zijn dat wij nu al instemmen met de nota, terwijl wij de uitwerking nog moeten krijgen? Ik geef mee dat er te veel onduidelijkheid is en dat het fonds te groot is. Is het niet verstandiger om te bekijken of wij met kleinere bedragen aan de slag moeten gaan, bijvoorbeeld in het eerste jaar en tweede jaar met 10 miljoen, of dat wij via kleinschalige leningen een kader creëren om het mkb in Afrika te helpen? Het mkb is helemaal niet in staat om die grote bedragen weg te zetten.
Mevrouw De Caluwé (VVD): De heer Voordewind stelt voor om te beginnen met 10 miljoen. Dan tuigen wij een fonds op waarmee wij meer handel en investeringen kunnen bereiken voor misschien twintig initiatieven. Is dat dan geen weggegooid geld?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het zou eventueel met de bestaande kanalen kunnen, de Rabobank zou bijvoorbeeld graag participeren. Ik ken de VVD niet als een partij die blanco cheques weggeeft die oplopen tot 750 miljoen, terwijl zij nog steeds niet weet hoe en waaraan zo'n fonds moet worden uitgegeven. Wij doen er verstandig aan om de kaders eerst precies te formuleren en die uit te proberen, voordat wij in deze tijden van crisis honderden miljoenen wegzetten.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Alleen al het Rabobankfonds kan meer dan 10 miljoen wegzetten. Wat doen we dan met de mkb'ers in ontwikkelingslanden waarmee wij veel willen doen?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik denk niet alleen aan het mkb in Nederland, maar ook aan het mkb in Afrika. Ik heb bedrijven gesproken waarmee de Rabobank heel goed samenwerkt. De Rabobank zit in heel veel landen en zou geholpen zijn als zij meer gelden ter beschikking zouden kunnen krijgen om dit soort bedrijven van de grond te krijgen. Ik ben bang dat als er geen schotten komen in het totale fonds van 750 miljoen en de Minister straks met een onderbesteding zit van misschien wel 200 of 300 miljoen, we naar het grote bedrijfsleven en naar exportsubsidies gaan kijken en dat met name de kleinere boeren weggeconcurreerd worden door de bedrijven uit het westen van Nederland.
Ik steun de Minister met betrekking tot Bangladesh. Ik vind het moedig wat zij daarvoor doet. Het komt erop neer dat hetzelfde bedrijfsleven waarover de heer Leegte sprak, het de afgelopen jaren heeft laten afweten. Het is heel goed dat wij via de ngo's en de vakbonden ogen en oren krijgen om op de naleving toe te zien.
Mevrouw Mulder (CDA): De heer Voordewind zegt dat het fonds bedoeld is voor mkb'ers in de landen daar en voor Nederlandse mkb'ers die daar aan de slag gaan. Hij zegt dat als de Minister toezegt dat dit fonds alleen bestemd is voor mkb'ers, dat hem heel blij maakt. Begrijp ik dat goed?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Als mevrouw Mulder de aangenomen motie die ook door het CDA is ondersteund, goed leest, ziet zij dat fonds vormgegeven moet worden met de kennis van het Nederlandse bedrijfsleven, maar dat het fonds besteed zou moeten worden in samenwerking met het mkb in Afrika, in ontwikkelingslanden. De kern van de motie-Slob was ontwikkelingsrelevantie volgens de ILO-normen. Het kan zo zijn dat het mkb in Afrika technische ondersteuning kan gebruiken van het mkb in Nederland. Die moet vooral vraaggestuurd en niet aanbodgestuurd zijn, want dan krijg je gebonden hulp. Daar hebben wij heel slechte ervaringen mee. Als de kennis hier echter is, schakel die dan vooral in.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Er klopt iets niet. De heer Voordewind zegt dat conform de motie-Slob het Nederlandse bedrijfsleven er wel over mee mag denken, maar dat het fonds alleen bestemd is voor het mkb in ontwikkelingslanden. Van de motie-Slob maakt ook deel uit de discussie die zich ontspon tussen de Minister-president en de heer Slob, waarin duidelijk aangegeven werd dat het fonds voor het bedrijfsleven hier en daar was. Daarover heeft men overeenstemming bereikt en daarom heeft de VVD met de motie ingestemd.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De laatste woorden van mijn fractievoorzitter in dat debat waren dat wij de verdere uitwerking van de Minister afwachten. Daar wachten wij nog steeds op. Voor ons blijft wel degelijk de kern staan dat het ontwikkelingsrelevant moet zijn, dat het moet voldoen aan de ILO-normen in de gehele productieketen, dus niet alleen bij de laatste leverancier, en dat het bedoeld is voor armoedebestrijding en niet om een afzetgebied voor de multinationals te creëren. Die kunnen hun eigen broek wel ophouden.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Dus het is niet uitsluitend bedoeld voor het mkb in ontwikkelingslanden?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Wij hebben ermee bedoeld dat met de kennis die in huis is het mkb in Afrika ondersteund moet worden. Zo is de motie geformuleerd.
De Minister is groot voorstander van social protection. Ik ben daar blij mee. De hulp aan Zimbabwe wordt echter gestopt. De Minister heeft bij het laatste debat gezegd dat als er een gat zou vallen, zij daarnaar zou kijken. Er is een gat van 16 miljoen. Ik vraag de Minister om daarnaar te kijken omdat er blijkbaar geen andere donoren zijn.
Het inschakelen van religieuze organisaties is erg belangrijk om aidsziekten en -besmetting te bestrijden. Je kunt dan niet om de faith based organizations (FBO) heen. Ik vraag de Minister om daarmee actief aan de slag te gaan. Is de Minister bereid om daarvan in haar beleid integraal gebruik te maken?
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. We spreken over de nota Wat de wereld verdient, maar misschien was beter «Wat het kabinet verdient». Dat is 1 miljard euro. Wat ook had gekund was: «Wat Nederland verdient» dankzij alle exportsteun aan onze bedrijven. Het eigenbelang wordt beslist niet gebagatelliseerd in deze nota. Terwijl nog altijd bijna 1 miljard mensen moet rondkomen van minder dan 1 dollar per dag, kiest het kabinet voor een immense korting op het hulpbudget en een investering in handel. Daarmee stoot de Minister het brood uit de monden van de allerarmsten en stopt het in de zakken van Nederlandse bedrijven. Wel jammer voor de bedrijven dat VVD-Minister Ploumen 1 miljard minder heeft om aan ze uit te delen, maar in vergelijking met de arme landen komen ze er niet slecht vanaf.
Omgekeerde ontwikkelingshulp, ofwel kapitaalvlucht van Zuid naar Noord, overtreft nog altijd vele malen de ontwikkelingshulp. Vorig jaar bedroeg de wereldwijde ontwikkelingshulp 25 miljard dollar en de «ontwikkelingshulp» van Zuid naar Noord ruim 200 miljard dollar. Dat is inclusief de kosten die ontwikkelingslanden aan het Westen betalen als gevolg van belastingontwijking, landroof en het gedwongen openstellen van markten. De Minister gaat mede vanwege deze ongelijkheid belastingverdragen met ontwikkelingslanden bekijken. Dat is goed; de SP heeft daarop aangedrongen. Wij moeten wel scherp blijven. De Minister schrijft dat zij gaat kijken naar onbedoelde effecten van de verdragen. Ik citeer: «Dat zou het geval kunnen zijn wanneer het verdrag met Nederland meer dan de verdragen met andere landen ongewenste mogelijkheden biedt om de belastinggrondslag in ontwikkelingslanden te verlagen.» Dat klinkt goed, maar het maakt toch niet uit wat andere landen doen? Het gaat erom dat de Minister onze belastingverdragen met ontwikkelingslanden eerlijker maakt. Deelt de Minister deze mening? Een voorbeeld is het verdrag met Zambia. Wij weten van ActionAid dat suikergigant ABF in Zambia op grote schaal belasting ontwijkt, mede dankzij een brievenbusmaatschappij in Nederland. Zambia loopt hierdoor een bedrag mis dat groot genoeg is om ongeveer 50.000 kinderen naar school te laten gaan. Dat wil de Minister toch niet? Graag een reactie. Ik heb hier al eerder Kamervragen over gesteld. Daarnaast zou het goed zijn als de Minister de verdragen die worden herzien toetst op de impact die zij hebben op de ontwikkelingslanden, de zogenaamde impact assessments.
Uit het onderzoek van Oxfam Novib blijkt dat er werk aan de winkel is. Ontwikkelingslanden lopen tenminste 460 miljoen euro mis dankzij belastingparadijs Nederland. Graag een reactie op dit rapport en de aanbevelingen. Wat vindt de Minister van het voorstel voor een onafhankelijk onderzoek naar belastingontwijking in Nederland, bijvoorbeeld door de Algemene Rekenkamer? Helaas lees ik vandaag in de Volkskrant dat Nederland bij de Europese top uitbreiding van Europees onderzoek naar verdachte belastingregelingen heeft tegengehouden. Is dat juist? Overigens begint de SP morgen met een Tax Free Tour. Om 10.30 uur vindt men ons op de Amsterdamse Zuidas. Kijk op SP.nl voor meer informatie. De Minister is van harte welkom.
Het inmiddels beruchte exportpromotiefonds zou een paradepaardje moeten worden, maar niemand weet precies wat het gaat doen. Op de hoorzitting liet men er geen spaan van heel. De Minister noemt het nu het Dutch Good Growth Fund. Dat zegt toch eigenlijk genoeg? Het is een onbegrijpelijke naam voor een onbegrijpelijk fonds. Het wordt nota bene opengesteld voor exportfinanciering van Nederlandse bedrijven. De Minister weet toch dat dit niets met ontwikkelingssamenwerking te maken heeft en dat het gebonden hulp is die tot dumping leidt? Dit is een fonds van de VVD, de partij die nota bene altijd afgeeft op subsidies. Hoe gaat de Minister aan een kind in Somalië uitleggen dat zij geen geld wil geven om haar naar school te sturen, maar wel geld heeft om Heineken in Georgië te laten investeren?
De heer Leegte (VVD): Realiseert de SP zich dat in de jaren vijftig ongeveer de helft van de wereldbevolking op of onder de armoedegrens leefde en dat er nu 2 miljard mensen meer zijn en nog maar 20% van de wereldbevolking op of onder de armoedegrens leeft? Dat is echt een spectaculaire verbetering van heel veel levens op de wereld. Het grappige is dat die verbetering vooral plaatsvindt in landen die geen hulp hebben gehad, maar gewoon handel hebben kunnen drijven. Export is dus een voorbeeld van handel met elkaar drijven en draagt bij aan de welvaart in de wereld. Hoe kan de SP nu zeggen dat handel niet zou helpen en dat het geld moet komen van de overheid, iets wat juist niet blijkt te werken?
De heer Jasper van Dijk (SP): De heer Leegte slaat weer helemaal door naar de andere kant door alleen maar de nadruk te leggen op handel. Dat is zijn grijsgedraaide plaat die een beetje gedateerd begint te raken. Hoe gaat hij dan om met landen waar evident economische groei plaatsvindt, maar waar tegelijkertijd de armoede toeneemt, zoals Mozambique? Daar hoor ik de heer Leegte nooit over. Ik erken dat er heel veel discussie over te voeren is, maar het is ook duidelijk dat ontwikkelingshulp ontzettend veel zin heeft gehad in arme landen als het gaat om onderwijs, gezondheidszorg, etc.
De heer Leegte (VVD): Ik constateer een spectaculaire verbetering in de wereld. In de jaren vijftig en zestig zat de helft van de wereldbevolking op of onder de armoedegrens. Nu is dat nog zo'n 20%, terwijl er 2 miljard meer mensen zijn. Dat komt doordat wij meer handel hebben gedreven en de landen opener zijn geworden. De handelsketen bestaat niet meer uit iets maken en dan exporteren. Deelproducten worden gemaakt in het ene land, er komt een ander deel uit het andere land, dat wordt ergens geassembleerd, vervolgens weer ergens anders verkocht en er worden dingen bedacht in andere landen. Dat is een complexe wereld die met elkaar handeldrijft. Dat is goed, want dat drijft de wereld. Het is geen grijsgedraaide plaat, want zolang zit ik nog niet in de politiek. Ik wees erop dat daar kennelijk de welvaart vandaan komt. Dan begrijp ik niet dat de SP blijft focussen op armoede. Die lossen we namelijk niet op. Dat is het zogenaamde hulpverlenersdilemma waar ook de Zeehondencrèche in Pieterburen last van heeft; het doel is zeehonden redden terwijl er heel veel zeehonden zijn. Men blijft echter maar op die zeehonden focussen. Datzelfde geldt voor armoede. Het gaat juist om het bieden van kansen en daartoe daag ik de SP uit.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is een herhaling van het pleidooi waarmee de plaat nog grijzer is geworden. U legt heel veel nadruk op handel. Dat mag, maar er zitten ook enorme gaten in uw pleidooi. Ik heb net een duidelijk voorbeeld gegeven van een land met stijgende economische groei en tegelijk stijgende armoede. Die groei is hartstikke mooi en het is waar dat de afgelopen eeuwen de welvaart op wereldniveau is toegenomen. Dat juich ik enorm toe. Wij praten hier vandaag echter met de Minister van Hulp en Handel en ik hoor u nooit over hulp. Zelfs uw collega die het over hulp zou moeten hebben, hoor ik eigenlijk meer over handel. Wat dat betreft had de heer Sjoerdsma een punt.
Mevrouw Maij (PvdA): Als ik het debat tussen de heer Van Dijk en de heer Leegte met nadruk op handel en ontwikkelingssamenwerking beluister, moet de heer Van Dijk toch eigenlijk heel blij zijn met de notitie van de Minister die beide onderwerpen in elkaar schuift en beide gebruikt om de armoede in de wereld te bestrijden?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind dat creatief bedacht. Het mag duidelijk zijn dat ik vind dat deze nota helemaal geen mooi compromis is, maar vreselijk doorslaat naar de handelskant. Ik mag Minister Ploumen graag, maar ik vrees dat zij de Minister van export is geworden en dat de VVD hier een borrel op kan drinken, want die heeft deze discussie gewonnen. Wij hebben de discussie over het budget gevoerd. Vroeger was het met name ontwikkelingshulp, maar nu slaat het helemaal door naar de exportkant doordat al dat geld naar de bedrijven toegaat en weg wordt gehaald bij onderwijs, het maatschappelijk middenveld, goed bestuur, etc. Mevrouw Maij heeft die slag verloren.
Mevrouw Maij (PvdA): Kan de heer Van Dijk aangeven welk percentage in de begroting naar handel gaat?
De heer Jasper van Dijk (SP): De heer Van Ojik heeft dat neergezet. Het percentage neemt enorm toe. Ik weet het niet precies, maar ik hoop dat u dat kent. Er is een staatje waaruit af te lezen is dat het budget voor handel enorm toeneemt en bijvoorbeeld het budget voor het maatschappelijk middenveld enorm afneemt. Daar gaat de helft van af, 50%, en de private sectorontwikkeling gaat met 18% omhoog. Zullen we dat wat meer gelijk trekken?
Mevrouw Maij (PvdA): De heer Van Dijk weet wellicht dat private sectorontwikkeling (pso) ook ondernemingsklimaat betekent. Dat is dus niet alleen het bedrijfsleveninstrumentarium, maar veel breder. Het is ook het kijken naar kadasters en naar de manier waarop lokale belastingen kunnen worden geïnd. Dat zijn heel andere dingen dan de directe ondersteuning voor handel die u noemt. Als ik de heer Van Ojik even mag helpen: drie keer 250 miljoen is 5,6%. Het gaat dus om minder dan 6% van de begroting in 2014, 2015 en 2016. Daarna is het 0% van de begroting. Als je geld terugkrijgt uit het fonds zijn dat namelijk baten en als je het uitgeeft zijn het kosten. Dat is wat anders dan de begroting die elk jaar opnieuw terugkomt. Als u kijkt naar de daadwerkelijke uitgave, valt het best mee.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het lijkt alsof ik de heer Leegte hoor spreken. U verdedigt de nota, terwijl er snoeihard 1 miljard euro wordt bezuinigd. Er gaat 750 miljoen euro naar een bedrijvenfonds, 250 miljoen naar Defensie en een heel groot deel naar klimaatfinanciering. De complete ontwikkelingsbegroting wordt uitgehold onder uw toeziend oog. Ik ben benieuwd naar uw pleidooi, maar als u dit jubelverhaal gaat houden, kan de VVD wel naar huis gaan, want die wordt rechts ingehaald.
De heer Van Ojik (GroenLinks): In de interruptie van mevrouw Maij werd ik aangesproken en daar zou ik graag op willen reageren.
De voorzitter: Nee, dat kan alleen als u een vraag heeft aan de heer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik was het zeer eens met de accurate beschrijving van de heer Van Ojik over de ontwikkeling van de begroting.
Waarom komen landen als Georgië en Indonesië überhaupt in aanmerking voor dit exportpromotiefonds? Welke criteria zijn gehanteerd voor de landenkeuze? Waarom ontbreken landen als Liberia en Togo op de lijst? Laten wij erkennen dat dit fonds een mislukking is. De uitwerking is volstrekt ongewis en wij hebben de FMO al als ontwikkelingsbank. De SP pleit ervoor dit fonds af te schaffen en het geld in te zetten voor nuttige zaken. Dan hoeft de Minister ook niet uit te leggen waarom zij multinationals met hulpgeld sponsort. Als het fonds er wel komt, dan ten minste met de volgende voorwaarden: laat het voldoen aan de mvo-richtlijnen, faseer het budget over bijvoorbeeld tien jaar, stel het open voor mkb-bedrijven met een bovengrens tot bijvoorbeeld € 100.000 en haal die exportfinanciering eruit.
Het budget van 250 miljoen voor internationale veiligheid, of te wel het defensiefonds, is een mooi voorbeeld van vervuiling van het budget, want blijkbaar wordt oorlog voeren vanaf 2014 ontwikkelingshulp. Ook dit geld zou beter besteed kunnen worden. Samen met het exportfonds levert dat ten minste eenmalig 1 miljard op, precies de bezuiniging op het Ministerie. Grijp die kans, mevrouw Maij. Wat kunnen wij doen met het geld dat wij zojuist hebben vrijgemaakt? Wij kunnen het besteden aan onderwijs, want daar wordt immers snoeihard op bezuinigd. Drie jaar geleden ging er nog ruim een half miljard naar onderwijs, in 2017 blijft slecht 30 miljoen euro over. Dat is pure kapitaalvernietiging. Het is ook triest, want de Nederlandse onderwijshulp blijkt juist zeer effectief. Het is helemaal vreemd als je bedenkt dat nog altijd 40% van de kinderen geen of slecht onderwijs krijgt. Het kabinet zegt dat andere landen de onderwijsrol wel overnemen, maar sinds 2010 stagneert de steun voor onderwijs juist. Als die trend doorzet, gaan er in 2015 juist minder kinderen naar school. Het zou dan ook goed zijn als Nederland zijn bijdrage aan het Global Partnership for Education blijft voortzetten, juist ook na 2014. Het draagt ook bij aan de speerpunten van het Nederlands OS-beleid, met name seksuele gezondheid en vrede en veiligheid.
Aids, hiv en seksuele gezondheid zijn prioriteiten van de gehele Kamer. Wij hebben hier zelfs een meerpartijeninitiatief voor waarvan ik voorzitter mag zijn. In die hoedanigheid vind ik het ontbreken van infectieziektes in de nota opmerkelijk. Wereldwijd zijn er ruim 34 miljoen mensen met hiv. Het is doodsoorzaak nummer 1 bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Aidsbestrijding is dan ook een zaak van pay now or pay forever. Ik prijs de Minister voor haar inzet op deze punten, maar vasthouden aan het budget is niet voldoende. Kijk naar de kloof tussen wat beschikbaar is en wat nodig is bij het Global Fund om het omslagpunt in de aidsbestrijding niet kwijt te raken. Daarom pleit ik ervoor terug te gaan naar de structurele Nederlandse bijdrage van 90 miljoen euro voor het Global Fund. Graag een reactie. Tuberculose is wereldwijd nummer 2 op de lijst van dodelijke infectieziekten. Ik pleit er dan ook voor om tuberculosebestrijding als onderdeel van hiv- en aidsbeleid op te nemen.
De Minister is de strijd aangegaan met de slechte arbeidsomstandigheden in Bangladesh. Dat is heel goed. Wat doet zij met de Nederlandse textielbedrijven die niet meedoen aan de oproep die zij heeft gedaan? Wat verwacht de Minister van de bedrijven die wel meedoen? Wanneer krijgen wij hier een brief over? Afgelopen zaterdag las ik in de Volkskrant over de bezuiniging op het Tropenmuseum. Gaat de Minister dit mooie museum van de ondergang redden?
Handel en export zijn niet zaligmakend voor armoedebestrijding. In Buitenhof moest de Minister dat erkennen toen haar de vraag werd gesteld hoe het nu toch zat met Mozambique, waar de economische groei toeneemt, maar de armoede ook. Dat kan de VVD haar niet uitleggen. Dan moet de Minister echt een andere kant opkijken.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Ik wilde graag wat aardigs zeggen over de nota, maar ik heb heel weinig spreektijd, dus ik houd dat kort. De Minister probeert op een integrale wijze naar handel, hulp en investeringen te kijken. Dat is heel goed. Zij heeft daarbij oog voor de mondiale uitdagingen en zij heeft ambitie. Er is niks mis met ambitie. Met een integrale visie op terreinen van handel, hulp en investeringen kan Nederland zeker zijn voordeel doen. Zo gauw wij echter in de nota op zoek gaan naar wat de komende jaren feitelijk wel en niet gaat gebeuren, stokt de ambitie. Dan valt vooral op wat niet gebeurt en wat weg wordt bezuinigd, waar keuzes uit de weg worden gegaan en waar juist daadkracht wordt getoond zonder dat daar veel aanleiding voor is. Ik zal dit oordeel in de rest van mijn betoog toelichten en de Minister op vijf punten aansporen om de ambitie, waarvan de kiemen in de nota aanwezig zijn, verder tot wasdom te laten komen.
Nederland breekt met deze nota met een 40-jarige traditie waarin wij ons hielden aan de internationale afspraken over de omvang van onze hulp. De schade die dit aanricht, is enorm. Kijk maar naar het lijstje met bezuinigingen. Behalve op vrouwenrechten en SRGR – waarvoor hulde – wordt overal op bezuinigd, ook op de speerpunten. Daarop is maar één uitzondering: de private sectorontwikkeling. Die sector krijgt er geld bij. Waarom? Ik ken geen evaluaties waaruit blijkt dat het bedrijfslevenkanaal effectiever of goedkoper is dan andere kanalen waarop wel wordt bezuinigd. Wat weten wij eigenlijk van de effectiviteit van het bedrijfsleven als motor voor ontwikkeling? Waarom moeten maatschappelijke organisaties om voor subsidie in aanmerking te komen honderden pagina's aan monitoring, nulmetingen en evaluatie inleveren, terwijl bedrijven dat allemaal niet hoeven? Dat mag bij ngo's best wat minder en bij bedrijven best wat meer. Ik ben benieuwd wat de Minister daarvan vindt.
Wij krijgen echter wat terug: het revolverend fonds. Anderen hebben er al uitgebreid over gesproken en ik sluit mij bij veel van de kritische vragen aan. De directeur van de FMO wees in de hoorzittingen op een ding dat wellicht nog onvoldoende belicht is. Hij zei dat niet alleen in de doelstelling en het bedrag, maar ook in de vorm het Dutch Good Growth Fund slecht doordacht is. Als je investeringen en export steunt, waar grote risico's aankleven, krijg je je geld niet terug. Als je op zeker speelt, is het fonds niet nodig. Graag een reactie van de Minister. Bij de verdere vragen over het Dutch Good Growth Fund sluit ik aan bij mijn collega's.
Soms valt op dat keuzes uit de weg worden gegaan, bijvoorbeeld over de EPA's. De Minister wil een honest broker zijn en somt in haar brief negen zorgpunten van de ACS-landen op. Wat vindt zij er zelf van? ACS-landen hebben misschien geen honest broker nodig, maar zien liever een Minister die zelf positie kiest of die hen steunt in hun zorgen. Soms wordt wel gekozen, maar dan is het vaak weer voor het eigen belang, bijvoorbeeld bij het associatieakkoord met Midden-Amerika. Daar kon een deal worden gesloten: wij mogen daar baggeren en zij mogen naar ons land vlees en suiker exporteren. Wij kiezen in dat soort gevallen voor de oplossing die voor de Nederlandse economie het beste resultaat oplevert, zo schrijft de Minister op pagina 16 van de nota. Dat is wel eerlijk, maar is dat wat wij onder coherentie moeten verstaan als PvdA en VVD een compromis sluiten? Ik stel mij bij coherentie iets heel anders voor en ga proberen de Minister daarin mee te krijgen.
Nederland, een van de rijkste landen ter wereld, in de top vijf als buitenlandse investeerder en als handelsnatie, thuishaven van trotse multinationals en van meer dan 20.000 brievenbusfirma's, moet keuzes maken. Ik leg de Minister vijf punten voor. 1. Waar geld uit ontwikkelingslanden weglekt door belastingontduiking, moeten de mazen in de wet worden gedicht. Collega Van Dijk sprak daar ook over. 2. Handel of investeringen kunnen ontwikkeling bevorderen, maar dat gaat niet vanzelf. Daarover moeten in de overeenkomsten afspraken gemaakt worden. Eveline Herfkens, de voorganger van de Minister die ook van zichzelf zei de eerste Minister van coherentie te zijn, pleitte vorig week in een mooi artikel in de New York Times dat eerlijke handel ook in handelsverdragen waar geen ontwikkelingslanden bij betrokken zijn, bijvoorbeeld tussen de EU en de VS, een centrale plek krijgt. Dat is coherentie. Wil de Minister zich daarvoor inzetten? 3. Er komt een totale uitfasering van de eerste generatie biobrandstoffen binnen de EU-richtlijn over hernieuwbare energie. 4. De inzet op goed bestuur wordt vergroot in plaats van wegbezuinigd. Om handel tot duurzame economische ontwikkeling te laten leiden, zijn sterke overheden in ontwikkelingslanden nodig. 5. Bedrijven die ondersteuning krijgen van de regering, via economische diplomatie, het revolverend fonds of andere instrumenten, worden verplicht om transparant te zijn over hun due-diligenceproces en de resultaten daarvan. Enkel een gesprek over risico's en het opstellen van een plan zonder de uitvoering te monitoren, is geen degelijke due-diligencebenadering conform de OESO-richtlijnen. Ik hoop dat de Minister met deze vijf punten aan de slag gaat.
Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. Vorig jaar kende de wereld 32 miljoen vluchtelingen als gevolg van klimaatverandering. Grote overstromingen in India en Nigeria dreven bijna 13 miljoen mensen op de vlucht. In de Filipijnen moesten bijna 2 miljoen mensen vluchten voor cyclonen en overstromingen. Wetenschappers stellen dat dit aantal vluchtelingen explosief zal stijgen in de komende jaren. De Minister zal aanwezig zijn bij een speciale VN-conferentie over dit soort natuurrampen, maar komt wel terug op de belofte om ontwikkelingslanden extra geld te geven om ze zich te helpen aanpassen aan de veranderingen van het klimaat. Ons buitenlandbeleid lijkt vooral symboolpolitiek en dit is een van de voorbeelden daarvan.
Door ontwikkelingssamenwerking weg te zetten als hulp en daarmee als niet meer van deze tijd, wil de Minister de bezuinigingen op de allerarmsten in de wereld legitimeren. Hulp wordt handel. «Kan ik u helpen?», maar wel vanachter de toonbank van BV Nederland. Natuurlijk kunnen bedrijven helpen om de economie van ontwikkelingslanden op te bouwen, maar ze zullen echt in de eerste plaats aan hun eigen winsten en aandeelhouders denken. Dat is hun goed recht, maar wel een werkelijkheid die de Minister in haar enthousiasme over maatschappelijk verantwoord ondernemen over het hoofd lijkt te zien. Zolang toonaangevende bedrijven als Shell straffeloos grote kwetsbare gebieden annexeren en vervuilen, weigeren de schade te herstellen en zelfs slachtoffers niet schadeloos stellen, kun je praten wat je wilt over maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar blijft dat 100% symboolpolitiek. Uit onderzoek van de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) blijkt dat slechts 48% van de ruim 1.100 onderzochte bedrijven aan maatschappelijk verantwoord ondernemen doet. Daar hoort Shell ook bij, maar het mvo-insigne biedt kennelijk bar weinig garanties.
Het maatschappelijk middenveld heeft een belangrijke rol in het toezien op de handelwijze van bedrijven in ontwikkelingslanden. Is de Minister dat met mij eens? Toch worden juist deze organisaties ernstig getroffen door de bezuinigingen. Mijn fractie stelt voor dat we 10% van het bedrijfsleveninstrumentarium voor deze waakhondfunctie van ngo's reserveren. Ik hoor graag hoe de Minister hierover denkt. Ondernemers hebben tegenwicht nodig volgens Bernard Wientjes, omdat ze de neiging hebben niet alleen tot de grens te gaan, maar ook eroverheen.
De Minister kiest in haar nota voor economische groei om welvaart voor iedereen te realiseren. Het is naïef te geloven dat wij kunnen doorgaan met groeien en dat wij een belofte aan ontwikkelingslanden kunnen afgeven dat iedereen uiteindelijk net zo veel welvaart krijgt als wij, als wij nu maar meer gaan produceren. Wij hebben de fysieke grenzen van de aarde al ruim overschreden. De Minister zou het jammer vinden als Nederland niet profiteert van de economische groei in opkomende landen in andere delen van de wereld. Hoe verhoudt zich dat tot de ambitie om de voedselproductie meer te regionaliseren?
Wij moeten af van de illusie dat wij de koek groter kunnen maken, we moeten de koek eerlijker gaan verdelen. De consumptie in het rijke Westen zal naar beneden moeten als je echt aan ontwikkelingshulp wilt doen. Wij kunnen niet blijven consumeren alsof wij vier aardbollen ter beschikking hebben. Dat betekent ook dat wij moeten ophouden met het exporteren van onze onhoudbare leefstijl naar andere landen. Denk aan de landbouwontwikkeling en het exporteren van bioindustrie met ontwikkelingsgeld naar andere landen. Mensenrechtenexpert Olivier de Schutter wijst daar met nadruk op. Wij zullen welvaart moeten delen en niet alleen moeten kijken naar de inkomsten, maar ook naar kwaliteit van leven. Wij zullen welvaart moeten herdefiniëren omdat wij te maken hebben met de fysieke grenzen van de aarde. Wij kunnen op deze wijze niet doorgaan. Als wij niet onze eigen handelspolitiek veranderen, zullen ontwikkelingslanden onze handel niet als behulpzaam ervaren. Bij het uitblijven van concrete acties voor het verminderen van onze eigen voetafdruk op de wereld, bij het uitblijven van de erkenning dat onze exportdrift ten koste gaat van de mogelijkheden voor ontwikkelingslanden om zichzelf te ontplooien, blijven mooie woorden symboolpolitiek.
De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Ik begin voor de verandering met een compliment aan de Minister. Zij heeft op televisie aangegeven bij een hypothetisch bezoek aan Saoedi-Arabië geen hoofddoek te dragen. De PVV prijst dat. Het is te hopen dat zij ook haar Sinterklaasmijter snel afzet en stopt met het rondstrooien van Nederlandse miljarden. Ook in 2013 gaat er weer meer dan 4 miljard naar ontwikkelingshulp. Waar Nederland kapot wordt bezuinigd en de ene na de andere lastenverzwaring voor de kiezen krijgt, wordt er dit jaar geen cent bezuinigd op ontwikkelingshulp. Graag hoor ik van de Minister waarom er in 2013 niets wordt bezuinigd op ontwikkelingshulp, terwijl Nederland wordt uitgekleed.
De 4 miljard die in 2013 wordt weggesmeten is een megabedrag. Sinds 1960 heeft ons land echter al meer dan 120 miljard dollar uitgegeven aan het afkopen van het onterechte schuldgevoel waarnaar mijn VVD-collega verwees. 120 miljard is een astronomisch bedrag voor een aflaat, helemaal omdat staatsontwikkelingshulp niet werkt. Eerder wees ik al op de werken Dead Aid, The White Man's Burding van William Easterly en The Curse of Aid van Simeon Djankov. Al deze werken zijn er helder over: staatsontwikkelingshulp werkt niet. Het werkt tegengesteld, creëert enorme afhankelijkheid en houdt corrupte regimes en dictators in het zadel. De landen waaraan Nederland geld geeft, zijn verwerpelijke OIC-landen als Afghanistan, Jemen en Egypte, landen die met de ondertekening van de verklaring van Caïro van de mensenrechten in de islam, stellen dat alle rechten en vrijheden altijd ondergeschikt zijn aan de sharia. Wij hebben het over vrouwenhatende, antisemitische en homofobe landen. Erkent de Minister dat? Begrijpt de Minister dat in Nederland heel veel mensen boos worden van het gegeven dat in Nederland verzorgingstehuizen worden gesloten om te bezuinigen, maar dat tegelijkertijd miljoenen worden gegeven aan opleidingen voor piraten in het door en door corrupte islamitische boevennest Somalië, aan de zogenaamde Palestijnse gebieden, maar ook aan vakbonden in Bangladesh? Hoeveel miljoen is deze Minister nog van plan weg te geven aan dit soort landen? Waarom geeft Nederland ook in 2013 miljoenen aan het Egypte van moslimbroeder Morsi? De Moslimbroederschap heeft als motto: Allah is ons doel, de profeet is onze leider, de Koran is onze wet en de jihad is onze weg. Deelt de Minister de visie van de PVV dat de virulente antisemiet Morsi en zijn Moslimbroederschap verwerpelijke ideeën koesteren en geen cent ontwikkelingshulp zouden moeten ontvangen?
Nederlands belastinggeld gaat niet alleen via de bilaterale weg naar de bodemloze putten van ontwikkelingshulp, ook via de EU, de VN en internationale financiële instellingen als de Wereldbank wordt meer dan 1 miljard verbrand. Ook mogen subsidiesponzen als ICCO, Oxfam Novib en Cordaid niet vergeten worden. Honderden miljoenen per jaar worden uitgestrooid over de wereld. Proeft de Minister de zure ironie dat de directies van deze clubjes, die zeggen zich hard te maken voor de allerarmsten op deze wereld en wijzen naar multinationals die belasting ontwijken als het vleesgeworden kwaad, ondertussen zelf meer dan € 100.000 per jaar opstrijken aan salaris? Oxfam Novib huist in een pand dat 7 miljoen euro kost. Je zou haast denken dat Oxfam Novib een multinational is, alleen dan gefinancierd door subsidies. Tijdens mijn ietwat links-liberale schooltijd op de montessorischool werden ik en mijn klasgenoten altijd gewezen op de slogan: verbeter de wereld, begin bij jezelf. Dat motto lijkt de directies van deze hulpclubjes vreemd. Graag hoor ik van de Minister of zij de visie van de PVV deelt dat deze clubs zo snel mogelijk en volledig van het subsidie-infuus worden gehaald. Wat vindt de Minister van het feit dat deze directies meer dan een ton per jaar opstrijken?
De met veel ophef gepresenteerde bezuiniging van 1 miljard is ten opzichte van 2017 helemaal geen miljard meer, maar slechts 370 miljoen. Het CPB stelde enige tijd geleden al dat deze berekening correct is. Dat is natuurlijk niet leuk voor de PvdA en de VVD. De PvdA moet immers de schijn ophouden dat zij veel heeft ingeleverd en de VVD moet pronken met de binnengehaalde bezuiniging. Niet de VVD maar de belastingbetaler is hier de grootste verliezer. De bezuiniging van 750 miljoen voor de jaren 2014 tot en met 2016 pakt ook nog eens 250 miljoen lager uit doordat een kwart miljard in het zogenaamde revolverende fonds wordt gestoken. Het revolverende fonds, waar vandaag al een hoop over is gezegd, is een PvdA-speeltje verkocht in VVD-verpakkingspapier. Wat is de noodzaak om dit malle fonds op te tuigen? De noodzaak voor het fonds is volgens de nota van de Minister het zogenaamde «marktfalen». Nu is deze term ons uit de mond van socialisten niet vreemd, maar om een kabinet waar ook de VVD in zit te horen spreken over marktfalen, is bijzonder. De VVD heeft naast haar geloofwaardigheid blijkbaar ook haar vertrouwen in de vrije markt verloren. Krab aan een Europese liberaal en je vindt een socialist, stelde de Amerikaanse econoom Milton Friedman ooit. Aan de VVD hoeven wij niet eens meer te krabben. Dat bedrijven niet willen investeren in risicolanden wordt afgedaan als marktfalen dat gecompenseerd moet worden door de staat. Na de PvdA schudt nu ook de VVD haar ideologische veren af. De PVV gelooft nog wel in de vrije markt en dus niet in een gek revolverend subsidiefonds voor de vele faalstaten die daarvoor in aanmerking komen.
Er zijn de afgelopen decennia miljarden weggevloeid naar ontwikkelingshulp. Wat de PVV betreft stoppen we nog liever vandaag dan morgen met deze geldverkwisting. Dit mag geen nieuws heten. Wat wel nieuw is, is de wens om deze gelden terug te vorderen. Zo is er in de periode 2000–2011 alleen al in het kader van begrotingssteun 1,75 miljard uitgegeven. Dat geld ging onder andere naar Mali, Jemen en de zogenaamde Palestijnse gebieden. Stuk voor stuk zijn die corrupt, antidemocratisch en antiwesters. Echter ook de negende economie ter wereld, India, dat het totaal niet nodig heeft, ontving tientallen miljoenen aan begrotingssteun. Wat de PVV betreft is het verstrekken van ontwikkelingshulp geen taak van de Nederlandse Staat en dient Nederland op geen enkele wijze dit soort landen te steunen of gesteund te hebben. Deze landen voldeden niet aan de voorwaarden voor goed bestuur, democratische controle, vrijheid, onafhankelijke rechtspraak en corruptiebestrijding. Is de Minister het dan ook met ons eens dat deze gelden terug moeten komen? Graag een reactie van de Minister.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Toen de heer Leegte net over gelijkenissen begon, dacht ik onmiddellijk aan de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Dat is een andere gelijkenisparabel over wie uiteindelijk je naaste is. Het mooie van die geschiedenis is dat er voor iemand van een ander volk, iemand waarbij er geen eigenbelang was om die te helpen, uiteindelijk toch betrokkenheid, medeverantwoordelijk en solidariteit was. Dat vind ik een gezonde morele dimensie, die in het debat over ontwikkelingssamenwerking thuishoort. Mevrouw Thatcher deed ooit de opvallende uitspraak: niemand zou zich de barmhartige Samaritaan herinneren als hij alleen maar goede voornemens had, hij bezat ook geld. Hij gaf inderdaad geld voor de verzorging van die persoon. Wie weet is daar wel een pleidooi aan te ontlenen om hulp en handel te laten samengaan. Ik zie de belangrijke morele dimensie wel terug in de notitie van de Minister waarin het element van solidariteit nadrukkelijk een plaats krijgt. Ik vind dat terecht. Het gaat niet alleen om de vraag wat je eraan hebt, maar ook om de vraag wat wij kunnen betekenen vanuit de mogelijkheden die wij hebben voor de allerarmsten. Wij staan positief tegenover die koppeling van hulp en handel, maar ik vraag wel in hoeverre er voldoende focus blijft op de allerarmsten omdat de ontwikkeling van handelsrelaties hen soms niet ten goede komt.
Naast goede bedoelingen en morele noties vinden wij ook effectiviteit en realisme van belang. Het gaat niet om maakbaarheidsdenken, waarbij men denkt het wel even met een overheidspakket voor elkaar te krijgen, maar uitdrukkelijk om effectiviteit en om het aansporen van landen tot zelfredzaamheid. Er moet geen softe houding aangenomen worden, zodat landen met opgeheven hand achterover leunen. Ze moeten aan het werk voor hun eigen belastingsysteem en een goed functionerende juridische sector. Effectiviteit betekent dat wij telkens kritisch tegen het licht moeten houden wat niet goed gaat. Wij vinden het terecht als de Nederlandse contributie aan veel internationale organisaties kritisch tegen het licht wordt gehouden, dat particulieren en private bedrijven gestimuleerd worden om bij te dragen aan ontwikkelingshulp en dat er voldoende prikkels zijn om het OS-budget effectief in te zetten.
Ik heb een paar noties waar wij het beleid tekort vinden schieten of waar wij een extra accent willen zien. Allereerst valt op dat onderwijsprogramma's in een hoog tempo worden afgebouwd, terwijl op dit punt juist het nodige kapitaal is opgebouwd. Je moet blijven investeren in onderwijs omdat het bedrijfsleven niet van de grond komt zonder geschoolde vakmensen. Waarom krijgt het beroepsonderwijs geen serieuze plek binnen het beleid van de speerpunten en worden daar geen financiële consequenties aan verbonden?
Het is van groot belang dat beleidscoherentie op allerlei onderwerpen als handelsakkoorden, gemeenschappelijk landbouwbeleid en visserij terugkomt. Ik zou graag een nadere appreciatie van de Minister willen van de effecten van het vigerende beleid op de voedselzekerheid en op de landbouw- en visserijsector van de ontwikkelingslanden zelf. Ik beklemtoon dat coherentie ook betekent dat niet alleen de Minister voor OS zich inzet voor ontwikkelingssamenwerking, maar ook dat bijvoorbeeld het Ministerie van VWS de gezondheidszorg in ontwikkelingslanden bevordert. Ook daar liggen kansen voor de handel in medische apparatuur en dergelijke. Ook andere Ministers kunnen hun gezicht laten zien en hun invloed uitoefenen ten goede van ontwikkelingslanden. Wij hebben in het verleden bijvoorbeeld wel eens gesproken over verkeersveiligheid.
Maatschappelijke organisaties spelen in ontwikkelingslanden een cruciale rol. De Minister wijdt daar veel waarderende woorden aan, maar die monden te weinig uit in de versterking van het maatschappelijk middenveld door middel van het budget. Waarom wordt een nieuw gat in het budget van deze organisaties geslagen? Ik sluit mij aan bij wat de heer Voordewind heeft gezegd over Faith Based Organizations. Steun voor die organisaties zou een goede zaak zijn.
Er zijn veel particulieren en bedrijven die graag hun handen uit de mouwen steken voor projecten in OS-landen. Kan er niet meer gedaan worden om dit op een positieve manier te kanaliseren? Soms is het nu wat ongericht en weten mensen niet goed waar ze terecht kunnen. Is er een duidelijk loket waar mensen die zelf iets willen doen goede adviezen en tips kunnen krijgen?
Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Voor de PvdA is de internationale samenwerking van grote waarde voor het nastreven van universele ambities als vrede en veiligheid, mensenrechten, democratie en duurzaamheid. Vanuit internationale solidariteit met mensen die het moeilijk hebben en arm en kwetsbaar zijn, vind ik dat de Nederlandse samenleving ook arme landen en arme mensen buiten onze landgrenzen moet blijven steunen. Nederland zal zijn buitenlandbeleid echter moeten aanpassen aan de nieuwe mondiale politieke en economische verhoudingen. De druk op strategische grondstoffen, conventionele energiebronnen en publieke mondiale rijkdom als zoet water, schone lucht en klimaat neemt toe, terwijl politieke macht en economische kracht zich steeds verder verspreiden. In korte tijd zijn nieuwe machten opgestaan, nieuwe economieën opgekomen en nieuwe patronen van armoede en uitsluiting ontstaan. Landen die nog geen twintig jaar geleden straatarm waren, zijn nu onze concurrenten op de wereldmarkt. Ook voor ontwikkelingssamenwerking betekent dit dat niet alles bij het oude kan blijven. Blijven doen wat wij deden, is geen optie. Met de lessen uit het verleden in het achterhoofd en de blik naar de toekomst moeten wij werken aan de nieuwe agenda. Oude dogma's en patronen moeten overboord. Wij moeten internationale solidariteit betrachten met de allerarmsten en de nieuwe rijkdommen en de nieuwe welvaart eerlijk verdelen. Dit vraagt om differentiatie van beleid. Bij landen die achterblijven en zelf geen geld hebben om armoede te bestrijden, moet de focus vooral op ontwikkelingssamenwerking blijven liggen. Bij opkomende economieën waar de welvaart is toegenomen maar nog oneerlijk is verdeeld, stimuleren wij herverdeling van de rijkdom en de creatie van een middenklasse. Dit kan door meer aandacht te geven aan het versterken van het maatschappelijk middenveld, de ontwikkeling van het mkb als motor van de economie en het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen. In opkomende economieën en middeninkomenslanden maken wij gebruik van de kansen die de veranderde wereld ons biedt om de armoede binnen één generatie uit de wereld te helpen. Nederland moet een volwassen en gelijkwaardige relatie aangaan met zijn partnerlanden.
Mevrouw Mulder (CDA): In een vorig leven en in een andere positie was de PvdA bijzonder kritisch op de bezuinigingen van het vorige kabinet. Dat roept de gedachte op dat de huidige PvdA-fractie het goed zou vinden om de afbouw zorgvuldig te laten zijn. Heb ik dat goed begrepen en gaat u daaraan extra aandacht besteden als u van de oude naar de nieuwe dilemma's gaat?
Mevrouw Maij (PvdA): De afbouw moet op een zorgvuldige manier gebeuren. Ik heb begrepen dat er in de notitie aandacht is voor feitelijke vragen daarover, voor de overdracht aan andere landen en voor een andere organisatie van thema's die Nederland niet meer gaat ondersteunen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Mevrouw Maij begon haar betoog met mooie woorden over het belang van het maatschappelijk middenveld. In de begroting voor 2017 is het bedrag voor het maatschappelijk middenveld ongeveer gehalveerd. Het is nu 456 miljoen en daar gaat 230 miljoen van af. Het bedrag voor het bedrijfsleven gaat omhoog naar ruim 300 miljoen. Het bedrag voor de totale begroting gaat met 1 miljard omlaag van ongeveer 4,3 miljard naar 3,3 miljard. Mevrouw Maij wilde mij op dit punt tot andere inzichten brengen, maar dit zijn de feiten. Hoe verhouden die zich tot de mooie woorden over het belang van het maatschappelijk middenveld?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik zie niet waar u 300 miljoen voor het Nederlands bedrijfsleven in de begroting hebt gevonden. Ik zie een bedrag voor private sectorontwikkeling en handelsbevordering. Dat bedrag gaat voor een deel naar het bedrijfsleven en het bedrijfsleveninstrumentarium. Als ik het goed heb gelezen, is dat ongeveer 6% van de begroting. Dat staat in de beantwoording van de feitelijke vragen. Dat neemt niet weg dat voor de PvdA het maatschappelijk middenveld een heel belangrijk deel is van de samenwerking met ontwikkelingslanden. Het maatschappelijk middenveld is er als waakhond, om programma's en projecten voor armoedebestrijding uit te voeren en om contacten tussen maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden en in Nederland te bevorderen. Wij zijn zeker een groot voorstander van de rol die het maatschappelijk middenveld in het verleden heeft gehad, maar ook zien wij een belangrijke rol voor het maatschappelijk middenveld in de toekomst. Ik wil de Minister hierover graag een aantal vragen stellen.
De voorzitter: U was bezig met de beantwoording van de vraag van de heer Van Ojik. Vindt u het erg om de vragen aan de Minister even op te sparen?
Mevrouw Maij (PvdA): Die maken mijn betoog misschien duidelijker en dan kan ik aan de heer Van Ojik laten zien wat ik bedoel met het ondersteunen van de maatschappelijke organisaties. Ik wil graag weten welk deel van de speerpunten voor maatschappelijke middenveldorganisaties beschikbaar is om activiteiten te ontplooien. Dat is niet helemaal duidelijk geworden uit de beantwoording van de feitelijke vragen. Het is voor de PvdA duidelijk dat ook maatschappelijk middenveldorganisaties daarin een rol hebben.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik ben uiteraard ook benieuwd naar de antwoorden van de Minister op die vragen, maar wij voeren nu een debat over de vraag hoe de inzet van het kabinet leidt tot een begroting waarin het bedrag dat beschikbaar is voor het maatschappelijk middenveld gehalveerd wordt. Dat bedrag is nu al 30% tot 40% lager dan het drie, vier jaar geleden was. Hoe is dat te rijmen met de warme woorden aan het adres van het maatschappelijk middenveld? Ik stel vast dat die niet te rijmen zijn, ongeacht wat de Minister straks wellicht antwoordt.
Mevrouw Maij (PvdA): Het deel wat er nu exclusief staat voor het maatschappelijk middenveld is inderdaad verlaagd. U zegt echter telkens dat de PSO er voor het bedrijfsleven is, maar de PSO is maar voor een deel voor het bedrijfsleven. Misschien kan het maatschappelijk middenveld onder de streep net zo veel of meer aan activiteiten ontplooien. Ik wil daar graag een antwoord op hebben van de Minister.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Misschien? Misschien krijgen wij het verlossende woord van de Minister, maar ik vrees dat zij gaat zeggen dat de maatschappelijke organisaties dan maar moeten inschrijven op projecten die aan de speerpunten gekoppeld zijn. Dan moeten wij maar afwachten wat daaruit komt. Ik heb een andere vraag die ik ook aan de VVD heb gesteld: het nieuwe bedrijfslevenfonds is nog niet helder en de kaders zijn nog niet duidelijk gesteld. Kan de PvdA ondanks dat toch instemmen met de nota waar het bedrijfslevenfonds een belangrijk onderdeel van is?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik was nog niet gekomen aan de steun voor de nota, maar ik wil die heel graag uitspreken. Ik ben ook zeer benieuwd naar de uitwerking van het fonds en heb daar een aantal vragen over. Ik geef alvast aan dat ontwikkelingsrelevantie voor de PvdA belangrijk is. Ik wil ook van de Minister horen, wellicht in de uitwerking van het fonds die zij nog naar de Kamer stuurt, hoe zij ontwikkelingsrelevantie verder invult.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Toen de motie gemaakt werd, heeft de PvdA heel actief meegedacht en hebben wij de motie heel secuur geformuleerd. Daarna is de interpretatie van de Minister-president zodanig geweest dat de motie verbreed werd en het Nederlands bedrijfsleven ingeschakeld kon worden, etc. Vindt de PvdA dat de exportsubsidie een gevolg kan zijn van de motie die toen is aangenomen?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb de afgelopen dagen gemerkt dat mensen heel bekend zijn met moties die binnen de politieke ledenraad van de PvdA worden ingevoerd. Op ons congres van de afgelopen maand is ook een motie aangenomen over exportfinanciering. Daarin wordt aangegeven dat exportfinanciering alleen onderdeel kan zijn van het fonds als het ontwikkelingsrelevant is. Vandaar dat het voor mij heel belangrijk is om de ontwikkelingsrelevantie goed uit te diepen. Dat doen wij, denk ik, meer in detail als wij de brief van de Minister hebben.
Voorzitter. Het algemene oordeel van de PvdA over de nota is positief. Wij steunen het behoud van de thematische focus op de vier speerpunten en private sectorontwikkeling, de weinige wijzigingen in partnerlanden – hoewel ik daar zo nog een suggestie voor zal doen – geen bezuinigingen op vrouwenrechten en SRGR en geen bezuinigingen op humanitaire hulp. Wij steunen het lef om ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen beter te integreren. Vanmorgen hebben wij gehoord dat andere Europese landen daarin zeer geïnteresseerd zijn. Hieronder is Noorwegen, een land dat altijd heel vooruitstrevend is in het vormen van ontwikkelingssamenwerking.
In het interruptiedebatje over het maatschappelijk middenveld, stelde ik de vraag wat precies het budget is dat beschikbaar is voor de organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Daarnaast vraag ik net als de heer Sjoerdsma of de Minister kan kijken naar andere modellen, bijvoorbeeld het Zweedse model met een hefboomfunctie, om maatschappelijk middenveldorganisaties te ondersteunen in het zoeken naar financiering buiten Nederland.
In debatjes buiten de Kamer hebben wij het veel gehad over de waakhondfunctie van het maatschappelijk middenveld. Wat zou die waakhondrol moeten zijn en hoe moet die ingevuld worden? Het is belangrijk dat maatschappelijke middenveldorganisaties in staat zijn om kritiek te kunnen geven op mensenrechten- en milieuschendingen en dat zij daarbij niet kapot geprocedeerd worden door bedrijven die dat wellicht ongevallig is. Wil de Minister bekijken of zij een legal aid fund kan opzetten dat speciaal gericht is op dit soort functies van maatschappelijke middenveldorganisaties? Wil zij eventueel met Nederlandse verzekeraars spreken over de manier waarop een verzekering voor het tegengaan van dit soort procedures ingericht kan worden, zodat deze organisaties in staat zijn hun kritiek te geven en hun kritische rapport niet in de la stoppen om te voorkomen dat zij kapot geprocedeerd worden?
Mevrouw Mulder (CDA): De vraag hoe strategische partnerschappen met het maatschappelijk middenveld worden getroffen, komt nog aan de orde. Dat is nu niet duidelijk, behalve dat er een enorme bezuiniging is. Van veel mensen uit het maatschappelijke middenveld hebben wij teruggekregen dat het hartstikke goed is dat zij gezien worden als waakhond, maar dat zij veel breder zijn dat dat. Zo is bijvoorbeeld democratisering heel belangrijk voor de juridische structuur en goede handel. Wij hopen dat het niet alleen een waakhondfunctie wordt, maar dat wij heel goed naar de speerpunten kijken. Hoe denkt de PvdA daarover?
Mevrouw Maij (PvdA): Voor de PvdA zijn maatschappelijke middenveldorganisaties belangrijk voor het signaleren van misstanden in bepaalde landen, maar ook voor de uitvoering van programma's en projecten in opkomende economieën en het bestrijden van armoede. Dat zijn allemaal rollen die het maatschappelijk middenveld kan vervullen. Een ander belangrijk element is dat organisaties in middeninkomenslanden de herverdeling van welvaart aan de kaak kunnen stellen en in staat zijn om de arme bevolking in ontwikkelingslanden te ondersteunen en aan te geven welke rechten zij hebben, zodat het geld dat aanwezig is maar dat niet eerlijk wordt verdeeld, eerlijker wordt verdeeld.
De heer Sjoerdsma (D66): Mevrouw Maij heeft het over een legal aid fund om middelen ter beschikking te stellen aan lokale maatschappelijke organisaties om misstanden aan de kaak te stellen en op te treden als waakhond, ook wanneer zij bedreigd worden door grote bedrijven. Hoe verschilt het idee van mevrouw Maij met dat van Minister Ploumen over het accountibility fund dat op pagina 37 van de nota staat?
Mevrouw Maij (PvdA): Dit legal aid fund is specifiek gericht op juridische procedures. Maatschappelijke organisaties geven zelf aan dat ze hiermee een groot probleem hebben. Als dat in samenwerking kan met het accountibility fund is dat alleen maar mooier, maar dit is iets heel belangrijks waar organisaties onze aandacht voor hebben gevraagd. Het komt voor dat als zij een misstand bij een groot bedrijf aan de orde willen stellen, zij vervolgens 250 brieven van juristen op hun bord krijgen die zij snel moeten beantwoorden en waarin gedreigd wordt dat zij, als zij dat niet doen, aangeklaagd worden voor smaad.
De heer Sjoerdsma (D66): We zullen van de Minister horen in hoeverre haar plannen verschillen van die van mevrouw Maij, maar ik zie het verschil niet een-twee-drie. Het gaat niet alleen om organisaties, maar ook om mensen uit landen waar het rechtssysteem nog niet helemaal is ontwikkeld en de rechten slecht zijn beschermd. Zij hebben soms hulp nodig bij het zoeken van recht in het land van herkomst van bepaalde bedrijven. Steunt mevrouw Maij dan ook het idee van een rechtsbijstandsfonds voor bijvoorbeeld Nigerianen die problemen hebben met Shell?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb even bladzijde 37 van de nota geraadpleegd. Daar gaat het over lokale maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden. Het legal aid fund is ook voor ngo's in Nederland. Dat is een essentieel verschil.
De heer Sjoerdsma (D66): Mevrouw Maij sprak met passie over maatschappelijke organisaties die bescherming nodig hebben als zij door grote bedrijven met gerechtelijke procedures worden bedreigd. Volgens mij kunnen de meeste mensen zich daarin vinden. Tegelijkertijd gaat het soms over individuen in landen waar de rechtsstaat minder ontwikkeld is en waar rechten minder goed zijn beschermd, individuen die in hun leefomgeving in hun rechten worden geschaad of bedreigd door bedrijven. Voor hen is het vaak lastig om hun recht te halen. Wat vindt mevrouw Maij van het idee om een rechtsbijstandsfonds te hebben voor die mensen om in Nederland hun recht te halen, bijvoorbeeld voor Nigerianen wanneer het gaat om Shell?
Mevrouw Maij (PvdA): Een deel daarvan zouden we bijvoorbeeld via het ontwikkelingsprogramma voor de private sector kunnen invullen door te kijken naar het ondernemingsklimaat rondom Nederlandse bedrijven of lokale bedrijven die investeren in ontwikkelingslanden. Voor individuen zou ik dat heel graag uitgewerkt zien. Daar kan ik zo geen reactie op geven. De voorkeur van de PvdA gaat uit naar armoedebestrijding en bilaterale relaties in armoedebestrijding in de minst ontwikkelde landen en dus minder in partnerlanden die middeninkomenslanden zijn. De minst ontwikkelde landen zijn landen en regio's, veelal fragiele staten in Afrika, die in vicieuze cirkels van armoede en conflict zitten. De Minister geeft aan twee regionale programma's op te willen stellen: een in de Hoorn van Afrika en een in het Grote Merengebied. Kan de Minister, als zij eind dit jaar kritisch kijkt naar haar lijstje partnerlanden, wellicht een land uit de set middeninkomenslanden laten vallen en ruimte maken voor een land als Somalië? Somalië is bij uitstek een land dat belangrijk is voor Nederland om de piraterijbestrijding en de veiligheid van onze vrachtschepen, maar het is ook een land dat destabiliserend werkt in de Hoorn van Afrika en een land waar het conflict altijd op de loer ligt. Tegelijkertijd zien wij de afgelopen periode dat er een verandering gaande lijkt te zijn. Begin april van dit jaar heeft het IMF aangekondigd in zee te willen gaan met de nieuwe Somalische regering in Mogadishu. Het Verenigd Koninkrijk heeft daar een ambassade geopend en een aantal VN-organisaties verplaatst hoofdkantoren van Nairobi naar Mogadishu. Dit zijn veranderingen die wij sinds de val van Siad Barre in 1991 niet meer hebben gezien. Ik denk dat het mooi is als Nederland besluit om zijn inspanningen, die vooral gericht zijn op humanitaire hulp, om te zetten in wederopbouw en wellicht in de nabije toekomst in een bilaterale relatie.
De PvdA steunt het in stand houden van de focus op fragiele staten en de thema's veiligheid, rechtsorde en goed bestuur. Het reële budget blijft gelijk. Ik onderken dat er een relatieve bezuiniging is. Kan de Minister meer tekst en uitleg geven omtrent de invulling van de bezuiniging op dit onderwerp en hoe de relatie tussen veiligheid en ontwikkeling wordt meegenomen in haar beleid omtrent beleidscoherentie in het 3D-pakket van defense, diplomacy en development? Hoe wordt dit beter geïntegreerd en worden zo veel mogelijk alle relevante factoren, defensie, ngo's, overheden en bedrijfsleven, betrokken?
Op het speerpunt van vrouwenrechten en SRGR wordt niet bezuinigd en daar is de PvdA heel blij mee. Het gaat hier namelijk om de allerarmste en meest kwetsbare groepen: vrouwen, moeders, kinderen en LHBT. Ik wil net als de heer Van Dijk vragen of de Minister tb-bestrijding wil integreren in het hiv-aidsbeleid. Daarnaast wil ik de Minister vragen om naast het aparte beleid voor vrouwenrechten, deze rechten zo breed mogelijk in te zetten en te integreren in de andere speerpunten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): We kabbelen zo wat door. De PvdA heeft nog een kanttekening en wil nog een klein fondsje, maar het gaat om waarschijnlijk 1 miljard aan bezuinigingen. Dan heb ik het nog niet over het klimaatfonds waardoor het bedrag kan oplopen tot 1,2 miljard. Wij hebben het ook nog niet gehad over het bedrijvenfonds en de koppeling aan het bnp. Wat is de ondergrens van de PvdA? Wanneer zegt zij met betrekking tot bezuinigingen dat genoeg genoeg is? Hoe staat het met de private financiering van de klimaatfondsen? Als die er niet komt, kunnen die fondsen oplopen tot 1,2 miljard. Waar trekt de PvdA de grens?
Mevrouw Maij (PvdA): Dit debat hebben wij al gevoerd in december toen we de begroting van de Minister bespraken. Ik heb toen heel duidelijk aangegeven dat voor de PvdA het korten op de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking een steen op de maag en een domper is. Dat is nog steeds zo. Ik vind wel dat de inhoud van het programma, de kwaliteit, heel goed is. Ik ben het eens met de heer Voordewind dat er meer duidelijkheid over de klimaatfinanciering moet zijn. Op dit moment wordt berekend dat de afspraken 1,2 miljard aan budget voor Nederland betekenen en er worden nog nieuwe afspraken gemaakt. Het is onduidelijk hoeveel van dit bedrag van de overheid komt en hoeveel van het bedrijfsleven. Het is voor de PvdA belangrijk dat zo veel mogelijk door het bedrijfsleven gefinancierd wordt. Ik heb tijdens de technische briefing begrepen dat er verschillende methoden zijn om uit te werken dat het bedrijfsleven beter bijdraagt, maar ook dat een aantal programma's dat in de speerpunten water en voedselzekerheid wordt uitgevoerd, slimmer ingevuld kunnen worden, zodat zij klimaatrelevanter zijn zowel wat adaptatie als mitigatie betreft. Ik wil daar graag meer uitwerking op zien, ook om te bekijken of wij daarmee een deel van dat koekoeksjong een beetje klein kunnen houden.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Een beetje klein kunnen houden? We spreken over 1 miljard en wij weten nog niet hoe die 750 miljoen wordt ingevuld. Ik houd mijn hart vast of die wel bij de allerarmsten terechtkomen. Dan is er nog die 1,2 miljard. Wat is de ondergrens van de oplopende bezuinigingen die wij de komende jaren nog kunnen meemaken? Vindt de PvdA dat op zijn minst 50% van het klimaatfonds particulier gefinancierd moet worden? Dan heb je het nog over een stijging van de bezuiniging met 600 miljoen.
Mevrouw Maij (PvdA): De heer Voordewind spreekt over 1 miljard, 750 miljoen en 1,2 miljard. Ik ben een beetje kwijt waar hij dan precies aan refereert.
De heer Voordewind (ChristenUnie): In eerste instantie aan de klimaatfondsen, want die kunnen tot 1,2 miljard oplopen.
Mevrouw Maij (PvdA): Daar over heb ik net gezegd dat er moet worden geïnvesteerd door het bedrijfsleven en dat wij moeten bekijken hoe wij de programma's die nu in de speerpunten voedselzekerheid en water worden uitgevoerd, slimmer en klimaatrelevanter kunnen maken.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik vroeg naar de ondergrens. Wat is uw ambitie? Hoeveel procent wil de PvdA minimaal door particulieren laten financieren?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik kijk graag naar de innovatie en de mogelijkheden om dit zo goed mogelijk op te pakken, zowel binnen de speerpunten als binnen de klimaatfinanciering zelf.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ga eens bekijken of ik wel een antwoord krijg. Mevrouw Maij noemt de bezuiniging – na een interruptie en niet in haar eigen termijn – een steen op de maag. Kunnen wij daar wat aan doen? Er zijn veel zorgen over het fonds en er is al veel over gesproken. Heel veel organisaties zeggen dat 750 miljoen in drie jaar heel lastig wordt. Mocht dat nou niet lukken, staat mevrouw Maij dan open voor een fasering van dat bedrag zodat wij mogelijk iets van die pijnlijke bezuinigingen, die steen op haar maag, kunnen corrigeren en er geld kan naar bijvoorbeeld onderwijs of aidsbestrijding?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb dit in de begrotingstechniek anders begrepen, namelijk dat dit bedrag is weggezet bij het Ministerie van Financiën en dat het, als het niet wordt gebruikt, niet op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking komt. Het zijn geen communicerende vaten.
De heer Jasper van Dijk (SP): Wat een zuinig en technisch antwoord. Waar is de hartstocht van de PvdA? In het verkiezingsprogramma staat het echt: het moet terug naar 0,8% en er moet geïnvesteerd worden in ontwikkelingshulp. Het gaat nu allemaal down the drain. Ik vraag u oprecht of wij wat kunnen herstellen. Of het nu naar Financiën gaat of OS, hier zit de Tweede Kamer en die beslist uiteindelijk waar het geld naartoe gaat. Zelfs mevrouw De Caluwé zei: als het budget niet opgaat, moeten wij bekijken of het doorgeschoven kan worden. Dan kunt u toch ook de ruimte nemen door te zeggen: als dat geld niet opgaat, bekijken wij of dat elders in de begroting van OS kan worden gestopt. Staat u open voor een fasering van het budget?
Mevrouw Maij (PvdA): Zoals ik ook in december aan de heer Van Dijk heb uitgelegd, ligt de bezuiniging de PvdA als een steen op de maag, maar hebben wij ons gecommitteerd aan het budgettaire kader.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Je zou er bijna moedeloos van worden, maar ik ga het ook nog een keer proberen. Ik begrijp iets niet. Mevrouw Maij zegt dat het algemene oordeel over de nota positief is. Dat begrijp ik wel, het zou mij verbaasd hebben als zij had gezegd dat dit negatief was. Ik stel een gewetensvraag. Uit de tabel in de nota kun je afleiden dat op bijna alles fors bezuinigd wordt. Het gaat over honderden miljoenen op het gebied van milieu, veiligheid en het maatschappelijk middenveld. Dan kun je toch niet zeggen dat de kwantiteit je als een steen op de maag ligt, maar dat je over de kwaliteit zeer tevreden bent? De kwaliteit van het Nederlands ontwikkelingsprogramma wordt toch om zeep geholpen door een bezuiniging van 2 miljard in zes jaar? Ik neem er de bezuinigingen van het vorige kabinet even bij.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik begrijp dat dit vanuit het perspectief van de heer van Ojik niet kan. Ik vind zelf dat de nota, de insteek en de keuzes die de regering maakt grosso modo heel goed. Ik heb ook aangegeven waarom ik dat vind: er vindt herverdeling in landen plaats waar veel economische groei is, men richt zich op het maatschappelijk middenveld en op fragiele staten en op SRGR en gender wordt niet bezuinigd. Ik vind dat er goede kwalitatieve keuzes worden gemaakt.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Er wordt volgend jaar 150 miljoen extra bezuinigd op water en klimaat. Er wordt 125 miljoen extra bezuinigd op veiligheid, rechtsorde en goed bestuur. Er wordt bezuinigd op het maatschappelijk middenveld en op de multilaterale uitgaven. Er wordt bezuinigd op de bilaterale uitgaven. Ik ben ontzettend blij dat er niet bezuinigd wordt op SRGR, maar wij kunnen toch niet dat eruit lichten en zeggen dat er goede keuzes zijn gemaakt en van al die andere dingen zeggen dat ze de kwaliteit niet negatief beïnvloeden? Je mag je ogen niet sluiten voor al die andere dingen, maar dat doet de PvdA wel.
Mevrouw Maij (PvdA): Zoals ik net over veiligheid, rechtsorde en goed bestuur zei, blijft het budget op een goed niveau. Er wordt bezuinigd op hetgeen ingepland was vanuit de fasering van eerdere regeringen, maar het budget zelf blijft op niveau. Ik wil graag van de Minister horen hoe zij het deel gaat invullen waarop bezuinigd wordt.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik heb de afgelopen jaren op het punt van het beroepsonderwijs de PvdA altijd een pleidooi horen houden om daarin te blijven investeren omdat dit van belang is voor de mensen zelf en de economische mogelijkheden. Hoe staat de PvdA-fractie daar nu in?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik zou het heel prettig vinden als we in de speerpunten zoals water, landbouw en voedselzekerheid ruimte hebben om het beroepsonderwijs te betrekken.
De heer Sjoerdsma (D66): Wanneer aan mevrouw Maij wordt gevraagd naar de bezuinigingen en de invulling van het Dutch Good Growth Fund, zegt zij dat het als een steen op de maag ligt, maar dat zij nu eenmaal vastzit in het budgettaire kader. Ik heb goed nieuws: zij zit helemaal niet vast in een budgettair kader. De intensivering van 250 miljoen euro voor het Dutch Good Growth Fund staat op dit moment op de rekening van het Ministerie van Financiën en gaat op Prinsjesdag, als Minister Ploumen haar plannen officieel presenteert, gewoon naar de rekening van Buitenlandse Zaken. Dat betekent dat er nu nog ruimte is om daar iets aan te veranderen. Nogmaals: stel dat die ruimte er is, is mevrouw Maij dan voor het faseren, voor het behouden van dat gedeelte voor het mkb in ontwikkelingslanden? Vindt zij dat wij daarnaast het vrijgekomen geld moeten gebruiken voor goed bestuur, een hefboomfonds voor ngo's en al die dingen die ik in mijn eerste termijn heb genoemd?
Mevrouw Maij (PvdA): Ik denk dat economische ontwikkeling en armoedebestrijding wel degelijk heel belangrijk zijn. Het is voor ons belangrijk dat het Dutch Good Growth Fund door het mkb in ontwikkelingslanden en in Nederland ontwikkelingsrelevant wordt uitgegeven. Een aantal experts heeft aangegeven dat er een missing middle is. Microkredieten zijn in ontwikkelingslanden ruimschoots beschikbaar en de grote bedrijven komen ook goed aan financiering, maar juist het mkb heeft daar grote moeite mee, zowel het mkb in de ontwikkelingslanden als het mkb in Nederland dat misschien de stap wil zetten naar investeren in ontwikkelingslanden. Er is wel degelijk ruimte voor een fonds als het Dutch Good Growth Fund om in de missing middle bedrijven te ondersteunen.
De heer Sjoerdsma (D66): Die steun voor de missing middle en het mkb kan ik alleen maar onderschrijven. Daar vinden mevrouw Maij en ik elkaar wel. De Rabobank, de FMO en VNO-NCW geven echter nadrukkelijk aan dat de vraag vanuit het mkb in werkelijkheid zeer beperkt is. Dan wordt het heel lastig om die 250 miljoen per jaar op een fatsoenlijke manier aan het mkb te besteden. Mevrouw Maij kan er als lid van de PvdA toch niet blij mee zijn dat het risico is dat het geld dan vervolgens naar het grootbedrijf gaat? Vandaar de vraag van de oppositie of dit op een andere manier kan worden ingezet.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik heb vooral gehoord, ook van The Netherlands African Business Council, dat het Nederlandse mkb op dit moment nog niet heel ruim investeert in ontwikkelingslanden en zich vooral richt op de landen om ons heen. Dat kunnen wij begrijpen. De missing middle in ontwikkelingslanden is wel degelijk aanwezig. Er zijn financieringsorganisaties die de financieringsbehoefte berekenen op miljarden euro's, 2 tot 200 miljard euro. Als wij dat graag willen ondersteunen, is er wel degelijk ruimte voor de economische ontwikkeling bij het mkb. Dat mkb is juist heel goed voor armoedebestrijding en het creëren van een groep mensen die zichzelf ontwikkelen tot een middenklasse.
De heer Jan Vos (PvdA): Voorzitter. De PvdA heeft een heel lange traditie als het gaat om internationale solidariteit. Die gaat terug tot de oprichting van de SDAP; «arbeidersproletariaat, verenigt u». De reactie van Minister Ploumen op wat onlangs gebeurde in Bangladesh, waar arbeiders uitgebuit werden en als gevolg daarvan het leven lieten, is kenmerkend voor de continuïteit in ons gedachtegoed en voor de ideologie, en voor de felheid waarmee wij de ideologie ook vandaag nog steeds internationaal nastreven. Tegelijkertijd kenmerkt diezelfde arbeidersbeweging zich door moderniseringen die al optraden bij de oprichting, als reactie op Domela Nieuwenhuis, maar ook later bij de vorming van de SDAP en de PvdA als doorbraakbeweging. Toen ik actief werd bij de PvdA was het de tijd van Jan Pronk en internationale solidariteit, in navolging van het intellectuele gedachtegoed, deels van Jan Tinbergen die de eerste, tweede en derde wereld definieerde. Wij leefden in de tijd van het IJzeren Gordijn, van Afrika en noord-zuidverhoudingen. Het kost mij nu als lid van de PvdA geen enkele moeite om de regering te complimenteren met de nota die voorligt. Die behelst het gedachtegoed dat wij aan de regering hebben meegegeven in het regeerakkoord. Het is geen compromis of uitruil tussen VVD en PvdA. Ik geloof oprecht dat dit een modernisering en een nieuwe slag in het denken van de PvdA is.
Op dit moment groeit de economie in Afrika met 7%, in China met 7,5% en in Brazilië met 5%, terwijl onze economie krimpt. Dit betekent heel veel kansen voor mensen in die landen. Tegelijkertijd zijn wij ons er zeer van bewust dat de inkomensverdeling in die landen, de ginicoëfficiënt, verslechtert. De rijken worden rijker en de armen armer. Dat is overigens niet exclusief voorbehouden aan die landen, hetzelfde zie je in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en ons eigen land. Als je het allemaal op een rijtje zet, concludeer je dat landen in toenemende mate plutocratisch georganiseerd zijn. De economische en politieke macht zit in één hand. Dat geldt voor de tweede wereld, de Sovjet Unie en Poetin, maar ook voor de derde wereld waar veel Afrikaanse regimes nog steeds politieke en materiële macht bij elkaar voegen. Het geldt ook voor China, onderschat dat niet. De families die China runnen, combineren materiële welvaart met politieke macht.
Nederland moet constateren dat de wereld sterk is veranderd. Dat betekent dat je je economische macht, je investeringsmacht, moet inzetten. Nu wil het toeval dat wij in totaal 4.000 miljard per jaar investeren. Wij zijn de grootste investeerder wereldwijd, niet alleen met onze pensioenfondsen maar ook met onze bedrijven. Wij hebben dus een enorm potentieel om tegenwicht te bieden aan deze sterk veranderende omstandigheden.
De fabriek in Bangladesh werd gerund en gefinancierd door Chinezen, hoorde ik een mijnheer op de radio vertellen. Die Chinezen hadden geen enkel oog voor de arbeidsomstandigheden in de fabriek. De 29 Nederlandse bedrijven die daar opereren, hebben aangegeven wel belangstelling te hebben voor de mensenrechten en de manier waarop wij daar opereren. Als Minister Ploumen in haar uitstekende nota hulp, handel en investeren combineert, wil ik nog een keer de aandacht vragen voor de laatste twee en erop wijzen dat Nederland fantastische mogelijkheden heeft om met het geld dat wij investeren via private equities en hedgefunds, tegenwicht te bieden aan de Chinezen en de Amerikanen die cultureel gezien vaak heel andere bedoelingen hebben met dat geld.
Ik was met de Minister bij de première van Working Class Heroes, een documentaire die onder andere gaat over de steenkolendialoog en «bloedkolen». Ik wil graag van de Minister weten wat de voortgang is. Ik hoor zeer verontrustende geluiden over de transparantie in de keten. Wordt de geformuleerde doelstelling gehaald?
Ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft de PvdA een toezichthouder voorgesteld. De Kamer heeft uitgesproken dat zij geen separate toezichthouder wil, maar dit graag op een andere manier vormgegeven ziet. Hoe denkt de Minister hierover? Op welke wijze denkt zij invulling te gaan geven aan de aangenomen motie hierover?
Mevrouw Mulder (CDA): Over Bangladesh bestaat in de media de indruk dat er van de 9 miljoen geld gebruikt worden voor het ondersteunen van de gebouwen. De CDA-fractie vraagt zich af of daar Nederlands overheidsgeld aan uitgegeven moet worden. Dit is misschien ook wel het probleem dat de VVD ermee heeft. Hebt u wat anders gehoord? Ik vraag dit ook aan de Minister. Dat zou een heel bijzondere zaak zijn.
De heer Jan Vos (PvdA): Ik denk dat de Minister daar in de beantwoording zeer adequaat op in kan gaan.
De heer Van Ojik (GroenLinks): De heer Vos spreekt vanuit de traditie van internationale solidariteit. Hij spreekt over Domela Nieuwenhuis en Jan Pronk. Hoe je vanuit die traditie trots kunt zijn op deze nota, begrijp ik niet goed. Ook ik vind, in tegenstelling tot de coalitiepartner van de heer Vos, dat het goed is dat de Minister in het geval van Bangladesh iets heeft gedaan. Het was wel te laat, de ramp was al gebeurd. Zoals er na die ramp alweer een nieuwe ramp is geweest in Bangladesh en ook in Cambodja, waar de bedrijven zich naartoe verplaatsen omdat het daar nog goedkoper is om te produceren. Er moeten structurele maatregelen worden genomen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoordelijkheid voor de gehele keten moet niet iets zijn wat bedrijven in rondetafelgesprekken en convenanten afspreken, maar wat verplicht is door de overheid. Dat lijkt mij de traditie van het socialisme en de sociaaldemocratie. Is de heer Vos dat met mij eens?
De heer Jan Vos (PvdA): De nota gaat over hulp, handel en investeringen. Die drieslag moet gemaakt worden. Arme mensen die aan je deur kloppen, hebben je hulp nodig. Tegelijkertijd is het goed om internationale handel te bevorderen omdat je daarmee economische groei bewerkstelligt. Daar komt bij dat in onze tijd kapitaal een veel belangrijker rol speelt dan 20 of 30 jaar geleden. De kapitaalstromen over de aarde hebben een zeer significante invloed op ons leven en de manier waarop wij ons leven inrichten. De politiek heeft wat mij betreft te weinig aandacht voor het feit dat de kapitaalstromen zo'n enorme impact hebben. Daar moet in Den Haag, ook in de Kamer, meer aandacht aan besteed worden. Er is zelden een debat over dit onderwerp en ik ben van plan om dat in de komende periode vaak te agenderen. De wijze waarop deze nota is vormgegeven, spreekt mij daarom bijzonder aan. In ontwikkelingslanden met 7% economische groei per jaar, kunnen wij met ons ontwikkelingsbudget niets betekenen voor het verbeteren van de welvaart van de mensen in vergelijking tot de enorme sprongen die gemaakt worden. Daarin geef ik mijn collega Leegte gelijk. Overigens is wat mevrouw Thieme zei over het aanlopen tegen de grenzen van de groei, mij duidelijk. De heer Van Klaveren refereerde aan zijn lagereschooltijd. Op mijn middelbare school was een docent economie die zei: realiseer je je wat het betekent als de welvaart in China groeit en die Chinezen allemaal een fiets krijgen; heb je wel eens een miljard fietsbellen op een rij gezien? Hij realiseerde zich toen niet dat die Chinezen hun fiets inmiddels inruilen voor een automobiel. Dat heeft enorme consequenties voor ons klimaat en de duurzaamheid van onze wereld. Het is een zeer ingewikkeld schaakspel.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Mijn vraag was hoe je vanuit de traditie van de PvdA deze nota kunt onderschrijven waarin gekozen is voor vrijwillige richtlijnen, convenanten, gesprekken en heel veel geld voor het bedrijfsleven. Is het paal en perk stellen aan het vrije kapitaalverkeer geen publieke taak? Dit hoort verplicht te zijn en niet overgelaten te worden aan het gesprek tussen gelijkwaardige partners. De overheid hoort hiervoor richtlijnen te formuleren. Is de heer Vos dat met mij eens?
De heer Jan Vos (PvdA): Ik was in Uganda in de tijd dat het populair was om te investeren in grass root development. Een ngo werd gefinancierd met Amerikaans geld. Er was in Amerika een wisseling van de wacht en men vond dat meer gedaan moest worden aan hiv. Alle mensen die bij die ngo werkten, werden ontslagen. Ze hadden daar vijf, zes, zeven jaar gewerkt en kwamen werkloos op straat te staan. Er werden andere mensen aangenomen die vervolgens aan de slag gingen. Nu willen wij dat jongeren, die zelf graag iets willen doen in de samenleving en bijvoorbeeld een bedrijf willen oprichten waarmee zij internet bij arme boeren brengen zodat die hun marktprijzen beter kunnen communiceren en een betere prijs kunnen krijgen voor hun goederen, gefinancierd worden met Nederlands kapitaal. Die mensen kunnen in hun eigen bestaan voorzien, groeien en hebben dat kapitaal op een gegeven moment niet meer nodig zodat ze de investering aan het revolving fund kunnen terugbetalen. Die mensen gaan een middenklasse vormen en zorgen ervoor dat andere mensen in hun land geholpen worden. Wij weten allemaal hoe belangrijk het is als iemand in de familie wat geld verdient en hoeveel dat betekent voor de mensen om hen heen. Die kunnen geholpen worden als zij gezondheidszorg nodig hebben of om bijstand vragen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit jubelverhaal slaat echt alles. Ik heb alleen nog maar positieve kwalificaties gehoord over de nota. Dat is de heer Vos zijn goed recht, maar ik vraag mij af hoe het zit met de steen op de maag van de heer Vos. Hoe zit het met de eenheid van het fractiestandpunt? Er is een discussie over belastingontwijking; via Nederland wordt minstens 460 miljoen euro in ontwikkelingslanden ontweken. Vindt de heer Vos dat ook een probleem? Is hij het met mij eens dat wij er alles aan moeten doen om dat eerlijker te maken en dat wij dit eens goed moeten onderzoeken? Dat hoeft niet veel geld te kosten. Het lijkt mij iets waar de PvdA steun aan kan verlenen.
De heer Jan Vos (PvdA): Het is duidelijk dat belastingontwijking niet erg hoog staat in de traditie van de sociaaldemocratie. Het lijkt mij heel goed als wij dit tot op de bodem uitzoeken. Ik wil dat verzoek graag doorgeleiden naar de Minister. Ik ga nog wel even in op de steen op de maag. Mijn betoog komt voort uit de afweging die ik heb gemaakt over de manier waarop wij dit goed kunnen doen. De kritiek op de vormgeving van ontwikkelingssamenwerking was terecht. Wij hebben in onze partij heel veel tijd besteed aan het maken van een vernieuwingsslag. Ik voel ook die steen op mijn maag, want ik ken de consequenties als wij het anders inrichten, maar ik ben ervan overtuigd dat wij op de langere termijn hiermee meer recht doen aan mensen daar en onze belastingbetalers dan wij tot nu toe hebben gedaan.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is een hele geruststelling dat er eenheid binnen de fractie is. Ik ben blij met het antwoord over het onderzoek naar belastingontwijking, want dat is een buitengewoon serieus punt. Ik heb het aan de Minister gevraagd en ik ga goed naar haar antwoord luisteren. Mocht zij er zelf nu niet voor voelen, dan hoop ik dat ik na de toezegging van de heer Vos gezamenlijk met de PvdA een motie kan indienen.
De heer Jan Vos (PvdA): Ik heb de woorden «motie» en «ondersteuning van een motie» niet in de mond genomen, maar ik zal, zoals altijd als de heer Van Dijk een motie wenst in te dienen, de motie zorgvuldig bestuderen en bezien of ik mijn steun eraan kan geven.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik probeer de lijn van de heer Vos te volgen. Hij had het over economische en politiek macht, China en Rusland, grote economische groei en het Westen. Het deed mij denken aan de verhalen die wij twee weken geleden van de Chinese communistische partij hebben gehoord, die zei dat zij het veel beter doet dan wij als het gaat om economische groei. Er zijn nog wel een aantal andere zorgen over China. Bij de inkomensverdeling in Afrika moet ik toch denken aan de notitie van de voorganger van Minister Ploumen, de heer Koenders, die daar een heel specifieke nota over heeft geschreven. Hoe ziet de heer Vos het gat te dichten? Moeten wij niet veel meer investeren om de arbeidsnorm op orde te krijgen en om de vrouwenrechten en de basisvoorzieningen te garanderen, zodat mensen mee kunnen doen met de economische groei in die landen?
De heer Jan Vos (PvdA): Herverdeling stond zowel in het verleden als in het heden hoog op de politieke agenda van de PvdA. U kunt zich vast nog wel herinneren dat die zodanig in het regeerakkoord was doorgevoerd dat er een correctie op moest worden toegepast. De thema's die u noemt, zijn allemaal verwerkt in de nota en worden heel adequaat geadresseerd. Ik heb kort aangegeven wat de achterliggende gedachten zijn van de paradigmaverschuiving in de opdracht die de coalitiepartijen hebben meegegeven in het regeerakkoord. Dat mijn bijdrage in vier minuten moest, is er misschien debet aan geweest dat u het niet helemaal kon volgen. Ik hoop het alsnog te hebben verduidelijkt met deze toelichting, maar mocht u erover van gedachten willen wisselen, dan ben ik daartoe altijd bereid, al dan niet in de Kamer.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan het liefst in de Kamer, want dan kan de rest van Nederland dit ook volgen. U vindt dat via handel de meest kwetsbare groepen moeten worden meegetrokken. Mijn vraag is of wij dat fonds van 750 miljoen dan niet veel meer moeten inzetten om het maatschappelijk verantwoord ondernemen van het bedrijfsleven te stimuleren. In Bangladesh was daar een groot tekort aan. Pas na een ramp zijn er ontwikkelingen. Moeten wij dat fonds niet veel meer gebruiken om waakhonden, ngo's en vakbonden mee te laten kijken met die bedrijven om die arbeidsnormen te verbeteren?
De heer Jan Vos (PvdA): De heer Voordewind gebruikt nu het woord «handel» in relatie tot het fonds. Het fonds is er primair voor investeringen. Er zijn al wat bijbelse vergelijkingen gepasseerd vandaag en ik voeg de parabel van het mosterdzaadje daaraan toe. Als wij een klein beetje geld investeren en aan de mensen daar geven, kunnen zij daarmee iets moois doen en iets bouwen, en kan het geld vervolgens weer terugkomen, al dan niet met rendement. Daar zit nog wel een klein streepje licht tussen, maar in ieder geval is het een fonds met voldoende rendement.
De heer Van Ojik (GroenLinks): De heer Vos heeft gesproken over Domela Nieuwenhuis en Jan Pronk. Ik heb gesproken over Eveline Herfkens, die ook in de sociaaldemocratische traditie staat, en over haar pleidooi om tijdens de onderhandelingen over handelsverdragen tussen de EU en de VS de houding tegenover en de kansen voor Afrika mee te nemen. Past het in de sociaaldemocratische traditie van de heer Vos dat Nederland iets gaat doen in dat soort onderhandelingsbesprekingen?
De heer Jan Vos (PvdA): Zeker, het betreft de coherentie maar ook de EPA's waarover de Minister een brief heeft gestuurd. Wij juichen dit van harte toe. Ook daar toont de Minister haar daadkracht en laat zij zien dat zij voorop durft te lopen en zaken durft aan te pakken. Dat standpunt kunnen wij van harte onderschrijven.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Maar daadkracht vraagt soms meer dan alleen maar een honest broker te zijn. Soms betekent dit ook dat je positie kiest en bijvoorbeeld in de EPA-onderhandelingen zegt dat je vindt dat de ontwikkelingslanden gelijk hebben en dat je je voor hun belang inzet.
De heer Jan Vos (PvdA): Ik denk dat uit deze hele nota blijkt dat wij keuzes hebben gemaakt. Ook wat betreft de EPA's heb ik er alle vertrouwen in dat de Minister keuzes zal maken en daarbij niet alleen het eigenbelang zal dienen, maar door een mondiale bril zal kijken. Het is niet voor niets de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Mevrouw Mulder (CDA): Voorzitter. Ik wil graag beginnen met een compliment aan de Minister en haar medewerkers voor de gedegen analyse van de ontwikkelingen in de wereld. Gezien deze ontwikkelingen wil de Minister een ambitieuze en coherente agenda om armoede in een generatie uit te bannen en hulprelaties voor de toekomst overbodig te maken. De vraag is wel hoe zij die ambities waar wil maken, want zij wil ook 1 miljard bezuinigen. De hoe-vraag wordt in deze nota nauwelijks beantwoord, wat helaas leidt tot vertraging. Ik ga in op de speerpunten, het bedrijfslevenbeleid, het revolverend fonds, het maatschappelijk middenveld, de klimaatgelden en het fonds voor internationale veiligheid.
Zoals verwacht mag worden van de CDA-fractie, vinden wij dat wij door moeten gaan met de vier speerpunten zoals die zijn ingezet door het vorige kabinet. De ontwikkelingen in de wereld wachten niet op ons. De groei van onze economie moet de komende jaren komen uit het verre buitenland en dat betekent dat wij steeds meer moeten kijken naar een agenda waarin idealisme en geopolitieke belangen met name in onze grondstoffenvoorziening hand in hand gaan. Wij moeten ons grondstoffenbeleid in Nederland en in het buitenland slim op elkaar laten aansluiten en profiteren van onze voorsprong op het gebied van afval en grondstoffen. Daarmee dienen wij oog te hebben voor mooie initiatieven als urban mining. Wij hebben er baat bij om gezamenlijk een duurzame groei te realiseren waarbij Nederland zijn eigen belangen nu en in de toekomst niet uit het oog hoeft te verliezen en waarbij wij inzetten op het vermarkten van onze kennis in snel opkomende landen, met name op het gebied van technologie en duurzaamheid. De reis naar China heeft dat beeld versterkt. Er liggen volop mogelijkheden voor onze toekomstige generaties als wij maar over grenzen heen durven kijken en denken, en tijdig bijscholen en ondernemen. Voor ondernemen is het van belang dat je op nieuwe markten terecht kunt waar een zekere rechtsorde is. Daarom is het speerpunt veiligheid en rechtsorde zo enorm van belang. Het valt onze fractie op dat de balans tussen de speerpunten heel negatief uitpakt voor de speerpunten veiligheid, water en agro. Hoe ziet de Minister deze balans?
De CDA-fractie roept de Minister op, het onderwijs dat aansluit bij de inzet binnen de speerpunten waar mogelijk te sparen. Op die punten draagt de inzet bij aan een brede enabling environment. Wil de Minister dat onderscheid maken?
Voordat ik doorga op het revolverend fonds hecht ik eraan te zeggen dat het CDA het van groot belang vindt dat de Nederlandse samenleving betrokken is bij internationale samenwerking. De ontwikkeling in de wereld en onze samenleving vraagt om deze aandacht en betrokkenheid. Initiatieven van inwoners op het gebied van ontwikkelingssamenwerking verdienen wat ons betreft meer aandacht van dit kabinet. De Minister zou daar oog voor moeten hebben en dit dienen te faciliteren, maar doet dat volgens ons onvoldoende.
Tijdens de hoorzitting werd pijnlijk duidelijk dat het doel van het revolverend fonds voor niemand duidelijk was. Welk probleem lost dit fonds volgens de Minister op? Volgens het CDA is het probleem voor ondernemers de missing middle in ontwikkelingslanden. Daar zou het fonds op in moeten zetten. Een ander probleem dat het CDA ziet, is het verkrijgen van financiering voor buitenlandse handelsactiviteiten en investeringen door Nederlandse ondernemers met kleine tot middelgrote bedrijven in ontwikkelingslanden. Het CDA vindt dat de aansluiting bij bestaande fondsen waarvan de behoefte duidelijk is aangetoond de voorkeur heeft. Het voorbeeld van de Rabobank werd genoemd, maar er zijn er meer. Hiervoor zou het revolverend fonds een oplossing kunnen zijn. De grabbelton aan instrumenten die het nu lijkt te worden, spreekt ons minder aan. Wij vragen ons af wanneer de Minister vindt dat het fonds een succes is. Wat zijn daarbij voor haar de doelen en de criteria? Worden deze op een duurzame manier bereikt? Een link van het fonds met de speerpunten, zoals voedselzekerheid, zou het CDA een logische stap vinden. Desgewenst kan het fonds over meerdere jaren lopen. Het CDA wil graag dat het midden- en kleinbedrijf gebruikmaakt van het fonds. Wij vragen ons af of de OESO-criteria voor multinationals een-op-een op kleinere bedrijven van toepassing kunnen zijn. Wij willen voorkomen dat deze kleinere bedrijven de stap überhaupt niet maken om te investeren vanwege het woud van regelgeving dat er misschien op voorhand al bij komt kijken. Mijn voorgangster Gerda Verburg zei het al: wat goed is voor kleine bedrijven is goed voor grote bedrijven, maar wat goed is voor grote bedrijven is niet automatisch goed voor kleine bedrijven. De Minister wil flankerend beleid voor het fonds. Hoe ziet zij dat voor zich, inclusief de financiering?
Voor het bedrijfsleven is het van belang om goede toegang te hebben tot lokale overheden. Op het moment dat er meer vraag is vanuit het bedrijfsleven dan er menskracht is vanwege de bezuinigingen op buitenlandse posten, vindt het CDA het van belang om naar alternatieven te kijken. Tijdens de reis naar China hebben wij begrepen dat Denemarken een andere aanpak heeft dan Nederland en dat het door het vragen van een kleine vergoeding aan bedrijven meer menskracht kan inzetten op de handel met China. Wij willen graag van de Minister weten hoe zij daartegenaan kijkt en of dat een optie voor ons is. Dan kan dit misschien in de brief van de Minister meegenomen worden die voor de zomer naar de Kamer komt.
Mevrouw Maij (PvdA): Hoe ziet mevrouw Mulder de invulling van ontwikkelingsrelevantie?
Mevrouw Mulder (CDA): Voor ons is het van belang dat er banen komen voor mensen in ontwikkelingslanden, vooral voor vrouwen uit de informele sector, die vervolgens een echte baan krijgen. Door die ontwikkeling ontstaat er meer bedrijfsmatigheid waardoor nieuwe ideeën ontstaan en mensen voor zichzelf kunnen opkomen en een betere toekomst kunnen creëren. Het lijkt mij geweldig als dat, mede door hulp van Nederlandse bedrijven, gebeurt.
Mevrouw Maij (PvdA): Kwetsbare groepen, vrouwen, mensen uit de informele sector, dat klinkt mij als muziek in de oren. Ziet mevrouw Mulder ook ruimte voor investeringen in fragiele regio's die achterblijven?
Mevrouw Mulder (CDA): Daar zie ik met name ruimte voor de speerpunten rechtsorde en veiligheid en het neerleggen van een basis waardoor het aantrekkelijker wordt voor ons bedrijfsleven om daar te investeren. Hoe meer mensen in hun eigen inkomen kunnen voorzien, des te minder ze van hulp afhankelijk zijn en des te beter dat is.
Voorzitter. Tijdens de hoorzitting werd de suggestie gedaan voor businessparken in ontwikkelingslanden, waarbij bedrijven uit één land zich clusteren in het buitenland om op deze wijze meer van elkaar te leren en tot meer handel te komen. Graag horen wij of de Minister bereid is om te bekijken of daar mogelijkheden voor zijn en of er mogelijk een pilot kan komen.
Er is al het een en ander over de belastingstructuren gezegd. Ik wil dit onderwerp koppelen aan rechtsorde en veiligheid. Er moet voor gezorgd worden dat belasting op een goede manier geïnd kan worden. Dat is vaak een probleem. Als er nog geen belastingverdrag is, kan een nieuw belastingverdrag met Nederland al heel veel extra betekenen en een enorme verbetering zijn. Natuurlijk moeten wij de brievenbusfirma's bekijken.
De Minister kiest ervoor fors te korten op het maatschappelijk middenveld en pas later haar visie aan de Kamer te sturen. Wij willen graag meer duidelijkheid over de manier waarop zij de strategische partnerschappen met het maatschappelijk middenveld ziet en welke richting zij op wil voordat zij die bezuinigingen gaat effectueren. De korting op het maatschappelijk middenveld vinden wij disproportioneel. Wij verzoeken de Minister kritisch te kijken naar multilaterale fondsen en te bekijken of daarop meer gekort kan worden ten gunste van het maatschappelijk middenveld. Daarbij moet wel bekeken worden hoe van hulp naar handel kan worden gegaan. Iedereen wil meer duidelijkheid over de klimaatgelden. Cruciaal is daarbij de verdeling over het bedrijfsleven en de overheid.
Het regeerakkoord spreekt mooie woorden over het 3D-beleid. Het nieuwe 3D-beleid kenmerkt zich voorlopig door een vroegtijdig vertrek uit Afghanistan en een internationaal blauwtje in Mali. Het klinkt leuk, een nieuw fonds internationale veiligheid instellen voor dit beleid, maar als een dergelijke luxe alleen maar leidt tot onenigheid tussen verantwoordelijke bewindspersonen, snijdt het kabinet zichzelf en Nederland lelijk in de vingers. En dat met geld van Defensie. Opnieuw moeten wij het doen met vage omschrijvingen van het nieuwe fonds. Graag ontvangen wij zo snel mogelijk duidelijkheid.
De heer Jasper van Dijk (SP): Begrijp ik nu dat het CDA ook niet zo veel ziet in het veiligheidsfonds of wil het een brief met de uitwerking?
Mevrouw Mulder (CDA): We willen een brief met de uitwerking. Het kan nu alle kanten opgaan.
De heer Jasper van Dijk (SP): Wat is uw wens? Bent u voorstander van zo'n fonds of vindt u dat de invulling zo verdeeld is dat het niet goed kan gaan?
Mevrouw Mulder (CDA): Dat de invulling verdeeld is en het niet goed gaat, kan zomaar gebeuren. Wij willen graag duidelijkheid. Waar wil de Minister naartoe met dit fonds en is dat hetzelfde als wat Minister Hennis wil?
In een eerder debat over migratie met Staatssecretaris Teeven en Minister Ploumen is het CDA heel duidelijk geweest. Wij vinden het een goede zaak om migratie te koppelen aan hulp. Als wij mensen een eerlijk proces hebben gegeven, ze terug moeten en dit via een goede democratische en rechtsbeginselen is gebeurd, dan mogen wij verwachten dat een land levert, zeker als wij daar steun aan geven. Wij steunen het betoog van de VVD daarover volledig.
De vergadering wordt geschorst van 17.50 uur tot 18.40 uur
De voorzitter: De Minister zal haar beantwoording in blokjes verdelen. Aan het eind van elk blokje heeft de Kamer de gelegenheid om interrupties te plaatsen. Ik sta, gelet op het tijdstip, per fractie drie interrupties toe.
Minister Ploumen: Voorzitter. Ik bedank de Kamer voor alle opmerkingen, complimenten en goede ideeën die naar voren zijn gekomen. Ik beantwoord de vragen aan de hand van een aantal blokjes. Ik denk dat dit het beste rechtdoet aan de samenhang die de leden in hun eigen inbreng aanbrachten. Het eerste blok gaat over coherentie, het tweede over internationale publieke goederen – dus ook de vragen over EPA's komen daarin aan bod – en het derde blok gaat over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Natuurlijk is er ook aandacht voor de bezuinigingen, die ik behandel in het vierde blok. In het vijfde blok zal ik ingaan op de vragen en opmerkingen over maatschappelijke organisaties en op de vraag hoe ik hun belang zie en dat ga vormgeven. Het zesde blok gaat over de nieuwe instrumenten. Dan blijft er een blok over met wat verder nog ter tafel kwam en niet zozeer in de blokjes past.
De heer Leegte (VVD): Waarin zit het onderwerp handel verweven?
Minister Ploumen: Het mooie van deze notitie en ook van mijn beantwoording is dat hulp, handel en investeringen als een concept worden gepresenteerd dat moet leiden tot duurzame inclusieve groei. Door alle blokken heen komen alle dimensies van mijn beleid aan de orde. De vragen over free trade agreements komen bij blok 2 aan de orde.
Handel, hulp en investeringen zijn de concepten die ik in deze notitie samenbreng. Natuurlijk wordt het begrip «coherentie», dat in de wereld van ontwikkelingssamenwerking al een aantal jaren opgang doet, niet alleen in Nederland maar ook in Europa nog belangrijker dan het al was. De Kamer heeft daar een aantal vragen over gesteld. De coherentie dient ervoor om wat je met links doet niet met rechts weg te halen of andersom. Dat geldt niet alleen voor mijn eigen beleidsterrein, maar coherentie is niet iets wat bij uitstek bij een persoon belegd is. Dan zouden wij het al snel met onszelf eens zijn. Coherentie vraagt de betrokkenheid van het gehele kabinet. Ik kan de Kamer verzekeren dat het gehele kabinet zich daartoe ook verhoudt. Daarmee ga ik in op de vraag van de heer Sjoerdsma die vroeg hoe de capaciteit om de coherentie bewaakt wordt. Er is wel eens een aparte beleidscoherentieunit geweest op het Ministerie. Ongetwijfeld hebben veel aanwezigen zich tot die unit verhouden. Dat was in die fase verstandig omdat het concept zich nog moest wortelen en een aantal specifieke interventies gepleegd moest worden. Nu doen wij dat niet meer, maar is het belegd bij andere directies en is het een vanzelfsprekend onderdeel van de manier waarop wij naar vraagstukken kijken. Internationaal wordt Nederland beschouwd als een voorloper op dat gebied omdat wij proactief optreden en ook in de EU ons mannetje staan als het gaat om het lobbyen voor coherentie. Wij hebben een aantal coherentiepilots ingezet, onder andere in Bangladesh en Ghana. Ik zal de Kamer voor de zomer informeren wat daarvan de stand van zaken is.
De Kamer sprak over Bangladesh en de verschrikkelijke gebeurtenissen daar. Het erge van die instorting is dat het geen incident was. In december hadden we de brand en daarvoor waren er talloze andere incidenten. Na aanleiding van de brand heb ik de Nederlandse textielsector bij mij aan tafel gevraagd. Die is graag gekomen. Ik heb met de sector besproken hoe de ketenaansprakelijkheid, die heel complex is, kan worden vormgegeven. Die gaat van het T-shirtje dat wij hier kopen naar vrouwen en meisjes in Bangladesh die heel lange uren moeten werken tegen heel lage lonen en onder onveilige omstandigheden. De textielsector heeft op mijn aandringen toegezegd om voor de zomer met een actieplan te komen. Toen de fabriek instortte, werd de urgentie daarvan alleen maar duidelijker. Het is heel goed dat de Nederlandse textielsector zich heeft aangesloten bij het internationale akkoord dat is afgesloten en waarbij zich inmiddels 41 bedrijven hebben aangesloten.
Nederland wil echter meer doen. Wij werken in het kader van het partnerschap dat wij op ontwikkelingssamenwerking hebben, al een aantal jaren met Bangladesh samen aan het versterken van de arbeidsomstandigheden daar en de verduurzaming van ketens, ook van de textielsector. Een voorbeeld is een programma om verstandig om te gaan met water. Die inspanningen doen wij overigens niet alleen in Bangladesh. Nederland vindt het belangrijk om die ketenaanpak te stimuleren, niet alleen in woorden maar ook in financiering. De laatste tien jaar is dat onderdeel van ons beleid. Wij gaven bijvoorbeeld 8,4 miljoen aan de fairtradeorganisatie zodat lokale fairtradeproducenten zich in de ketens konden voegen. Zo steunden wij met 3,3 miljoen de stichting Max Havelaar om de bananen te promoten die via de duurzame keten zijn ingevoerd.
Wat gaan wij in Bangladesh doen? Ik heb deze week contact gehad met mijn collega van Handel van Bangladesh. De Bengalese overheid heeft laten weten dat zij het zeer op prijs stelt dat Nederland samen met haar covoorzitter wil zijn van een werkgroep die de inspanningen moet coördineren. Wij trekken gezamenlijk op. Zij hebben niet de capaciteit om de arbeidsomstandigheden binnen een redelijke termijn te verbeteren of om daar het toezicht op te regelen. Het is ook goed om vanuit de internationale gemeenschap niet alleen solidariteit te betonen, maar ook boter bij de vis te doen en een steentje bij te dragen. Wij gaan dus vanuit de 9 miljoen euro voor het private sector development uit het ODA-budget voor Bangladesh, het landenbudget, werken aan het opleiden van inspecteurs die professioneel kunnen toezien en aan het geven van trainingen aan het middelmanagement in de fabrieken. Wij gaan geen fabrieken bouwen of verbeteren, maar wel investeren in mechanismen om ervoor te zorgen dat het veiliger wordt. Wij voorzien dat de 9 miljoen over een periode van vier jaar zal worden uitgestreken. Hoe graag wij het ook willen, niet alle fabrieken in Bangladesh zullen van vandaag op morgen veilig zijn. De Kamer kan er zeker van zijn dat ik samen met de Bengalese overheid, de ILO en de internationale textielketens, die ook de Nederlandse betrokkenheid verwelkomen, aan de slag ga. Overigens zijn er ook een aantal collega's binnen de Europese Unie die zich hebben uitgesproken ten faveure van een gezamenlijke aanpak. Aanstaande dinsdag spreek ik met Eurocommissaris De Gucht, want die wil natuurlijk ook graag het zijne bijdragen. Wij zijn allemaal met elkaar verbonden. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheid, maar samen hebben wij een gedeelde verantwoordelijkheid. Die wil ik op deze manier graag invullen.
Wij hebben eerder gesproken over internationaal verantwoord maatschappelijk ondernemen en het toezicht daarop. De Kamer heeft een motie aangenomen waarin gevraagd wordt om te bekijken hoe dat toezicht verbeterd en versterkt kan worden. Ik zeg met name op de vragen van de heer Vos toe dat ik op een aantal onderwerpen de zaak nader zal onderzoeken en bij de Kamer terugkom om te laten weten of die wel of niet haalbaar zijn. Ik denk daarbij aan de versterking van het Nationaal Contactpunt (NCP) waar meldingen gedaan kunnen worden. In Denemarken is ook zo'n NCP en dat heeft een onderzoeksmandaat gekregen. Daar zitten voors en tegens aan en die wil ik eens even goed op een rijtje zetten. Voor het eigen Nederlandse bedrijfsleveninstrumentarium moet men al gebonden zijn aan imvo-criteria, maar ik ga bekijken of die scherp genoeg zijn. Ik denk dat dat geen kwaad kan. Dit niet zozeer om te komen tot een stapeling van eisen – ik hoor de terughoudendheid van de Kamer daarbij en die deel ik zeer – maar om te bekijken of wij goed toezien op die eisen, of ze goed nageleefd worden en hoe bedrijven geholpen kunnen worden om daaraan te voldoen. Hetzelfde geldt voor keurmerken en claims die bedrijven doen op het gebied van imvo. Ik ga bekijken hoe wij daar goed zicht op kunnen krijgen en wat wij vervolgens kunnen doen. Ik kom hierop terug als ik die onderzoeken heb afgerond.
De heer Van Dijk vroeg wat wij gaan doen met bedrijven die niet meedoen met het actieplan van de textielsector. Het is heel goed dat dat actieplan een initiatief is van de textielsector zelf. Dat maakt het heel erg krachtig. Hoe meer bedrijven meedoen, hoe moeilijker het wordt voor bedrijven om niet mee te doen. Ik ga ervan uit dat bedrijven zich hierbij zullen aansluiten omdat ze de reputatieschade niet over zichzelf willen afroepen. Nederland maakt een eigen plan dat voor de zomer komt en dat wil ik even afwachten. Ik ga ervan uit dat dit stevige ambities en concrete acties bevat. Afhankelijk van die ambitie en inhoud wil ik met de sector een convenant afsluiten waarbij wij goed bekijken hoe bedrijven een plek kunnen krijgen, wat de rol van de brancheorganisaties is en op welke manier wij elkaars hand vasthouden om ervoor te zorgen dat alle commitments worden nageleefd. Ook dit zal niet van vandaag op morgen geregeld zijn, maar het actieplan moet er wel snel komen.
Er waren een aantal vragen over belastingverdragen en belastingen. Wij hebben daar al eerder over gesproken. Met collega Weekers werk ik samen op dit dossier. Wij willen de belastingdienst versterken in de partnerlanden. Burundi, Rwanda en Ghana hebben al om technische assistentie verzocht. Ik heb daarover een brief in de maak met een actuele stand van zaken, de inzet en de vragen. Die komt binnenkort naar de Kamer. Nederland heeft zich aangesloten bij het project Base Erosion and Profit Shifting (BEFS) van de OESO. De EU is heel actief met het onderwerp bezig. Oxfam Novib heeft inderdaad deze week een rapport het licht doen zien. Een van de aanbevelingen uit het rapport richt zich op het doorlichten van de verdragen met ontwikkelingslanden. Ik heb al aangekondigd dat collega Weekers en ik daarmee begonnen zijn. Zambia en Ghana maken deel uit van dat onderzoek. Malawi zou een van de landen zijn die we daarbij zouden betrekken, maar Malawi heeft al voordat het onderzoek startte, aangegeven dat het opnieuw wil onderhandelen over het verdrag dat uit 1967 dateert. Dat gaan wij doen. Een ander land schuift dan in de inventarisatie. Voor de zomer moeten de conclusies gereed zijn. Ik kom zo snel mogelijk terug met de resultaten.
De heer Van Dijk vroeg of het opstellen van nieuwe belastingverdragen gepaard kan gaan met een impact assessment. Wij nemen bij het onderhandelen over de belastingverdragen altijd de verdragen mee die de partnerlanden met andere landen hebben. Wij hebben zeker een open oog voor het belang van de ontwikkelingslanden, niet alleen bij het heronderhandelen maar ook bij het onderhandelen, en wij zijn bereid ruimte te bieden voor proportionele antimisbruikbepalingen.
De heren Van Dijk en Vos vroegen naar het onafhankelijk onderzoek naar belastingontwijking. Dit is primair de verantwoordelijkheid van collega Weekers, maar ik heb de heren goed gehoord en zal dit op korte termijn met hem bespreken. De Kamer hoort hier meer over.
De heer Van Ojik had vragen over coherentie in vrijhandelsverdragen, niet alleen over die tussen de EU en een regio van zich ontwikkelende landen, maar ook bijvoorbeeld tussen de EU en de Verenigde Staten. Voor de start van elk vrijhandelsakkoord voert de EU een zogenaamd sustainibility impact assessment uit. Daaruit volgen aanbevelingen die meegenomen worden in de onderhandelingen. Dit geldt ook voor het akkoord met de Verenigde Staten. In die impact assessments is een apart hoofdstuk gereserveerd met de titel Economic impact on third countries. Daarmee wordt de impact op ontwikkelingslanden gemeten. Ik kan ook melden dat dit vanuit coherentieoogpunt mijn speciale belangstelling heeft.
Kunnen de eerstegeneratiebiobrandstoffen uitgefaseerd worden? Het proces om die eerste generatie uit te faseren, is gestart. Het voorstel is in behandeling bij de Europese Unie. Er is wel al aandacht voor in het Fonds Duurzame Biomassa Mondiaal waarin aan een tweede generatie biobrandstoffen wordt gewerkt. Wat betreft de sociale aspecten die daarmee gepaard gaan – het gaat niet alleen om duurzaamheid – is er een recent advies van de commissie-Corbey waarin goede aanknopingspunten zitten. Staatssecretaris Mansveld kijkt daar nu naar en de Kamer hoort daar snel meer over.
De heer Van Ojik vroeg naar transparantie. Ik ben het er zeer mee eens dat due diligence enorm belangrijk is als bedrijven overheidssteun ontvangen. Due diligence is belangrijk voor het bedrijf zelf, maar stelt ook het maatschappelijk middenveld in staat om input te geven en aanvullingen en verbetervoorstellen te doen. Dat past zeer bij de watchdogrol die ik voorzie voor het middenveld. Daar zitten wel een aantal voorwaarden aan. Het kan natuurlijk niet gaan om bedrijfsvertrouwelijke informatie, maar bedrijven zelf hebben ook baat bij een zo transparant en compleet mogelijke due diligence. Daar is aandacht voor. Ik kom later nog terug op goed bestuur, maar dat onderwerp spreekt mij zeer aan als het gaat om het versterken van het ondernemingsklimaat. Uit dat budget steun ik bijvoorbeeld de International Land Coalition (ILC), die toeziet op landrechten. Dat is geen klein onderwerp. Ik voorzie en hoop dat ik daarover de komende periode met de Kamer van gedachten zal wisselen, want dat is een onderwerp dat eerder aan belang wint dan aan belang verliest.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik bedank de Minister voor haar toezegging dat zij met Staatssecretaris Weekers gaat overleggen over een grondig onderzoek naar de brievenbusmaatschappijen en de belastingontwijking. Wij moeten scherp zijn; voor hetzelfde geld zegt Staatssecretaris Weekers dat hij er helemaal geen trek in heeft en dan is het weg. Wanneer kunnen wij hierover bericht verwachten? Mag ik hieruit opmaken dat deze Minister voorstander is van dat onderzoek? Zo ja, dan kan zij toch vanuit haar mandaat zeggen dat zij in ieder geval de brievenbusmaatschappijen wil onderzoeken die gelieerd zijn aan ontwikkelingslanden? Dat is haar terrein.
Minister Ploumen: Ik zeg u graag toe dat ik voor de zomer niet alleen met de heer Weekers overleg, maar er ook op terugkom in de Kamer. Wij moeten bekijken hoe zo'n onderzoek ingrijpt op andere onderzoeken en initiatieven die lopen. Ik wil dan ook graag ingaan op de vragen die de heer Van Dijk heeft gesteld. Hij kan erop vertrouwen dat ik daarop terugkom in een rapportage van mijn gesprek met Staatssecretaris Weekers.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat wacht ik met belangstelling af. U schrijft in uw brief dat u gaat kijken naar onbedoelde effecten van verdragen. Dat zou het geval kunnen zijn als het verdrag met Nederland, meer dan de verdragen met andere landen, ongewenste mogelijkheden biedt. Hoe moeten wij dat begrijpen? Stel dat Duitsland een vergelijkbaar verdrag heeft dat net iets beter is, gaat u zich daar dan aan afmeten? Of wilt u het onafhankelijk bekijken, dus ongeacht wat andere landen doen? Dat laatste zou mijn insteek zijn.
Minister Ploumen: Er is de laatste maanden veel gesproken over dit onderwerp. Het is buitengewoon goed dat dit geen gesprek is tussen het ene en het andere land, maar dat het breed wordt gedragen binnen de EU en de OESO. Er zijn allerlei initiatieven en dat toont het belang van het level playing field aan. Wij spreken iets met elkaar af en gaan met elkaar de goede kant op. Als ieder voor zich gaat, kan het namelijk alle kanten opgaan. Ik vind het van groot belang dat wij het level playing field vasthouden en zie met belangstelling de uitkomsten van onder andere het OESO-initiatief tegemoet.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik steun uiteraard het beleid van de Minister voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar ik zoek het totaalplaatje. Wij zoomen nu heel erg in op Bangladesh en de textielsector, maar de schoenensector zit in dezelfde risicolanden. Hoe krijgen wij nu zicht op de breedte van de veiligheid en de arbeidsnormen in die landen – Bangladesh, Inda, Pakistan, etc. – zonder dat wij ons in één sector verdiepen? Elektronica is ook zo'n sector. Wij hebben het de vorige keer gehad over de eerlijke supermarktenmotie. Hoe krijgen wij een integrale benadering van de verschillende sectoren?
Minister Ploumen: Het is goed dat u dit benadrukt, want er moet vooral niet de indruk ontstaan dat dit het eerste en het enige is dat Nederland op dit gebied doet. Wij hebben de afgelopen maanden al over dit onderwerp gesproken, ook over de schoenen en de supermarkten. Verscheidene collega's in het kabinet houden zich daarmee bezig. Ik overleg ook met hen. Ik heb een kennismakingsgesprek gehad met de nieuwe directeur van de ILO en hem van de week nogmaals gesproken. De ILO is een van de instellingen die een belangrijke plek in dat debat moeten hebben en die het voor Nederland mogelijk maken, zonder dat wij in al die landen actief zijn. Bangladesh is een partnerland, maar Cambodja niet en toch is het belangrijk dat ook daar iets gebeurt. Het is belangrijk om via de ILO, maar ook via de steun van maatschappelijke organisaties en via het gesprek met de sectoren die in Nederland zijn, vanuit het kabinet het onderwerp op tafel te krijgen of te houden. Ik heb al op een eerder moment toegezegd dat ik zal rapporteren over de voortgang van die dialoog. Ik kom nog terug op maatschappelijk verantwoord ondernemen in het algemeen. Wij moeten ook weer niet de pretentie hebben dat wij de problemen van de gehele wereld kunnen oplossen, maar tegelijkertijd zijn er wel internationale instituties. Daarom is dat multilaterale kanaal belangrijk. Ik verzeker de Kamer dat ik echt heel regelmatig contact onderhoud.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb nog een specifieke vraag over de Child Labour Free Zones. Trekt de Minister speciaal geld uit voor de uitvoering van de Kampala Declaration en is zij daar op een of andere manier bij betrokken? In het vorige debat zei zij dat zij dit initiatief wil ondersteunen. Hoe geeft zij daar gevolg aan?
Minister Ploumen: Bij mijn weten past dit in de financiering van het Meerjarig Strategisch Plan die wij voor landen als Oeganda hebben uitgezet en is er geen nieuwe financiering nodig. Wij dragen ook bij door de steun van de Kamer uit te spreken voor Child Labour Free Zones en tegen kinderarbeid, hoe complex de problematiek soms ook is.
De heer Van Ojik (GroenLinks): De Minister is actief in Bangladesh. Hoe ziet zij in dat verband het oordeel van haar coalitiepartner bij monde van de heer Leegte, die zei dat die 9 miljoen zonde van het geld is? Bangladesh is maar één geval. Het gaat om een veel bredere problematiek. De Minister noemde zelf Cambodja. Is het probleem niet dat al die zaken zoals ILO-normen, de OESO-criteria en het Ruggie Framework, beleefd worden aanbevolen, maar dat elke verplichtende werking daarvan in het internationale rechtssysteem ontbreekt? De Minister zei dat zij boven op transparantie zit en daar veel aandacht aan besteedt. Worden bedrijven die op wat voor manier dan ook steun krijgen vanuit het Nederlands bedrijfsleveninstrumentarium door de Minister verplicht om die transparantie te betrachten?
Minister Ploumen: In mijn gesprek met de textielsector kwam naar voren dat twee kwesties de transparantie van de keten nogal in de weg zitten. De eerste is dat er heel veel verschillende richtlijnen zijn en dat bedrijven soms hun eigen richtlijnen hebben en die niet willen delen met andere bedrijven. Daardoor is het voor de producenten die van goede wil zijn bijkans onmogelijk om het allemaal goed te doen. De tweede is dat het toezicht op de naleving door de inspectie niet goed genoeg is. Het is heel verstandig om samen met de sector in te zetten op meer generieke normen, zoals die van de OESO en de ILO, en het versterken van het toezicht. Dan komen wij al heel ver. De berichten uit de textielsector zijn dat men zich daar breed heel veel zorgen maakt. Met het verscherpen van het toezicht, het professionaliseren en het stroomlijnen van de eisen wordt een heel eind gekomen.
Een aantal dingen staan niet in de nota omdat ze common practice zijn, zoals dat mvo onderdeel van elke handelsmissie is. Ik vind het belangrijk als bedrijven zich verhouden tot de OESO-richtlijnen en daar hoort due diligence gewoon bij.
Het is ontzettend belangrijk dat wij blijven bijdragen aan een land waarmee wij een langjarige relatie hebben en werken aan de versterking van transparantie en ketens, aan de opbouw van vakbonden en de mogelijkheden van arbeiders om zich te organiseren. Daar komt bij dat er vanuit de textielsector zelf voor die doeleinden financiële middelen bijgelegd worden. Dat laat zien dat je uit het oogpunt van zelfregulering, convenanten en wederzijdse dwang een heel eind kunt komen. Ik weet zeker dat iedereen hier niet alleen die vrouwen in Bangladesh hun werk gunt, maar ook dat zij dit onder veilige omstandigheden kunnen doen tegen een redelijk salaris.
De heer Van Ojik (GroenLinks): De Minister zegt: we vinden het belangrijk wat de bedrijven doen, we stimuleren ze, zitten met ze aan tafel en sluiten eventueel convenanten. In ons eigen land is omgaan met gezondheid, veiligheid en milieu geen kwestie van of men zich daaraan wil houden. Er zijn gewoon wetten en regels die dat verplicht stellen. Ik stel vast dat het internationale bouwwerk, de internationale rechtsorde, daarbij achterloopt en dat al die dingen die wij belangrijk vinden daarin niet verplichtend zijn geregeld. Ik vraag de Minister zich ervoor in te zetten dat dat internationale bouwwerk op dat punt versterkt en meer verplichtend wordt.
Minister Ploumen: In Bangladesh is het wettelijk kader onvolledig, ontbrekend of het wordt niet nageleefd. Met de interventie willen wij allereerst de verantwoordelijkheid van de Bengalese overheid vaststellen. Daarom zijn zij ook covoorzitter; laat hen eerst eens hun eigen wetgeving en inspectie op orde krijgen. Ik vind dat de belangrijkste prioriteit. Een aantal Kamerleden sprak over de verantwoordelijkheden van overheden. Dat is terecht. De Bengalese overheid heeft een verantwoordelijkheid, het is een partnerland en wij zijn graag bereid om onze ervaringen te delen. Ik ben bang dat alleen inzetten op de internationale regelgeving de aandacht afleidt van het grote belang dat ik hecht aan wat de overheid van Bangladesh moet doen.
De heer Van der Staaij (SGP): Voedselzekerheid staat hoog op de agenda van de Minister. Ik heb een vraag gesteld over de effecten van hervormingen op het terrein van landbouw en visserij in EU-verband en wat de gevolgen daarvan zijn voor de landbouw- en visserijsector in ontwikkelingslanden. Kan de Minister in kaart brengen wat die gevolgen zijn, zodat deze meegewogen kunnen worden bij besluitvorming of, als die voltooid is, aanleiding kunnen zijn tot extra of andere maatregelen?
Minister Ploumen: Ik kan de heer Van der Staaij op zijn wenken bedienen. Er wordt momenteel een onderzoek naar dit onderwerp afgerond in samenwerking met Economische- en Buitenlandse Zaken. Ik ga ervan uit dat wij hier nog over komen te spreken.
Mijn tweede blok gaat onder andere over de EPA's. De heer Van Ojik vroeg wat ik er zelf van vind en of je als honest broker wel een positie inneemt. Ik vind het op zichzelf een positie dat je aanbiedt om een plek in het proces in te nemen om het proces vlot te trekken. Het is natuurlijk een competentie van de Europese Unie, maar ik heb al tegen de heer De Gucht gezegd dat ik mij niet kan voorstellen dat de EU geen hulp wil hebben bij het vlottrekken. De heer Leegte had het daar ook al over. Ik wil in de rol van honest broker de wensen van de ACS-landen en de EU bij elkaar brengen. Welke punten het zwaarst wegen is nogal afhankelijk van de regio. Er is niet zoiets als het algehele belang dat je in een keer kunt dienen als je een positie inneemt. Maatwerk is in dezen van belang en daarom hecht ik eraan om eerst eens alle issues te inventariseren. Ik wil graag regionale bijeenkomsten tot stand brengen en op basis van die bijeenkomsten bekijken waar de ruimte zit, zowel in de onderhandelingen tussen de EU en die landen, als in de internationale handelsarchitectuur zoals die bij de WTO belegd is. Natuurlijk geef ik in de bilaterale relatie ook aandacht aan het versterken van het ondernemingsklimaat en de economieën, met name via het budget voor privatesectorontwikkeling. Daar valt bijvoorbeeld ook een douane onder die functioneert, transparant is en begrijpelijke besluiten neemt.
De heer Leegte vroeg of het niet-tekenen van EPA's moet leiden tot het korten van steun. Daar zeg ik nee tegen. Andersom hebben wij het namelijk ook steeds afgewezen dat als je wel tekent, je een douceurtje krijgt. Wij hebben dat niet aan elkaar verbonden. Nederland wil dat niet en Brussel ook niet. Achter de vraag van de heer Leegte zit natuurlijk het belang dat hij hecht aan het tekenen van de EPA's. Ik wil mij inzetten om de verschillende belangen te identificeren en bij elkaar te brengen en daar de goede keuzes in te maken. Nogmaals, wij investeren daarin via private sector development.
De heer Sjoerdsma vroeg waar de intensivering van handel bij de handelsakkoorden zit. Die zit onder andere in mijn inzet op het sluiten van deelakkoorden binnen de WTO, bijvoorbeeld op het gebied van handelsfacilitatie. Dat is een aanloop naar de Ministeriële conferentie begin december in Bali. Hopelijk komen wij daar tot een deal. Die zou een aanzet kunnen zijn om de Doha-ontwikkelingsronde een impuls te geven. Ik geef onmiddellijk toe dat ik hierover heel optimistisch ben. Wij gaan ook over een aantal nieuwe vrijhandelsakkoorden onderhandelen, bijvoorbeeld met de Verenigde Staten en Japan. Ik heb een brief naar de Kamer gestuurd met een overzicht van wat wij van zin zijn te doen en met de stand van zaken van de onderhandelingen met bijvoorbeeld Noord-Afrika. Mijn aanpak van de EPA's wil ik zelf heel graag zien als een intensivering, want die vergt nog wel wat inzet.
Waarom is er geen ambitie uitgesproken over het private deel van de financiering rondom klimaat, vroegen mevrouw Mulder, de PvdA en de heer Sjoerdsma. Ik heb schriftelijk eerder de ambitie kenbaar gemaakt dat ik aankoers op 50% private financiering. Dat is absoluut een ambitieuze doelstelling en daar is tijd voor nodig. Dat betekent dat de private sector hier en daar zijn engagement moet versterken. Ik ben daarmee in gesprek. Zo heb ik bijvoorbeeld met de voorzitter van de Dutch Coalition on Sustainable Growth, de heer Balkenende, gesproken, met de heer Wientjes van VNO-NCW en met de heer Biesheuvel van MKB-Nederland. Er zijn een aantal vragen waarop men internationaal nog aan het antwoord werkt. Wat telt dan mee? Je kunt wel ambitieus zijn, maar het is niet de bedoeling dat je alles zomaar een beetje kan omkatten. Ook is het de vraag hoe je daarover vervolgens gaat rapporteren.
Een tweede strategie die ik hanteer, die ook werd gesuggereerd door het rapport van de Algemene Rekenkamer dat is opgesteld naar aanleiding van de motie van de heer Van Ojik, is de mainstreaming van financiering bij met name de speerpunten water en voedselzekerheid. De Rekenkamer zag daar mogelijkheden toe en die zie ik ook. De financiële implicaties zijn natuurlijk belangrijk, maar ik vind het ook belangrijk dat de private sector zich engageert. Een deel van het enthousiasme rond de klimaatdoelstellingen bestond eruit dat wij het met elkaar zouden doen. Ik ben daar ambitieus in.
Op pagina 37 van mijn nota zeg ik iets over migratie en OS, namelijk dat wij conditionaliteit gebruiken in onze handels- en ontwikkelingsrelaties met landen om terugkeer te helpen realiseren. Daarover is eerder gedebatteerd met de heer Teeven en toen is aangegeven welke route wij gezamenlijk afleggen. Tot nu toe gaat dit goed. Ik voorzie geen kwesties.
De heer Leegte (VVD): De Minister zegt dat als je de EPA’s niet tekent, je geen straf krijgt omdat je ook geen douceurtje krijgt als je wel tekent. Als je wel tekent, krijg je wel een douceurtje, namelijk meer welvaart. Dan heb je dus geen hulp meer nodig. Het beleid van de Minister is erop gericht om van hulp naar handel te gaan. Als een land dat frustreert, geen handel wil drijven en dus niet zijn eigen ambities en emancipatie vorm wil geven, is het logisch dat je een stok achter de deur hebt. Wat is de stok achter de deur om die EPA's af te kunnen dwingen?
Minister Ploumen: De stok achter de deur is dat landen zelf en in regionaal verband moeten inzien dat het afsluiten van die overeenkomsten welvaart brengt en dat deze op de korte en lange termijn goed zijn voor die landen. Een aantal landen ziet dat en een aantal landen ziet dat niet. Daarom zet ik erop in om als honest broker een poging te doen om landen op te roepen om het niet te laten vastlopen en om te inventariseren waar de problemen zitten. Dat lijkt mij uiteindelijk beter en effectiever dan een voorstel om er conditionaliteit aan te verbinden. Het gaat best moeilijk, daar heeft de heer Leegte gelijk in, maar ook in Europa ziet men dat niet en verwelkomt men de extra inzet om het vlot te trekken. Daar wil ik beginnen en ik hoop dat ik op niet al te lange termijn de Kamer daarover goed nieuws kan brengen.
De heer Leegte (VVD): De Minister geeft zelf aan dat het bewijs geleverd is: EPA's leveren handel en dus welvaart op. Landen kunnen 20% van hun goederen uitzonderen. Als slim Afrikaans land zonder je het maken van chips voor computers uit en voeg je alle landbouwproducten toe. Met die 20% dek je meer dan de gehele economie van de meeste Afrikaanse landen. De angst dat er een negatief concurrentievoordeel ontstaat als gevolg van de uitzondering, is dus niet gegrond. Toch zijn er landen die ondanks de goede voorbeelden niet willen. Mijn voorstel is om een stok achter de deur te vinden om mensen te helpen hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Als de Minister dan niet op de lijn zit dat de hulprelatie wordt gestopt, wat is dan de stok om ervoor te zorgen dat het toch gebeurt? Het is ook in ons eigen belang als er meer handel komt. Het is goed voor hen, maar ook goed voor ons en dat is de reden dat ik er zo op hamer.
Minister Ploumen: Er is geen enkel verschil van inzicht over dat het jammer is dat de EPA's tot nu toe niet allemaal van de grond gekomen zijn. Dat is een understatement. De EPA's zijn een agreement met de Europese Unie waarvan Nederland een van de lidstaten is. Wij zetten ons met de Commissie actief in. Ik zie er geen heil in om unilateraal maatregelen aan te kondigen. Het belangrijkste is, zoals de heer Leegte zelf zegt, dat landen inzien dat ze er zelf baat bij hebben. Een aantal landen ziet dat en een aantal landen wil dat zien, maar heeft nog een aantal hiccups. Met de rol van honest broker wil ik dit scherp in kaart brengen. Ze moeten over die hiccups heen.
De heer Sjoerdsma (D66): Soms lijkt het er op dat de VVD ontwikkelingslanden tot vrijhandel wil dwingen.
De heer Leegte (VVD): Dat zou kunnen.
De heer Sjoerdsma (D66): Wat is dan de volgende stap? Dat wij teruggaan naar piraterij op de zeven zeeën? De Minister heeft een aantal interessante uitspraken over handel gedaan. Zij noemt in haar nota coherentie voor ontwikkelingssamenwerking, maar ook voor handel. Dat begrijp ik niet zo goed, want coherentie voor ontwikkelingssamenwerking staat wel in de Lissabonverdragen, maar coherentie voor handel kan ik nergens terugvinden. Hoe zit dat precies? De Minister beschouwt handel als een global public good. Waarom precies?
Minister Ploumen: Coherentie doe je niet alleen, dat raakt alle beleidsterreinen. Ik vond het belangrijk omdat je over de gehele agenda van hulp, handel en investeringen coherent bent. Dat betekent dat er over de gehele agenda belangen zijn die je tegen elkaar afweegt of met elkaar in balans wilt brengen. Waarom zie ik de handel als een internationaal publiek goed? Een publiek goed is iets van ons allemaal, waar wij allemaal belang bij hebben, aan bij kunnen dragen en van kunnen profiteren, maar waar wij ook allemaal hinder van kunnen hebben als het niet goed geregeld is. Ik vind dat het in de agenda van hulp, handel en investeringen het best tot zijn recht komt. Wij hebben een collectief belang in Nederland en Europa met de rest van de wereld en daarom vond ik het op deze manier een goede ordening.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik vind dat een beetje vreemd. Misschien heb ik het begrip «coherentie» dan verkeerd begrepen. Volgens mij zit handel daar per definitie bij ingesloten – het gaat namelijk over het geheel van het beleid – maar dat is een linguïstisch spelletje dat verder de moeite van het uitdiepen niet waard is.
Ik kom terug op het intensiveren van de handel omdat de Minister dat inzet als een verlichting van de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking. De Minister noemt vrijhandelsverdragen die via de Europese Unie lopen. Dat gebeurt al en ik begrijp niet precies hoe wij dat intensivering kunnen noemen. De WTO-deelakkoorden lijken mij een lastige opgave en ook de EPA's zijn op Europees niveau behoorlijk tricky. Waar zit dan precies de intensivering die de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking ongedaan maakt?
Minister Ploumen: Ik wil het graag als intensivering zien omdat het gaat om de inzet en de betrokkenheid van Nederland bij die drie verschillende processen. Het gaat bijvoorbeeld ook om het onderhandelen over een dienstenakkoord. De heer Sjoerdsma zegt dat die dingen toch al op de agenda stonden, maar ik begin met aanscherpen van de betrokkenheid van Nederland en het preciezer kijken naar de rol die wij het beste kunnen spelen om een goede toevoeging te zijn. Bij de EPA's zit dat in de rol van honest broker. Ik vind het belangrijk dat Nederland in de vrijhandelsakkoorden ervoor zorgt dat er aandacht is voor duurzaamheidsaspecten. Daar is een paragraaf over opgenomen, maar er zijn soms onderwerpen die wij belangrijk vinden om erin te krijgen. Het is een kwalitatieve intensivering van de inzet van Nederland. De heer Sjoerdsma kan er gerust op zijn dat ook onze interventie en onze contacten met de EU, bijvoorbeeld met Commissaris De Gucht, erop gericht zijn om de ambitieuze agenda uit te dragen. Ik heb nog nooit tegen de heer De Gucht gezegd: doe maar lekker rustig aan.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik bedank de Minister voor het punt dat zij maakt over klimaatfinanciering en de ambitie van 50%. De Minister gaf aan dat zij naar mainstreaming wil kijken voor de speerpunten voedselzekerheid en water. Ik vraag de Minister of zij niet zozeer met mainstreaming meer klimaatrelevantie wil bereiken, maar met additionele financiering van een aantal projecten, zoals ook door de Rekenkamer als optie is uitgediept. Wil de Minister naar onze bijdrage aan de Wereldbank kijken en die strategischer inzetten voor klimaatadaptatie of -mitigatie?
Minister Ploumen: Ik zeg mevrouw Maij graag toe dat ik daarnaar ga kijken. Dit is een goed moment daarvoor omdat wij nu moeten bezien hoe wij de bezuinigingen inrichten. Soms kan door verschuiving het hefboomeffect groter zijn. Ik herinner mij dat ik in een eerder AO over de voorbereiding van de voorjaarsvergadering van de Wereldbank heb aangegeven dat ik met dat oog kijk naar de bestaande commitments en de financiering van het International Fund for Agricultural Development (IFAD), een van de Romeinse instellingen. Ik zal zeker alle mogelijkheden benutten.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik dacht eerst dat de verschillen tussen de mening van de VVD-fractie en de Minister heel groot zijn, maar nu hoor ik de heer Leegte zeggen dat de landen geholpen moeten worden om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen voor het tekenen van de EPA's en de Minister hoor ik zeggen dat de landen moeten inzien dat zij er belang bij hebben. Stel nu dat die landen gelijk hebben als zij tot de conclusie komen dat zij er geen belang bij hebben? De Minister noemt zelf in haar brief van 16 mei jongstleden negen punten van zorg van de ontwikkelingslanden. Ik vind heel veel van die punten zeer valide. Als je uitgaat van soevereine partners die met elkaar een handelsoverleg voeren, kun je niet zeggen, zeker niet als je honest broker wilt zijn, dat het een bewustwordingsproject is en dat je er zit om die landen ervan te overtuigen dat hun bezwaren geen hout snijden. Dat is voor een honest broker, die ik toch al een bescheiden ambitie vind, een vreemde opstelling. Misschien hebben die ontwikkelingslanden namelijk wel gelijk. De EPA's zijn niet door de ACS-landen bedacht, maar door Europa. En waarom zijn die bedacht? Omdat wij de handelspreferenties die wij in de WTO aan die landen verleenden niet meer wilden handhaven. Ik begrijp het wantrouwen van de ontwikkelingslanden wel.
Minister Ploumen: Ik meen mij te herinneren dat wij nog een keer apart over de EPA's spreken. Daar verheugden de heer Van Dijk en ik zich al op, maar bij dat groepje scharen zich nu ook de heer Leegte en de heer Van Ojik. De rol van honest broker veronderstelt dat je op tafel krijgt wat de wensen van de verschillende partijen zijn en zonder vooringenomenheid inventariseert waar de problemen zitten. Dat ga ik ook doen. Een aantal van de voorwaarden voor de EPA's houden wel degelijk rekening met het niveau van ontwikkeling van landen. Nederland is een van de landen binnen de EU die het belang van de ontwikkelingslanden steeds ter tafel brengen. Wij komen er nog preciezer op terug, want er zijn veel punten die meer aandacht verdienen dan wij er nu aan kunnen geven. Ik verzeker dat ik de rol van broker ook honest zal vervullen, want anders heeft het geen zin. Eerlijke handel is uiteindelijk goed voor iedereen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Eerlijke handel wel, maar daar gaat het precies om. Wanneer is handel eerlijk? De ontwikkelingslanden hebben het recht om op dat punt hun eigen afwegingen te maken. Daarin verschil ik van mening met de fractie van de VVD.
Minister Ploumen: In algemene zin zijn er al dingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen gezegd toen wij het over onder andere Bangladesh hadden. De heer Sjoerdsma vroeg of er een aparte brief over mvo komt. Het staat in de nota, maar nu is er het Nationaal Actieplan Ruggie dat een plek in het mvo-beleid krijgt. Samen met Minister Kamp vind ik belangrijk om hier apart aandacht voor te vragen. De grote lijnen staan in de nota, maar wij willen ze nog preciseren.
De heer Vos vroeg hoe het ervoor staat met de steenkolendialoog. De term «bloedkolen» die hij gebruikt, verbindt mensenrechtenschendingen aan kolen die ook Nederland voor zijn energievoorziening gebruikt. Nederland gebruikt een klein percentage van de totale steenkolenproductie. Laten wij vaststellen dat het al erg genoeg is als dat niet op orde is, maar wij willen meer. De steenkolendialoog met de Nederlandse energiebedrijven wordt nu afgerond en nog voor de zomer komt men met een eindrapport. Ik heb gemeld dat ik daarvan een appreciatie zal geven, die de Kamer in september tegemoet kan zien. Uiteraard zal ik dat rapport kritisch beoordelen. Natuurlijk kijk ik ook naar de effectiviteit van de opschaling van de nationale steenkolendialoog naar het Bettercoal initiative, en naar hoe die vorm moet krijgen. Er gaat de komende weken ook nog ambtelijk advies naar de energiebedrijven. De heer Vos kan er zeker van zijn dat het onderwerp mijn aandacht heeft. Ik spreek er graag verder over in september als de brief daartoe aanleiding geeft.
De heer Jan Vos (PvdA): Ik heb begrepen dat de Nederlandse bedrijven die de bloedkolen inkopen wel degelijk onder de huidige OECD-richtlijnen verantwoordelijk zijn voor de mensenrechtenschendingen en dat zij hun verantwoordelijkheid niet nemen. Komt dit in de gesprekken die de Minister met hen voert naar voren? Zo niet, kan de Minister daar in de toekomst dan aandacht aan besteden?
Minister Ploumen: De gesprekken die worden gevoerd gaan natuurlijk over transparantie. Een van de redenen waarom wij willen weten waar de kolen vandaan komen, is dat wij weten dat niet alle mijnen volgens de normen opereren. Ik heb daarover mijn zorgen uitgesproken.
De heer Jan Vos (PvdA): Het uitspreken van zorgen is in dit verband lovenswaardig, maar van de PvdA-fractie mag u wel wat verdergaan. Ik verwacht van deze bedrijven actie, anders zullen wij in de Kamer proberen om die transparantie af te dwingen. Ik ben er vooralsnog niet van overtuigd dat de partijen die de kolen inkopen de intentie hebben om die transparantie te verschaffen en hun verantwoordelijkheid te nemen op het gebied van de mensenrechten. Ik heb geen zin om na Bangladesh een soortgelijke situatie in Colombia voorgeschoteld te krijgen waarvan wij wisten dat die eraan zat te komen.
Minister Ploumen: Het is onderwerp van mijn appreciatie van de eindrapportage.
Er zijn vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over het budgettaire kader van de agenda voor de komende periode. De heer Voordewind vroeg wat de totale korting op OS is, inclusief de bnp-aanpassing en de toenemende klimaatfinanciering. Als de bnp-aanpassing wordt meegerekend, dan daalt het OS-budget volgens de begroting van het vorige kabinet van 5,1 miljard euro in 2017 naar 3,8 miljard in de huidige begroting. Daar zijn de twee nieuwe fondsen, het BIV en het Dutch Good Growth Fund, niet in meegerekend. Daarvan is op voorhand gezegd dat ontwikkelingsrelevantie belangrijk is. De verdeling tussen ODA en non-ODA is op voorhand niet vastgelegd met het oog op de herziening en maximale flexibiliteit. De klimaatfinanciering wordt ook uit het ODA-budget betaald. De toezegging is dat ontwikkelde landen vanaf 2020 100 miljard dollar op tafel leggen. Wat dat op termijn betekent is eigenlijk nog steeds onduidelijk. Dat bedrag staat, maar er wordt nog naar gekeken hoe de weg daarnaartoe loopt. In 2013 hebben wij onze commitments gestand gedaan door het Fast Track Initiative en het besteden van de 200 miljoen euro die daaronder viel. De internationale onderhandelingen zijn gaande. Het aandeel dat de private sector gaat leveren maakt uit, net als de synergie die gerealiseerd kan worden met bestedingen die nu onder de speerpunten worden gedaan en klimaatrelevant zijn of met een kleine extra funding klimaatrelevant gemaakt kunnen worden.
Een aantal leden, met name de heer Van Ojik, vroegen naar de bezuinigingen op goed bestuur. Goed bestuur is niet weg uit deze agenda. De heer Van Ojik vindt het terug in de bestedingen onder de speerpunten, niet in het minst bij private sector development. Ik sprak al eerder over het belang van goedwerkende economische instituties, maar ook belangrijk zijn kadasters, werken aan landrechten, erfrechten voor vrouwen en technische assistentie en alle processen daarnaartoe. Dat vind ik een belangrijke interpretatie van goed bestuur. Ik heb altijd een beetje moeite met begrippen. Iedereen denkt er het zijne van en dan wordt het een dwarsdoorsnede en mainstream en gebeurt er uiteindelijk niks. Ik heb liever heel precieze doelstellingen en bijbehorende bestedingen op thema's die passen in de agenda, dan een zwevend goed bestuursconcept waarvan je niet goed weet waar het terechtkomt. Er zijn natuurlijk een aantal organisaties die wij graag steunen, zoals het Nederlands Instituut voor Meerpartijendemocratie (NIMD) en Transparency International. Die instituten breng ik onder bij veiligheid en rechtsorde. Wij delen het belang, maar ik maak het liever concreet dan dat het door een begroting heen zweeft en wij niet precies de effectiviteit kunnen vaststellen.
De Kamer heeft ook gesproken over onderwijs, uitgesproken dat het spijtig is dat wij versneld afbouwen en een pleidooi gehouden voor beroepsonderwijs. Dat pleidooi valt bij mij in zeer goede aarde. Binnen de speerpunten is er zeker aandacht voor beroepsonderwijs, ook binnen het NICHE 2 programma en het beurzenprogramma. Ik vind het belangrijk om in het kader van de speerpunten aan het beroepsonderwijs bestedingen toe te rekenen. Ik zeg dat toe.
Een aantal leden vroeg naar hiv, aids en tb. Ik vind het belangrijk dat wij de bijdrage aan het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria op peil kunnen houden. Wij doen meer rondom hiv en aids. Ik heb van de week gesproken met de directeur van UNAIDS, die zeer blij is met ons commitment. Dat is niet alleen financieel; wij spreken ons ook uit als dat nodig is. Wij hebben bijgedragen aan het slechten van taboes. De Kamer heeft daar steeds een belangrijke rol in gespeeld en kan tot voorbeeld voor velen dienen. De nieuwe executive director van het Global Fund, Mark Dybul, heeft gezegd dat hij inzet op een versterkte samenwerking met het bedrijfsleven, ook in bijvoorbeeld Afrika, en het intensiveren op fondsen van vermogende ondernemers in Zuid-Afrika en andere landen op het Afrikaanse continent. Wij hebben een goede naam op het gebied van expertise over tb. De vraag was of ik tuberculose kan integreren in de aidsbestrijding. Feitelijk wordt dit door onze bijdrage aan het Global Fund gedaan omdat beide veel met elkaar te maken hebben. Bij kwetsbare groepen voor hiv en aids, zoals drugsgebruikers en gevangenen, is er een hogere prevalentie van tb. In onze benadering lopen die twee gelijk op. Ik zeg graag toe dat ik daar in het beleid naar zal kijken. Ik maak geen aparte middelen vrij. Dat hoeft niet omdat de benadering al geïntegreerd is.
De heer Van Klaveren vraagt waarom de bezuinigingen pas in 2014 ingaan. Alle nieuwe bezuinigingen in het regeerakkoord hebben als startdatum 2014. Een aantal bezuinigingen is in 2012 in het kader van het Lenteakkoord afgesproken. OS maakte daar geen deel van uit, maar vanaf 2014 wijzigt onze begroting.
Mevrouw Maij vroeg naar de bezuinigingen op het speerpunt veiligheid en rechtsorde. Het kabinet vindt de 3D-benadering heel erg belangrijk. Ik sprak onder ander generaal Van Loon, een van de mensen die vanuit Defensie een groot voorvechter van die 3D-benadering is. Defense, diplomacy en development lopen echt gelijk op. Nederland heeft daarin een naam hoog te houden en dat doen wij graag. De Kamer zal dat de komende jaren terug blijven zien. Wij hebben de exacte gevolgen van de bezuinigingen op landenniveau nog niet helemaal in kaart gebracht, maar als wij het hebben over fragiele contexten, gaat het vaak over interventies binnen het speerpunt veiligheid en rechtsorde. Mevrouw Maij weet dat wij daarbij samenwerking met maatschappelijke organisaties zoeken, maar bijvoorbeeld ook bijdragen aan community policing in Burundi. Ik was in Zuid-Soedan en er staat een geweldig interview met twee vrouwelijke politietrainers op de site van OneWorld. Ik beveel iedereen aan om dat interview te lezen. Zij delen hoe zij vanuit het perspectief van het brengen van veiligheid en het versterken van de rechtsorde hun steentje bijdragen. Er is ook een kennisplatform over veiligheid en rechtsorde waar mensen uit de praktijk en wetenschappers uit Nederland en landen als Burundi hun bijdrage leveren om samen te werken aan het versterken van kennis en het toepassen van kennis in de praktijk en het wetenschappelijk werk te injecteren met praktijkervaringen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Je kunt op twee manieren naar de bezuinigingen kijken. Ten eerste kijk ik naar het totale bedrag dat tussen nu en 2017 bezuinigd wordt. Dan voldoen wij voor het eerst in 40 jaar niet meer aan wat internationaal is afgesproken. Ik vind dat een ernstige breuk met een traditie waar Nederland trots op was. Ten tweede kijk ik naar het eindbeeld en de keuzes die zijn gemaakt. Het gaat niet alleen om het bedrag, maar ook om de manier waarop het bedrag verdeeld wordt. Er wordt op alle punten bezuinigd, behalve op SRGR en vrouwenrechten – daar is de Kamer blij mee – en de privatesectorontwikkeling. De laatste krijgt er geld bij in 2017. Niet zo veel, maar ten opzichte van al die honderden miljoenen die eraf gaan is het substantieel. Wat is de evidence based policy? Wat is de ervaring uit het verleden of de evaluatie die het kabinet tot deze keuze hebben gebracht?
Minister Ploumen: Ik ga hier eens even voor zitten, want dit is een belangrijke vraag. Er wordt op drie onderwerpen niet bezuinigd: noodhulp, SRGR en vrouwenrechten, en private sector development. Over noodhulp en SRGR heb ik gelukkig niemand horen mopperen, dus dank voor die steun. Ik heb gekeken naar waar Nederland het verschil kan maken. Dat is onder andere op het terrein van SRGR en vrouwenrechten of gender. Ik heb dat de afgelopen maanden ook bevestigd gekregen. Het gaat niet alleen maar om geld; het gaat ook over je uitspreken en het steunen van anderen om zich te kunnen en durven uitspreken. De afgelopen maanden is er geen afname van acute crises geweest, dus er is alle reden om de noodhulp overeind te houden. De hamvraag gaat over private sector development. Als het kabinet inzet op een agenda die hulp, handel en investeringen combineert, is het ontzettend belangrijk dat dit als doel een duurzame, inclusieve groei heeft. Dat past bij de doelstellingen van mijn beleid. Als je die groei tot stand wilt brengen, moet daar een klimaat voor zijn dat die mogelijk maakt. Als meerdere landen zich richten op regionale of zelfs wereldhandel, vestigen internationale bedrijven zich in die landen en willen ze daar aan local sourcing doen. Dat biedt mogelijkheden, maar er zit ook spanning op. Er ligt zelden zomaar een stukje land braak. In veel van die landen is er geen kadaster en ligt niet vast van wie de grond is. In een heel aantal landen kunnen vrouwen geen land erven. Die fenomenen dragen niet bij aan duurzame en inclusieve groei. Als ik daarop wil inzetten, moet ik voor de randvoorwaarden zorgen. Dat is uiteindelijk waar het om gaat. Ik zag ergens staan – excuses als ik het van iemand pik – dat het niet alleen gaat om het verbeteren van het ondernemersklimaat, maar ook om het verbeteren van het ondernemingsklimaat. Kijk, dat was van de heer Leegte. Het is dus breder en het komt de economische groei van een land ook breder ten goede. Door de aanpak die wij al decennialang hebben en waarbij wij bilateraal, multilateraal en met het maatschappelijk middenveld samenwerken, heeft Nederland ervaring opgedaan op dat gebied. De rol van ngo's is daarbij erg belangrijk. De watchdogrol gaat daarover; er moet een transparant bestuur zijn. Wij hebben laatst in EU-verband de nieuwe Transparantierichtlijn afgesproken. Dit alles draagt bij aan duurzame en inclusieve groei. Daarom vind ik dat onze inzet daarop geïntensiveerd kan worden. Dit is echt nodig om die duurzame en inclusieve groei te bewerkstellingen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Om elk misverstand te voorkomen: ik ben niet tegen groei in ontwikkelingslanden, zeker niet als die groei inclusief en duurzaam is. Wat wil je nog meer? Het gaat om de balans. De nota begint met drie doelstellingen: de eerste is armoedebestrijding en het aantal armen naar nul brengen. Dat is een heel mooie ambitie, maar daar heeft het bedrijfsleven vooralsnog nog niet heel veel aan bijgedragen. In de landen waar de groei hoog is, is de verdeling vaak zodanig dat de armoede nauwelijks substantieel afneemt. De tweede doelstelling is inclusieve groei en de derde de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. Het gaat om de balans in de bezuinigingen. Wij halen bijna een miljard weg bij armoedebestrijding en voegen geld toe aan de doelstelling om inclusieve groei te bereiken met een Dutch Good Growth Fund waar wij de komende jaren elk jaar 250 miljoen in stoppen. Het gaat om de balans tussen de doelstellingen en de manier waarop de Minister de bezuinigingen invult.
Minister Ploumen: Hier lopen onze wegen uiteen. Zij scheiden zich, maar hopelijk komen zij weer bij elkaar. Ik deel de analyse niet dat economische activiteit die is ingekaderd in een economisch bestuur en met rechten voor iedereen, niet bijdraagt aan armoedebestrijding. De heer Van Ojik neemt een paar erg grote stappen. Als hij gezegd zou hebben dat economische groei op zich geen trickledowneffecten heeft en het niet vanzelf goed komt, zou ik zeggen dat hij helemaal gelijk heeft. Juist omdat het niet vanzelf goed komt en omdat economische groei niet vanzelf doorsijpelt, is het belangrijk om te investeren in voorwaarden om de economische groei duurzaam en inclusief te laten zijn. Dat draagt bij aan de vermindering van de extreme armoede. De ambitieuze doelstelling is om dit het liefst binnen één generatie te laten plaatsvinden. Ik vind het vervolgens belangrijk om oog te hebben voor de maatregelen die je moet nemen om bedrijven goed en transparant te laten functioneren. Ik wil dit echter wel breder zien en kwesties als landrechten en douane daarbij betrekken. Er zijn talloze voorbeelden van vrouwen die tomaten verbouwen en die op de regionale markt willen verhandelen, maar niet op de markt arriveren omdat de douane de karren met tomaten drie dagen vasthoudt en er geen koelinstallatie is. Dat draagt echt niet bij aan eerlijke en inclusieve groei. Als dat voor elkaar zou zijn, zouden die vrouwen een eerlijke prijs voor hun tomaten krijgen en ze sneller over de grens hebben. Ze zouden dan meer op eigen benen kunnen staan en kunnen bijdragen aan de welvaart van hun eigen gezin, maar ook aan die van hun land door belastinginning. Aan dat laatste hebben wij ook ons steentje bijgedragen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is inderdaad de vraag hoe je die economische groei kunt stimuleren in combinatie met het trickledowneffect dat de Minister wil bereiken. De Minister moet daarvoor wel gericht beleid voeren en gerichte fondsen vrijmaken. Waarom zet zij die 750 miljoen niet in om goed bestuur en het kadaster op orde te krijgen? Wij zien echter dat juist op goed bestuur wordt bezuinigd en dat VNG International gekort wordt. Misschien kan de Minister daar nog op ingaan. Het lijkt wel of die bezuiniging van 1,5 miljard die de Minister ons in 2014 voorspiegelt, een gegeven is waar de Minister het mee moet doen. Zij heeft echter speelruimte als het gaat om het defensiefonds. Als daar mogelijk Patriotraketten van worden betaald, moet de Minister daar een stokje voor steken. Ik hoop dat zij daarop ja zegt. Als voor de klimaatfondsen een ambitie van 50% geldt, zeg ik dat die nooit onder de ODA-financiering hadden moeten vallen. Dat was voor 2010 ook niet zo. Van het bedrijvenfonds van 750 miljoen zou alles ingezet moeten worden om tot armoedebestrijding dáár te komen, in plaats van dat het voor het Nederlands bedrijfsleven ingezet wordt. De Minister heeft nog wel degelijk speling binnen de bestaande kaders. Ik heb ORIO genoemd, waarbij je 250 miljoen kunt weghalen.
Minister Ploumen: Het trickledowneffect gaat niet vanzelf goed en treedt niet vanzelf op. Daar moet je interventies op plegen. Dat doe ik via de private sector development. Dan is er de drie keer 250 miljoen van het Dutch Good Growth Fund. Dat bestaat uit gelden die revolverend zijn, leningen, garanties en allerlei financiële instrumenten die wij inzetten langs drie wegen: het mkb hier, het mkb daar en een exportfaciliteit. Die zijn allemaal ontwikkelingsrelevant. Het kan heel goed zijn dat technische assistentie nodig is om dat zo goed mogelijk te laten functioneren. Je hebt ook een goed functionerende douane nodig. Die zaken hangen met elkaar samen, maar het zijn wel verschillende instrumenten. Nogmaals, mijn aanname is dat in deze tijd een agenda van hulp, handel en investeringen met interventies en oog voor de belangen van mensen die niet als eerste hun vinger opsteken, de beste bijdrage aan de economische groei van landen is. Die groei komt niet vanzelf tot stand en zeker niet eerlijk. In de nota leest de Kamer hoe ik die opgave heb opgevat en wil invullen. Dat is mijn bijdrage en die doe ik niet alleen bilateraal, maar ook via de Wereldbank en de EU. Ik geloof dat ik en heer Voordewind over de inzet niet echt een verschil van inzicht hebben.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Daar gaat u iets te snel van uit. Het gaat om de prioritering en die komt tot uiting in de financiering van de middelen. Ik zeg het de heer Van Ojik na dat wij daar nog steeds een disbalans zien als het gaat om grass root levels en het stimuleren van de onderlaag, de meest kwetsbaren, om aan te sluiten bij de economische groei. Ik wil de Minister ertoe aanzetten om daar een verschuiving in aan te brengen en misschien het bedrijvenfonds iets realistischer te maken. In plaats van met drie keer 250 miljoen kan begonnen worden met een lager bedrag en kan het vrijgekomen geld ingezet worden voor het basisonderwijs om de kinderarbeid te bestrijden, doelstelling 2 van de millenniumdoelstellingen, voor maatschappelijke organisaties en voor het op orde krijgen van het goed bestuur. Mijn pleidooi is: bekijk of je tot een temporisering of een verlaging van die 750 miljoen kan komen en ontwikkel met de vrijgekomen middelen een balans om juist de kwetsbaarste groepen omhoog te krijgen.
Minister Ploumen: Ik vind het juist geen disbalans; de keuzes voor financiële middelen moeten aansluiten op de beleidskeuzes. De heer Voordewind is het daar vooralsnog niet mee eens. Voor het fonds komt drie jaar achterelkaar 250 miljoen beschikbaar met de boodschap dat het revolverend moet zijn. Het staat iedereen vrij om te bedenken wat hij met een eventuele temporisering wil doen, maar het is revolverend geld. Per definitie is dat niet aan te wenden voor subsidies of enig ander instrument waarbij het geld besteed wordt en daarmee weg is.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik vroeg waar de 9 miljoen voor Bangladesh en de 12 miljoen voor Mali vandaan komen.
Minister Ploumen: De 9 miljoen voor Bangladesh worden verspreid over vier jaar en komen uit het reguliere landenbudget voor Bangladesh met als thema private sector development. Er is binnen de begroting een ruimte van 2,2 miljoen om in te kunnen spelen op de actualiteit. Het is dus geen nieuw geld. De 12 miljoen voor Mali komt deels uit de fondsen die wij hebben aangehouden toen de situatie in Mali zich ontwikkelde en wij de hulp hebben opgeschort. Een deel van die opgeschorte middelen is toen ingezet voor noodhulp en om mensenrechtenschendingen te monitoren, en een deel is niet besteed. Dat wordt nu bij die 12 miljoen ingezet. Een ander deel is het geld dat binnen het reguliere landenprogramma wordt besteed. Wij hebben zoveel mogelijk binnen de bestaande begroting gezocht naar een herallocatie van middelen. Het gaat dan met name om de inzet op de speerpunten water, voedselzekerheid en SRGR.
De heer Van der Staaij (SGP): De Minister zegt dat het beroepsonderwijs randvoorwaardelijk blijft binnen de speerpunten en noemt het NICHE 2 programma en de beurzen. Dat is op zichzelf prima, maar is zij het met mij eens dat het van belang is om ook aandacht te hebben voor het lager beroepsonderwijs? Betekent dit dat het onderwijs niet alleen binnen de speerpunten aandacht krijgt, maar dat daar ook financiële ruimte voor is?
Minister Ploumen: Voor een aantal vragen geldt dat wij bij de begrotingsbehandeling meer in detail kunnen gaan. Ik zeg alvast dat mijn hart ligt bij het lager beroepsonderwijs. Ik zal daar scherp op toezien. Ik was in Afghanistan, in Kabul, en daar financiert Nederland mee aan een landbouwschool. Daar komen jongens en meisjes uit het gehele land met de bedoeling dat zij teruggaan om te investeren in zichzelf en de anderen.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik vind het prima om in het kader van de begroting te bekijken hoe zich dit financieel vertaalt. Ik neem aan dat de Minister het belang ervan inziet om juist kennisinstellingen, onderwijsinstellingen en maatschappelijke organisaties die veel kennis hebben in de agrarische sector bij die inzichten te betrekken.
Minister Ploumen: Het gemakkelijke antwoord is ja, dan zijn we snel klaar. De Minister is echter ook een beetje op haar hoede, want voordat zij het weet doet zij een toezegging aan de heer Van der Staaij die net even anders is dan zij zelf bedoelde. Nederland exporteert de afgelopen jaren met heel veel liefde en aandacht kennis van landbouw via de Wageningen Universiteit en andere instellingen, ook in het kader van het topsectorenbeleid. Ik zal daarnaar kijken, maar binnen het kader van de begrotingsbehandeling. Er zullen keuzes worden gemaakt, maar ik zet er geen grote streep door.
De heer Jasper van Dijk (SP): De Minister heeft drie keer 250 miljoen op haar begroting staan voor 2014 tot en met 2016. Er zijn grote zorgen of dat geld in die drie jaar besteed kan worden. Een optie is om het geld over meer dan drie jaar uit te smeren. Dat lijkt mij een stuk reëler. Een andere optie is dat de Minister zegt dat zij, met de steun van het parlement, bekijkt hoe het fonds werkt en dat als de bedragen niet gehaald worden zij bekijkt hoe die anders besteed kunnen worden. De Minister en het parlement zijn daar toch vrij in? Het Ministerie van Financiën gaat daar toch niet over? De Minister is toch het eerste aanspreekpunt?
Minister Ploumen: Ik maak even het sprongetje naar het fonds. Ik raak niet zo snel kriebelig, maar ik heb een beetje moeite met wat door de verschillende leden ter tafel is gebracht, zoals de vragen over voor welk probleem dit fonds een oplossing is, of de wereld er wel op zit te wachten en of er wel genoeg mkb is. Er zijn wereldwijd 40 miljoen mkb'ers in ontwikkelingslanden en die ondervinden bijna allemaal een tekort aan financieringsmogelijkheden. Er zijn in Nederland talloze mkb-bedrijven die moeten worstelen om het hoofd boven water te houden en die zoeken naar mogelijkheden om te exporteren. Ik heb speciaal een artikel uit Het Financieele Dagblad meegenomen waarin staat dat banken steeds terughoudender en strenger worden bij het verstrekken van kredieten aan mkb-bedrijven, terwijl die bedrijven soms heel goede plannen hebben. Het is heel simpel: dit fonds is een oplossing voor het probleem waar ondernemers hier en ondernemers in ontwikkelingslanden dagelijks mee kampen, namelijk dat zij goede plannen hebben, hun eigen geld willen verdienen voor zichzelf, hun gezin en de omgeving, en dat zij geen gehoor vinden bij banken. Wijzen wij dan vervolgens blind al die aanvragen die bij ons komen toe? Nee, natuurlijk niet. Wij gaan heel scherp letten op dat revolverende karakter, maar wij willen wel iets doen wat nog niet in de markt is. Wij willen degenen die nu met hun handen in het haar zitten een oplossing bieden, zowel daar als hier, en dat willen wij ook nog eens ontwikkelingsrelevant doen. Dat is ontzettend belangrijk. Ik heb daar in de nota een paar dingen over gezegd en heb een aantal criteria gegeven. Een aantal Kamerleden vroeg of ik die kon preciseren. Het gaat erom hoe ik de ontwikkelingsrelevantie begrijp in het kader van de financieringsbehoeften van de ondernemers. Het gaat om structurele additionele nieuwe lokale werkgelegenheid, lokale economische bedrijvigheid, een duurzame overdracht van vaardigheden van technologie en innovaties, respect voor lokaal eigenaarschap – ik ga niet met de ene hand de ILC steunen om met de andere hand kredieten te geven aan bedrijven die de eigendomsrechten niet respecteren – en belastinginkomsten voor de lokale overheid. Ik ga echt niet mee in de assumptie dat het fonds overbodig is. Los daarvan is in tijden van crisis 750 miljoen echt een bijzonder bedrag om mooie dingen mee te doen. Wij willen hiermee iets doen wat ter aanvulling is op wat wij nu al doen. Alle Kamerleden hebben wat over het fonds gezegd; soms over de omvang van de transactie, de context waarbinnen de transactie plaatsvindt, soms over vrouwelijke ondernemers die in Nederland best goed terecht kunnen bij banken. Er is zelfs een reclame over, dat als je op het damestoilet bent, een vrouwelijke medewerker van een bank zegt: wat een goed idee, komt u bij ons een krediet halen. Vrouwelijke ondernemers in ontwikkelingslanden doen heel vaak mee met allerlei microkrediet-schemes en zijn heel betrouwbaar in terugbetalen, maar het gaat om het niveau daarboven, dus om het opschalen naar een wat groter bedrijf. «The missing middle» is niet zomaar een uitspraak, die is er echt. Ik wil oog hebben voor de positie van vrouwen en ervoor zorgen dat vrouwelijk ondernemerschap gesteund wordt.
Een aantal Kamerleden vroeg of ik de 250 miljoen per jaar wil uitsmeren als er weinig vraag is. Ik heb eerder toegezegd dat ik dat binnen de kaders die ik in de nota heb geschetst zal uitwerken. Daar hoort ook bij wie het fonds gaat beheren. Ik neem daar de tijd voor. Je kunt dit maar één keer goed doen en ik voel het als een grote verantwoordelijkheid om dit fonds op een goede manier in te richten, gebruik te maken van de kennis en expertise van verschillende actoren en het niet zomaar ergens over de schutting te gooien. Laat ik ook maar iets bijbels zeggen; dit komt uit een liedje dat ik in de kerk zong: wij gaan iets nieuws beginnen. Er zijn natuurlijk allerlei juridische voetangels en klemmen en wij moeten die precies uitzoeken. Ik treed in overleg over de manier waarop de 250 miljoen per jaar in die drie jaar beschikbaar gaat komen. Stel je voor dat je die 250 miljoen in het eerste jaar dat ze ter beschikking staan meteen vastlegt, dan heb je de jaren daarna minder financieringsmogelijkheden. Je wilt daar flexibel in kunnen zijn. Nogmaals: het geld dat ter beschikking komt heeft een revolverend karakter en wordt op die manier binnen de kaders, zoals ontwikkelingsrelevantie, ingezet. Het fonds moet begin 2014 operationeel worden. De mvo-criteria gelden. Daarvan wordt een set gemaakt zodat het een beetje behapbaar is voor bedrijven, maar het moet geen lijst worden die even afgevinkt kan worden. Er is een landenlijst voorgesteld en daarin zijn keuzes gemaakt. Ik heb de lijst breed ingezet, maar ik heb suggesties van de Kamer gehoord om er andere landen aan toe te voegen. Ik ben geen voorstander van heel lange landenlijsten, maar ik kan mij voorstellen dat, als zich economische mogelijkheden voordoen, wij ons niet te zeer moeten beperken. Ik zal daarnaar kijken.
Wie praat mee om het businessplan voor het fonds op te stellen? Het bedrijfsleven en ngo's, maar ik houd de regie in handen. Het geld komt beschikbaar op mijn begroting en ik ga niet wie dan ook vragen om een plan te maken. Ik verzamel liever alle goede initiatieven en ideeën en kom dan met een doorwrocht voorstel naar de Kamer. De heer Sjoerdsma vroeg of het fonds zich niet vooral moet richten op jongeren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik waardeer het bevlogen pleidooi van de Minister. Laat ik daarin eens meegaan. Stel dat het allemaal zo mooi wordt, dat al die bedrijven in de rij staan en het een groot succes wordt. Dat is het droomscenario. Maar wat als dat niet lukt? Wij hebben tijdens de hoorzitting niet de eersten de besten gehoord. Onder anderen de directeur van de FMO heeft gezegd dat er helemaal geen vraag is, dat als er vraag is je die moet spreiden en dat er vanuit het mkb geen behoefte is om aan al die eisen te voldoen. Daarnaast zijn er nog allerlei bezuinigingen op zaken waaraan ik het geld liever zou besteden. Kortom: wat is plan-B als het geld niet wordt opgemaakt? Is de Minister dan de baas of het Ministerie van Financiën? Zijn er mogelijkheden om het budget dan anders in te vullen?
De heer Jan Vos (PvdA): Ik heb een punt van orde. Dit is de tweede keer dat de directeur van de FMO, de heer Kleiterp, gesteld zou hebben dat er geen vraag is naar het fonds. Ik wijs erop dat hij dat niet heeft gezegd. Hij heeft gezegd dat er op dit moment veertien Nederlandse bedrijven zijn die gesteund worden door de FMO, en dat er wel degelijk vraag is naar een dergelijk fonds, maar in de landen waar het om gaat. Ik vind dat een belangrijk onderscheid. De heer Van Dijk parafraseert de heer Kleiterp verkeerd.
De voorzitter: Dit is geen punt van orde omdat dat gaat over de gang van zaken hier en niet over iets waarvan u vindt dat een ander dat niet goed weergeeft. Wij gaan daar niet over discussiëren, maar luisteren verder naar de reactie van de Minister op opmerkingen van de heer Van Dijk.
Minister Ploumen: Ik dacht dat ik al een antwoord had gegeven op de vraag van de heer Van Dijk. Wellicht dat het geen antwoord is dat hij graag wil horen. Ik heb de Kamer gehoord en wij gaan dat zorgvuldig wegen, net als wat bij de hoorzitting is gezegd. Ik ga in de uitwerking bekijken wat haalbaar is. Ik zeg wel nu al dat dat geld beschikbaar is binnen het kader van het revolverende fonds en niet voor andere dingen.
De heer Sjoerdsma (D66): De kriebelige Minister verandert in een bevlogen Minister en dat is gunstig. Ik snap de kriebeligheid wel een beetje, want dit raakt een belangrijke PvdA-belofte. De Minister gaat kijken naar de haalbaarheid en ik denk dat dit door de Kamer wordt aangemoedigd. Tegelijkertijd zegt de Minister: als het tempo tegenvalt, ben ik dat geld kwijt want Financiën laat dat niet toe. Is het niet zo dat dat geld gewoon op de rekening van Financiën staat en gereserveerd is voor een intensivering op het gebied van Buitenlandse Zaken, en dat revolverende karakter er niet toe doet omdat dat geld pas terugkomt in de volgende kabinetsperiode en die terugkomst niet is ingeboekt? Even begrotingstechnisch: als wij het tempo verlagen en er blijft geld over, dan is het toch gewoon mogelijk om dat ergens anders voor in te zetten?
Minister Ploumen: Het geld staat gereserveerd binnen het kader van het fonds, inclusief het revolverende karakter daarvan. Dat is een gegeven en daarbinnen ga ik bekijken hoe het fonds vorm krijgt.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik wil niet verzanden in een welles-nietesspelletje over hoe dit moet werken, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het anders is en dat dit met de meerderheid van de Kamer zo gebogen kan worden dat het fonds gedeeltelijk voor andere middelen kan worden ingezet. Wellicht dat hierover technische informatie kan volgen, zodat de Kamer dit eventueel kan amenderen of met een motie kan bijsturen. Het is de vraag of wij daar een meerderheid voor krijgen, maar daarvoor kijken wij nadrukkelijk naar de PvdA. Wat is de Minister van plan als er veel vraag is vanuit het mkb in ontwikkelingslanden en het tempo lager moet? Laat zij dan het geld glippen naar Financiën?
Minister Ploumen: Ik zal een technische verduidelijking in de brief geven. Er moet geen misverstand bestaan. Het geld komt niet op de begroting van BHOS en er kan niet mee geschoven worden naar bevinding van wensen van de Kamer. De tweede vraag is in deze fase te veel een als-danvraag om er een goed antwoord op te geven. Ik hoor wat de Kamer zegt en wil het geld op een verantwoorde manier uitkeren in financieringen die passen binnen de doelstellingen. Ik zal in de brief wel wat over plan-B zeggen. Ook de opmerking over de jongeren van de heer Sjoerdsma neem ik mee. Het wordt geen fonds dat er alleen maar ten behoeve van jongeren is, maar ik zal ernaar kijken dat bedrijven van jongeren een plek krijgen.
De heer Van Klaveren (PVV): Begrijp ik goed dat het fonds Staatssteun geeft aan bedrijven die leningen krijgen omdat banken het te risicovol vinden?
Minister Ploumen: Als een ondernemer een plan heeft, staan hem een aantal taken te wachten. Een van de taken is dat je banken ervan moet overtuigen dat je plan haalbaar is. Zowel in Nederland als in andere landen zijn banken nogal terughoudend met het verstrekken van financieringen. De banken zeggen dat dit onder andere te maken heeft met de verscherpte regelgeving sinds 2008. Het heeft ook te maken met de risicoperceptie van banken. Ik was ooit directeur van Mama Cash en wij stonden garant voor vrouwelijke ondernemers. Dat had een hoog succespercentage. Anders gezegd: er gingen er heel weinig failliet, veel minder dan in portefeuilles van banken. Banken waren echter niet zo genegen om die vrouwelijke ondernemers krediet te geven. Waarom niet? Omdat ze niet zo bekend waren met het fenomeen. Door die onbekendheid schatten zij het risico hoger in dan op grond van het kale plan gelegitimeerd was. Zoiets zie je ook bij het ondernemen in fragiele staten. Dat vergt van de ondernemer doorzettingsvermogen, durf en kennis van de lokale markt. Ik zal in de brief hiervoor cijfers en percentages geven. Er zijn heel goede succespercentages ondanks dat banken eerder weigerden om de financiering te verstrekken. Het gaat om het inschatten van risico's en daarom is het belangrijk dat wij dit fonds bouwen op expertise van markten daar, omdat je dan een goede risico-inschatting kunt geven. De Rabobank is al een aantal malen genoemd en er zijn ook andere banken die dat doen. Wij gaan een verantwoorde afweging maken tussen additionele mogelijkheden voor goede plannen die anders niet genoeg of geen financiering krijgen en een goed risicoprofiel voor het gehele fonds.
De heer Van Klaveren (PVV): Dit is dus een staatsfonds dat inspringt waar banken het laten liggen?
Minister Ploumen: Ik zou mijn inbreng anders resumeren dan de heer Van Klaveren doet. Ik zal hem proberen te overtuigen van mijn samenvatting. Wij vinden het belangrijk om economische bedrijvigheid te stimuleren. Wij zien dat er een aantal instrumenten in de markt is en dat er een behoefte is waarop de bestaande faciliteiten niet of niet genoeg inspelen. Dat willen wij met dit fonds doen. Wij gaan dat op een verstandige manier doen en ik heb er alle vertrouwen in dat dit goed gaat. In microkredieten aan vrouwen geloofde ook niemand en die hebben terugbetalingspercentages boven de 90%. Ik spreek de heer Van Klaveren graag over een jaar of drie, wanneer wij ons beiden kunnen verheugen over een mooi slagingspercentage van het fonds dat heel veel mensen heel veel goeds heeft gebracht, zowel hier als in de zich ontwikkelende landen.
Mevrouw Mulder (CDA): Wanneer vindt de Minister het fonds een succes? Is dat als al het geld is uitgeleend of wanneer een x-percentage werkgelegenheid is gecreëerd in die landen? Hoe gaat de Minister dit meten? Ik hoor graag de criteria. Spelen de speerpunten daarbij een rol? Is de stimulering van voedselzekerheid of het klimaat van belang? Moet het flankerend beleid uit het fonds zelf komen of komt dat uit andere plekken in de begroting?
Minister Ploumen: Als flankerend beleid aan de orde is, komt dat uit andere delen van de begroting. Het fonds is revolverend en flankerend beleid bestaat vaak uit subsidies. Natuurlijk gaan wij het fonds zorgvuldig monitoren, als geheel maar op ook de specifieke financieringen. Dat zullen wij op een aantal punten doen die ik toelicht in de brief. De vraag wanneer het een succes is, zal ik ook in die brief adresseren.
Mevrouw De Caluwé (VVD): De Minister gaat uit van één set van criteria op basis van de OESO-criteria. Ik had gevraagd of de uitbreiding van deze regels met bijvoorbeeld de IFC Performance Standards bij wijze van uitzondering gebeurt, zoals is vastgelegd op pagina 32 van de nota waar staat onder welke voorwaarden additionele criteria worden toegepast.
Minister Ploumen: Als het in de nota staat, dan houdt de Minister zich daaraan.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb een punt van orde. De tijd gaat dringen en op deze manier is het niet mogelijk om een fatsoenlijke tweede termijn te houden. Kan de tweede termijn wellicht volgende week plaatsvinden?
De voorzitter: Ik stel voor dat wij ernaar streven om de eerste termijn vanavond af te maken en dat wij de tweede termijn op een ander moment plannen. Ik kan niet toezeggen dat dat volgende week al kan zijn; daarvoor moeten de agenda's van de Kamer en de Minister worden bekeken. Ik kan wel toezeggen dat wij proberen om dit volgende week voor elkaar te krijgen. Kan de commissie zich daarin vinden? Dat is het geval.
Minister Ploumen: Ik heb nog een blokje over maatschappelijke organisaties, het BIV-fonds en overige vragen. Er is veel over maatschappelijke organisaties gezegd, deels vanuit de financiële inzet op die maatschappelijke organisaties, maar ik benadruk hoe belangrijk de maatschappelijke organisaties in het gehele samenstel zijn. Zij zijn verweven in het dna van Nederland. Het poldermodel dat ons, ook recentelijk nog, veel heeft gebracht, is daar een uiting van. Maatschappelijke organisaties in Nederland staan bekend als gedegen, innovatief en zij worden door zuidelijke maatschappelijke organisaties gezien als prettige samenwerkingspartners omdat zij kennis delen en oog hebben voor de context. Organisaties in Nederland – sommige bestaan al decennia, andere zijn meer recentelijk – slaan hun vleugels uit als het gaat om financiering door Nederlandse burgers, maar ook door nieuwe financiële fondsen zoals de Bill & Melinda Gates Foundation en andere. Ik heb gemeend om de arrangementen van de Nederlandse overheid met de maatschappelijke organisaties in het kader van het MFS II in stand te laten. Het is ontzettend belangrijk om de resultaten die voorzien waren en waaraan iedereen hard werkt, te bereiken en niet halverwege af te kappen. Ik heb nagedacht over waar binnen de agenda, de nieuwe tijd en de vragen die er zijn vanuit de maatschappelijke organisaties en de rest van de wereld, de toegevoegde waarde van Nederland zit. Ik sprak daar al eerder over in het kader van vrouwenrechten. Die toegevoegde waarde zit erin dat wij organisaties hebben die goed zijn in lobby en pleitbezorging. De Kamerleden kunnen daar ongetwijfeld over meepraten, net als de Minister en de bedrijven. Die watchdogfunctie vind ik erg belangrijk. Daar is moeilijk financiering voor te krijgen, want mensen investeren makkelijker in een vaccinatieprogramma dan in een lobbycampagne die soms wel drie jaar duurt, die van Brussel naar New York naar Harare gaat en waarvan het resultaat van tevoren niet vaststaat. Dat is kortgezegd de motivatie om de watchdogfunctie zo scherp aan te zetten als prioriteit voor het maatschappelijk middenveld. Een uitgangspunt daarbij is dat maatschappelijke organisaties zich moeten kunnen voorbereiden op nieuwe financiële arrangementen. Vandaar die twee jaar tijd die gegeven wordt. Ik wil mijn steun met name op die watchdogrol inzetten en heb daarvoor aparte financiering vrijgemaakt. Zeer zeker zullen maatschappelijke organisaties betrokken worden bij het beleid en de uitvoering met betrekking tot de speerpunten en private sector development. Een voorbeeld daarvan is de ILC. Ik ben nu aan het bekijken hoe ik de partnerschappen het beste kan vormgeven. Ik hoor van de Kamer en organisaties dat men ongelukkig is met de enorme controletoren die opgebouwd is. Laten wij vaststellen dat niemand die wilde, maar dat wij er toch in terecht gekomen zijn. Het is onze opdracht om deze voor die nieuwe vormen anders in te zetten. Ik ben graag bereid om modellen die in andere landen opgang doen mee te nemen, zoals bijvoorbeeld die in Zweden, en te bekijken welke het beste past.
Mevrouw Maij noemde het legal aid fund. Het is mij ook ter oren gekomen dat er organisaties zijn die gedegen onderzoek doen en dan te maken krijgen met bedrijven die al hun juridische kracht inzetten om die bevindingen tegen te spreken of anderszins. Ik zeg toe dat ik mij in de zaak verdiep en zal spreken met verzekeringsmaatschappijen. Het gaat vaak om rechtsbijstandsverzekeringen en wat daarbinnen wel en niet gedekt wordt. Ik zal bekijken of en in welke vorm een rol is weggelegd voor de Nederlandse overheid en of dat bijvoorbeeld onderdeel van de financiering kan zijn. Ik ben wat terughoudend over een apart fonds waarbij de Nederlandse overheid moet besluiten wie wel of niet daarvan gebruik kan maken. Dat is bijna een interventie in de rechtsgang en die willen wij niet. Verzekeringsmaatschappijen hebben hier een rol in te spelen. Ik kom hier graag op terug.
De heren Voordewind en Van der Staaij vroegen naar samenwerking met faith-based organizations, met name op het gebied van hiv en aids. Organisaties als Catholics for Choice, Cordaid en ICCO spelen in de aidsbestrijding een grote en belangrijke rol. Ook door middel van het Fonds voor Seksuele Reproductieve Rechten steun ik het programma Faith in Action. Ik bezuinig daarop niet in mijn beleid en ga daarmee door.
De heer Voordewind sprak over onderuitputting. Ten opzichte van de begroting 2012 was er inderdaad voor een paar programma's sprake van onderuitputting. Dat had onder meer te maken met de langere doorlooptijden en de ontwikkeling van programma's, bijvoorbeeld ORIO. Wij verwachten dat de komende tijd de uitgaven zullen oplopen. Overigens, dat neem ik mee in de reorganisatie van het bedrijfsleveninstrumentarium, wordt ORIO geëvalueerd. De komende jaren, te beginnen met de begroting voor 2013, zie ik geen onderuitputting aankomen. Dat heeft te maken met de komende bezuinigingen.
Mevrouw Mulder sprak over de betrokkenheid van burgers. Die is natuurlijk ontzettend belangrijk. Dat gaat van € 10 doneren voor een vaccinatieprogramma in Malawi, iets wat wij allemaal wel eens doen als wij het kunnen missen, tot proberen te achterhalen waar het T-shirt gemaakt wordt of je laten horen wanneer je vindt dat wat in Bangladesh is gebeurd niet kan. De heer Van der Staaij vroeg of er niet één loket is waar men terecht kan. Dat is er. Er is het MyWorld-platform en een brancheorganisatie waar lessen geleerd worden en het wiel niet elke keer opnieuw hoeft te worden uitgevonden. De heer Van der Staaij vroeg of het niet beter gecoördineerd kan worden. Iedereen vindt coördinatie belangrijk, maar niemand wil gecoördineerd worden. De kleinschalige initiatieven komen vaak voort uit heel persoonlijke en betrokken contacten die mensen hebben, soms via de kerk. Ik ga niet de illusie oproepen dat wie dan ook dit kan coördineren. Het zijn kleinschalige initiatieven vanuit persoonlijke betrokkenheid en die moeten niet door en door georganiseerd worden zodat de liefdevolheid wordt weggecijferd. Mensen doen dit voor een deel om iets goeds te doen voor anderen, maar ook omdat het fijn is om iets met elkaar te doen. De oproep zou kunnen zijn: zoek zo veel mogelijk medestanders en doe niet allemaal apart een programmaatje.
Ik kan vrij kort zijn over het BIV, want daar heb ik de Kamer eerder een brief over toegezegd waarin het 3D-karakter van het fonds aan de orde komt. Er waren enige zorgen over. Ik kan de Kamer geruststellen omdat 3D door het gehele kabinet, gesteund door de Kamer, als een van de bijzondere interventies van Nederland wordt gezien. Voor de zomer kom ik met een brief waarin alles uitgewerkt is, van criteria tot de regeling van de governance. Ik overleg natuurlijk met de Ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken.
Mevrouw De Caluwé vraagt naar de tripartiete samenwerking en of de transitiegedachte van hulp naar handel vorm krijgt in de plannen. Ja, er zijn strategische meerjarenplannen. Wij gaan die niet helemaal opnieuw maken, maar wij gaan wel per partnerland bekijken hoe wij die moeten aanpassen aan de agenda. Daar hoort een bepaalde transitiemodaliteit bij. Wij moeten de maakbaarheid van zaken niet overschatten, maar het is wel goed om na te denken over wat het transitiescenario kan zijn als de ontwikkeling zo verloopt als die zich de afgelopen jaren heeft gemanifesteerd. Tripartiet vind ik heel belangrijk. Wij zijn onder andere met Brazilië in gesprek. Ik heb tijdens mijn reis naar China gesproken met mijn collega-Minister van Handel, die het beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking coördineert, en heb met hem afgesproken dat wij gaan bekijken of trilaterale samenwerking tussen China, Nederland en een zich ontwikkelend land mogelijk is. Hij zei daarbij: alleen op voorwaarde dat het land dat ook zelf wil. Dat zegt dan weer iets over zijn beeld van de manier waarop wij ontwikkelingssamenwerking aanvliegen. Die dialoog is gestart en ik kom daar later ongetwijfeld nog op terug.
Ik ben nu gekomen bij wat ik oneerbiedig het verzamelblok noem. Mevrouw Mulder stelde een vraag over Denemarken en onze inzet voor het promoten van de Bv Nederland. Er zitten niet zo veel verschillen in de intensiteit en de keuzes van de landen. Denemarken heeft op een aantal onderdelen betaalde dienstverlening ingevoerd, andere landen doen dat ook. Wij hebben dat vorig jaar ingevoerd voor de dienstverlening met betrekking tot zakenpartnerscans. Ik ga die dit jaar evalueren en bekijken of het nuttig en verstandig is om zoiets voor andere producten ook in te zetten. Mevrouw Mulder vroeg ook naar business parks. Dat idee is de afgelopen maanden op een paar manieren ter sprake gekomen. Wij kennen die constructies niet, maar er zijn wel een aantal sectorale initiatieven in het kader van het programma Partners in International Business. De maritieme industrie heeft bijvoorbeeld een Holland Marine House in Brazilië en China en een fijnmazig netwerk van Netherlands Business Support Offices. Ik heb er onlangs een geopend in Chengdu, waar het Nederlandse mkb betrokken wordt bij het zakendoen in nabije en opkomende markten. Ik zal het idee onder de loep nemen en bekijken of dit nuttig kan zijn.
De VVD vroeg naar economische diplomatie en hoe die een plek krijgt in de toekomst van het postennetwerk. Ik verwijs naar de brief die mijn collega-Minister Timmermans voor de zomer naar de Kamer zal sturen. Ik neem aan dat naar aanleiding daarvan dit onderwerp nog met de Kamer besproken wordt.
Mevrouw Maij vroeg of Somalië toegevoegd kan worden aan de landenlijst. Met enige regelmaat zullen wij die landenlijst bezien. Wij hebben vijftien partnerlanden. Mocht een land van een hulp- naar een meer hybride relatie gaan, dan valt er een plekje vrij. Ik stel mij voor dat Somalië dan een van de landen is waarnaar wij kijken. Het land is opgenomen in de regionale benadering omdat het zo'n belangrijk land is. Als het daar niet goed gaat, heeft dit een destabiliserend effect. Als het zover komt, wil ik rustig beginnen met één thema en in samenhang met de Europese Unie bouwen aan de interventies.
De heer Van Dijk vroeg naar het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) en het Tropenmuseum. Ik onderzoek met betrokkenen wat de beste manier en termijn is om de ODA-bijdrage aan de transitie van het KIT te beëindigen. Dat is onder het vorige kabinet in gang gezet. Daarbij weeg ik het belang van het Tropenmuseum natuurlijk mee, maar ik vind ten principale dat het structureel financieren van een museum in Nederland geen taak is die past binnen de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De inzet van de betrokkenen is het proberen om op afzienbare termijn tot een afronding te komen.
De heer Voordewind stelde een vraag over Zimbabwe en social protection. Hij heeft er zijn waardering voor uitgesproken dat wij dit meenemen in ons beleid. Ik zie helaas geen mogelijkheid om dat programma in Zimbabwe voort te zetten. Ik zal bekijken of andere donoren dat kunnen overnemen. De berichten daarover zijn tot nu toe niet positief. Misschien is dit wel een eerder onderdeel van het beleid waar wij met pijn in het hart afstand van moeten doen.
De heer Leegte (VVD): Ik ben keurig bediend met de constatering dat er geen nieuw geld naar Bangladesh gaat en dat de Nederlandse regering dat net zo min een oplossing vindt als de bedrijven daar. Er staat nog een vraag open over Noord-Afrika en wat de visie van de Minister daarop is. Kan zij een brief sturen over Noord-Afrika die wij wellicht in de commissie kunnen bespreken in combinatie met een set van brieven over handelsrelaties en dergelijke?
Minister Ploumen: Ik heb onlangs een brief gestuurd aan de Kamer met een update over de stand van zaken van de onderhandelingen tussen de EU en andere landen en regionale samenwerkingsverbanden, en heb daar Noord-Afrika in meegenomen.
Mevrouw Mulder (CDA): Ik heb de Minister gevraagd of multilaterale fondsen iets kunnen krimpen ten gunste van het maatschappelijk middenveld. Ik heb daar nog geen antwoord op gehoord.
Minister Ploumen: Ik wil niet onwillig zijn, maar mevrouw Mulder kan zich voorstellen dat ik dat allemaal heb meegenomen in de afwegingen die geleid hebben tot de voorliggende begroting. Het is belangrijk om aan de multilaterale instellingen die het goed doen een bijdrage te blijven leveren. Dat gaat in de meeste gevallen zeker niet op het niveau van de afgelopen jaren, ook daar wordt op bezuinigd. Vanochtend stond in de krant dat ik de bijdrage aan UNIDO beëindig, maar de samenwerking blijft in stand. Op voorhand zie ik geen mogelijkheden.
De heer Jasper van Dijk (SP): De Minister zegt dat het Tropenmuseum niet bij haar Ministerie hoort. Dat is een opvatting. Ik heb met de heer Monasch van de PvdA Kamervragen gesteld en wacht het antwoord daarop af. Wij hebben die vragen gesteld aan de Minister en aan Minister Bussemaker van Onderwijs en Cultuur, de Minister van musea. Wil de Minister in een uiterste inspanning bekijken of er wellicht vanuit OCW een redding van het Tropenmuseum mogelijk is? Het gaat ten onder als wij niets doen.
Minister Ploumen: Ik zal de schriftelijke vragen van de heer Van Dijk ook netjes schriftelijk beantwoorden.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat had ik dus nooit moeten zeggen.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik heb zeven vragen gesteld en op anderhalve vraag antwoord gekregen. Ik zal niet flauw zijn en niet alles opnieuw vragen. Wel krijg ik graag op één vraag antwoord. In de periode 2000–2011 hebben veel landen algemene begrotingssteun ontvangen en veel van die landen voldeden niet aan de voorwaarden van goed bestuur, democratische controle, onafhankelijke rechtspraak, corruptiebestrijding et cetera. Is de Minister het met de PVV eens dat die gelden gewoon terug moeten komen?
Minister Ploumen: De Kamer heeft door middel van de motie-Mulder afgelopen december aangegeven dat zij geen heil meer ziet in algemene begrotingssteun. Er wordt dus ook geen algemene begrotingssteun meer verstrekt. Ik heb een brief aan de Kamer gestuurd met daarin mijn visie op vormen van begrotingssteun. Die gaat gepaard met scherpe monitoring op effectiviteit. Die inzet heb ik niet alleen voor het bilaterale beleid, maar ook voor het beleid in de Europese Unie. Als wij kijken naar de afname van extreme armoede, de toename van kinderen die onderwijs genieten – soms is dat kwalitatief nog niet aan de maat maar er is vooruitgang geboekt – en naar de toegang tot water, dan zijn delen van die agenda tot stand gebracht door middel van begrotingssteun, ook in fragiele staten. Ik ben blij dat wij daar ons steentje aan hebben kunnen bijdragen.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik hoor de Minister, maar ik hoop dat zij mij ook gehoord heeft. Mijn vraag was: als dat niet gebeurd is en er niet aan de voorwaarden is voldaan, deelt de Minister dan onze visie dat die gelden terug moeten komen naar Nederland? Er is niet voldaan aan de voorwaarden.
Minister Ploumen: Wij gaan het instrument begrotingssteun op een nieuwe leest schoeien. Ik zal het scherper zeggen: met de begrotingssteun is een aantal resultaten geboekt die zeer ontwikkelingsrelevant zijn. De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) heeft daar gematigd positief over geoordeeld. Dat oordeel is gebaseerd op eigen onderzoek van de IOB, maar ook op andere bronnen. Ook een referentiegroep heeft zich daarmee bezig gehouden. Ik ga niet mee met de conclusie van de heer Van Klaveren en ook niet met de acties die hij aan die conclusie wil verbinden.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik vroeg naar de wijze waarop het maatschappelijk middenveld in de speerpunten en privatesectorontwikkeling kan meedingen. De Minister gaf aan dat pso voor 38% voor bedrijven is en dat bijvoorbeeld het NIMD en Transparency International ngo's zijn die binnen het speerpunt veiligheid worden ondersteund. Hoe zit het in de andere speerpunten?
Minister Ploumen: Bij de andere speerpunten is het eigenlijk een beetje hetzelfde. Als maatschappelijke organisaties bijdragen aan de doelstellingen van de speerpunten en kunnen participeren in een publiek-privaat partnerschap of meedoen aan een tender, zeg ik daar op voorhand geen nee tegen. Wij zien wat daarvan de toegevoegde waarde is.
Mevrouw Maij (PvdA): Kan de Minister ons op niet al te lange termijn inzicht geven in welke actor in 2013 aan welk kanaal is toegewezen, zodat wij dit wat scherper krijgen?
Minister Ploumen: Er zitten in de speerpunten al bijdragen van maatschappelijke organisaties. Die variëren in intensiteit en financieringsomvang. Ik aarzel om dit toe te zeggen omdat het technisch een hele exercitie is. Terugkijken is altijd makkelijker dan vooruitkijken en wij zijn pas halverwege het jaar. Ik bekijk hoe ik tegemoet kan komen aan de vraag hoe ik inzicht kan geven in op welke wijze en met welk type door maatschappelijke organisaties bijgedragen wordt aan de doelstellingen in de speerpunten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik kwam voor 2012 aan 52 miljoen aan onderuitputting. De Minister verwacht voor 2013 geen onderuitputting. Kan de Minister in de tweede termijn een stand van zaken geven van de manier waarop van de financiering gebruik is gemaakt en hoeveel geld over is?
Minister Ploumen: U vraagt halverwege dit jaar wat de stand van zaken is wat betreft toezeggingen en betalingen. Ik zou pijn in mijn buik krijgen als halverwege het jaar alles al dichtgecommitteerd is. Als er nog geld beschikbaar is, moet dit niet automatisch tot de conclusie leiden dat er «dus» onderbesteding is. Ik kijk een beetje moeilijk, maar zal bekijken of er een stand-van-zakenbrief gestuurd kan worden waarin ik substantieer waarom ik ervan overtuigd ben dat er in 2013 geen onderuitputting zal zijn.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik heb de Minister gevraagd of zij vast kan leggen dat er automatisch een korting komt op de ontwikkelingsgelden wanneer landen niet meewerken aan het terugnemen van uitgeprocedeerde asielzoekers.
Minister Ploumen: Ik wil graag nog even terugkomen op de vraag van de heer Voordewind. Ik heb eerder de toezegging gedaan dat er per speerpunt een resultaatfiche komt. Het ligt in de rede om daaraan de financiële stand van zaken toe te voegen, zodat wij een document hebben dat al die dingen dekt.
Op de vraag van mevrouw De Caluwé heb ik wel degelijk antwoord gegeven. Ik heb verwezen naar wat hierover staat op pagina 32 van de nota. Wat in de nota staat, is beleid.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Mag ik vragen wanneer deze resultaatfichebrief komt?
Minister Ploumen: Na de zomer, maar voor de begrotingsbehandeling en op een moment dat u daar serieus naar kunt kijken. Dus niet een dag van tevoren.
De voorzitter: Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van de eerste termijn. Met betrekking tot de planning van de tweede termijn heeft de Minister haar agenda bekeken en gezien dat het lastig wordt om volgende week of daarna een afspraak met de Kamer te maken. Wij zouden de tweede termijn nu kunnen doen, maar ook schriftelijk kunnen afhandelen. Ik constateer dat de commissie voor dat laatste niets voelt.
De heer Leegte (VVD): Ik stel voor om de tweede termijn niet nu te houden. Misschien dat wij nog eens creatief naar de agenda kunnen kijken. Deze nota is belangrijk en heeft implicaties voor het beleid voor handel, hulp en mvo. Misschien kunnen wij wel een gaatje vinden in de agenda voor volgende week of snel daarna, maximaal binnen twee weken.
De voorzitter: Ik constateer dat de commissie het hiermee eens is. Wij sluiten de eerste termijn nu af en plannen de tweede termijn in. Ik dank de leden voor hun inbreng in de eerste termijn, de Minister voor haar beantwoording en de aanwezigen voor hun aandacht, geduld en uithoudingsvermogen. Ik schors deze vergadering.
Sluiting 21.15 uur.
Volledige agenda
1. Beleidsnota Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen
Kamerstuk 33 625, nr. 1 – brief regering d.d. 5 april 2013
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
2. Beantwoording vragen commissie over de beleidsnota Wat de wereld verdient: een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen
Kamerstuk 33 625, nr. 5 – brief regering d.d. 16 mei 2013
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
3. Nadere informatie over de verschillen tussen algemene en sectorale begrotingssteun en stabiliteitssteun
Kamerstuk 31 271, nr.11 – brief regering d.d. 24 mei 2013
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
4. Reactie op een tweetal adviezen van de AIV Ongelijke werelden: Armoede, groei, ongelijkheid en de rol van internationale samenwerking (nr. 80) en Wisselwerking tussen actoren in internationale samenwerking: Naar flexibiliteit en vertrouwen (nr. 82)
Kamerstuk 33 625, nr. 2 – brief regering d.d. 22 april 2013
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
5. AIV-advies Wisselwerking tussen actoren in internationale samenwerking
Kamerstuk 33 400 V, nr. 125 – Brief regering d.d. 4 april 2013
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
6. Reactie op verzoek commissie inzake de kabinetsvisie op de post-MDG-ontwikkelingsagenda
Kamerstuk 32 605,nr. 124 – brief regering d.d. 16 april 2013
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
7. De Nederlandse inzet in de post-2015 ontwikkelingsagenda
Kamerstuk 32 605, nr. 120 – brief regering d.d. 22 januari 2013
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
8. Verslag van een bezoek aan Zuid-Sudan en Ethiopië, twee partnerlanden op het gebied van ontwikkelingssamenwerking
Kamerstuk 22 831, nr. 85 – brief regering d.d. 25 maart 2013
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
9. Reactie op het position paper 2012 van de Netherlands-African Business Council (NABC)
Kamerstuk 29 237, nr. 145 – brief regering d.d. 17 december 2012
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
10. Voortgang uitfasering bilaterale ontwikkelingssamenwerking-programma’s
Kamerstuk 32 605, nr. 115 – brief regering d.d. 2 november 2012
Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
11. Voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking
Kamerstuk 32 605, nr. 114 – brief regering d.d. 2 november 2012
Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
12. Verslag van het bezoek aan Vietnam door de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van dinsdag 9 tot en met donderdag 11 oktober
Kamerstuk 33 400 V, nr. 7 – brief regering d.d. 31 oktober 2012
Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33625-34.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.