32 733 Beleidsbrief Defensie

Nr. 107 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 1 februari 2013

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Defensie over de brief van 23 november 2012 inzake het eindoordeel over het businessplan KMS 2020 (Kamerstuk 32 733, nr. 95).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 januari 2013. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ten Broeke

De adjunct-griffier van de commissie, Dekker

Inleiding

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen van de vaste commissie voor Defensie over mijn brief van 23 november 2012 inzake het eindoordeel over het businessplan KMS 2020 (Kamerstuk 32 733, nr. 95). Deze vragen zijn ingezonden op 19 december 2012.

Na het versturen van de brief heb ik op 10 januari jl. een onderhoud gehad met de commissaris van de Koningin van de provincie Limburg, de heer Bovens, en met burgemeester Heijmans en wethouder Kirkels van de gemeente Weert. De heren presenteerden een aanvulling op het businessplan. Hun pleidooi onderstreepte op een aanstekelijke manier het draagvlak dat Defensie ervaart voor de aanwezigheid van de KMS in Weert. Ik moet dan ook met spijt constateren dat deze aanvulling mij geen reden geeft om af te zien van mijn besluit. Voor meer informatie over de aanvulling en mijn beoordeling daarvan verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 9 t/m 13.

Vragen en antwoorden

1

U hanteert bij de verhuizing van de KMS van Weert naar Ermelo een voordeel in de exploitatiekosten van 4,2 miljoen. Is in deze vergelijking rekening gehouden met een gerenoveerde Van Hornekazerne, of bent u uitgegaan van de exploitatiekosten van de niet-gerenoveerde Van Hornekazerne?

Het jaarlijkse exploitatievoordeel van € 4,2 miljoen ten gevolge van de verhuizing van de Koninklijke Militaire School (KMS) naar Ermelo en de sluiting van de Van Hornekazerne is u gemeld in de brief van 27 oktober 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 47). Dit betrof het oorspronkelijke plan van Defensie, waarin geen rekening is gehouden met een renovatie.

2

Welke onzekerheden bestaan er ten aanzien van de 5 miljoen beoogde exploitatiewinst door de schuif van Weert naar Ermelo? In welke mate is er sprake van «theoretische» exploitatiewinst en in welke mate gaat het om feitelijke kosten waarvan zeker is dat die voorkomen kunnen worden?

25

Kunt u een uitgebreidere financiële onderbouwing geven hoe de afweging van dit besluit bijdraagt aan het behalen van de beoogde bezuiniging?

De besparing op de exploitatielasten van € 5 miljoen bestaat uit € 4,2 miljoen voor de Van Hornekazerne en € 0,8 miljoen voor Magazijn Complex Weert. Het besluit om het Magazijn Complex Weert te verlaten was al genomen voordat de verplaatsing van de KMS aan de orde kwam.

De besparing van € 4,2 miljoen betreft de aan huisvesting gerelateerde kosten en berust op kengetallen, die zijn ontleend aan onderzoek dat is gedaan voorafgaand aan de herbelegging. De € 4,2 miljoen is opgebouwd uit:

  • gebruiksvergoeding voor onderhoud en beheer: € 1,6 miljoen;

  • kosten bewaking: € 1,3 miljoen;

  • energielasten: € 0,5 miljoen;

  • gebruikslasten waaronder diverse facilitaire kosten (schoonmaak, afvalstoffen, inrichting): € 0,8 miljoen.

Bovenstaande lasten vervallen allemaal bij het verlaten van Weert. Genoemde exploitatielasten zijn exclusief kosten van ICT, catering en facilitair personeel. Besparingen in deze categorieën komen nog bovenop de besparing op huisvesting.

3

Klopt het bedrag van 13 miljoen euro dat vrijvalt aan investeringen bij de verplaatsing van de KMS naar Ermelo? Welke besparingen kunnen op de exploitatiekosten van de Van Hornekazerne gerealiseerd worden als dit bedrag geïnvesteerd worden in renovatie en energiebesparende maatregelen?

15

Welke extra energiebesparende maatregelen zijn er met extra investeringen mogelijk bij de Van Hornekazerne? Is het mogelijk om de Van Hornekazerne energieneutraal te maken? Zo ja, hoeveel kost dit?

Het totale project «Schuifplan Ermelo» bestaat uit oude, vervallen, gewijzigde en nieuwe behoeften. Dit geldt voor de objecten in Weert, Ermelo en Wezep. De projecten die in Weert komen te vervallen leveren een vrijval op van € 21,3 miljoen. Daartegenover staat € 10,2 miljoen aan benodigde investeringen in Ermelo. Dit bedrag valt uiteen in investeringen wegens de verplaatsing van de KMS: € 4,6 miljoen voor het lesgebouw en € 5,6 miljoen voor aanpassingen aan diverse gebouwen.

De genoemde € 13 miljoen is een bedrag uit de eerste versie van het businessplan van de gemeente Weert en de provincie Limburg. Maar Defensie gaat uit van een grotere vrijval.

Voor de Van Hornekazerne is een Energie Prestatie Advies opgesteld. Op grond daarvan waren in de plannen energiebesparende maatregelen ter waarde van € 0,5 miljoen opgenomen. Bij een maximale terugverdientijd van zes jaar zou de jaarlijkse besparing dan uitkomen op € 80.000. Maar de planning voor deze maatregelen is stilgezet wegens de voorgenomen verhuizing naar Ermelo. De vraag omtrent het energieneutraal maken is op basis van de beschikbare informatie niet te beantwoorden, daarvoor zou een uitgebreide en langdurige analyse nodig zijn.

4

Is het mogelijk om het Instituut Defensie Geneeskundige Opleidingen (IDGO) op de Generaal Spoorkazerne onder te brengen, samen met de KMS? Welke extra investeringen zijn daarvoor nodig? Leidt het onderbrengen van het IDGO en de KMS tot hogere exploitatiekosten op Ermelo?

Om het Instituut Defensie Geneeskundige Opleidingen onder te brengen op de Generaal Spoorkazerne is een investering nodig van € 42,2 miljoen, waarvan al € 22,4 miljoen is opgenomen in het Defensie Investeringsplan voor reeds geplande nieuwbouw op de Korporaal Van Oudheusdenkazerne. De besparing op de exploitatie als gevolg van het afstoten van de Korporaal Van Oudheusdenkazerne bedraagt € 2,8 miljoen. Door de toename van het defensievastgoed in Ermelo stijgt de gebruiksvergoeding en nemen de exploitatielasten daar toe met € 0,6 miljoen. De netto besparing op de exploitatie bedraagt dus € 2,2 miljoen structureel.

5

Hoe beoordeelt u de bevinding van de Algemene Rekenkamer dat het ministerie van Defensie zich «rijk rekent» met besparingen op vastgoed? In hoeverre geldt dit ook ten aanzien van de beoogde verplaatsing van de KMS naar Ermelo?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn reactie op het onderzoek van de Algemene Rekenkamer, die integraal te vinden is op www.rekenkamer.nl:

Ten tijde van de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis van 8 april 2011 was nog niet bekend hoeveel vastgoed zou worden afgestoten en welke locaties dat zou raken. Ook kon toen nog geen tijdschema voor de afstoting worden opgesteld. Dat is met de plannen voor fase 1 en fase 2a van de herbelegging inmiddels wel gebeurd. Daarbij kunnen zich ook onvoorziene omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld als reorganisaties meer tijd kosten dan voorzien of als de uitvoering van afstotingsmaatregelen wordt aangehouden, zoals het geval was bij de Koninklijke Militaire School (KMS) in Weert.»

Voor de besparing bij de beoogde verplaatsing van de KMS naar Ermelo, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.

6

Welke risico's zijn er bij de beoogde verplaatsing van de KMS van Weert naar Ermelo? Kunt u deze voor de Kamer in kaart brengen?

De belangrijkste risico’s voor een project zoals de verplaatsing van de KMS zijn vertraging bij de ontwikkeling en bouw van nieuwe infrastructuur en, soms als gevolg daarvan, kostenverhoging. Deze risico’s worden voor dit project niet als hoog aangemerkt.

In dit specifieke geval staat door de vertraging in de besluitvorming over de verplaatsing het tijdschema voor de bouw van het lesgebouw onder druk. De oorspronkelijke planning (verhuizen midden 2014) kan met een vertraging van één maand worden gehaald indien na het algemeen overleg van 6 februari de aanbesteding kan doorgaan. Verdere vertraging zou inhouden dat de geplande besparing op de exploitatie later wordt bereikt. Als daarmee ook de reorganisatie van de KMS en de integratie met het Opleidingscentrum Initiële Opleidingen vertragen, zal ook de doelmatigheidswinst van ongeveer 100 vte’n later worden behaald.

7

Kunt u toelichten hoe het valt te rijmen dat Defensie aan de ene kant een nieuwe marinierskazerne wilt bouwen in Zeeland die duurder is dan renovatie in Doorn, terwijl aan de andere kant locaties die goed functioneren en geworteld zijn in de lokale samenleving worden gesloten wegens de noodzaak om (structurele) bezuinigingen te verwezenlijken op vastgoed?

8

Waarom bent u van plan om voor mogelijk 200 miljoen te investeren in een nieuwe marinierskazerne in Zeeland, mede omdat er in Zeeland geen defensielocaties zijn, en bezuinigt u tegelijkertijd de laatste kazerne uit Limburg weg? Waarom gelden de argumenten van regionale spreiding, lokale economie en werkgelegenheid kennelijk niet voor Limburg?

In de brief over de behoeftestelling voor de Marinierskazerne Zeeland van 31 augustus 2012 (Kamerstuk 33 358, nr. 1) en in eerdere brieven over de marinierskazerne is uitgelegd waarom de Van Braam Houckgeestkazerne een kostbare renovatie behoeft en waarom Defensie heeft besloten de hiertoe benodigde investering aan te wenden voor de bouw van een geheel nieuwe kazerne. In deze brieven is ook het besluitvormingsproces beschreven dat uiteindelijk tot de keuze voor de Buitenhaven bij Vlissingen heeft geleid.

De brief van 27 oktober 2011, met aanvullende informatie over het Herbeleggingsplan Vastgoed Defensie (Kamerstuk 32 733, nr. 47), bevat een uitvoerige verantwoording van de uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan de keuzes die in het Herbeleggingsplan zijn gemaakt. Sommige van deze uitgangspunten staan haaks op elkaar, bijvoorbeeld enerzijds regionale spreiding van eenheden omwille van samenwerking met regionale veiligheidsorganisaties en vanwege aantrekkingskracht op de arbeidsmarkt en anderzijds concentratie van eenheden om redenen van doelmatigheid. De besluiten in het Herbeleggingsplan zijn dan ook het resultaat van afwegingen, die van geval tot geval verschillend kunnen uitvallen.

Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg op 28 november jl. over de sluiting van complex Eygelshoven, ontvangt de Kamer voor het algemeen overleg van 6 februari a.s. over het vastgoed een overzicht van de defensiewerkgelegenheid in de provincie Limburg.

9

Kunt u toelichten welke contacten er sinds het algemeen overleg Vastgoed Defensie d.d. 26 juni 2012 schriftelijk en in persoon zijn geweest tussen Defensie en de regio?

10

Zijn er in de maand november en december nog nadere gesprekken gevoerd met afgevaardigden van de provincie Limburg en de gemeente Weert over de sluiting van de kazerne? Zo ja, welke conclusies zijn hieruit getrokken?

11

Heeft de regio een gesprek gehad met Defensie naar aanleiding van het herziene businessplan, waarin zij het plan konden toelichten?

12

Heeft u gesproken met de regio over het bijgewerkte businessplan?

13

Is er een gedachtewisseling geweest over de kritiekpunten van Defensie op het (herziene) businessplan voordat het eindoordeel bekend gemaakt is?

Op 12 oktober 2012 is ambtelijk overleg gevoerd, op 29 oktober heeft mijn ambtsvoorganger gesproken met gouverneur Bovens, burgemeester Heijmans en wethouder Kirkels. In deze gesprekken heeft de regio eerst op ambtelijk en vervolgens op politiek-bestuurlijk niveau het businessplan versie 2.0 toegelicht. In beide gesprekken heeft Defensie daarop gereageerd.

Voorts is er enkele malen op ambtelijk niveau telefonisch contact geweest. Voor mijn brief van 23 november 2012 heb ik in een telefoongesprek burgemeester Heijmans ingelicht over mijn eindoordeel over het businessplan. We hebben toen afgesproken elkaar in januari te ontmoeten.

Op 10 januari jl. heb ik een gesprek gehad met gouverneur Bovens, burgemeester Heijmans en wethouder Kirkels. Tijdens dit gesprek presenteerden zij een aanvulling op het eerder aangeboden businessplan. Deze aanvulling behelst een «revolving fonds» waarmee de provincie Limburg en de gemeente Weert Defensie de garantie geven dat met ingang van 2015 Defensie de volledige besparing verwezenlijkt die de verplaatsing van de Koninklijke Militaire School (KMS) naar Ermelo had moeten opleveren. De voorwaarde die de provincie en de gemeente hierbij stellen, is dat Defensie integraal uitvoering geeft aan het businessplan. In dat geval zouden de besparingen als gevolg van de uitvoering van het businessplan de plaats moeten innemen van de provinciale en de gemeentelijke financiële bijdragen.

De heren Bovens, Heijmans en Kirkels hebben hun plan naar voren gebracht. Hun pleidooi onderstreepte het draagvlak dat Defensie ervaart voor de aanwezigheid van de KMS in Weert. Ik moet echter constateren dat deze aanvulling mij geen reden geeft af te zien van mijn besluit de KMS te verplaatsen naar Ermelo en de Van Hornekazerne af te stoten. De kern van mijn bezwaar is dat de provincie en de gemeente van Defensie blijven vragen om te doen wat het ministerie in reactie op de eerdere versies van het businessplan herhaaldelijk heeft afgewezen. De opleidingsconcentratie die Weert voorstaat, in het bijzonder de algehele samenvoeging van de onderofficiersopleidingen en een drastische vermindering van het aantal VeVa-opleidingen op de Regionale Opleidingscentra, is voor Defensie niet wenselijk. Daarnaast heeft het niet doorgaan van de concentratie van eenheden in Ermelo ook daar negatieve gevolgen voor het behalen van de bezuinigingen (zie ook het antwoord op vraag 28). Voor de inhoudelijke argumentatie verwijs ik naar mijn brief van 23 november 2012 en de antwoorden op de overige vragen in deze brief. Ik heb de Commissaris van de Koningin en de burgemeester telefonisch op de hoogte gesteld van mijn besluit.

14

In hoeverre deelt u de mening dat het businessplan wel degelijk voldoet aan de belangrijkste doelstelling, namelijk een op termijn te bereiken structurele, dus jaarlijkse, besparing van 4,6 miljoen euro en zodoende bijdraagt aan het op orde brengen van de financiële huishouding?

Zoals ik in mijn brief van 23 november 2012 heb uiteengezet, zijn de bezuinigingen in het businessplan vooral het resultaat van voorstellen die Defensie herhaaldelijk heeft afgewezen.

15

Welke extra energiebesparende maatregelen zijn er met extra investeringen mogelijk bij de Van Hornekazerne? Is het mogelijk om de Van Hornekazerne energieneutraal te maken? Zo ja, hoeveel kost dit?

Zie het antwoord op vraag 3.

16

Waarom bent u uitsluitend bereid de in de business case voorziene energiebesparing toe te rekenen als besparingsmaatregel, en laat u alle andere mogelijke toekomstige extra besparingen in uw overweging achterwege?

Zoals al opgemerkt stemt Defensie niet in met de hoofdlijnen van het businessplan versie 2.0, te weten de samenvoeging van de onderofficiersopleidingen van de krijgsmacht en een halvering van het aantal Regionale Opleidingscentra (ROC’s) die de opleiding Veiligheid en Vakmanschap verzorgen. Defensie kan wel instemmen met de voorgestelde investering in energiebesparende maatregelen, waarmee overeenkomstig het gestelde in de motie van het lid Knops c.s. «concrete, te valideren bedragen» worden gekoppeld aan plannen voor verduurzaming.

17

Kunt u nader ingaan op de bevindingen van het rapport «Onderzoek Opleidingen Defensie» van juli 2008, over de verpaarsing van de onderofficiersopleiding? Acht u de besparingen, zoals aangevoerd in de business case door Limburg/Weert, van 2 miljoen euro (40 fte) reëel?

Het rapport «Onderzoek Opleidingen Defensie» en de brief waarmee de staatssecretaris dit rapport aanbood aan de Kamer (Kamerstuk 31 700 X, nr. 24) bevatten geen aanbeveling tot een algemene «verpaarsing» van de onderofficiersopleiding. Het rapport kiest als algemene lijn «decentrale uitvoering en centrale aansturing».

Het rapport beveelt wel aan de School voor Leidinggeven en Opleidingskunde, die deel uitmaakt van de KMS, samen te voegen in een nieuwe school met de relevante opleidingen van de School voor Maritieme Vorming, Bedrijfsvoering en Opleidingskunde en van het Didactiek, Militair Leiderschap en Opleidingen Squadron. De projectgroep beveelt aan «de nieuw op te richten school onder te brengen in het centrum van het land, bij voorkeur op de Bernhardkazerne in Amersfoort».

Inmiddels wordt het onderwijsveld als gevolg van de bezuinigingen heringericht. Deze herinrichting behelst onder meer de inrichting van twee paarse kenniscentra, te weten het expertisecentrum opleidingskunde Defensie (ECOD) en het expertisecentrum leidinggeven Defensie (ECLD). Het ECOD wordt in single service management ondergebracht bij het Land Warfare Centre van het CLAS en de ECLD komt onder aansturing van de NLDA te vallen. Dit levert Defensie een structurele bezuiniging op van 22 vte’n.

18

In hoeverre deelt u de mening dat de onderofficiersopleidingen van de verschillende krijgsmachtsdelen voor het grootste deel inhoudelijk overeenkomen?

19

In hoeverre deelt u de mening dat integratie van de onderofficiersopleidingen van de verschillende krijgsmachtsdelen wel degelijk tot een succes kan leiden, zoals België laat zien met hun Koninklijke School voor Onderofficieren in St. Truiden?

In de brief waarmee het rapport «Onderzoek Opleidingen Defensie» aan de Kamer is aangeboden, is uitgelegd waarom Defensie ervoor kiest de uitvoering van de opleidingen bij de operationele commando’s te laten:

«Zij kunnen de opleidingen daardoor laten aansluiten op hun specifieke operationele taken. Bovendien komen nieuwe militairen direct in een omgeving terecht die aansluit bij het defensieonderdeel waarvoor zij hebben gesolliciteerd. Niet voor niets wordt gesproken over de «vier sterke merken».»

Hoewel de onderofficiersopleidingen voor een deel dezelfde lesstof aanbieden, zijn er ook kenmerkende verschillen: veel onderofficieren van het Commando Luchtstrijdkrachten gaan als technicus/monteur aan het werk, terwijl de collega’s van het Commando Landstrijdkrachten vooral leiding aan eenheden moeten kunnen geven. De onderofficiersopleiding van de Koninklijke Marechaussee is gedeeltelijk gericht op het aanleren van politietaken en de onderofficiersopleiding van het Commando Zeestrijdkrachten is gericht op het werken aan boord van een schip.

20

Ziet u net als Limburg en Weert ook mogelijkheden tot Europese samenwerking op het gebied van onderofficiersopleidingen? Heeft u deze ten aanzien van de KMS in Weert onderzocht en zo ja, wat waren uw bevindingen?

Het businessplan versie 2.0 voorziet in 2020 een KMS waar de onderofficiersopleidingen van de krijgsmacht zijn geïntegreerd en spreekt in dat verband van «een uitstekende uitgangspositie voor samenwerking met België», namelijk met de Koninklijke School voor Onderofficieren in St. Truiden. Ik heb echter in antwoord op de vragen 18 en 19 duidelijk gemaakt dat ik het voorstel tot volledige integratie van de onderofficiersopleidingen van de hand wijs. Daarmee is sprake van een andere uitgangspositie voor samenwerking dan in het businessplan wordt geschetst.

21

Waarom noemt u maatschappelijke binding cruciaal voor Defensie als het gaat om de instandhouding van ROC's en gaat dit argument voor u niet op voor de mogelijkheden die er in Weert zijn?

Bezuinigingen vergen afwegingen en heroverweging van eerder gemaakte keuzes. Ik wijs de voorgestelde halvering van het aantal Regionale Opleidingscentra waarmee Defensie samenwerkt om een aantal redenen van de hand. Het argument van de maatschappelijke binding staat niet op zichzelf, maar is een onderdeel van een bredere afweging die in de brief is uiteengezet.

22

Waarom heeft u het over «beëindigen» van samenwerking met ROC's, terwijl in de business case gesproken wordt over «vermindering» van het aantal ROC's?

Het businessplan versie 2.0 spreekt in paragraaf 5.4.2 twee maal over het «terugbrengen» van het aantal ROC’s, waarbij Defensie ook haar instructeurs van de betrokken ROC’s terughaalt. Dat staat gelijk met de beëindiging van de samenwerking met die ROC’s.

23

Kunt u nader toelichten waarom het businessplan met de introductie van een beveiligingsplan voor het kazerneterrein niet voldoet aan de beveiligingseisen van Defensie? In hoeverre zijn de beveiligingseisen van Defensie gedateerd?

Het businessplan versie 2.0 stelt in paragraaf 5.4.2 dat «de KMS een open instituut wordt waar de beveiliging op een andere wijze is ingevuld» maar bevat geen nadere details over wat dat inhoudt. Daarom is ook niet na te rekenen hoe de gemelde besparing wordt bereikt.

Voor de beveiligingseisen van Defensie is het van belang vast te stellen welke te beschermen belangen er op het terrein zijn. Daarbij kan het gaan om gerubriceerde lessen, boekwerken en ander opleidingsmateriaal, om aansluiting op gerubriceerde netwerken en om wapens. Een open terrein zou een risicoanalyse vergen, in de eerste plaats om vast te stellen wat de gevolgen zijn van het weghalen van het hek en daarmee het afstappen van de schillentheorie die Defensie gewoonlijk voor de beveiliging van locaties wordt hanteert. In de tweede plaats is een risicoanalyse nodig omdat een open terrein geen bezoekersregeling kent.

Een beveiligingsplan voor een druk bezochte onderwijslocatie zal niet op louter technische middelen kunnen berusten. Er zal ook beveiligingspersoneel nodig blijven, met alle kosten van dien.

Het beveiligingsbeleid van Defensie wordt doorlopend geactualiseerd.

24

Is er via het aanbesteden van de ontwikkeling van een lesgebouw in Ermelo feitelijk al sprake van een onomkeerbaar besluit tot sluiting van de KMS Weert?

Voor de aanbesteding van de ontwikkeling en de bouw van het lesgebouw zijn inmiddels alle voorbereidingen getroffen, maar er zijn nog geen onomkeerbare stappen gezet. Het wachten is op definitieve besluitvorming.

25

Kunt u een uitgebreidere financiële onderbouwing geven hoe de afweging van dit besluit bijdraagt aan het behalen van de beoogde bezuiniging?

Zie het antwoord op vraag 2.

26

Welke mogelijkheden ziet u nog voor de gemeente Weert en de provincie Limburg om nadere voorstellen te doen om de KMS Weert open te houden? Kunnen zij, net als de gemeente Utrechtse Heuvelrug, nog met alternatieve plannen of met aanpassingen in de huidige plannen komen?

Tijdens het algemeen overleg van 22 november 2011 heeft de Kamer mijn ambtsvoorganger verzocht de Van Hornekazerne van de lijst van af te stoten objecten af te halen, in afwachting van plannen van de gemeente Weert en de provincie Limburg die Defensie een substantiële besparing zouden opleveren.

De motie van het lid Knops c.s. gaf de regio een tweede kans om plannen te ontwikkelen die zouden bijdragen tot een substantiële verlaging van de jaarlijkse exploitatielasten van de kazerne. De bedoelde drie maanden uitstel is inmiddels ruim een half jaar geworden. In totaal heeft de regio daarmee sinds augustus 2011 anderhalf jaar de gelegenheid gehad om met goede voorstellen te komen.

27

Is het realistisch om uit te gaan van de opleverdatum mei 2014 in Ermelo indien van een definitief besluit pas sprake is na het algemeen overleg Vastgoed Defensie d.d. 30 januari 2013?

Terwijl de gemeente Weert en de provincie Limburg plannen maakten voor het behoud van de KMS, zijn de voorbereidingen voor een verhuizing naar Ermelo wel doorgegaan. Daarbij zijn geen onomkeerbare stappen gezet. Hierdoor is het mogelijk de ontwikkeling en bouw van het lesgebouw in Ermelo direct na het algemeen overleg aan te besteden. In antwoord op vraag 6 is gemeld dat de verplaatsing daarmee wel op het kritieke pad zit.

28

Welke vertraging zou er optreden in de vastgoedplannen van Defensie als de Kamer uiteindelijk toch zou kiezen voor behoud van de KMS in Weert?

Behoud van de KMS in Weert zou niet zozeer tot vertraging leiden, maar zou een streep halen door een deel van het Herbeleggingsplan Vastgoed Defensie en door de beoogde integratie met het OCIO. De bezuinigingen die het sluiten van de KMS opleveren, zullen dan op een andere manier moeten worden gehaald.

Naar boven