Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32505 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32505 nr. 2 |
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2011 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen alsmede enkele technische reparaties aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1.2 worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Personen die partners waren op grond van het eerste lid, kunnen op gezamenlijk verzoek ook nog als partners worden aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.
6. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden twee ongehuwde personen die met toepassing van de vorige leden en artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als elkaars partners worden aangemerkt, voor de bepaling van aanverwantschap gelijkgesteld met gehuwden.
B
Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Toerekening inkomensbestanddelen» vervangen door: Toerekening inkomensbestanddelen, rendementsgrondslag en geheven dividendbelasting.
2. In het tweede lid wordt «en de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen» vervangen door: , de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en de op grond van artikel 9.2 ter zake als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting.
3. In het vierde lid wordt «de in het tweede lid bedoelde inkomensbestanddelen» vervangen door: de in het tweede lid bedoelde inkomensbestanddelen, rendementsgrondslag en geheven dividendbelasting.
C
Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «en bestanddelen van de rendementsgrondslag» vervangen door: , bestanddelen van de rendementsgrondslag en kortingen voor maatschappelijke beleggingen, directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.
2. In het opschrift wordt «bestanddelen van de rendementsgrondslag» vervangen door: bestanddelen van de rendementsgrondslag, geheven dividendbelasting.
3. In het tweede lid wordt «en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid,» vervangen door «, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, en de op grond van artikel 9.2 als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting». Voorts wordt «respectievelijk tot hun bezit te behoren» vervangen door: , tot hun bezit te behoren onderscheidenlijk als voorheffing in aanmerking te worden genomen.
4. Aan het tweede lid worden drie volzinnen toegevoegd, luidende: De korting voor maatschappelijke beleggingen, bedoeld in artikel 8.19, en de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen, bedoeld in artikel 8.20, van de belastingplichtige en zijn partner worden geacht bij hen op te komen in de verhouding die op grond van dit artikel wordt toegepast voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen. Indien de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van de belastingplichtige en zijn partner nihil bedraagt, worden de kortingen in aanmerking genomen bij degene met het hoogste verzamelinkomen. Indien het verzamelinkomen van de belastingplichtige en het verzamelinkomen van zijn partner aan elkaar gelijk zijn en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van de belastingplichtige en zijn partner nihil bedraagt, worden de kortingen in aanmerking genomen bij degene met de hoogste leeftijd.
5. In het derde lid wordt «en de gezamenlijke grondslag» vervangen door «, de gezamenlijke grondslag». Voorts wordt «tot hun bezit te behoren» vervangen door: tot hun bezit te behoren en de geheven dividendbelasting wordt geacht bij ieder voor de helft te zijn geheven.
6. In het vierde lid wordt «of voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen» vervangen door: , voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen of voor de geheven dividendbelasting.
D
Artikel 3.107a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «voor zover die in mindering te brengen premies en bedragen niet reeds bij een eerdere termijn of uitkering in mindering zijn gebracht» vervangen door: voor zover die in mindering te brengen premies en bedragen niet reeds:
a. bij een eerdere termijn of uitkering ingevolge dit lid in mindering zijn gebracht, of
b. bij een afkoop ingevolge artikel 3.137, tweede lid, in mindering zijn gebracht.
2. In het tweede lid wordt «kan ten hoogste € 2 269 op de voet van het eerste lid in mindering worden gebracht op de in het eerste lid bedoelde termijnen en uitkeringen» vervangen door: kan ten hoogste € 2 269 op de voet van dit artikel en artikel 3.137 in mindering worden gebracht.
E
In artikel 3.137 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. In aanvulling op het eerste lid wordt, ingeval een aanspraak wordt afgekocht, op de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde waarde tot het in artikel 3 107a, tweede lid, aangegeven maximum in mindering gebracht de betaalde premies en bedragen ter zake waarvan de belastingplichtige aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen voor zover die in mindering te brengen premies en bedragen niet reeds:
a. bij een termijn of uitkering ingevolge artikel 3 107a, eerste lid, in mindering zijn gebracht, of
b. bij een eerdere afkoop ingevolge dit lid in mindering zijn gebracht.
F
In artikel 5.4, zesde lid, wordt «bedoeld in artikel 1a, vierde, vijfde, zesde en achtste lid, van de Successiewet 1956» vervangen door: bedoeld in artikel 1a, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de Successiewet 1956.
G
In artikel 6.31, eerste lid, onderdeel a, wordt »in het eerste of derde lid van artikel 3.111» vervangen door: in artikel 3.111.
H
Aan artikel 8.19, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Voor de belastingplichtige en zijn partner bij wie ingevolge artikel 5.13 een gezamenlijke vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen in aanmerking is genomen, geldt de korting voor de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk.
I
Aan artikel 8.20, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de belastingplichtige en zijn partner bij wie ingevolge artikel 5.16 een gezamenlijke vrijstelling voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen in aanmerking is genomen, geldt de korting voor de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk.
J
Artikel 10a.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Overgangsbepaling met ingang van 2009 voor de toepassing van artikel 3.107a en artikel 3.137.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. De in artikel 3.107a, tweede lid, en artikel 3.137, tweede lid, opgenomen beperking dat van de in een kalenderjaar betaalde premies en bedragen die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen ten hoogste € 2269 op de voet van die artikelen in mindering kan worden gebracht, geldt niet voor hetgeen aan premies en bedragen is betaald in de kalenderjaren 2001 tot en met 2009.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 11b wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. een bij ministeriële regeling, zonodig onder het stellen van voorwaarden, aan te wijzen premie of vergoeding die naar aard en strekking overeenkomt met een premie als bedoeld in onderdeel a of met een vergoeding als bedoeld in onderdeel b.
B
In artikel 39a wordt «2010» vervangen door: 2011.
In de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen vervalt in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, «en mede ondertekend door het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven».
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 12b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «een immaterieel activum heeft voortgebracht ter zake waarvan aan hem een octrooi is verleend» vervangen door «een immaterieel activum heeft voortgebracht ter zake waarvan aan hem een octrooi is verleend (octrooi-activum)». Voorts wordt in dezelfde volzin «met in achtneming van» vervangen door: met inachtneming van.
2. In het vijfde lid worden de tweede en derde volzin vervangen door:
De drempel is gelijk aan:
a. het saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten, bedoeld in het zesde lid, aan het einde van het voorafgaande jaar, vermeerderd met:
b. de voortbrengingskosten van de octrooi- en S&O-activa waarvoor de belastingplichtige in het jaar heeft gekozen voor toepassing van dit artikel, alsmede met:
c. een bedrag gelijk aan het saldo van de voordelen, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, indien dat saldo negatief is, en verminderd met:
d. de voordelen uit hoofde van de octrooi-activa, bedoeld in onderdeel b, genoten in de periode met ingang van het jaar van aanvraag van het octrooi tot en met het jaar voorafgaande aan het jaar van verlenen van het octrooi, voor zover deze voordelen niet uitgaan boven de som van de in onderdelen a, b en c bedoelde bedragen.
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. De inspecteur stelt gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag over het jaar bij voor bezwaar vatbare beschikking vast het saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten aan het einde van het jaar, welk saldo is:
a. het bedrag dat bij het einde van het voorafgaande jaar op de voet van dit lid is vastgesteld, zo dat is vastgesteld, vermeerderd met:
b. de in het vijfde lid, onderdelen b en c, bedoelde vermeerderingen, en verminderd met:
c. de in het vijfde lid, onderdeel d, bedoelde vermindering, alsmede met:
d. de in het jaar genoten voordelen die de drempel van het jaar niet te boven gingen.
4. In het zevende lid, laatste volzin, wordt «de vermeerdering ingevolge onderdeel b en de vermindering ingevolge onderdeel c van die leden» vervangen door: de vermeerderingen ingevolge onderdeel b en de verminderingen ingevolge de onderdelen c en d van dat lid.
B
In artikel 17, tweede lid, wordt «kalenderjaar» vervangen door «jaar». Voorts wordt «verliezen uit Nederlands inkomen» vervangen door: verliezen uit Nederlands inkomen; artikel 7, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
C
In artikel 18, eerste lid, vervalt de tweede volzin.
1. Ingeval in het laatste jaar vóór de inwerkingtreding van deze wet artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met betrekking tot een octrooi-activum reeds toepassing vindt, wordt ingeval de belastingplichtige daarvoor kiest het op grond van het zesde lid van dat artikel bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten aan het einde van dat jaar nog verminderd met een in het volgende lid aangeduid bedrag, voor zover dit bedrag niet uitgaat boven dit saldo.
2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag is gelijk aan de voordelen uit hoofde van het in het eerste lid bedoelde octrooi-activum genoten in de periode met ingang van het jaar van aanvraag van het octrooi tot en met het jaar voorafgaande aan het jaar van verlenen van het octrooi.
3. In aanvulling op het zevende lid, laatste volzin, van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 kan een rechtsmiddel tegen een beschikking op grond van het zesde lid van dat artikel met betrekking tot het laatste jaar vóór de inwerkingtreding van deze wet ook betrekking hebben op de vermindering ingevolge het eerste lid.
In de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt artikel 9 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een gedagtekende nota» vervangen door: een gedagtekende nota (dividendnota).
2. Na het eerste lid worden, onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:
2. De dividendnota mag zowel op papier worden verstrekt als elektronisch beschikbaar worden gesteld.
3. In afwijking van het eerste lid mag de uitreiking van een dividendnota achterwege blijven indien:
a. inhouding van de belasting achterwege blijft op de voet van deze wet, of vanwege een door Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, of
b. de rechthebbende een aanmerkelijk belang heeft in de inhoudingsplichtige als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «de in het eerste lid bedoelde nota» vervangen door: de dividendnota.
De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1a komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen twee ongehuwde personen slechts als partner aangemerkt indien zij gedurende de in het tweede lid genoemde periode:
a. beiden meerderjarig zijn;
b. op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland;
c. ingevolge een notarieel samenlevingscontract een wederzijdse zorgverplichting hebben;
d. geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn, en
e. niet met een ander aan de in de onderdelen a tot en met d genoemde voorwaarden voldoen.
2. De in de aanhef van het eerste lid bedoelde periode is:
a. voor de bepalingen die zien op de heffing van erfbelasting: zes maanden voorafgaand aan het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting;
b. voor de bepalingen die zien op de heffing van schenkbelasting: twee jaar voorafgaand aan de schenking.
3. De in het eerste lid, onderdeel c, gestelde voorwaarde geldt niet voor personen die tot het tijdstip van het overlijden of de schenking gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland.
4. Voor toepassing van de erfbelasting geldt de in het eerste lid, onderdeel d, gestelde voorwaarde niet voor bloedverwanten in de eerste graad, ingeval een van deze bloedverwanten een uitkering als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft genoten in verband met in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van overlijden van de andere bloedverwant, aan die bloedverwant verleende zorg.
5. Artikel 5a, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op de personen, bedoeld in het eerste en derde lid.
6. Artikel 5a, tweede lid, vierde lid en vijfde lid, derde volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen blijft buiten toepassing voor deze wet en de daarop berustende bepalingen.
B
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a en b, komt te luiden:
a. voor de bepaling van aanverwantschap, twee ongehuwde personen die ingevolge artikel 1a als elkaars partners worden aangemerkt, met gehuwden;
b. aanverwanten met bloedverwanten, met dien verstande dat deze gelijkstelling eindigt ingeval het partnerschap dat de aanverwantschap deed ontstaan anders dan door overlijden is geëindigd;.
2. Het derde lid vervalt.
C
Artikel 33, onderdeel 1°, komt te luiden:
1°. van:
a. de Koning;
b. de vermoedelijke opvolger van de Koning;
c. de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan;
d. de echtgenoot of echtgenote van de Koning, de echtgenoot of echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koning of de echtgenoot of echtgenote van de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan;
uit hoofde van hun functie en hoedanigheid;.
Het ingevolge artikel VII, onderdeel A, gewijzigde artikel 1a van de Successiewet 1956 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot belastbare feiten in de zin van de Successiewet 1956 die zich hebben voorgedaan op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat:
a. de voorwaarde van het in artikel VII, onderdeel A, opgenomen artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, van de Successiewet 1956 voor het eerst toepassing vindt met ingang van 1 januari 2012;
b. indien een notarieel samenlevingscontract als bedoeld in het in artikel VII, onderdeel A, opgenomen artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, van de Successiewet 1956 is verleden in de periode tot 1 januari 2012, geacht wordt te zijn voldaan aan de termijn, bedoeld in het in artikel VII, onderdeel A, opgenomen artikel 1a, tweede lid, onderdeel a, van de Successiewet 1956.
In de Wet belastingen op milieugrondslag komt artikel 5 te luiden:
1. De belasting wordt geheven van de houder van de inrichting.
2. De houder van de inrichting is voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen:
a. indien de daartoe krachtens de Waterwet en de daarop berustende bepalingen bevoegde instantie een vergunning heeft verleend voor de onttrekking van het grondwater: degene aan wie deze vergunning is verleend;
b. indien ter zake van de onttrekking van het grondwater de krachtens de Waterwet en de daarop berustende bepalingen voorgeschreven melding is gedaan: degene die deze melding heeft gedaan.
c. in overige gevallen: degene ten behoeve van wie de onttrekking plaatsvindt.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 60 vervalt.
B
In artikel 61 vervalt «, 60, eerste en tweede lid».
C
In artikel 62 vervalt «, en artikel 60, eerste lid».
D
In artikel 90 vervalt «, 60, eerste lid».
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 59 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 59, eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief voor aardgas voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I voor aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:
– niet hoger is dan 5000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,01494;
– hoger is dan 5000 kubieke meter, maar niet hoger dan 170 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,02376;
– hoger is dan 170 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 1 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,01989;
– hoger is dan 1 000 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0125;
– hoger is dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0082.
2. Indien behalve voor het in het eerste lid vermelde doel mede aardgas wordt toegepast in één of meerdere woonhuizen, wordt per verbruiksperiode van twaalf maanden per woonhuis een geleverde hoeveelheid van 5000 kubieke meter in de heffing betrokken naar het tarief, bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, tenzij de geleverde hoeveelheden voor de verschillende toepassingen en de verschillende woonhuizen afzonderlijk worden gemeten.
3. Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde die lager of hoger is dan 35,17 megajoule per Nm3, worden de in het eerste lid genoemde tarieven naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd alsmede de hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verhoogd onderscheidenlijk verlaagd.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
B
In artikel 61 wordt na «artikel 59, eerste lid» ingevoegd: , 60, eerste en tweede lid.
C
In artikel 62 wordt na «artikel 59, eerste lid, onderdeel a, en derde lid» ingevoegd: , en artikel 60, eerste lid.
D
In artikel 90 wordt na «59, eerste en derde lid» ingevoegd: , 60, eerste lid.
De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 27a vervalt de zinsnede «, 71e, tweede lid».
B
Artikel 71e vervalt.
De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 27a wordt na «71c, tweede lid» ingevoegd: , 71e, tweede lid.
B
Na artikel 71d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op verzoek wordt teruggaaf van accijns verleend voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas.
2. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor:
a. halfzware olie en gasolie, per 1000 L € 155,97;
b. vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram € 132,69.
3. De teruggaaf wordt verleend aan de tuinbouwer die de in het eerste lid bedoelde minerale oliën gebruikt voor het in het eerste lid bedoelde gebruik.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 71d, vierde lid,wordt «een ander dan de in het tweede lid bedoelde persoon» vervangen door: een ander dan de in het derde lid bedoelde persoon.
B
Artikel 71h, tweede lid, komt te luiden:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder duurzaam geproduceerde E85 verstaan de vloeistof bestaande uit een combinatie van uitsluitend bio-ethanol (ethanol uit biomassa) en ongelode lichte olie waarbij de bio-ethanol ten minste 70 percent en ten hoogste 85 percent uitmaakt van deze vloeistof mits de bio-ethanol in deze vloeistof aantoonbaar voldoet aan eisen van duurzaamheid. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de eisen van duurzaamheid en de controle hierop.
In de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt aan hoofdstuk V een afdeling toegevoegd, luidende:
1. Deze afdeling en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op de handelingen van reisbureaus, voor zover de reisbureaus op eigen naam tegenover de reiziger handelen en zij voor de totstandbrenging van de reizen gebruikmaken van de leveringen van goederen en diensten van andere ondernemers.
2. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen worden reisorganisatoren (touroperators) als reisbureaus beschouwd.
De onder de voorwaarden van artikel 28z verrichte handelingen van het reisbureau met het oog op de totstandkoming van de reis, worden beschouwd als één enkele dienst die het reisbureau voor de reiziger verricht (reisdienst). De plaats van deze dienst is de plaats waar het reisbureau de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit het de dienst heeft verricht.
1. Ter zake van reisdiensten wordt de belasting naar keuze van het reisbureau berekend over:
a. de winstmarge per tijdvak van aangifte, de omzetbelasting niet daaronder begrepen, of
b. de winstmarge per reis, de omzetbelasting niet daaronder begrepen.
2. De winstmarge per tijdvak van aangifte is het verschil tussen de som van de vergoedingen, de omzetbelasting daaronder begrepen, in dat tijdvak ter zake van reisdiensten en de som van de in dat tijdvak werkelijk door het reisbureau gedragen kosten voor goederen en diensten van andere ondernemers, mits deze goederen en diensten de reiziger rechtstreeks ten goede komen.
3. De winstmarge per reis is het verschil tussen de vergoeding, de omzetbelasting daaronder begrepen, ter zake van de reisdienst en de werkelijk door het reisbureau gedragen kosten voor goederen en diensten van andere ondernemers, mits deze goederen en diensten de reiziger rechtstreeks ten goede komen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde keuze en overgangsregels ten aanzien van het wijzigen van deze keuze worden gesteld.
Indien de handelingen waarvoor het reisbureau een beroep doet op andere ondernemers, door laatstgenoemden buiten de Unie worden verricht, wordt de dienst van het reisbureau gelijkgesteld met de in de bij deze wet behorende tabel II, onderdeel b, post 4, genoemde handeling van een tussenpersoon. Indien de in de eerste volzin bedoelde handelingen zowel binnen als buiten de Unie worden verricht, mag alleen het gedeelte van de dienst van het reisbureau betreffende de buiten de Unie verrichte handelingen als zodanig gelijkgesteld worden beschouwd.
1. Ingeval in een tijdvak van aangifte in een kalenderjaar, het laatste tijdvak van aangifte in een kalenderjaar uitgezonderd, de winstmarge per tijdvak van aangifte, de omzetbelasting niet daaronder begrepen, (tijdvakwinstmarge) negatief is, wordt deze negatieve tijdvakwinstmarge verrekend met een positieve tijdvakwinstmarge, of opgeteld bij een negatieve tijdvakwinstmarge, die in het volgende belastingtijdvak wordt gerealiseerd.
2. Na afloop van een kalenderjaar wordt voor dat kalenderjaar de tijdvakwinstmarge op jaarbasis vastgesteld (jaarsaldo). Ingeval het jaarsaldo negatief is, wordt dit negatieve jaarsaldo opgeteld bij de ten behoeve van de vaststelling van het jaarsaldo van het daaropvolgende kalenderjaar op jaarbasis herrekende som. Ingeval de belasting over dat aldus berekende jaarsaldo minder bedraagt dan het bedrag aan belasting dat over het kalenderjaar is of moet worden voldaan ter zake van reisdiensten wordt het verschil op verzoek aan het reisbureau teruggegeven.
3. Het vaststellen van het bedrag van de teruggaaf, bedoeld in het tweede lid, geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het verzoek wordt gedaan binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
De belasting die aan het reisbureau in rekening wordt gebracht door andere ondernemers voor de in artikel 28z, eerste lid, bedoelde handelingen welke de reiziger rechtstreeks ten goede komen, komt niet voor aftrek of teruggaaf in aanmerking.
1. Ter zake van de reisdiensten wordt voor de toepassing van artikel 35a, eerste lid, onderdeel h, de omzetbelasting begrepen onder de vergoeding.
2. Het is het reisbureau niet toegestaan om de belasting afzonderlijk te vermelden op de ter zake van de reisdienst uit te reiken factuur.
3. Artikel 35a, eerste lid, onderdeel j, is niet van toepassing ter zake van reisdiensten.
4. Op de ter zake van reisdiensten door het reisbureau uit te reiken factuur wordt vermeld dat de reisbureauregeling van toepassing is.
Voor de reisdienst, bedoeld in het in artikel XV opgenomen hoofdstuk V, afdeling 10, van de Wet op de omzetbelasting 1968, die op of na 1 april 2012 wordt verricht, waarvan de vergoeding vóór die datum geheel of gedeeltelijk is ontvangen, wordt de omzetbelasting over het ontvangen deel in afwijking van artikel 13 van de Wet op de omzetbelasting 1968 verschuldigd op 1 april 2012.
De werkelijk door het reisbureau als bedoeld in hoofdstuk V, afdeling 10, van de Wet op de omzetbelasting 1968 gedragen kosten voor goederen en diensten van andere ondernemers die de reiziger rechtstreeks ten goede komen, maken geen deel uit van de winstmargeberekening van artikel 28zb van de Wet op de omzetbelasting 1968 ingeval de belasting ter zake in aftrek is gebracht of is teruggevraagd.
De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 21 vervalt het vierde lid.
B
Artikel 25, zesde lid, komt te luiden:
6. Indien het eerste, tweede, derde en vijfde lid geen toepassing kunnen vinden en de verzekeraar niet in Nederland woont of is gevestigd, wordt de belasting geheven van de verzekeraar of, indien de verzekeraar een fiscaal vertegenwoordiger heeft aangesteld die in Nederland woont of gevestigd is, van die fiscaal vertegenwoordiger.
In de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt aan artikel 5a een lid toegevoegd, luidende:
7. Personen die partners waren op grond van het eerste lid, onderdeel b, kunnen op gezamenlijk verzoek ook nog als partners worden aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 13, derde lid, wordt «artikel 4:123» vervangen door: artikel 4:123 van de Algemene wet bestuursrecht.
B
Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien beslag is gelegd op een in een of meer termijnen door de ontvanger uit te betalen bedrag op grond van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 9, zesde lid, wordt het beslag geacht mede te omvatten een in termijnen uit te betalen bedrag op grond van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 9, zesde lid, over een volgend jaar voor zover:
a. de uit te betalen termijnen van de voorlopige aanslagen op elkaar aansluiten, en
b. de schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel is voldaan.
C
In artikel 17, derde lid, eerste volzin, wordt «of het op de voet van artikel 13, derde lid, betekende dwangbevel niet is ontvangen» vervangen door «, het op de voet van artikel 13, derde lid, betekende dwangbevel of de schriftelijke mededeling, genoemd in artikel 27, eerste lid, niet is ontvangen». Voorts wordt, onder het vervallen van de punt aan het slot, een zinsnede toegevoegd, luidende: , tenzij de belastingschuldige aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
D
In artikel 24, eerste lid, wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:
Verrekening op grond van de onderdelen a en b is eveneens mogelijk wanneer op een aan de belastingschuldige uit te betalen bedrag beslag is gelegd.
In de Kostenwet invordering rijksbelastingen wordt in artikel 7, tweede lid, «of het op de voet van artikel 13, derde lid, van de Invorderingswet 1990 betekende dwangbevel niet is ontvangen» vervangen door «, het op de voet van artikel 13, derde lid, van de Invorderingswet 1990 betekende dwangbevel of de schriftelijke mededeling, genoemd in artikel 27, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 niet is ontvangen». Voorts wordt, onder het vervallen van de punt aan het slot, een zinsnede toegevoegd, luidende: , tenzij degene van wie de kosten worden gevorderd aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In het opschrift van artikel 21 wordt «om andere reden» vervangen door: in het nadeel van belanghebbende om andere reden.
B
Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
C
Aan artikel 22 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Indien beslag is gelegd op een in een of meer termijnen uit te betalen bedrag op grond van een voorschot, wordt het beslag geacht mede te omvatten een in termijnen uit te betalen bedrag van een voorschot in het kader van dezelfde inkomensafhankelijke regeling voor een volgend jaar voor zover:
a. de uit te betalen termijnen van de voorschotten op elkaar aansluiten, en
b. de schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel is voldaan.
Artikel III, eerste lid, van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht is met ingang van 1 januari 2011 niet langer van toepassing op artikel 27 van de Invorderingswet 1990 en op afdeling 4.4.3 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de invordering van rijksbelastingen.
De Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, met uitzondering van artikel 9 van die wet, is van toepassing op de Waarderingskamer.
B
Artikel 5, zesde lid, vervalt.
C
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.
D
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen stelt de Waarderingskamer bij reglement de regeling van de rechtstoestand van het personeel vast.
2. In het derde lid wordt «het reglement bedoeld in het tweede lid van dit artikel» vervangen door: het reglement, bedoeld in het tweede lid,.
E
Artikel 10 komt te luiden:
De Waarderingskamer stelt een bestuursreglement vast, waarin in ieder geval regels worden opgenomen met betrekking tot de werkwijze van haar commissies, met betrekking tot de wijze waarop overleg wordt gevoerd met de colleges en de afnemers of met hun vertegenwoordigers omtrent aangelegenheden ter zake waarvan naar haar oordeel overleg gewenst is, alsmede omtrent aangelegenheden ter zake waarvan de deelnemers aan het overleg de Waarderingskamer te kennen hebben gegeven overleg te willen voeren.
F
Artikel 12 vervalt.
G
Artikel 13 vervalt.
H
Artikel 14 vervalt.
Overige fiscale maatregelen 2010 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel V wordt «1 januari 2012» vervangen door: 1 januari 2015.
B
Artikel XVI komt te luiden:
Paragraaf 4.1.3.2. van de Algemene wet bestuursrecht vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen te nemen of genomen beschikkingen met betrekking tot het berekeningsjaar 2014.
Overige fiscale maatregelen 2010 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel Abis, wordt «heffingstoeslag» vervangen door: toeslag voor MKB-beleggingen.
B
Het in artikel I, onderdeel Yb, opgenomen artikel 5.18b van de Wet inkomstenbelasting 2001 komt te luiden:
1. MKB-beleggingen zijn in het kalenderjaar of in een van de vijf voorafgaande kalenderjaren door de belastingplichtige:
1°. bij een aangewezen MKB-emissie verworven aandelen zolang de MKB-emissie als zodanig is aangewezen, en
2°. van een aangewezen MKB-fonds verworven aandelen in dat fonds zolang het MKB-fonds als zodanig is aangewezen.
2. Als MKB-emissie kan voor toepassing van dit artikel worden aangewezen een emissie van aandelen door een vennootschap met een geheel of ten dele in aandelen verdeeld kapitaal, indien:
a. doel en feitelijke werkzaamheden van de vennootschap bestaan uit andere activiteiten dan het beleggen van vermogen;
b. de aandelen van de vennootschap niet genoteerd zijn aan een effectenbeurs, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel toegelaten handel op NYSE Alternext of op een daarmee vergelijkbare beurs voor kleine en middelgrote ondernemingen niet wordt beschouwd als genoteerd aan een effectenbeurs;
c. de vennootschap is gevestigd in een in Nederland gelegen gebied waar steun mag worden genoten in de zin van artikel 107, derde lid, onder c, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dan wel in een dergelijk gebied in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een dergelijk gebied in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en de vennootschap in geval van gevestigd zijn buiten Nederland belastbare winst geniet uit een in Nederland gedreven onderneming als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, met dien verstande dat de voorwaarde dat de vennootschap is gevestigd in een gebied waar steun mag worden genoten in de zin van artikel 107, derde lid, onder c, VWEU niet geldt ingeval:
1°. ten tijde van de emissie de vennootschap tezamen met andere lichamen waarmee zij in een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is verbonden minder dan 50 werknemers heeft, nog niet in enig jaar een omzet heeft behaald van meer dan € 10 000 000 en nog niet in enig jaar een balanstotaal heeft gehad van meer dan € 10 000 000, of
2°. het bij de emissie te verkrijgen kapitaal volgens een schriftelijke verklaring van de vennootschap uitsluitend zal worden aangewend als begin- of aanloopkapitaal als hierna bedoeld in het derde lid;
d. de vennootschap ten tijde van de emissie tezamen met andere lichamen waarmee zij in een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is verbonden:
1°. minder dan 250 werknemers heeft;
2°. nog niet in enig jaar een omzet heeft behaald van meer dan € 50 000 000;
3°. nog niet in enig jaar een balanstotaal heeft gehad van meer dan € 43 000 000;
4°. niet in moeilijkheden verkeert in de zin van richtsnoeren van de Europese Commissie voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PbEU van 1 oktober 2004, C 244/02);
5°. niet actief is in de scheepsbouwindustrie, kolenindustrie of ijzer- en staalindustrie, noch een deelneming als bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 heeft in een vennootschap die actief is in één van deze sectoren, en
6°. met inbegrip van de opbrengst van de aan te wijzen MKB-emissie over een periode van twaalf maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van deze emissie niet meer dan € 1 500 000 aan gestort kapitaal verkrijgt, met dien verstande dat dit maximumbedrag wordt verlaagd als hierna aangeduid in het vierde lid in de aldaar bedoelde gevallen;
e. de vennootschap het bij de emissie te verkrijgen kapitaal volgens een schriftelijke verklaring van de vennootschap uitsluitend zal aanwenden als begin-, aanloop- of ontwikkelingskapitaal als hierna bedoeld in het derde lid, en niet voor de financiering van de oprichting of exploitatie van een distributienet of andere uitvoeractiviteiten, en
f. de vennootschap ter zake van de aanwending van het bij de emissie te verkrijgen kapitaal een ondernemingsplan beschikbaar heeft dat aannemelijk maakt dat sprake is van een economisch verantwoorde investering.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
financiële middelen die aan het eigen vermogen van een onderneming worden toegevoegd en die worden aangewend voor het financieren van het bestuderen, beoordelen en ontwikkelen van een initieel concept;
financiële middelen die aan het eigen vermogen van een onderneming worden toegevoegd voordat die onderneming begint met de commerciële productie of dienstverlening, en welke middelen worden aangewend voor het financieren van de ontwikkeling en marktintroductie van een product;
financiële middelen die aan het eigen vermogen van een onderneming worden toegevoegd en die, ter bevordering van de groei van een onderneming, worden aangewend voor het financieren van extra productiecapaciteit, voor markt- of productontwikkeling of als extra werkkapitaal.
4. Indien de vennootschap het met de emissie te verkrijgen kapitaal zal aanwenden voor het financieren van investeringen of andere uitgaven die in de periode van drie jaar na de emissie ook voor andere staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU, in aanmerking komen, wordt het in het tweede lid, onderdeel d, onder 6°, opgenomen maximumbedrag van € 1 500 000 verminderd met:
1°. € 750 0000, of
2°. ingeval de vennootschap is gevestigd in een gebied waar steun mag worden genoten in de zin van artikel 107, derde lid, onder c, VWEU, met € 300 000,
met dien verstande dat de vermindering niet meer bedraagt dan het bedrag van die andere staatssteun.
Steunintensiteiten die voldoen aan de kaderregeling van de Europese Commissie inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (Pb C 45 van 17 februari 1996, blz. 5) of aan een vervolgkaderregeling of groepsvrijstellingsverordening op dit gebied, leiden niet tot een vermindering ingevolge de eerste volzin.
5. Aanwijzing als MKB-emissie geschiedt op verzoek van de vennootschap bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur.
6. De aanwijzing als MKB-emissie wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur ingetrokken indien na de aanwijzing blijkt dat de vennootschap het bij de emissie verkregen kapitaal:
1°. niet uitsluitend aanwendt als begin-, aanloop- of ontwikkelingskapitaal, of, indien het tweede lid, onderdeel c, onder 2°, bij de aanwijzing is toegepast, niet uitsluitend aanwendt als begin- of aanloopkapitaal;
2°. geheel of gedeeltelijk aanwendt voor de oprichting of exploitatie van een distributienet of andere uitvoeractiviteiten;
3°. geheel of gedeeltelijk aanwendt voor het financieren van investeringen of andere uitgaven die in de periode van drie jaar na de emissie ook voor andere staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU, in aanmerking komen in die mate dat, ware dit bekend geweest ten tijde van de beoordeling van het verzoek om aanwijzing, er geen aanwijzing was gevolgd omdat niet was voldaan aan de voorwaarde van het vierde lid, of
4°. binnen drie jaar na de emissie niet volledig of nagenoeg volledig heeft aangewend overeenkomstig het tweede lid, onderdeel e.
7. Als MKB-fondsen kunnen voor toepassing van dit artikel worden aangewezen beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waarvan het doel en de feitelijke werkzaamheden hoofdzakelijk bestaan uit het beleggen van vermogen in aandelen die door de instelling in het kalenderjaar of in een van de vijf voorafgaande kalenderjaren bij een aangewezen MKB-emissie zijn verworven. Het doel en de feitelijke werkzaamheden van de beleggingsinstelling mogen voor het overige slechts bestaan uit kasbeheer. Het houden van aandelen wordt niet als kasbeheer beschouwd.
8. Aanwijzing als MKB-fonds geschiedt op verzoek van de beleggingsinstelling bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur.
9. Aanwijzing als MKB-fonds is ook reeds mogelijk in een aanloopperiode van drie maanden in welke periode een beleggingsinstelling nog niet voldoet aan de in het zevende lid opgenomen voorwaarde dat het doel en de feitelijke werkzaamheden hoofdzakelijk bestaan uit het beleggen van vermogen in aandelen die door de instelling in het kalenderjaar of in een van de vijf voorafgaande kalenderjaren bij een aangewezen MKB-emissie zijn verworven.
10. Op verzoek van een beleggingsinstelling wordt de in het negende lid bedoelde aanloopperiode van drie maanden vervangen door een ingroeiperiode van maximaal twee jaar, indien de beleggingsinstelling voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
11. De vennootschap die kapitaal heeft verkregen bij een aangewezen MKB-emissie en de beleggingsinstelling die is of was aangewezen als MKB-fonds dienen, in afwijking van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alle gegevens met betrekking tot het aanvragen van die aanwijzing gedurende tien jaar te bewaren en, indien deze stukken worden opgevraagd door de inspecteur, binnen twee weken gevolg te geven aan dat verzoek.
12. Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van dit artikel nadere regels worden gesteld, waaronder regels met betrekking tot de aanwijzing en de intrekking van een aanwijzing.
C
Na artikel I, onderdeel EEa, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
EEaa
Artikel 8.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «of de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen» vervangen door: , de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen of de korting voor MKB-beleggingen.
2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «en de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen» vervangen door: , de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen en de korting voor MKB-beleggingen.
3. In het tweede lid wordt «en de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen» vervangen door: , de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen en de korting voor MKB-beleggingen.
D
Artikel I, onderdeel EEb, komt te luiden:
EEb
Na artikel 8.20 worden een artikel en een hoofdstuk met een artikel ingevoegd, luidende:
1. De korting voor MKB-beleggingen geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar bij een ingevolge artikel 5.18b aangewezen MKB-emissie aandelen heeft verworven, alsmede voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar van een ingevolge dat artikel aangewezen MKB-fonds aandelen in dat fonds heeft verworven.
2. De korting voor MKB-beleggingen bedraagt 7,5% van hetgeen door de belastingplichtige op de in het kalenderjaar geëmitteerde aandelen is gestort, onderscheidenlijk aan het fonds is betaald, doch niet meer dan € 2813.
3. De korting voor MKB-beleggingen geldt niet voor zover de in het kalenderjaar verworven MKB-beleggingen op enig moment in het kalenderjaar inkomen, al dan niet vrijgesteld, uit werk en woning of uit aanmerkelijk belang generen.
1. De toeslag voor MKB-beleggingen geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar aandelen vervreemdt ter zake waarvan hij in het kalenderjaar of in een van de vier voorafgaande kalenderjaren de korting voor MKB-beleggingen, bedoeld in artikel 8.21, heeft genoten. De toeslag bedraagt 7,5% van de waarde in het economische verkeer van de vervreemde aandelen dan wel, indien dat meer is, een bedrag gelijk aan de eerder ter zake van die aandelen genoten korting voor MKB-beleggingen.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vervreemding mede verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4.16, alsmede het op enig moment in het kalenderjaar gaan behoren tot een aanmerkelijk belang. Een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 wordt niet als vervreemding aangemerkt indien de vennootschap die de aandelen verwerft een vennootschap met een geheel of ten dele in aandelen verdeeld kapitaal is die ten tijde van de fusie voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 5.18b, tweede lid, onderdelen a, b, c en d. Bij ministeriële regeling kunnen ook andere situaties worden aangewezen die niet als een vervreemding worden aangemerkt.
3. Dit artikel is niet van toepassing indien ten tijde van de vervreemding van de aandelen de aanwijzing als MKB-emissie of MKB-fonds reeds is ingetrokken.
4. Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van dit artikel nadere regels worden gesteld.
E
In artikel I, onderdeel EEc, wordt «artikel 10.1» vervangen door: artikel 10.1, eerste lid,.
F
In artikel IIA, aanhef, wordt «EEa , EEb» vervangen door: EEa, EEaa, EEb.
G
In artikel IIA, onderdeel A, wordt «de heffingstoeslag» vervangen door: de toeslag voor MKB-beleggingen.
H
Na artikel IIA, onderdeel D, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
Artikel 8.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «, de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen of de korting voor MKB-beleggingen» vervangen door: of de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.
2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «, de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen en de korting voor MKB-beleggingen» vervangen door: en de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.
3. In het tweede lid wordt «, de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen en de korting voor MKB-beleggingen» vervangen door: en de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.
I
In artikel IIA, onderdeel F, wordt «Artikel 8.22» vervangen door: Hoofdstuk 8A.
J
In artikel IIA, onderdeel G, wordt «artikel 10.1» vervangen door: artikel 10.1, eerste lid,.
K
Artikel IV, onderdeel Ga, komt te luiden:
Ga
Na artikel 23b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien in enig jaar met betrekking tot een vennootschap die bij een aangewezen MKB-emissie als bedoeld in artikel 5.18b van de Wet inkomstenbelasting 2001 kapitaal heeft verkregen, de aanwijzing als MKB-emissie wordt ingetrokken, wordt bij die vennootschap de volgens artikel 22 of krachtens artikel 28 verschuldigde belasting over dat jaar vermeerderd met een lumpsumheffing. De lumpsumheffing bedraagt 0,1% van het bij die emissie verkregen kapitaal voor elke maand vanaf het tijdstip van de emissie tot de intrekking van de aanwijzing, vermeerderd met 7,5% van het verkregen kapitaal, behoudens voor zover aannemelijk wordt gemaakt dat het verkregen kapitaal afkomstig is van andere beleggers dan degenen die de in artikel 5.18b en artikel 8.21 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde belastingverminderingen hebben genoten.
2. Bij een aangewezen MKB-fonds als bedoeld in artikel 5.18b van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt in de ingroeiperiode, bedoeld in dat artikel, voor elke maand van die periode de volgens artikel 22 of krachtens artikel 28 verschuldigde belasting vermeerderd met een lumpsumheffing. De lumpsumheffing wordt berekend naar de situatie aan het eind van de maand en bedraagt 0,2% van het verschil tussen het van beleggers aangetrokken vermogen en 100/70 van hetgeen daarvan is aangewend ten behoeve van het beleggen van vermogen in door dat MKB-fonds bij aangewezen MKB-emissies in de ingroeiperiode verworven aandelen.
3. Indien in enig jaar met betrekking tot een aangewezen MKB-fonds als bedoeld in artikel 5.18b van de Wet inkomstenbelasting 2001 de aanwijzing wordt ingetrokken omdat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor aanwijzing, wordt bij die instelling de volgens artikel 22 of krachtens 28 verschuldigde belasting over dat jaar vermeerderd met een lumpsumheffing. De lumpsumheffing bedraagt 0,1% van de waarde in het economische verkeer van het vermogen van die instelling op het tijdstip dat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan voor elke maand vanaf het tijdstip dat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan tot de intrekking van de aanwijzing, vermeerderd met 7,5% van het ontvangen bedrag op de in het kalenderjaar en de vier voorafgaande kalenderjaren door de instelling per saldo uitgegeven aandelen. Ingeval in het kalenderjaar of in een van de vier voorafgaande kalenderjaren door de instelling een lumpsumheffing ingevolge het tweede lid is verschuldigd, wordt op de lumpsumheffing ingevolge dit lid in mindering gebracht een bedrag gelijk aan de helft van de lumpsumheffing van het tweede lid.
L
Artikel IVA komt te luiden:
M
In artikel XXA wordt «en 8.22 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze bepalingen luidden op 31 december van het vierde kalenderjaar» vervangen door: en 8.22 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 23ba van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals deze bepalingen luidden op 31 december van het vierde kalenderjaar.
N
In artikel XXI, achtste lid, wordt «EEa, EEb» vervangen door: EEa, EEaa, EEb.
De Fiscale vereenvoudigingswet 2010 wordt als volgt gewijzigd:
A
Het in artikel XIX opgenomen artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
1. Het artikel wordt van een opschrift voorzien, luidende: Partner.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Personen die partners waren op grond van het tweede lid, kunnen op gezamenlijk verzoek ook nog als partners worden aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.
B
Artikel XXI komt te luiden:
In artikel 1a, derde lid, van de Wet op de huurtoeslag wordt «artikel 3, eerste lid, onder a,» vervangen door «artikel 3» en wordt «de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot en geregistreerde partner» vervangen door: de partner.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2011, met dien verstande dat:
a. de wijziging ingevolge artikel XXII, onderdeel B, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot beschikkingen waarvan de dagtekening ligt na 31 december 2010;
b. de wijzigingen ingevolge artikel IV, onderdeel A, voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot jaren die aanvangen op of na 1 januari 2011;
c. de wijzigingen ingevolge artikel IV, onderdelen B en C, voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2012.
2. Artikel I, onderdelen D, E en J, werkt terug tot en met 1 januari 2009.
3. Artikel XX, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 juli 2009.
4. Artikel I, onderdelen C, onder 1 en 4, H en I, werkt terug tot en met 1 januari 2010.
5. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XIV, onderdeel B, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarbij terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met 5 december 2010.
6. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen III, X, XI, XII en XIII in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, waarbij voor de artikelen XI en XIII terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met 1 januari 2011.
7. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen XV en XVII in werking met ingang van 1 april 2012.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32505-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.