32 255 Het systeem van toezicht op de stabiliteit van financiële markten

Nr. 10 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 juni 2011

In de commissie voor de Rijksuitgaven1 en in de vaste commissie voor Financiën2 bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Financiën over de brief van 17 februari 2011 over de juridische aspecten van het verkrijgen van toegang door de Algemene Rekenkamer tot bedrijfsdossiers bij De Nederlandsche Bank (Kamerstuk 32 255, nr. 6), over de brief van de Raad van State met door de Tweede Kamer gevraagde voorlichting (Kamerstuk 32 255, nr. 8), alsmede over de brief van de Algemene Rekenkamer met een reactie op de voorlichting door de Raad van State (Kamerstuk 32 255, nr. 9).

De op 1 juni 2011 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van 22 juni 2011 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Gerven

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Dezentjé Hamming-Bleumink

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Groen

Inhoudsopgave

   

Blz.

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de minister

5

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven van de Raad van State, de minister van Financiën en de Algemene Rekenkamer ten behoeve van de toegang van de Algemene Rekenkamer tot de bedrijfsdossiers van de toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB).

De leden van de VVD-fractie hebben in deze brieven aanleiding gezien tot het stellen van de volgende vragen aan de minister van Financiën.

De Algemene Rekenkamer stelt in haar reactie op de voorlichting van de Raad van State het volgende: «De voorlichting van de Raad biedt echter wel enige opening. In de eerste plaats geeft de Raad aan dat de geheimhoudingsverplichtingen in de Wet op het financieel toezicht (Wft) een ruimere werkingssfeer hebben dan de richtlijnen en dat een klein deel van de toezichttaken van DNB gebaseerd is op andere wetgeving, bijvoorbeeld de Wet op de geldtransactiekantoren (Wgt), waaraan geen Europese richtlijn ten grondslag ligt. Niets staat de wetgever in de weg deze wetten op de betreffende onderdelen zodanig aan te passen of aan te vullen dat er geen twijfel meer kan bestaan over de bevoegdheid van de Algemene Rekenkamer». Wat vindt de minister van deze opvatting en klopt de stelling dat niets de wetgever in de weg deze wetten op de betreffende onderdelen zodanig aan te passen of aan te vullen dat er geen twijfel meer kan bestaan over de bevoegdheid van de Algemene Rekenkamer?

Voorts wijst de minister erop dat het ministerie van Financiën in Brussel reeds de dialoog is aangegaan over de uitleg en een mogelijke herziening van het strikte geheimhoudingsregime. Hoever staat het met deze dialoog? Is de inzet van de minister daarbij ook om tot minder rigide bepalingen op Europees niveau te komen? Is hiervoor steun te vergaren bij andere lidstaten? Speelt de problematiek van toegang tot bedrijfsdossiers bij de centrale bank door de Rekenkamer ook in andere EU-lidstaten? Wil de minister de Kamer actief informeren over eventuele voortgang in de besprekingen in Brussel?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben met belangstelling kennisgenomen van het advies van Raad van State over de toegang van de Algemene Rekenkamer tot bedrijfsdossiers bij DNB. Er resteren echter nog wel enkele vragen.

Deze leden willen allereerst voorop stellen dat zij het van groot belang vinden dat er goed toezicht wordt gehouden op de financiële toezichthouders. De afgelopen jaren hebben aangetoond hoe groot de risico’s zijn die de financiële sector met zich meebrengt en daarom is het juist van groot belang dat er goed toezicht is op het functioneren van de toezichthouder. Deelt de minister deze opvatting? Daarnaast vraagt de PvdA-fractie zich af of de Algemene Rekenkamer wel inzicht heeft in alle dossiers bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM)? Zo ja, hoe is dit dan mogelijk? En waarom zou het dan wel bij de AFM kunnen en niet bij De Nederlandsche Bank (DNB)? Daarnaast vragen de leden zich af hoe het in andere Europese landen gedaan wordt? Wie controleert bijvoorbeeld de Duitse centrale bank? En is hier wel inzicht in bedrijfsdossiers? De PvdA-fractie wil bovenal aangeven het frustrerend te vinden dat er op heel veel plekken een externe toets op het toezicht bestaat, maar niet bij DNB. Deelt de regering de opvatting dat zo’n toets ook bij DNB gewenst is? Kan de minister van Financiën iets verzinnen waardoor er toch getoetst kan worden of DNB zijn toezichtstaken (nauwkeurig, scherp en tijdig) naar behoren uitvoert?

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe het staat met de dialoog met Brussel die de regering beschrijft in haar brief over een mogelijke herziening van het strikte Europeesrechtelijke geheimhoudingsregime. Voor zover het toezicht van DNB een zuiver Nederlandse oorsprong kent, zou de wet versoepeld kunnen worden. Is de regering van plan dit te doen zodat de Algemene Rekenkamer in ieder geval al meer mogelijkheden krijgt?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld dat de minister en de Raad van State op dit moment geen ruimte zien om de Algemene Rekenkamer toegang te geven tot toezichtvertrouwelijke informatie. Graag zouden deze leden willen weten of de minister en De Nederlandsche Bank (DNB) in principe nog wel steeds voorstander zijn van die toegang. Zo nee, waarom niet?

In de memorie van toelichting van de Comptabiliteitswet 1976 (Cw 1976) wordt over artikel 80 (het huidige artikel 91 in de Comptabiliteitswet 2001 (Cw 2001) opgemerkt dat de Algemene Rekenkamer in voorkomende gevallen niet de bevoegdheden van met name het derde en vierde lid verkrijgt indien in andere wettelijke bepalingen uitdrukkelijk is beoogd die bevoegdheden voor haar niet of beperkter te creëren. De Raad van State gaat niet in op de term «uitdrukkelijk beoogd». Hoe ziet de minister die term? Is volgens de minister in de Wet op het Financieel Toezicht (Wft) uitdrukkelijk beoogd om de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer om informatie in te winnen bij bijvoorbeeld DNB te beperken? Zo ja, waar in de wetsgeschiedenis van de Wft is dit terug te vinden?

Valt uit het feit dat de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer voor de monetaire taak van DNB in de Comptabiliteitswet 2001 wel expliciet zijn beperkt niet af te leiden dat dit niet het geval is ten aanzien van de toezichttaak? Graag een reactie van de minister.

De leden van de SP-fractie vragen zich verder af hoe de bevoegdheden van buitenlandse Rekenkamers ten aanzien van financiële toezichthouders geregeld zijn? Kan de minister daarvan een overzicht geven?

De Algemene Rekenkamer oefent haar onderzoekstaak voor een belangrijk deel uit ten behoeve van de Staten-Generaal. Het parlement kan met die informatie beter toezicht houden op de regering. Tevens moeten richtlijnen worden geïmplementeerd in overeenstemming met de constitutionele verhoudingen. Biedt dit alles geen ruimte om de Algemene Rekenkamer toch toegang te geven tot toezichtvertrouwelijke informatie. Waarom niet?

In zijn brief van 17 februari 2011 zegt de minister dat hij inmiddels in Europa de dialoog is aangegaan over de uitleg en een mogelijk herziening van het strikte geheimhoudingsregime. Deze toezegging is ook in 1998 door één van de ambtsvoorgangers van de minister van Financiën gedaan. Er is sindsdien weinig veranderd. De leden van de SP-fractie zouden daarom graag weten hoe de minister die dialoog is aangegaan. Wat is zijn concrete inbreng geweest? Hoe werd er gereageerd? Heeft de minister al medestanders om de geheimhoudingsregels te versoepelen?

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken van de minister van Financiën en van de Algemene Rekenkamer over de reikwijdte van de geheimhoudingsbepaling in de Wet op het Financieel Toezicht (Wft), alsmede van de reactie door de Raad van State. De bepaling staat in het inmiddels beroemde artikel 1:89 van de Wft. Deze bepaling is er niet voor niets. Banken, in de kern commerciële instellingen, moeten er vanuit kunnen gaan dat hun vertrouwelijke informatie niet voor derden beschikbaar wordt gemaakt. De Algemene Rekenkamer heeft echter wederom – zij deed dit ook in 1995 – een verzoek gedaan om vertrouwelijke gegevens wel te mogen inzien. De Algemene Rekenkamer vindt dat dit noodzakelijk is om te kunnen bepalen of de publieke middelen aan DNB rechtmatig en doelmatig worden besteed.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat dit een ingewikkelde kwestie is. Het is immers van groot belang dat de Algemene Rekenkamer een goed beeld moet kunnen krijgen van de rechtmatige- en doelmatige besteding van publieke middelen. Dit onderschrijven de leden van de fractie van het CDA natuurlijk. Tegelijkertijd moet er ook aan de huidige wettelijke bepalingen worden voldaan. Deze leden zien daarom nog wel een aantal haken en ogen aan het verzoek van de Algemene Rekenkamer, net als de Raad van State.

Ten eerste is het voor de leden van de CDA-fractie echt de vraag of de Algemene Rekenkamer die inhoudelijke informatie over het toezicht wel nodig heeft om een rechtmatigheidoordeel te kunnen vellen. Waarom kan de Algemene Rekenkamer niet op basis van de huidige bevoegdheden tot een goed oordeel komen over de besteding van de middelen? Niet vergeten moet worden dat dit echt wat anders is dan een beoordeling van de juistheid van het toezicht. Hiermee zou de Algemene Rekenkamer zeer terughoudend dienen te zijn. Dit is uiteindelijk immers aan DNB of aan de minister. Waartoe heeft de Algemene Rekenkamer deze inhoudelijke informatie nodig. Dat is de leden van de fractie van het CDA echt niet duidelijk. Dit weet de Algemene Rekenkamer in haar brief ook niet duidelijk te maken. De Algemene Rekenkamer is geen toezichthouder van de toezichthouder. Dit is toch echt de minister van Financien. De bepalingen hierover worden binnenkort aangescherpt. De leden van de fractie van het CDA ontvangen hierop graag een reactie.

Ten behoeve van de commissie De Wit zijn wel afspraken gemaakt om beter met de geheimhoudingbepaling om te kunnen gaan. Hierover zijn tijdelijke afspraken gemaakt. De doelstelling van de Commissie De Wit is echter een andere. De commissie wil juist de accuraatheid van het toezicht onderzoeken, terwijl de Algemene Rekenkamer daarentegen de toereikendheid van de besteding van de middelen wil bekijken. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie ook op dit punt een toelichting.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de regering tegen deze achtergrond ook nog eens in kan gaan op het nut van de geheimhoudingsbepaling in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet inzake geldtransactiekantoren (Wgt). Volgens deze leden is dit vooral gelegen in het scheppen van de mogelijkheid dat banken ook alle informatie daadwerkelijk aan de toezichthouder overhandigen.

Ten tweede wordt het toezicht ook deels door de financiële sector zelf betaald, waardoor we niet uitsluitend over publieke middelen spreken. In hoeverre speelt deze overweging volgens de regering een rol?

Ten derde speelt natuurlijk ook het door de minister genoemde bezwaar dat de geheimhoudingsbepaling in de Wft gegrond is op het Europese recht een belangrijke rol. Toegang tot bedrijfsdossiers van DNB is in strijd met Europees recht. Kan de regering nog eens aangeven of dit probleem ook speelt bij Rekenkamers in andere Europese landen? De Algemene Rekenkamer spreekt in haar reactie op het stuk van de Raad van State om stappen die Brussel zouden kunnen nemen om duidelijkheid te krijgen over de uitleg en een mogelijke herziening van het strikte geheimhoudingsregime. Aan wat voor stappen zou daarbij überhaupt kunnen worden gedacht?

II. Reactie van de minister

De leden van de commissie voor de Rijksuitgaven en de vaste commissie voor Financiën hebben enige opmerkingen gemaakt en enkele vragen gesteld over:

  • i) De brief van 17 februari 2011 over de juridische aspecten van het verkrijgen van toegang door de Algemene Rekenkamer tot bedrijfsdossiers bij De Nederlandsche Bank (Kamerstuk 32 255, nr. 6).

  • ii) De brief van de Raad van State met door de Tweede Kamer gevraagde voorlichting (Kamerstuk 32 255, nr. 8).

  • iii) De brief van de Algemene Rekenkamer met een reactie op de voorlichting door de Raad van State (Kamerstuk 32 255, nr. 9).

Onderstaand ga ik graag als volgt in op de verschillende vragen. Na een korte inleiding zal ik eerst dieper ingaan op de achtergrond van de geheimhoudingsplicht en daarna op de constitutionele verhoudingen. Vervolgens komen de positie van buitenlandse rekenkamers en de mogelijkheden om nationale ruimte te benutten aan de orde. Daarna zet ik de uitvoering van het «toezicht op toezicht» uiteen. Tot slot geef ik de stand van zaken weer van de dialoog die in Brussel is aangegaan over het geheimhoudingsregime.

Inleiding

De Algemene Rekenkamer heeft de taak om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven van het Rijk te controleren. Daarnaast heeft zij de taak de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid te onderzoeken. Om haar taak te kunnen vervullen heeft de Algemene Rekenkamer, op grond van de Comptabiliteitswet 2001 (Cw 2011), verschillende bevoegdheden tot het doen van onderzoek bij instellingen buiten het Rijk. Zo heeft zij de bevoegdheid tot het doen van onderzoek bij De Nederlandsche Bank (DNB)3.

Ik vind het daarbij van belang dat de Algemene Rekenkamer zo min mogelijk wordt belemmerd in de uitvoering van haar taak en dat zo veel mogelijk transparantie kan worden betracht. Ik wil hierbij vast opmerken dat er grenzen zijn aan deze openheid. Grenzen die worden bepaald door Europese financiële toezichtsrichtlijnen. Die grenzen zijn er niet voor niets, zoals ik verderop nog nader zal toelichten.

Achtergrond van de geheimhoudingsplicht

De geheimhoudingsplicht inzake het financieel toezicht is geregeld in een aantal Europese financiële toezichtsrichtlijnen.4 Onder andere artikel 44 van richtlijn 2006/48/EG stelt in dit kader:

De lidstaten bepalen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants of deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. De vertrouwelijke gegevens waarvan zij beroepshalve kennis krijgen, mogen aan geen enkele persoon of autoriteit bekend worden gemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat individuele kredietinstellingen niet kunnen worden geïdentificeerd, zulks onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen.

De bepalingen uit deze Europese richtlijnen zijn één op één omgezet in de Wet op het financieel toezicht (Wft). In artikel 1:89 van de Wft e.v. zijn deze Europese bepalingen geïmplementeerd en wordt de geheimhoudingsverplichting voor de financiële toezichthouders geregeld. In antwoord op de vragen van de leden van de fractie van de PvdA geldt dit wettelijk kader voor beide toezichthouders op de financiële markten, dus zowel voor DNB als voor de Autoriteit Financiële markten (AFM).

De leden van de fractie van de SP vragen zich in dit kader af of in de Wft uitdrukkelijk is beoogd om de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer om informatie in te winnen bij bijvoorbeeld DNB te beperken. Zij vragen daarbij te verwijzen naar de wetsgeschiedenis van de Wft. In antwoord hierop kan ik aangeven dat de artikelen 1:90 e.v. van de Wft de verschillende situaties waarin informatie door de toezichthouders kan worden verstrekt regelen. Hierbij is sprake van een gesloten stelsel, waar de Algemene Rekenkamer niet onder valt. In de memorie van toelichting bij de Wft staat daarover het volgende opgenomen:

De Europese financiële toezichtrichtlijnen kennen een strikt geheimhoudingsregime met een stelsel van limitatief omschreven uitzonderingen op de geheimhouding. Dit gesloten stelsel is, evenals dat in de bestaande toezichtwetten het geval is, overgenomen in dit wetsvoorstel5

In het verlengde hiervan vragen de leden van de fractie van de SP of uit het feit dat de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer voor de monetaire taak van DNB in de Cw 2001 wel expliciet zijn beperkt niet af te leiden valt dat dit niet het geval is ten aanzien van de toezichttaak. Hierover merkt de Afdeling op dat de uitsluiting van deze controlebevoegdheid bij DNB verband houdt met de bijzondere positie van DNB in het kader van het Europese stelsel van centrale banken. Voor zover DNB optreedt in de hoedanigheid van centrale bank, is zij wat de geheimhoudingsbepalingen betreft, gebonden aan de regels die zijn vastgesteld in het kader van het Europese stelsel van centrale banken6. Voor zover DNB optreedt in de hoedanigheid van toezichthouder op grond van de Wft, is zij gebonden aan het daarvoor geldende geheimhoudingsregime uit de artikelen 1:89 e.v. van de Wft.

Het geheimhoudingsregime en aldus de toegang tot vertrouwelijke toezichtsinformatie7 is, zoals eerder aangegeven, niet onbegrensd. De memorie van toelichting bij de Wft merkt daarover op:

«Een onder toezicht staande financiële onderneming is verplicht de vertrouwelijke informatie ter beschikking te stellen aan de toezichthouder. Vanwege het ingrijpende karakter van die verplichting en om informatieverstrekking door de onder toezicht staanden te bevorderen, dient gewaarborgd te zijn dat vertrouwelijke informatie vertrouwelijk blijft. Daartoe is het nodig dat de toezichthouders eenmaal ontvangen vertrouwelijke informatie geheim houden. De geheimhoudingsplicht van de toezichthouders heeft dan ook mede tot doel vrije informatieverstrekking door de onder toezicht staanden en derden en effectief toezicht te bevorderen 5.

De Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) merkt daarnaast in haar recente advies inzake het verkrijgen van toegang door de Algemene Rekenkamer tot bedrijfsdossiers van DNB 9 ook heel duidelijk op dat de Algemene Rekenkamer niet onder één van de uitzonderingsgronden valt die limitatief in de richtlijnen zijn opgesomd. Zij concludeert dat «de richtlijnen geen aanknopingspunt bieden voor verstrekking van toezichtvertrouwelijke informatie door DNB aan de AR10 Een conclusie die ik ook met Uw Kamer heb gedeeld11. Bovendien heeft de Algemene Rekenkamer ook toegang tot vertrouwelijk toezichtsinformatie in geaggregeerde vorm, dat wil zeggen informatie van, over of verband houdende met ondernemingen of personen die daar werkzaam zijn in geaggregeerde of niet tot een individuele onderneming of persoon herleidbare vorm. Niet onderschat moet worden dat de Algemene Rekenkamer over ruime mogelijkheden beschikt om haar taak te kunnen uitvoeren.

De leden van de fractie van het CDA hebben in dit kader nog de vraag gesteld in hoeverre de overweging dat het toezicht ook deels door de financiële sector wordt betaald – waardoor er niet uitsluitend over publieke middelen wordt gesproken – een rol heeft gespeeld. In reactie op deze vraag kan ik opmerken dat deze overweging geen rol heeft gespeeld in de beoordeling ten aanzien van de toegang van de Algemene Rekenkamer tot vertrouwelijke toezichtsinformatie.

Geheimhoudingsplicht en constitutionele verhoudingen

De leden van de fractie van de SP merken op dat de Algemene Rekenkamer haar onderzoekstaak voor een belangrijk deel uitoefent ten behoeve van de Staten-Generaal. Het parlement kan met die informatie beter toezicht houden op de regering. Tevens moeten richtlijnen worden geïmplementeerd in overeenstemming met de constitutionele verhoudingen, aldus de leden. Zij vragen of dit alles geen ruimte biedt om de Algemene Rekenkamer toch toegang te geven tot toezichtvertrouwelijke informatie.

De Afdeling merkt over dit laatste op, daarbij ook verwijzend naar mijn brief van 17 februari 201112, dat de constitutionele positie van de AR niet in het geding is, omdat haar onderzoeksbevoegdheden, nu het niet gaat om het onderzoek van de ontvangsten en uitgaven van het Rijk als bedoeld in artikel 76 van de Grondwet, maar om de «andere taken» als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Grondwet, niet in de Grondwet zelf, maar in de Cw 2001 worden bepaald. Er kan bovendien worden gewezen, aldus de Afdeling, op de aanhef van artikel 91, eerste lid, Cw 2001, die luidt «onverminderd het anders bij wet bepaalde heeft de Algemene Rekenkamer de in de volgende leden vermelde bevoegdheden ten aanzien van:». Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat in gevallen waarin de wetgever een van de Cw 2001 afwijkend regime heeft opgenomen, dat regime in die andere wet onverminderd blijft gelden10.

Daarnaast heeft de Afdeling in haar recente voorlichting inzake de mogelijkheid of aan de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel14 (PEFS) onder strikte geheimhouding inzage kan worden verleend in de toezichtvertrouwelijke informatie die o.a. bij DNB berust, gesteld dat dit onder voorwaarden mogelijk is. Hierbij verwijst de Afdeling naar de uitzonderlijke situatie van een parlementaire enquête en de versterkte rol van nationale parlementen en aandacht voor constitutionele beginselen van de lidstaten15. Daarbij dient de PEFS absolute geheimhouding te bewaren over de betreffende informatie die zij mag inzien en kan zij enkel in geaggregeerde vorm hierover publiceren. De Afdeling ziet hier dus nog net voldoende aanknopingspunten om de PEFS, onder voorwaarden, inzage te geven in de vertrouwelijke toezichtsinformatie. Aanknopingspunten die de Afdeling in haar voorlichting inzake de positie van de Algemene Rekenkamer niet ziet.

Buitenlandse rekenkamers

De leden van de VVD, de PvdA, de SP en CDA fracties vragen voorts of de problematiek van toegang tot bedrijfsdossiers ook in andere EU-lidstaten een rol speelt. Daarbij vragen de leden van de SP naar de bevoegdheden van buitenlandse Rekenkamers en een overzicht daarvan. Wat betreft de toegang tot bedrijfsdossiers bij financiële toezichthouders stuiten ook andere lidstaten, dus andere rekenkamers, op de grenzen uit de eerder reeds beschreven Europees geharmoniseerde financiële toezichtsrichtlijnen. Een concreet overzicht van de verschillende taken van de diverse Europese rekenkamers en hoe deze in hun land georganiseerd zijn heb ik niet beschikbaar en in het licht van de voorlichting van de Afdeling biedt dit naar mijn verwachting ook geen oplossing voor de Algemene Rekenkamer.

Nationale ruimte

De leden van de fracties van de VVD en de PvdA merken op dat voor zover het toezicht van DNB een zuiver Nederlandse oorsprong kent en niet gebaseerd is op de Europese financiële toezichtsrichtlijnen, zoals bijvoorbeeld de Wet op de geldtransactiekantoren (Wgt), niets de wetgever in de weg staat deze wetten op de betreffende onderdelen aan te passen en te versoepelen.

Om de uniformiteit van verschillende financiële toezichtwetten te waarborgen is in de Wet inzake geldtransactiekantoren (Wgt) een geheimhoudingsbepaling opgenomen die gelijk is aan de bepaling in de Wft. Deze keuze is destijds gemaakt omdat de achtergrond en nut en noodzaak van het geheimhoudingsregime ook voor de Wgt opgaat. Omdat de bepalingen in de Wgt niet gebaseerd zijn op Europese richtlijnen is het, zoals de leden van de VVD en PvdA ook aangeven, op zich mogelijk om een nationale versoepeling aan te brengen. Ik ben dan ook bereid een dergelijke versoepeling te onderzoeken. Daarbij merk ik op voorhand wel op dat dit slechts een zeer partiële oplossing biedt, waarbij de wet ook complexer zou worden.

«Toezicht op toezicht»

De leden van de fractie van de PvdA hebben vragen gesteld over het toezicht op de toezichthouder. De afgelopen jaren is gebleken dat de financiële sector meer dan ooit gebaat is bij effectief en krachtig toezicht. Ik deel daarbij ook de opvatting van de leden van de fractie van de PvdA dat het van groot belang is dat er goed toezicht is op het functioneren van de financiële toezichthouders. De leden van de fractie van de PvdA geven in dit kader aan een externe toets op het toezicht van DNB te missen.

De beoordeling of de toezichthouder, in casu DNB, zijn taken naar behoren uitvoert is de taak van de minister van Financiën. Hiertoe heb ik verschillende mogelijkheden binnen het huidige wettelijk kader. Zie bijvoorbeeld de evaluatiebepaling van artikel 1:44, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft):

«Onze Minister zendt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens elke vijf jaar een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de toezichthouders16

Ook verwijs ik hierbij graag naar de Visie «Toezicht op afstand17,» die ik eerder dit jaar aan Uw Kamer zond en waarin ik heb beschreven hoe ik invulling geef aan het toezicht op DNB en de AFM en hoe ik dit toezicht verder zal versterken18.

Daarnaast heeft DNB zelf, in haar plan van aanpak gericht op een cultuurverandering binnen DNB19, aangekondigd een externe toets van het IMF te zullen ondergaan middels het «Financial Sector Assessment Program» (FSAP) van het IMF en heeft DNB «peer reviews» van Europese toezichthouders aangekondigd. Beide externe toetsen zijn inmiddels afgerond20 en over het eindrapport van de IMF FSAP-missie zal ik u op korte termijn nader informeren.

Dialoog in Brussel

Tot slot vragen zowel de leden van de fractie van de VVD, de PvdA, de SP als de leden van het CDA naar de stand van zaken met betrekking tot de dialoog die in Europa is aangegaan over de uitleg en een mogelijke herziening van het strikte geheimhoudingsregime.

Naar aanleiding van een aanbeveling van de Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel (commissie-De Wit) en een aangenomen motie naar aanleiding van de behandeling van de kabinetsreactie op het rapport «Verloren krediet» van de commissie-De Wit21 zijn mijn ambtenaren, conform de wens van uw Kamer, gesprekken aangegaan in Brussel. Hierbij stond de vraag centraal hoe om te gaan met de plicht om enerzijds toezichtvertrouwelijke informatie vertrouwelijk te houden en anderzijds publieke organen de reële mogelijkheid te geven om (democratische) controle uit te kunnen oefenen. Tijdens deze gesprekken zijn alle aspecten van het geheimhoudingsregime tegen het licht gehouden, zo ook de positie van de Algemene Rekenkamer.

Ook de Afdeling adviseerde bij haar voorlichting inzake de PEFS om dit dilemma in breder Europees verband aan te kaarten. De Afdeling stelt: «Het belang van parlementaire controle op grond van de nationale constitutionele beginselen rechtvaardigt naar het oordeel van de Afdeling verder dat deze materie ook in breder Europees verband wordt geagendeerd»22. Ik heb de Europese commissie ook geïnformeerd over deze voorlichting van de Afdeling.

De ambtelijke diensten van de Europese Commissie hebben begrip getoond voor bovenstaand vraagstuk en hebben aangegeven in dit licht de Europese geheimhoudingsregels nog eens te bezien. Ik heb daarbij goede hoop dat er verbeteringen uit zullen voortvloeien. Ik zal Uw Kamer, zoals ook de leden van de fractie van de VVD verzoeken, ten spoedigste informeren zodra de Europese Commissie haar standpunt heeft bepaald.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Omtzigt, P.H. (CDA), Veen, E. van der (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Gerven, H.P.J. van (SP), voorzitter, Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), ondervoorzitter, Ouwehand, E. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Mulder, A. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Besselaar, I.H.C. van den (PVV), Schouten, C.J. (CU) en Vacature, (CDA).

Plv. leden: Knops, R.W. (CDA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ziengs, E. (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Gerbrands, K. (PVV), Beek, W.I.I. van (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Monasch, J.S. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Grashoff, H.J. (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Hamer, M.I. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Gent, W. van (GL), Beertema, H.J. (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Pechtold, A. (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Graus, D.J.G. (PVV), Slob, A. (CU) en Hijum, Y.J. van (CDA).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), voorzitter, Omtzigt, P.H. (CDA), Irrgang, E. (SP), Knops, R.W. (CDA), Neppérus, H. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Spekman, J.L. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), ondervoorzitter, Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Huizing, M.E. (VVD) en Schouten, C.J. (CU).

Plv. leden: Broeke, J.H. ten (VVD), Werf, M.C.I. van der (CDA), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Hijum, Y.J. van (CDA), Leegte, R.W. (VVD), Haverkamp, M.C. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Veen, E. van der (PvdA), Vacature (SP), Grashoff, H.J. (GL), Schaart, A.H.M. (VVD), Vermeij, R.A. (PvdA), Smeets, P.E. (PvdA), Beertema, H.J. (PVV), Gent, W. van (GL), Jong, L.W.E. de (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Koşer Kaya, F. (D66), Pechtold, A. (D66), Ziengs, E. (VVD) en Slob, A. (CU).

X Noot
3

Zie artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001.

X Noot
4

Artt. 44–52 Recast Bankenrichtlijn 2006/48/EC; art. 16 Levensverzekeringrichtlijn 2002/83/EC, die betreft wijziging van art. 12 Eerste Bankenrichtlijn 78/780/EEC, vervangen door art. 30 Geconsolideerde Bankenrichtlijn 2000/12/EC; art. 16 Derde Richtlijn Schadeverzekering 92/49/EEG.

X Noot
5

Zie memorie van toelichting bij wetsvoorstel Wft (Kamerstukken II 2003/04, 29 708, nr. 3).

X Noot
6

Voorlichting van de Raad van State van 21 april 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 32 255, nr. 8, p.3, voetnoot 1).

X Noot
7

Gegevens die in elk geval onder het begrip «vertrouwelijke gegevens» vallen, zijn onder andere: gegevens van financiële ondernemingen over de bedrijfsvoering, de liquiditeitspositie, de (maand)rapportages, gegevens over (potentiële) bestuurders daargelaten eventuele sancties die aan de natuurlijke persoon zijn opgelegd op basis van deze wet, (solvabiliteits)marges, gegevens over debiteuren, crediteuren of cliënten, gegevens van de afdeling R&D, plannen voor fusies of overnames en marketing / verkoopstrategieen. Het gaat derhalve om gegevens die van invloed kunnen zijn op de concurrentiepositie van de betreffende onderneming of een disproportionele inbreuk kunnen maken op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene, Kamerstukken II 2003/04, 29 708, nr. 3.

X Noot
9

Voorlichting van de Raad van State van 21 april 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 32 255, nr. 8).

X Noot
10

Voorlichting van de Raad van State van 21 april 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 32 255, nr. 8, p. 5).

X Noot
11

Zie de brief van de minister van Financiën van 17 februari 2011, (Kamerstukken II 2010/11, 32 255, nr. 6).

X Noot
12

Zie de brief van de minister van Financiën van 17 februari 2011, (Kamerstukken II 2010/11, 32 255, nr. 6, p. 1).

X Noot
14

Voorlichting van de Afdeling van 11 maart 2011 (W06.11 0053/III; Stcrt. 2011, nr. 5695).

X Noot
15

Hierbij wordt ook verwezen naar raadnotulen van de Europese Commissie waarin staat verwoord: «U verwijst naar de verklaring voor de Raadsnotulen die door de Commissie en de Raad is aanvaard, die meldt dat de bepalingen inzake het beroepsgeheim van de Richtlijn «de rechten van parlementaire onderzoekscommissies in de Lid-Staten om overeenkomstig de nationale constituties informatie te verkrijgen» onverlet worden gelaten.

X Noot
16

Zie ook «Evaluatie van de Wet op het financieel toezicht», Kamerstukken II 2009/10, 32 466, nr. 1.

X Noot
17

Toezicht op afstand – de relatie tussen de minister van Financiën en de financiële toezichthouders, De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), Kamerstukken II 2010/11, 32 648, nr. 1.

X Noot
18

Zie voor een versterking van de governance van de toezichthouders het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel «Wet versterking governance van de AFM en DNB», Kamerstukken II 2010/11, 32 782, nr. 2.

X Noot
19

«Van analyse naar actie», Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB, Kamerstukken II 2009/10, 32 432, nr. 5 (bijlage).

X Noot
20

«Van analyse naar actie», Uitvoering plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB, Kamerstukken II 2010/11, 32 648, nr. 1 (bijlage).

X Noot
21

Zie Kamerstukken II 2010/11, 31 980, nr. 46 en Kamerstukken II 2010/11, 31 980, nr. 20.

X Noot
22

Voorlichting van de Afdeling van 11 maart 2011, p. 8 (W06.11 0053/III; Stcrt. 2011, nr. 5695).

Naar boven