Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2011
Met deze brief geef ik een eerste invulling aan mijn toezegging, die ik heb gedaan tijdens het overleg met uw Kamer op 17 mei
jl. (kamerstuk 32 645, nr. 24) en heb herhaald op het VAO op 22 juni jl. Tevens wil ik hiermee reageren op de motie die op 1 juni jl. is ingediend.
Ik heb toegezegd invulling te geven aan de passage in mijn brief van 11 februari 2011 (nr. 32 645, nr. 1), dat ik het van belang vind, dat een exploitant van een nieuwe kerncentrale, in het kader van maatschappelijk verantwoord
ondernemen, zich er van verzekert dat de splijtstof die in de kerncentrale wordt gebruikt op verantwoorde manier gefabriceerd
wordt.
In de overleggen op 17 mei en 1 juni jl. en in het daaraan voorafgaande overleg op 21 april 2011 met uw Kamer heb ik reeds
opgemerkt, dat de Kernenergiewet mij niet de juridische instrumenten geeft om duurzame winning van uranium en productie van
splijtstofstaven af te dwingen. Maar, hoewel uraniumwinning en de fabricage van splijtstofstaven plaatsvinden buiten Nederland,
ben ik met de SER van mening dat Nederlandse bedrijven een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben, die zich uitstrekt
in de keten.
Omdat ik de juridische mogelijkheden niet heb om een zo duurzame winning van uraniumerts en fabricage van splijtstoffen af
te dwingen en een plicht tot rapporteren op te leggen, heb ik tijdens het VAO op 1 juni jl. een motie ontraden van het lid
Wiegman-van Meppelen Scheppink, die vroeg om het opleggen van een rapportage-eis over de herkomst van uranium (kamerstuk 32 645, nr. 14). Ik heb op 1 juni jl. herhaald dat ik in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen in overleg zal treden met
Delta en ERH als partijen, die te kennen hebben gegeven een nieuwe kerncentrale in Nederland te willen bouwen. Deze motie
is vervolgens aangehouden bij de stemmingen op 7 juni jl.
Over de criteria en de aanpak om te komen tot een zo duurzame winning van uraniumerts en fabricage van splijtstoffen zal ik
behalve met de sector ook overleggen met maatschappelijke partners en met anderen, die behulpzaam kunnen zijn met hun kennis
en ervaring. Met deze partijen zal ik criteria formuleren voor een zo duurzaam mogelijke winning van uranium en productie
van splijtstof. Daarbij zal ik vanzelfsprekend nagaan, welke criteria elders worden gehanteerd voor enigszins vergelijkbare
zaken, zoals duurzame biobrandstoffen en de winning van kolen. Waar mogelijk zal ik die criteria ook gebruiken. Ik verwacht
dat de criteria betrekking zullen hebben op het milieu, op de gezondheid van de omwonenden en de werknemers. De criteria maken
hopelijk een vergelijking mogelijk tussen de verschillende wijzen, waarop uranium gewonnen wordt en splijtstof wordt geproduceerd.
Over een eerste aanzet om te komen tot criteria, de mogelijkheden die ik zie, en over de idealiter te volgen procedure zal
ik voor het eind van dit jaar graag met u overleggen aan de hand van een voorstel mijnerzijds. Ik streef ernaar om duidelijkheid
te scheppen, voordat de vergunning op grond van de Kernenergiewet wordt aangevraagd.
Ik ben van mening dat ik hiermee het maximale doe om het doel van uw motie te bereiken, namelijk te komen tot verantwoorde
winning van uranium dat gebruikt wordt in de nieuwe kerncentrale.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen