32 317 JBZ-Raad

Nr. 493 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 oktober 2017

Met deze brief bied ik u, een aanvulling aan op de geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 12 en 13 oktober 2017 te Luxemburg. De aanvulling behelst het onderwerp Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS), in het bijzonder waar het gaat over derdelanders (TCN).

In de Geannoteerde Agenda voor de JBZ-Raad van 12 en 13 oktober 2017 (Kamerstuk 32 317, nr. 491) heb ik ten aanzien van het agendapunt ECRIS TCN gemeld dat op het moment van schrijven nog geen stukken voor dit agendapunt beschikbaar waren. Tevens heb ik aangegeven dat ik het advies van de Juridische Dienst van de Raad zou afwachten alvorens ik een definitief standpunt inneem ten aanzien van de opname van bipatriden in het centrale ECRIS TCN-systeem. Inmiddels zijn de documenten voor het agendapunt verschenen. Ik zie daarin aanleiding om uw Kamer de bijgevoegde aanvulling op de Geannoteerde Agenda toe te sturen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

Aanvulling op de geannoteerde agenda van de formele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 12–13 oktober 2017 te Luxemburg

Voorstel voor een Verordening van het Europees parlement en de Raad tot invoering van een gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen (TCN) ter aanvulling en ondersteuning van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1077/2011

= Beleidsdiscussie

In de geannoteerde agenda bent u geïnformeerd over de verwachte discussiepunten voor de JBZ-Raad (Kamerstuk 32 317, nr. 491). Het betreft onder meer de vraag over het wel of niet opnemen in het centrale ECRIS TCN-systeem van identiteitsgegevens van zogenoemde bipatriden, waaronder wordt verstaan personen die naast de nationaliteit van een EU-lidstaat tevens de nationaliteit van een derde land bezitten. Het voorstel van de Commissie voor een verordening tot invoering van het centrale ECRIS TCN-systeem heeft betrekking op derdelanders en EU-burgers die tevens de nationaliteit van een derde land hebben (bipatriden).

Het voorzitterschap legt op dit punt twee vragen aan de JBZ-Raad voor. De eerste vraag ziet erop of de Raad kan instemmen met het opnemen van EU-burgers met tevens de nationaliteit van een derde land in ECRIS TCN (bipatriden), zoals reeds in het voorstel is opgenomen. De tweede vraag ziet op het tevens opnemen van EU-burgers met de nationaliteit van twee of meer EU-lidstaten. De achtergrond van deze vraag is mede gelegen in de verhouding tot het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Uit dit beginsel volgt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk mogen worden behandeld. Een dergelijke behandeling kan volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie EU enkel gerechtvaardigd worden wanneer dit is gebaseerd op objectieve overwegingen, die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen en evenredig zijn aan de rechtmatig nagestreefde doelstelling. In dat licht kan de vraag gesteld worden in hoeverre de opname van EU-burgers met tevens de nationaliteit van een derde land in ECRIS-TCN (bipatriden) tevens noodzaakt tot opname van EU-burgers met een nationaliteit van twee of meer EU-lidstaten, omdat anders sprake zou kunnen zijn van een niet gerechtvaardigd onderscheid in behandeling tussen EU-onderdanen.

Inmiddels is over deze kwestie een advies ontvangen van de Juridische Dienst van de Raad (JDR). Ik ben in het licht van het doel van het voorstel van de Commissie – het op efficiënte wijze nagaan of een persoon eerder is veroordeeld in een EU-lidstaat – in principe voorstander van de opname van EU-burgers met tevens de nationaliteit van een derde land in ECRIS TCN (bipatriden) in ECRIS TCN. In dat geval is zoals gesteld tevens de vraag aan de orde of in het licht van het non-discriminatiebeginsel dan niet tevens EU-burgers met de nationaliteit twee of meer lidstaten opgenomen dienen te worden. De opname van deze laatste categorie zou echter een substantiële verruiming van het voorstel van de Commissie betekenen, die een nauwkeurige nadere bestudering vereist, niet alleen van de juridische aspecten maar ook van de uitvoeringsconsequenties. Om voornoemde reden ben ik voornemens om in de Raad de Commissie naar haar zienswijze te vragen en zal ik voorstellen om de Commissie te verzoeken een aanvullende impact analyse naar de gevolgen van deze eventuele verruiming van de reikwijdte uit voeren op grond van punt 16 van het Interinstutioneel Akkoord Beter Wetgeven.

Naar boven