Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32123-XV nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32123-XV nr. 6 |
Vastgesteld 27 november 2009
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De op 21 oktober 2009 voorgelegde vragen zijn, bij brief van 27 november 2009, beantwoord door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid .
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Vragen en antwoorden inzake de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2010
Wat zijn de precieze financiële consequenties wanneer alleenstaande studerende ouders tegemoet worden gekomen voor 2/6 deel van de kosten van de kinderopvang in plaats van 1/6 deel (volgens de huidige Wet Kinderopvang)? Kan de regering deze financiële berekening toelichten?
Op basis van onderstaande aannamen afkomstig van het ministerie van OCW kost het circa € 8 mln om studerende ouders voor 2/6 deel van de kosten van kinderopvang tegemoet te komen.
De aannamen zijn:
• 5 000 gerechtigden;
• 1 000 uren per kind per jaar;
• gemiddeld 1,55 kinderen;
• bijdrage per uur: € 6,10.
Wat zijn de financiële consequenties wanneer alleenstaande studerende ouders ook aanspraak kunnen maken op de inkomensondersteunende maatregelen van het Rijk en de gemeenten? Kan de regering in een overzicht per regeling toelichten welke financiële consequenties dit heeft?
Inkomensondersteunende maatregelen van het Rijk en de gemeenten zijn beschikbaar voor iedereen met een laag inkomen en dus ook voor studerende ouders. De gemeenten kunnen aanvullende eisen stellen en de voorwaarden kunnen dus per gemeente verschillen. De studerende ouder kan beroep aantekenen wanneer de studerende ouder door de gemeente wordt uitgesloten. Eventuele financiële consequenties zijn hier niet aan de orde.
Wat zijn de financiële consequenties van het toekennen van de eenoudertoeslag als gift aan studerende ouders die de studie niet afronden? Kan de regering dit toelichten?
Het als gift toekennen van de eenoudertoeslag brengt hoge initiële kosten met zich mee. Het zou in het jaar van invoering leiden tot een stijging van de voor het begrotingstekort relevante uitgaven van ongeveer € 18 mln. Hierover is de Tweede Kamer door de Minister van OCW geïnformeerd per brief van 30 juni 2009 (Kamerstukken II 2008/09 24 724/30 420, nr. 87).
Wat zijn de financiële consequenties van het toekennen van partnertoeslag aan ouders die beiden studeren?
Bij het ministerie van OCW is geen informatie bekend over hoeveel ouders er zijn die beiden studeren. Het is dus niet mogelijk een inschatting te maken van wat de financiële consequenties zijn van het toekennen van partnertoeslag aan ouders die beiden studeren. Het ministerie van OCW heeft wel aangegeven dat er in 2008 voor ongeveer € 5 mln aan partnertoeslag is uitgekeerd.
Wat is de mening van de regering over het door de VVD gepresenteerde voorstel «participatiewet» en de bijbehorende doorrekening van het Centraal Planbureau (zie vvd.nl)?
De VVD stelt voor om aan personen tot 27 jaar geen uitkering meer te geven, tenzij zij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Personen tot 27 jaar moeten werken of leren. In het geval van een beperking krijgen mensen een zorgindicatie en hebben zij recht op begeleiding bij het vinden van werk. Alleen mensen met een goed objectiveerbare fysieke en/of psychische beperkingen hebben recht op een zorgindicatie. Boven de 27 jaar wordt van iedere uitkeringsgerechtigde die niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is, gevraagd een tegenprestatie naar vermogen te leveren.
Veel jongeren zullen met dit voorstel buiten de boot vallen. Het CPB gaat er in de doorrekening van deze voorstellen vanuit dat jongeren in de WWB en de WIJ geen zorgindicatieen dus geen recht op begeleiding- meer krijgen en dat het aantal jongeren met een zorgindicatie in de Wajong flink wordt teruggebracht.
De regering kiest daarom voor andere oplossingen. De instroom in de Wajong is de afgelopen jaren inderdaad gegroeid. Niets wijst erop dat de oorzaak van deze groei ligt in een toename van de incidentie van ernstige ziektes of handicaps. In de toenemende complexiteit van de samenleving wordt een lichte beperking al snel gezien als een grote belemmering op de arbeidsmarkt. De huidige regelgeving is nog sterk gericht op het vaststellen wat iemand niet kan en het ondersteunen omdat hij niet kan. Feit is dat een deel van de jongeren niet zelfstandig een plaats op de arbeidsmarkt kan vinden. Veel van deze jongeren hebben wel begeleiding nodig en veel jongeren in de Wajong zullen niet in staat zijn zelfstandig het minimumloon te verdienen.
Voor jongeren tot 27 is per 1 oktober de toegang tot de WWB afgesloten en de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Uitgangspunt in de WIJ is dat jongeren moeten werken of leren om zo een adequate basis voor duurzame arbeidsparticipatie te leggen. Jongeren die met hun opleiding of werk niet genoeg geld verdienen kunnen in aanmerking komen voor een (aanvullende) inkomensvoorziening. Per 1 januari 2010 wordt -als de Eerste Kamer heeft ingestemd- de nieuwe Wajong van kracht. De nieuwe Wajong vormt de uitwerking van de omslag in beleid en denken over jongeren met een beperking. In de nieuwe Wajong staat voorop wat een jongere wel kan, in plaats van wat hij niet kan, niet de uitkering maar de ondersteuning naar en bij arbeid is cruciaal. Het belangrijkste doel van het wetsvoorstel is om jongeren met een beperking te ondersteunen bij het vinden en behouden van deze baan. Dit bevordert de emancipatie en integratie in de samenleving van deze jongeren.
Het aanscherpen van de toetredingscriteria om meer van deze jongeren buiten de Wajong te houden en het uitsluiten van jongeren in de WIJ van begeleiding en een uitkering is geen optie, omdat deze jongeren dan niet de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben bij het vinden van werk en het inkomen dat zij nodig hebben om in het bestaansminimum te voorzien.
Kan de regering uiteenzetten wat de gevolgen van de bezuinigingen op de koopkrachtenvelop voor de verschillende doelgroepen zullen zijn?
In de koopkrachtenvelop waren middelen gereserveerd voor lastenverlichting. Er is geen sprake van een bezuiniging op de koopkrachtenvelop. Wél is – om te komen tot een sluitend lastenbeeld – in het koopkrachtpakket 2010 per saldo sprake van een lastenverzwaring van circa € 800 mln. Een integraal beeld van alle koopkrachteffecten (inclusief maatregelen aan de uitgavenkant) is opgenomen in artikel 41 van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Kan de regering toelichten hoe hoog de kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zijn? Kan de regering deze uitgaven uitsplitsen?
Voor kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven is in 2010 een budget beschikbaar van € 11,7 mln. Dit bedrag bestaat voor € 3,3 mln aan uitgaven voor beleidsinformatie (onder andere dataverzoeken CBS) en voor € 8,4 mln aan beleidsonderzoek (beleidsonderbouwend onderzoek, evaluaties, beleidsdoorlichtingen).
Wordt de deeltijd WW na 1 januari 2010 voortgezet? Zo ja, op welke wijze?
Tijdens het Algemeen Overleg van 14 oktober jl. is toegezegd de Tweede Kamer tijdig te informeren over hoe om te gaan met sluiting van de deeltijd WW per 1 januari 2010, mede zodat bedrijven en de Tweede Kamer tijdig weten waar ze aan toe zijn.
Hoe dient een werkgever aan te tonen dat een werknemer met ontslag bedreigd wordt als hij niet wordt omgeschoold?
In de situatie waarbij de werkgever een met ontslag bedreigde werknemer een EVC of EVP wil aanbieden, dient de werkgever contact op te nemen met het dichtstbijzijnde mobiliteitscentrum. In samenspraak met het mobiliteitscentrum wordt dan vastgesteld of het gaat om een met ontslag bedreigde werknemer. Voor de vergoeding van een EVC of EVP komen overigens ook werknemers in aanmerking met een tijdelijk contract dat eindigt binnen 4 maanden of met een uitzendovereenkomst of een nul-urenovereenkomst. Of de werknemer tot één van deze categorieën behoort, wordt dus samen met het mobiliteitscentrum vastgesteld.
Kan de Kamer een overzicht ontvangen van de informatie die de regering gaat verzamelen om de effecten van de arbeidsmaatregelen uit het crisispakket in 2010 te monitoren? Kan de regering hierbij toelichten wanneer het nodig wordt geacht om aanvullende actie(s) te ondernemen? Kunnen per arbeidsmarktmaatregel hierbij concrete (streef) waarden worden aangegeven?
Per brief van 12 juni 2009 (Kamerstukken II, 2008/09, 29 544, nr. 192) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de informatie die de regering verzamelt om de effecten van de arbeidsmarktmaatregelen te monitoren. In de monitor wordt zowel algemene arbeidsmarktinformatie gegeven als informatie over het gebruik van de maatregelen. De eerste monitor hebt u in juni van dit jaar ontvangen (Kamerstukken II, 2008/09, 26 448, nr. 406), de tweede monitor ontvangt u in november. Indien het gebruik van maatregelen aanleiding geeft tot aanvullend beleid, zal dat vermeld worden.
Ten aanzien van het gebruik van de maatregelen zijn geen streefwaarden genoemd. De mate waarin het instrument gebruikt wordt, zegt niet direct iets over het succes van de maatregel. Gering gebruik van arbeidsmarktmaatregelen kan ook positieve oorzaken hebben.
Is er sprake van een zetfout op bladzijde 8 waardoor niet vermeld is dat de verruiming van het afspiegelingsbeginsel tijdelijk van aard is ?
Er is op pagina 8 inderdaad geen melding gemaakt van het feit dat het hier een tijdelijke regeling betreft. Dat blijkt echter wel uit de regeling zelf en uit de brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2008/09 31 700 XV, nr. 71) waarin de betreffende wijziging bekend is gemaakt en toegelicht.
Zijn met alle 30 betreffende gemeenten inmiddels convenanten gesloten om de jeugdwerkloosheid te bestrijden? Welke maatregelen zijn op basis van de convenanten lokaal al genomen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden? In welke mate, concreet, werken deze?
Alle 30 regio’s hebben plannen ingediend en zijn aan de slag om de concrete plannen om te zetten in activiteiten. De convenanten met alle regio’s zijn inmiddels ondertekend. Hiermee is de regionale infrastructuur ter voorkoming en bestrijding van jeugdwerkloosheid landelijk operationeel.
In de regionale actieplannen wordt – zoals ook past bij een regionale infrastructuur – met veel verschillende partijen samengewerkt. Zo zijn er met de sector bouw landelijke arrangement afgesloten, participeert het uitzendwezen in Rotterdam en Amsterdam en worden met hen op basis hiervan nu landelijke afspraken gemaakt. Verder zijn er op regionaal niveau bij voorbeeld afspraken met metaal en delen van de zorg. De Tweede Kamer wordt voor de begrotings-behandeling per brief nader geïnformeerd over de inhoud van de convenanten.
Hoeveel convenanten rond jeugdwerkloosheid zijn inmiddels succesvol afgesloten en goedgekeurd? Welke branches en regio’s zijn daarbij betrokken?
Zie het antwoord op vraag 12.
Een nullijn in de loonontwikkeling is het uitgangspunt van de beleidsinzet van de regering. Verwacht de regering dat dit gaat slagen? Zo nee, welke stappen zullen moeten worden ondernomen om de nullijn daadwerkelijk te hanteren? Wanneer beslist de regering of voor de ambtenarensalarissen en uitkeringen in 2010 en 2011 de nullijn zal gelden?
Een nullijn zal bijdragen aan het versterken van de Nederlandse concurrentiepositie waardoor wij gelijk kunnen aanhaken bij een herstel van de wereldhandel en de bedrijvigheid. Dit zal leiden tot behoud van werkgelegenheid en een eerlijke verdeling van werk. Dit in aanvulling op de forse stimuleringsimpuls van het kabinet met als oogmerk de impact van de crisis op de arbeidsmarkt te verzachten.
In het aanvullend beleidsakkoord is een verwachte besparing opgenomen van € 3,2 miljard als gevolg van de doorwerking van een akkoord van sociale partners op lonen en uitkeringen in de collectieve sector. Dit vanuit de gedachte van solidariteit met mensen die hun baan hebben verloren of dreigen te verliezen en met gepensioneerden. De veronderstelde besparing is gebaseerd op een nominale nullijn voor nieuwe cao’s en het ongemoeid laten van lopende cao’s. Een loonuitvraag van de sociale partners voor 2010 moet nog plaatsvinden. De regering heeft er vertrouwen in dat de contractlonen van nieuwe cao’s zullen naderen tot nul. Als de lonen niet of veel minder worden gematigd dan is afgesproken, dan zal de regering bezien welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Kan de regering toelichten welke effectiviteit verwacht wordt van de vrijstelling van premiebetaling en loonbelasting voor werkzaamheden van geringe omvang? Welke doelgroep wordt hiermee bereikt en valt deze doelgroep samen met de doelgroep die in andere maatregelen tegen jeugdwerkloosheid wordt beoogd? In welke mate is er als gevolg van de crisis sprake van een gebrek aan de zogenaamde «kleine baantjes»?
De doelgroep van de regeling voor kleine banen bestaat uit jongeren tot 23 jaar die in een kleine baan werken. Deze doelgroep is een onderdeel van de bredere doelgroep van het Actieplan Jeugdwerkloosheid (dat zich richt op alle jongeren tot 27 jaar). In 2006 heeft het EIM de gevolgen van een vergelijkbaar voorstel rond «kleine baantjes» doorgerekend. De doelgroep in deze doorrekening was breder en besloeg alle banen onder een bepaald loonniveau. Het EIM concludeerde dat een regeling rond «kleine baantjes» per saldo een positief werkgelegenheidseffect zal hebben. Juist in een periode van economische neergang is het van belang dat jongeren een binding met de arbeidsmarkt houden. Met de regeling rond «kleine baantjes» wordt dit gestimuleerd.
Kan de regering toelichten welke maatregelen zij noodzakelijk acht als de huidige loonontwikkeling zich voortzet en de besparing van € 3,2 miljard niet wordt gerealiseerd?
Zie het antwoord bij vraag 14.
Wat zijn er de oorzaken van dat ondanks fors extra financiële inzet van de regering op het helpen van mensen met schulden, het aantal mensen met problematische schulden nog steeds toeneemt? Verwacht de regering een afname van het aantal huishoudens met problematische schulden de komende jaren?
Uit het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers», zoals dat op 5 oktober 2009 aan de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, 2009/10, 24 515 nr. 161), blijkt dat het aantal huishoudens met problematische schulden naar schatting 693 000 bedraagt. Dit onderzoek is een nulmeting naar het aantal huishoudens met problematische schulden. Het is op basis van dit onderzoek niet mogelijk om de conclusie te trekken dat het aantal huishoudens met problematische schulden in de afgelopen periode is toegenomen.
Het grote aantal huishoudens met problematische schulden onderstreept de noodzaak tot het aanpakken van de schuldenproblematiek. De regering heeft de ambitie uitgesproken om het aantal huishoudens met problematische schulden in 2011 met de helft terug te brengen, maar beseft dat realisatie ervan onder druk staat door de economische crisis. Daarnaast geldt dat de belangrijkste oorzaken van problematische schulden, zoals die uit genoemd onderzoek blijken (gebrekkig financieel beheer, terugval in inkomen en een (te) hoge levensstandaard), niet of nauwelijks op korte termijn door beleid te beïnvloeden zijn.
Het terugdringen van problematische schulden is een zaak van de lange adem. Preventie is essentieel, zeker tijdens een recessie wanneer het inkomen van mensen onder druk kan komen te staan. Mensen zijn daarbij eerst en vooral zelf verantwoordelijk voor de financiële beslissingen die zij nemen en hebben een eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van (het risico op) problematische schulden.
Kan de regering toelichten wanneer zij haar doelstelling om 200 000 mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen zal gaan uitvoeren en zal gaan behalen?
Zoals aangegeven in de tabellen over de kabinetsdoelstellingen (pagina 21 en 22 van de begroting) lag het beleid met betrekking tot het realiseren van een stijging van de arbeidsparticipatie met 200 000 mensen ultimo 2008 op koers. Dit beleid wordt onverminderd voortgezet. Zoals ook in de begroting is aangekondigd zal het vanwege de economische crisis en de daardoor sterk oplopende werkloosheid niet mogelijk zijn om deze doelstelling deze kabinetsperiode te behalen. In de begroting is aangegeven welke maatregelen zijn of worden genomen (o.a. mobiliteitscentra, scholing, re-integratie) om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen.
Kan de regering preciezer toelichten wat de (meetbare) doelstelling is van de extra middelen voor schuldhulpverlening? Hoe wordt bewerkstelligd dat de middelen door gemeenten ook daadwerkelijk hiertoe aangewend worden?
De regering heeft in verband met de economische crisis voor de jaren 2009 t/m 2011 € 130 mln. extra beschikbaar gesteld voor schuldhulpverlening. Voor 2010 gaat het om € 50 mln.
Voor de verwachte toename van het beroep op schuldhulpverlening is voor het jaar 2010 via een specifieke uitkering € 40,75 mln. extra voor gemeenten beschikbaar (maatregel 2: opvangen extra beroep op schuldhulpverlening).
De regering heeft voor een specifieke uitkering gekozen vanwege de urgentie van de schulden-problematiek. Het op deze wijze «oormerken» van deze extra gelden waarborgt dat gemeenten de extra middelen ook uitsluitend inzetten voor dit doel.
Gemeenten kunnen deze middelen uitsluitend besteden aan schuldhulpverlening. Zij dienen daarmee het volgende te verwezenlijken:
• het opvangen van het extra beroep op schuldhulpverlening;
• het realiseren van een brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening;
• het beperken van de wacht- en doorlooptijden.
De financiering van de andere twee maatregelen vindt op een andere wijze plaats. De financiering van de Preventiemaatregel op de Werkpleinen (in 2010 € 1,75 mln. maatregel 1) verloopt via het UWV. De financiering van «Bevordering effectiviteit schuldhulpverlening» (in 2010 € 7,5 mln. maatregel 3) zal op verschillende manieren plaatsvinden, omdat onder deze maatregel verschillende activiteiten plaatsvinden.
Is de Algemene Ouderdoms Wet (AOW) indertijd ingesteld, om te voorkomen, dat mensen na hun pensioen aangewezen zijn op de bijstand?
De AOW is indertijd primair ingesteld om te voorkomen dat ouderen in armoede moesten leven, en afhankelijk waren van familie, buren of de kerk.
De belemmeringen van arbeidsrechtelijke aard voor langer doorwerken zijn door de regering benoemd in de notitie «Men is zo oud als men zich voelt». Gaat de regering deze punten ook omzetten in wetswijzigingen? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er worden op dit moment arbeidsrechtelijke aanpassingen voorbereid naar aanleiding van de nota «Men is zo oud als zich men voelt» (Kamerstukken II 2007/08, 29 544, nr. 152). Deze aanpassingen beogen belemmeringen van arbeidsrechtelijke aard voor het langer doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd weg te nemen en komen in een apart wetsvoorstel aan bod. Over dit wetsvoorstel was advies gevraagd aan de Star. Zoals bekend heeft de Star haar advies uitgesteld tot na de beslissing over de AOW.
Op welke thema’s verwacht de regering samenloop tussen de heroverwegingsoperatie en de lopende en geplande activiteiten van het ministerie van SZW. Zijn er activiteiten gepland voor 2010 en 2011 die een aanzienlijk risico lopen door de heroverwegingsoperatie herbezien te worden? Zo ja, om welke activiteiten gaat het? Hoe ziet de regering bijvoorbeeld de samenloop met de 4 pilots, waarmee voorstellen van de commissie Fundamentele Herbezinning Wet sociale werkvoorziening (Wsw) worden getest?
In de heroverwegingsoperatie wordt een groot deel van de uitgaven van SZW tegen het licht gehouden. Komend voorjaar zal de regering de resultaten van de heroverwegingsoperatie melden aan de Tweede Kamer. De Wsw valt, samen met regelingen zoals de Wajong, WWB en WAO/Wia, onder de heroverwegingswerkgroep «Onderkant van de arbeidsmarkt». De heroverwegingsoperatie vormt op geen enkele wijze een belemmering voor de doorzetting van noodzakelijk beleid.
Welke kosten zijn gemoeid met het omgevormde project «Iedereen doet mee»? Wat is het verschil tussen dit project en bijvoorbeeld de aanpak van «passend onderwijs»?
IDM richt zich op de bevordering van arbeidsparticipatie van jongeren met een beperking. Onderdeel van de agenda is de aansluiting tussen speciaal- en praktijkonderwijs en de arbeidsmarkt en de aansluiting zorg en arbeidsmarkt. «Passend Onderwijs» is een programma van OCW en heeft gezien de doelstelling van IDM belangrijke raakvlakken met dat project. Conform de brief van staatssecretaris Dijksma aan de Tweede Kamer van juni jl. wordt thans gewerkt aan wetgeving die de kwaliteit en arbeidsgerichtheid van het speciaal onderwijs moet verbeteren.
Voor het project «Iedereen doet mee» (IDM) zijn twee meerjarige tranches aan middelen toegekend. De eerste tranche is te vinden in tabel 42.2 van de begroting. Onder het kopje «Stimulering arbeidsparticipatie» wordt toegelicht hoe deze middelen zullen worden ingezet. Inmiddels is duidelijk dat ook een nieuwe pilot uit deze tranche wordt gefinancierd. In deze pilot kan het UWV plaatsingscheques verstrekken aan het praktijk- en voortgezet speciaal onderwijs, bij plaatsing van een arbeidsgehandicapte leerling.
De tweede tranche maakt deel uit van de post «Re-integratie Wajong» in tabel 47.1 van de begroting. Deze tweede tranche betreft de volgende reeks:
Tabel 23.1: extra middelen re-integratie Wajong (x € 1 mln)
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | |
---|---|---|---|---|---|
IDM tranche 2 | 11 | 12 | 20 | 19 | 19 |
Totaal extra middelen | 28 | 29 | 30 | 24 | 24 |
Deze middelen zijn later aangevuld met extra (tijdelijke) middelen, leidend tot de bedragen in de onderste rij van tabel 23.1. Al deze middelen zijn besteed/gereserveerd voor de bevordering van de arbeidsinpassing van Wajonggerechtigden en de daarmee gepaard gaande kosten. Hieronder vallen diverse activiteiten, zoals de pilot jobcoaches, de Wajong adviesvouchers en instrumenten gericht op het meer en beter matchen van de vraag naar en het aanbod van Wajonggerechtigden.
Doet de regering, zoals aangekondigd, momenteel onderzoek naar de vraag of het huidige scholingsinstrumentarium voldoende toegankelijk is voor zelfstandigen zonder personeel? Zo ja, wanneer kan de Kamer de eerste resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?
Met de brief van 15 september 2009 inzake zelfstandig ondernemerschap (TK 2009/10, 31 311, nr. 32) heeft de regering toegezegd te onderzoeken of zelfstandigen eenvoudiger gebruik kunnen maken van de mogelijkheden die ESF biedt voor scholing van werkenden. De ESF middelen zijn in beginsel beschikbaar voor scholing tot MBO-4 niveau van werkenden (inclusief zelfstandigen zonder personeel). Zelfstandigen zonder personeel kunnen via het erkende O&O-fonds van de sector waarin zij werkzaam zijn, gebruik maken van ESF subsidies. Ook is het mogelijk voor een nieuw opgericht O&O-fonds erkenning als subsidieaanvrager aan te vragen. Momenteel wordt onderzocht of het voor zelfstandigen zonder personeel onder de huidige erkenningseisen mogelijk is een O&O-fonds op te richten. Indien nodig worden deze erkenningseisen herzien.
De regering wil via de Beleidsverkenning modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden, tot grotere flexibiliteit op dat vlak komen. Hoe verhoudt deze grotere flexibiliteit zich tot Europese kaders en richtlijnen op het vlak van verlof en arbeidstijden, die juist minder ruimte voor lidstaten open laten?
Voor zover op de relevante aspecten internationale regelgeving van toepassing is, zal bij modernisering daaraan worden voldaan. De normen daarvan zijn doorgaans zodanig dat deze voldoende ruimte laten voor de gewenste verdere aanpassingen in de nationale Nederlandse wetgeving.
Waarom is het op dit moment voor het ministerie van SZW niet geheel mogelijk de hogere lasten op te vangen door met de ombuigingen aan te sluiten bij de oorzaken van de uitvoeringstegenvallers?
In eerste instantie is gekeken of omgebogen kan worden op de terreinen waar de uitvoeringstegenvallers zijn veroorzaakt (in casu de AOW, de WAO en de uitkeringen voor zwangerschaps- en bevallingsverlof). Voor een deel is dit gelukt (ombuigingen op het terrein van de AO- en AOW-tegemoetkomingen en de AOW-partnertoeslag). Voor een deel lukt dit niet (omdat beperking van de uitgaven van zwangerschapsuitkeringen ten koste gaat van de participatie van vrouwen). Daarnaast brachten de alternatieve ombuigingen minder ingrijpende gevolgen met zich mee (de participatie bevorderende maatregelen). Al met al heeft de regering gekozen voor een gebalanceerd pakket van maatregelen, waarbij enerzijds wordt aangegrepen bij de oorzaken van de uitvoeringstegenvallers en anderzijds de arbeidsparticipatie wordt bevorderd of een selectievere inzet van re-integratiemiddelen wordt beoogd.
Kan de regering toelichten wat bedoeld wordt met het «zoeken naar wegen om tegemoetkomingen in de sociale zekerheid, die geïntroduceerd zijn ter compensatie van de koopkracht als gevolg van wijziging in de fiscale sfeer nog uitsluitend toe te kennen aan uitkeringsgerechtigden in Nederland»? Aan welke regelingen denkt de regering hierbij?
In de brief Internationale arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid (Tweede Kamer, 2009/10, 32 149, nr.1) geeft de regering aan dat de export van de tegemoetkomingen, die in de afgelopen jaren in de sociale zekerheid uit overwegingen van Nederlandse koopkrachtontwikkelingen zijn geïntroduceerd, niet voor de hand ligt. De regering gaat bekijken op welke wijze de export van deze tegemoetkomingen kan worden beperkt.
Hoe wordt voorkomen dat het bevriezen van het uitvoeringsbudget WW-gelden leidt tot vertraging en/of andere problemen bij het toekennen van WW-uitkeringen?
Om het UWV in staat te stellen de prestaties in de huidige economische crisis zoveel mogelijk op niveau te houden, is het budget voor de uitvoeringskosten in 2009 met € 140 mln verhoogd en in 2010 met € 280 mln. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat klanten tijdig worden bediend. Daarnaast dient de opschaling van capaciteit (in hoeveelheid en kwaliteit) beheersbaar te zijn binnen de bedrijfsvoering van het UWV.
Uit het tweede tussentijdse verslag van het UWV over 2009 blijkt dat de bezetting bij de divisie Uitkeren van het UWV sinds januari met ruim 1000 fte is opgeschaald en dat de tijdigheid van de betaling van de WW-uitkeringen in juli en augustus weer boven de norm is gebracht. Het is moeilijk om op dit moment een goede inschatting te maken van de uitvoeringskosten die in 2011 en verder nodig zijn voor de extra instroom in de WW. Daarom is besloten om voor 2011 en verder het budget voor de uitvoeringskosten vooralsnog te verhogen met eenzelfde bedrag als in 2010, te weten € 280 mln.
Heeft de regering bij de overwegingen om de AOW partnertoeslag af te schaffen zich gerealiseerd, dat er huishoudens zijn die dit treft en waarvan de jongere partner (meer dan 10 jaar) niet in staat is om met eigen geld – verdiend met werken – het gat wat door dit handelen ontstaat, op te vullen? Heeft de regering zich in voldoende mate gerealiseerd, dat door deze maatregel € 90 000 of meer aan deze huishoudens wordt onthouden?
Al in 1995 heeft de regering besloten de partnertoeslag vanaf 2015 voor nieuwe AOW-gerechtigden af te schaffen. Dit is gedaan in het licht van de verdergaande individualisering en de emancipatie van vrouwen. Inmiddels is de arbeidsparticipatie van vrouwen gestegen van 36% in 1995 tot 48% in 2008, en specifiek voor vrouwen van 50 tot 55 jaar van 37% in 1995 tot 63% in 2008. Dit uit zich ondermeer in een stijgend percentage AOW-gerechtigden met een jongere partner die niet in aanmerking komt voor een volledige partnertoeslag. In 1998 kwam 36% van de AOW’ers met een jongere partner niet in aanmerking voor een volledige toeslag, in 2008 is dit aandeel gestegen tot 46%. Voor de groep jongere partners die ondanks de stijging van de arbeidsdeelname niet in staat is betaalde arbeid te verrichten, zal de regering aanvullende maatregelen treffen om te voorkomen dat zij vanwege de vermogenstoets in de bijstand gedwongen worden het eigen huis te gelde te maken.
De regering stelt dat de besparing op de AOW partnertoeslag oploopt van € 27 mln in 2011 tot € 170 mln in 2014. Loopt deze besparing ook door na 2014? Kan de regering inzicht geven in de besparingen die dat oplevert in de jaren na 2014? Zo nee, waarom niet? Kan de regering meer inzicht geven in de wijze waarop deze besparingen tot stand komen?
De besparing als gevolg van de invoering van de leeftijdsgrens in de partnertoeslag loopt inderdaad door na 2014. De besparing zal daarna niet verder toenemen, omdat de partnertoeslag voor nieuwe AOW-gerechtigden met ingang van 2015 geheel wordt afgeschaft.
Hoeveel mensen worden door het afschaffen van de AOW partnertoeslag getroffen in 2011 respectievelijk 2012 tot en met 2014?
De volledige afschaffing van de partnertoeslag vindt plaats in 2015. Vanaf 2011 hebben nieuwe AOW-gerechtigden met een partner jonger dan 55 jaar geen recht op partnertoeslag. Op basis van instroomcijfers in de AOW over de periode september 2008-augustus 2009, uitgesplitst naar leeftijd van de partner, wordt verwacht dat er in 2011 tussen de 7 500 en 15 000 mensen met een partner jonger dan 55 jaar in de AOW stromen. Overigens zou een deel hiervan toch al niet voor de partnertoeslag in aanmerking zijn gekomen, voornamelijk vanwege eigen inkomsten van de jongere partner die boven de inkomensgrens voor de partnertoeslag liggen. De regering heeft bij besluitvorming hierover vastgesteld dat voor deze specifieke groep moet worden voorkomen dat mensen, vanwege de vermogenstoets in de bijstand, door deze maatregel gedwongen worden het eigen huis aan te spreken. Dit kan op verschillende manieren worden geregeld. Bij de aanbieding van het betreffende voorstel aan de Tweede Kamer zal de regering duidelijk aangeven hoe dit precies wordt uitgewerkt, en hoeveel mensen dit betreft.
Gelezen de stelling dat mensen door het afschaffen van de AOW partnertoeslag geen kant meer op kunnen, niet meer in staat zijn om tijdig zelf voorzieningen te treffen en daardoor aangewezen zijn op bijstand, kan de regering toelichten of er sprake kan zijn van onbehoorlijk bestuur?
De regering deelt de zienswijze van de vraagsteller niet dat de groep die het betreft geen kant meer op kan. Wel is de regering zich ervan bewust dat de tijdspanne tot inwerkingtreding, om door middel van sparen nog te anticiperen op de gevolgen, kort is. Dat is de reden dat de regering deze maatregel alleen voor de jongste categorie partners van AOW’ers voorstelt. Juist deze groep heeft nog voldoende mogelijkheden om door middel van werk zelf inkomsten te genereren.
Heeft de regering al het advies ontvangen van de Raad van State op het voorstel tot afschaffing van de AOW partnertoeslag? Zo ja, kan de regering de Kamer daarover informeren? Zo nee, gaat de regering eerst dat advies aanvragen alvorens deze maatregel te treffen?
Het voornemen inzake de afschaffing van de AOW partnertoeslag voor nieuwe AOW-gerechtigden met partner tot 55 jaar leidt tot wetswijziging. Het wetsvoorstel is in voorbereiding en wordt voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Het advies van de Raad van State wordt in de loop van 2010 tegelijk met het nader rapport en het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden.
Welke mogelijke risico’s -bijvoorbeeld voor de mate waarin beleidsdoelstellingen gerealiseerd worden – kunnen voortvloeien uit de zogenoemde «technische maatregelen»?
Bij de technische maatregelen is er met name sprake van gereserveerde maar niet bestede middelen. De inzet van deze middelen leidt niet tot risico’s. Het betreft reserveringen voor risico’s waarvan het huidige inzicht is dat deze zich niet zullen voordoen.
Waarom kan er in 2009 maar liefst € 434 mln onder de noemer «technische maatregelen» worden bezuinigd, en in 2010 respectievelijk 2011 en 2012 «slechts» € 175 mln, € 190 mln en € 206 mln? Om welke structurele en/of eenmalige maatregelen gaat het concreet in 2009, 2010, 2011 en 2012
De meeste van de technische maatregelen hebben een eenmalig karakter. De bedragen in de respectievelijke jaren hebben dus geen relatie met elkaar. Het is correct dat het merendeel van de maatregelen betrekking heeft op 2009 omdat er voor dat jaar nog sprake was van ruime gereserveerde middelen. In tabel 35.1 is een onderverdeling weergegeven van de maatregelen.
Tabel 35.1: technische maatregelen (bedragen x € 1 mln)
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | |
---|---|---|---|---|---|
Inzet reservering commissie bakker | 193 | ||||
Inzet reserve ESF-3 | 95 | 95 | |||
Inzet enveloppe IDM | 100 | 120 | 120 | ||
Inzet eindejaarsmarge | 79 | ||||
Niet indexeren budget W-deel | 48 | 59 | 62 | 63 | 63 |
Afromen SVB budget | 13 | ||||
Overig | 6 | 21 | 28 | 23 | 18 |
Totaal | 434 | 175 | 190 | 206 | 201 |
De koopkracht van verschillende groepen komt onder druk te staan, doordat een aantal voorzieningen en uitkeringen niet wordt geïndexeerd (tegemoetkomingen op grond van de Algemene nabestaandenwet,voor arbeidsongeschikten etc.). Hoeveel levert deze bezuiniging per uitkering of voorziening op? Op welke wijze wordt het hierdoor ontstane koopkrachtverlies gecompenseerd?
De tegemoetkoming voor AOW-ers, voor Anw-ers en voor arbeidsongeschikten wordt niet geïndexeerd. De besparing per verzekering of voorziening is hieronder weergegeven:
Tabel 36.1: besparing als gevolg van bevriezing tegemoetkomingen (bedragen x € 1 mln)
2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|
Wajong tegemoetkoming | 2 | 4 | 4 |
WAO tegemoetkoming | 4 | 7 | 6 |
WAZ tegemoetkoming | 0 | 0 | 0 |
IVA tegemoetkoming | 0 | 1 | 1 |
WGA tegemoetkoming | 1 | 2 | 2 |
AOW tegemoetkoming | 22 | 47 | 50 |
Anw tegemoetkoming | 0 | 1 | 1 |
Totaal* | 29 | 61 | 62 |
* Door afronding kunnen verschillen ontstaan
In bijlage 6.4 (Bijlage Inkomensbeleid, pagina 209) van de begroting staat vermeld dat het niet-indexeren van de Anw- en AO-tegemoetkoming leidt tot een koopkrachtverlies van minder dan 0,1%. Dit effect wordt niet specifiek gecompenseerd. De koopkrachteffecten van het niet indexeren (en verlaging) van de AOW-tegemoetkoming wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een verhoging van de ouderenkorting met € 10 (op jaarbasis vanaf 2010).
Naar welke netto participatiegraad streeft de regering?
De regering heeft geen doelstelling met betrekking tot de netto participatiegraad. De regering streeft naar een bruto participatiegraad van 80% in 2016 en een belangrijke stap in die richting in deze kabinetsperiode.
Wat zijn de totale kosten van de mentaliteitscampagne «ik kan»?
Voor de «Ik kan» koepelcampagne zijn initieel de volgende bedragen uitgetrokken:
Tabel 38.1: Uitgaven campagne «ik kan» (bedragen x € 1 mln)
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|
Campagne «ik kan» | 1 | 2 | 2 | 1 |
«Ik kan» is de koepel waaronder alle campagnes gericht op arbeidsparticipatie zijn samengevoegd. De effectiviteit in boodschap en kostenbesparing is hierdoor groter. Onder «Ik kan» zijn in 2009 extra communicatie-inspanningen ingezet voor de Wajong (€ 500 000), voor de WSW (€ 450 000, inclusief communicatie over de pilots) en de communicatie gericht op jongeren ter voorkoming van jeugdwerkloosheid (€ 1 mln).
Voor 2010 zal ten behoeve van de campagne Jeugdwerkloosheid nog eens € 500 000 worden uitgetrokken; voor de Wajong is het bedrag nog niet bekend.
In welke mate worden gemeenten ondersteund om het niet-gebruik en vormgeven van integraal armoedebeleid tegen te gaan? In hoeverre worden gemeenten ook gestimuleerd dan wel onder «druk» gezet om een integraal armoedebeleid te voeren?
Op basis van de afspraak in het bestuurlijk akkoord uit 2007 werken VNG en het Rijk gezamenlijk aan het tegengaan van het niet-gebruik van aanvullende inkomensvoorzieningen. Regelingen en het aanvragen van regelingen wordt eenvoudiger gemaakt. Vanaf medio 2008 is bijvoorbeeld automatische kwijtschelding van gemeentelijke heffingen mogelijk gemaakt. Daarnaast zal het niet-gebruik van de aanvullende bijstand onder 65plussers worden teruggedrongen door overheveling van de uitvoering naar de SVB.
De regering stimuleert gemeenten om integraal armoedebeleid te voeren, bijvoorbeeld bij de participatie van kinderen. De regering roept gemeenten op verschillende manieren op om verbindingen te leggen tussen sport, cultuur, armoedebestrijding en welzijn. Daarbij wordt ruimte gelaten voor een effectieve lokale invulling.
Vanuit het project «Erop af: doen en delen» van de VNG, Divosa en SZW wordt een extra impuls gegeven aan de doelen van het Bestuurlijk Akkoord VNG-SZW. Specifiek voor het thema armoede wisselen gemeenten ervaringen uit over onder andere een integrale aanpak van armoede. Het jaar 2010 is het Europees Jaar tegen de armoede en sociale uitsluiting. SZW zal samen met de VNG een oproep doen aan gemeenten en maatschappelijke organisaties om, daar waar nodig, hun inzet voor een duurzame en integrale aanpak van armoede en sociale uitsluiting te intensiveren.
Kan de regering een toelichting geven op de majeure wijzingen ten opzichte van vorige begrotingen zoals die in de aansluitingstabellen 2.3 en 2.4 zijn weergegeven? Hoe zijn de herschikkingsmaatregelen in de aansluitingstabellen verwerkt?
Er zijn twee majeure wijzigingen (meer dan € 250 mln) in aansluitingstabel 2.3 van de begroting:
• Ramingsbijstellingen WWB: doorwerking economische crisis op het bijstandsvolume;
• Rijksbijdrage ouderdomsfonds: gevolg van tegenvallende premie-inkomsten.
Er zijn geen majeure wijzigingen in aansluitingstabel tabel 2.4 van de begroting.
De herschikkingsmaatregelen uit tabel 2.2 van de begroting zijn op de volgende wijze in de aansluitingstabellen verwerkt:
Herschikkingsmaatregel | Tabel | Omschrijving |
---|---|---|
TOG indicatiestelling aanscherpen | Tabel 2.3 | Onderhoudskosten TOG |
Forfaitaire verwerking kinderalimentatie | Tabel 2.3 | Kinderalimentatie WWB |
Aftoppen bekostiging UWV op budget 2010 | Tabel 2.3 | Grotendeels premiegefinancierd, voor het overige verspreid over meerdere regels |
Evenredige reductie re-integratiebudgetten | Tabel 2.3 | Ombuigingen participatiebudget |
Technische maatregelen | Divers |
De aansluitingstabellen bevatten enkel de begrotingsgefinancierde uitgaven en inkomsten. De herschikkingsmaatregelen die betrekking hebben op de premiegefinancierde uitgaven zijn niet terug te vinden in deze tabellen.
In antwoord op vragen over de begroting 2009 heeft de minister van SZW gesteld dat «Tevens het doel is gesteld om het aantal kinderen dat om financiële redenen niet participeert deze kabinetsperiode te halveren. Ten aanzien van schuldenproblematiek is het de ambitie van de regering om aan het einde van deze kabinetsperiode het aantal huishoudens met problematische schulden met de helft terug te brengen» (TK 31 700 XV, nr 12, antwoord op vraag 39). Waarom zijn deze doelen, inclusief bijbehorende (streef)cijfers, niet in de begroting 2010 onder kabinetsdoelstellingen 43 en 44 opgenomen?
De concretisering van de ambitie van de regering om het aantal huishoudens met problematische schulden aan het einde van deze kabinetsperiode met de helft terug te brengen is opgenomen in beleidsartikel 46, op pagina 92 van de begroting. Deze concretisering zal vanaf het jaarverslag 2009 ook bij kabinetsdoelstelling 44 «het tot een minimum beperken van de wachtlijsten voor schuldhulpverlening in 2011» worden opgenomen.
In beleidsartikel 46, onder operationele doelstelling 5, wordt op pagina 92 de doelstelling om het aantal kinderen dat om financiële redenen niet participeert deze kabinetsperiode te halveren benoemd en omschreven en komt tevens terug in tabel 46.10. Vanaf het jaarverslag 2009 wordt deze concretisering ook opgenomen bij de kabinetsdoelstelling 43 «Meer ruimte voor gemeenten voor gericht armoedebeleid».
Kan er voor verschillende huishoudens bij verschillende inkomens toegelicht worden wat het effect het is van € 1 extra bruto voor het netto besteedbaar huishoudinkomen? Welke belastingen, premies, toeslagen en regelingen zijn hierbij relevant? Kan hiervan een overzicht worden gegeven? Kan dit bruto-netto besteedbaar traject ook grafisch worden uitgebeeld? Zijn er uitschieters in de marginale druk? Zo ja, zijn deze effecten dan ook zo bedoeld?
In de brief aan de Tweede Kamer van 10 december 2007 (Kamerstukken II, 2007/08 31 200 XV nr 54), met de daarbij behorende technische bijlage, wordt ingegaan op de ontwikkeling van verschillende regelingen en de invloed daarvan op de marginale druk. Verder zal naar verwachting eind november een uitgebreid rapport verschijnen van het CPB over de marginale druk, waarin – ook grafisch – inzicht wordt gegeven wat € 1 extra bruto voor het netto huishoudinkomen betekent, uitgesplitst naar belastingen, premies, toeslagen en regelingen.
Voor zover de marginale druk uitstijgt boven de loonbelasting, is dit veelal het gevolg van het afbouwen van inkomensondersteunende regelingen zoals de zorgtoeslag, de kinderopvangtoeslag en de huurtoeslag. Bij de vormgeving van inkomensondersteunende regelingen moet een balans gevonden worden tussen gerichte inkomensondersteuning, de hoogte van de collectieve uitgaven en beperking van de marginale druk. In het algemeen geldt dat een steiler afbouwtraject zorgt voor lagere collectieve lasten met een hogere marginale druk over een kleiner traject terwijl een minder steil afbouwtraject zorgt voor hogere collectieve lasten met een lagere marginale druk over een groter traject.
Kan de regering een overzicht geven van de koopkrachteffecten in procenten van de afzonderlijke maatregelen die niet in het generieke koopkrachtbeeld tot uitdrukking komen (zoals genoemd in bijlage 6.4), uitgesplitst per huishoudtype?
Tabel 43.1 toont een overzicht van het gemiddelde inkomenseffect van de afzonderlijke maatregelen, genoemd in tabel 6.4.1 in de SZW-begroting, die niet in het generieke koopkrachtbeeld tot uitdrukking komen.
Hieronder volgt een toelichting op de effecten:
• De integratie van WTOS in het kindgebonden budget, in combinatie met een verlaging van de WTOS-bedragen met 20%, resulteert in een gemiddelde inkomensstijging voor gezinnen met kinderen. De belangrijkste reden hiervoor is een daling van het niet-gebruik van de WTOS als gevolg van de integratie in het kindgebonden budget. De WTOS heeft een groter risico van niet-gebruik voor ouders, aangezien deze tegemoetkoming door de potentiële gebruiker zelf moet worden aangevraagd bij de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Daarnaast werden de WTOS-bedragen met 30% afgebouwd, terwijl het afbouwpercentage bij het kindgebonden budget met 7,6% aanzienlijk lager is. De WTOS-maatregelen leiden tot een relatief hoge inkomensstijging voor alleenstaanden en alleenverdieners met kinderen (in vergelijking met tweeverdieners). Dit komt omdat deze groep relatief vaak (potentieel) gebruiker van de WTOS-regeling is.
• Overigens zijn andere wijzigingen in de kinderregelingen, zoals het niet-indexeren van de bedragen van kinderbijslag en kindgebonden budget, het verlagen van de inkomensgrens en het verhogen van het afbouwpercentage, reeds verwerkt in het generieke koopkrachtbeeld.Het afbouwen van de vermenigvuldigingsfactor voor 65-minners heeft een beperkt gemiddeld inkomenseffect voor de verschillende huishoudgroepen. Reden hiervoor is dat deze maatregel een relatief kleine groep raakt (ruim 300 000 huishoudens op een totale populatie van circa 6 miljoen huishoudens in tabel 43.1).
• Het niet-indexeren van de normhuur van de huurtoeslag resulteert in een positief inkomenseffect van € 11 op jaarbasis voor huishoudens met een minimum-inkomen die huurtoeslag ontvangen.
• De kolom «overig» heeft betrekking op het niet indexeren van de tegemoetkoming van de Anw en arbeidsongeschikten en het versoberen van de algemene heffingskorting. Het gemiddelde inkomenseffect valt relatief gezien wat hoger uit voor alleenverdieners. Dit wordt veroorzaakt doordat een deel van deze groep geraakt wordt door de versobering van de algemene heffingskorting.
De volgende maatregelen zijn niet meegenomen:
• De maatregelen in de kinderopvang en de verhoging van de intramurale bijdrage. Reden hiervoor is dat hierover geen (betrouwbare) informatie op microniveau beschikbaar is.
• Het ondernemerspakket. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste, er is veel onzekerheid over de hoogte van de winstmutatie omdat winst van zelfstandigen erg kan fluctueren van jaar op jaar. Zelfstandigen worden door SZW en het CPB dan ook niet meegenomen bij de koopkrachtberekeningen. Ten tweede, de inkomenseffecten van het ondernemerspakket blijven niet altijd beperkt tot één jaar. Een belangrijk onderdeel van het ondernemerspakket is het beter richten van de zelfstandigenaftrek, waardoor deze aftrek niet meer verrekend kan worden met overig inkomen. Hierbij bestaat echter wel de mogelijkheid om de niet-verrekende zelfstandigenaftrek maximaal 9 jaar voort te wentelen.
Tabel 43.1: Gemiddelde inkomenseffect afzonderlijke maatregelen met specifieke koopkrachteffecten, per huishoudtype 1, 2
WTOS | Zorg | Huur | Overig | |
---|---|---|---|---|
alleen <65 zonder kind | 0 | – 0,05 | 0,02 | – 0,01 |
alleen <65 met kind | 0,41 | – 0,06 | 0,02 | 0 |
paar <65 alleenverdiener, zonder kind | 0 | – 0,07 | 0 | – 0,06 |
paar <65 alleenverdiener, met kind | 0,29 | – 0,06 | 0 | – 0,03 |
paar <65 tweeverdiener, zonder kind | 0 | – 0,02 | 0 | – 0,01 |
paar <65 tweeverdiener, met kind | 0,09 | – 0,01 | 0 | 0 |
alleenstaand 65+ | 0 | 0 | 0,02 | 0 |
paar beide partners 65+ | 0 | 0 | 0,01 | 0 |
1 Het gemiddelde inkomenseffect is berekend over de gehele populatie. Hierdoor zijn de nulwaarden in de laatste twee kolommen (huur en overig) afgeronde waarden. Er zijn bv wel alleenverdieners zonder kinderen met een negatief inkomenseffect agv het niet-indexeren van de normhuur, maar gemiddeld genomen is dit effect 0.
2 Populatie exclusief zelfstandigen, overige huishoudleden en intramurale bevolking.
Kan de regering een overzicht geven van alle nieuwe maatregelen die een positief effect hebben op gezinnen met kinderen, ten opzichte van gezinnen zonder kinderen?
Nieuwe maatregelen met een positief inkomenseffect specifiek voor gezinnen met kinderen zijn:
• De integratie van de WTOS in het kindgebonden budget. Dit is ook beschreven op in de bijlage inkomensbeleid (pagina 205) van de begroting.
• De verhoging van het maximum van de inkomensafhankelijke combinatiekorting met € 70.
• De verhoging van de alleenstaande ouderkorting met € 25.
Kan de regering een overzicht verstrekken van alle nivellerende maatregelen in de begroting?
In 2010 worden in het koopkrachtbeeld de minima ontzien. De hoge inkomensgroepen in de standaardtabel gaan er over het algemeen iets meer op achteruit dan de lage inkomensgroepen. De belangrijkste maatregel die daarvoor zorgt is de verkorting van de 3e belastingschijf met € 1450.
De regering meet, analyseert en beoordeelt de inkomensontwikkeling van burgers en de gevolgen van beleidsvoorstellen voor de koopkracht en de armoedeval. Hoe en wanneer krijgt de Kamer inzicht in deze monitor met bijbehorende analyses en beoordeling van de regering?
In artikel 41 van de begroting van SZW, en de bijbehorende bijlage Inkomensbeleid, geeft de regering inzicht in de gevolgen van het geheel aan beleidsvoorstellen voor het koopkrachtbeeld en de armoedeval.
Hiernaast draagt de minister van SZW er zorg voor dat inkomenseffecten worden meegewogen bij de totstandkoming van (wets)voorstellen die de inkomenspositie van huishoudens raken. Hiertoe worden ook door het ministerie van SZW berekeningen van inkomenseffecten gemaakt.
Indien de cijfers en prognoses in de loop van 2010 negatiever uitvallen dan nu verwacht, is de regering dan alsnog van plan corrigerende maatregelen te nemen? Kan de regering toelichten op welk moment zij corrigerende maatregelen wenselijk en mogelijk acht?
Als de cijfers en prognoses in de loop van 2010 negatiever uitvallen dan nu verwacht zal de regering geen corrigerende maatregelen nemen, net zoals de regering het veel positiever uitvallende koopkrachtbeeld voor 2009 ook niet gedurende het jaar heeft «afgeroomd». De regering besluit éénmaal per jaar in augustus over het (standaard)koopkrachtbeeld. Op basis van de dan geldende cijfers en prognoses streeft de regering naar een evenwichtig koopkrachtbeeld voor het komende jaar. Daartoe neemt zij een aantal maatregelen die in artikel 41 van de begroting van SZW worden beschreven.
Waarom wordt de normhuur in de huurtoeslag niet geïndexeerd?
Het achterwege laten van de indexering van de normhuur in 2010 is onderdeel van de wijziging van de wet op de huurtoeslag. Het is één van de voorstellen om de huurtoeslag te vereenvoudigen. Hier heeft de Tweede Kamer op 10 februari 2009 (Kamerstukken II, 2008/09, 31 446) mee ingestemd.
Kan de regering voor elk van de huishoudgroepen in tabel 41.2 toelichten hoeveel mensen zich in de diverse huishoudgroepen bevinden?
Bij de huishoudgroepen uit tabel 41.2 gaat het om gestileerde groepen die representatief zijn voor grote groepen in de algemene bevolking. Hierbij wordt een vast inkomensniveau geprikt en wordt bijvoorbeeld bij gezinnen met kinderen uitgegaan van twee kinderen in de leeftijd tussen de 6 en 12 jaar. Bij de keus van de groepen weegt naast representativiteit ook beleidsrelevantie mee. Zo zijn de aantallen sociale minima relatief klein, maar beleidsmatig is deze groep relevant, ook omdat de overheid via het verstrekken van uitkeringen en het vaststellen van het minimumloon grote invloed heeft op de hoogte van het inkomen.
Op basis van een representatieve steekproef kunnen huishoudens worden toegewezen aan de verschillende huishoudgroepen in tabel 41.2, om een indruk te geven van hoeveel mensen zich in diverse huishoudgroepen bevinden. Hierbij worden huishoudens die lijken op de standaardgroep samen genomen, bijvoorbeeld alle huishoudens met kinderen – onafhankelijk van leeftijd of kindertal – en inkomens in een range rond het weergegeven inkomensniveau. Onderstaande tabel geeft een overzicht. Ter illustratie: er zijn naar schatting 86 000 alleenverdieners met 1 of meerdere kinderen met een bruto huishoudinkomen tussen de 150% en 220% van het wettelijk minimumloon.
Tabel 49.1: Overzicht huishoudgroepen1) (aantal x 1 000)
Alleenverdiener met kinderen | |
modaal | 86 |
2 x modaal | 112 |
Tweeverdieners | |
modaal + ½ x modaal met kinderen | 615 |
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen | 427 |
modaal + modaal zonder kinderen | 325 |
2 x modaal + modaal zonder kinderen | 269 |
Alleenstaande | |
minimumloon | 94 |
modaal | 369 |
2 x modaal | 319 |
Alleenstaande ouder | |
minimumloon | 34 |
modaal | 64 |
Sociale minima | |
paar met kinderen | 24 |
alleenstaande | 189 |
alleenstaande ouder | 109 |
AOW (alleenstaand) | |
(alleen) AOW | 192 |
AOW +10000 | 286 |
AOW (paar) | |
(alleen) AOW | 31 |
AOW +10 000 | 212 |
1 Exclusief zelfstandigen, studenten, overige huishoudleden en intramurale bevolking.
Kanttekening is dat niet alle huishoudens die zijn toegewezen aan de standaardgroep precies hetzelfde koopkrachteffect hebben als in tabel 41.2 is opgenomen. Specifieke omstandigheden, als het precieze inkomensniveau, kindertal en leeftijd van kinderen, samenloop van inkomensbronnen en gebruik van regelingen als huurtoeslag, kinderopvangtoeslag, aftrek specifieke ziektekosten etcetera bepalen het koopkrachteffect van een individueel huishouden.
Om inzicht te geven in de spreiding van koopkrachteffecten die in werkelijkheid optreedt, is daarom in de bijlage Inkomensbeleid ook een zogenoemde puntenwolk weergegeven. Hierin worden koopkrachteffecten gepresenteerd voor een representatieve steekproef van «echte» huishoudens, rekening houdend met hun specifieke omstandigheden.
Wat is de ontwikkeling van het gestandaardiseerde besteedbare inkomen van een gezin met een inkomen op het sociaal minimum in de afgelopen 10 jaar?
Tabel 50.1 geeft inzicht in de inkomensontwikkeling in de periode 1999–2009 voor vier typen huishoudens. Hierbij is voor het gezin met een inkomen op het sociaal minimum uitgegaan van een paar op bijstandsniveau met 2 kinderen, en voor de andere gezinnen is uitgegaan van werkende alleenverdieners met 2 kinderen.
Deze inkomensontwikkeling is afgeleid van CPB-cijfers omtrent de koopkrachtontwikkeling (i.e. ontwikkeling besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor prijsontwikkeling) en de prijsontwikkeling in de periode 1999–2009. De ontwikkeling van het gestandaardiseerd inkomen sluit hier op aan, omdat de omrekenfactor om van inkomen te komen op gestandaardiseerd inkomen constant is.
Tabel 50.1: Inkomensontwikkeling, prijsontwikkeling en koopkrachtontwikkeling, 1999–2009
Inkomensontwikkeling | Prijsontwikkeling | Koopkracht ontwikkeling | |
---|---|---|---|
– Paar met 2 kinderen, bijstandsniveau | 39,9% | 24,0% | 12,9% |
– Paar met 2 kinderen, 120% minimumloon | 45,5% | 24,0% | 17,4% |
– Paar met 2 kinderen, modaal | 36,4% | 24,0% | 10,0% |
– Paar met 2 kinderen, 2 x modaal | 37,0% | 24,0% | 10,6% |
NB: bij paren met inkomen uit werk is gekozen voor de situatie dat het een alleenverdiener betreft.
Wat is de ontwikkeling van het gestandaardiseerde besteedbare inkomen van een gezin met een inkomen op 120% van het sociaal minimum in de afgelopen 10 jaar?
Zie het antwoord op vraag 50.
Wat is de ontwikkeling van het gestandaardiseerde besteedbare inkomen van een gezin met een modaal inkomen in de afgelopen 10 jaar?
Zie het antwoord op vraag 50.
Wat is de ontwikkeling van het gestandaardiseerde besteedbare inkomen van een gezin met een inkomen van twee keer modaal in de afgelopen 10 jaar?
Zie het antwoord op vraag 50.
Wat zijn de financiële gevolgen van het geheel inkomensafhankelijk maken van de arbeidskorting voor mensen met een inkomen op het sociaal minimum, op 120% van het sociaal minimum, met een modaal inkomen en met twee keer modaal inkomen? Kan de regering een overzicht geven op welke wijze de arbeidskorting geheel inkomensafhankelijk kan worden gemaakt?
Vanaf 2009 is de bestaande arbeidskorting vervangen door de inkomensafhankelijke arbeidskorting.
Uit de vraagstelling is niet duidelijk of met het geheel inkomensafhankelijk maken van de arbeidskorting het opbouwtraject of het afbouwtraject wordt bedoeld. Beide opties zijn mogelijk. De financiële gevolgen zijn afhankelijk van de exacte vormgeving en van de vraag of de aanpassing budgettair neutraal wordt vormgegeven.
Op welke wijze kan een geheel inkomensafhankelijke arbeidskorting het verlies van inkomensafhankelijke regelingen compenseren voor mensen die vanuit een uitkering gaan werken en meer verdienen dan 120% van het sociaal minimum?
Zie het antwoord op vraag 54.
Wat is de hoogte van het sociaal minimum in euro’s? Kan de regering dit onderscheiden naar alleenstaande, alleenstaande ouder en een gezin?
Het sociaal minimum wordt in de eerste plaats bepaald door de bijstandsnormen voor 65-minners. Bij de hoogte van het sociaal minimum wordt verder ook de zorgtoeslag meegeteld en de Zvw-premie afgetrokken. Bij gezinnen met kinderen wordt voorts ook de kinderbijslag meegerekend en het kindgebonden budget. Tabel 56.1 geeft de resulterende bedragen voor het sociaal minimum weer. Hierbij is verondersteld dat alleenstaanden en alleenstaande ouders geen kosten kunnen delen, waarmee zij recht hebben op de maximale toeslag. Verder is bij de gezinnen met kinderen uitgegaan van 2 kinderen tussen de 6 en 12 jaar.
Tabel 56.1: hoogte sociaal minimum per 1-1-2010 voor 65-minners (maandbedragen, inclusief vakantietoeslag x € 1)
Sociaal minimum | |
---|---|
Alleenstaand | 875 |
Alleenstaande ouder met 2 kinderen | 1 406 |
Paar zonder kinderen | 1 243 |
Paar met 2 kinderen | 1 511 |
Voor 65-plussers gelden iets hogere bedragen voor het sociaal minimum, omdat zij ook recht hebben op de ouderenkorting en de AOW-tegemoetkoming. Tabel 56.2 geeft de resulterende bedragen voor het sociaal minimum weer, rekening houdend met de te ontvangen zorgtoeslag en de te betalen Zvw-premie.
Tabel 56.2: hoogte sociaal minimum per 1-1-2010 voor 65-plussers (maandbedragen, inclusief vakantietoeslag x € 1)
Sociaal minimum | |
---|---|
Alleenstaand | 998 |
Paar | 1 369 |
Wat is de lage inkomensgrens in euro’s? Kan de regering dit onderscheiden naar alleenstaande, alleenstaande ouder en een gezin?
De lage-inkomensgrens is mede afhankelijk van de ontwikkeling van de inflatie.Tabel 57.1 geeft weer wat de (geraamde) lage inkomensgrens is voor 2009 en 2010. Het gaat hierbij om bedragen per maand, uitgesplitst naar alleenstaanden, alleenstaande ouders, paren zonder kinderen en paren met 2 kinderen.
Tabel 57.1: lage-inkomensgrens per maand (x € 1)
2009 | 2010 | |
---|---|---|
Alleenstaande | 928 | 938 |
Alleenstaande ouder met 2 kinderen | 1 401 | 1 416 |
Paar zonder kinderen | 1 271 | 1 285 |
Paar met 2 kinderen | 1 744 | 1 763 |
Het lijkt erop dat er in 2010 sprake is van minder financiële prikkels voor werkaanvaarding dan in 2009, welke afwegingen spelen hier een rol en welke effecten zijn te verwachten op het aantal werkloosheidsuitkeringen?
Bij het inkomensbeleid speelt constant een afweging tussen het streven naar een evenwichtige inkomensontwikkeling, de bestrijding van de armoedeval en het streven naar evenwichtige overheidsfinanciën. Een maatregel die één doelstelling dichterbij brengt, leidt er vaak toe dat een andere doelstelling lastiger bereikbaar wordt. Er zijn in 2010 diverse maatregelen die de financiële prikkels voor werkaanvaarding beïnvloeden, zowel positief als negatief. Het beeld is dan ook divers: bij de ene groep verbeteren de financiële prikkels en bij de andere groep verslechteren ze juist. De replacement rate (een maat voor het verschil tussen werkenden en niet-werkenden) daalt volgens het CPB (bijlage 13 van de MEV) in 2010 met 0,1%, ofwel per saldo wordt het inkomensverschil tussen werkenden en niet-werkenden iets groter. Het effect op de werkloosheidsuitkeringen worden door het CPB meegenomen in haar voorspellingen over de werkloosheid.
Hoeveel huishoudens in Nederland betalen een uurprijs voor de kinderopvang die boven de maximum uurprijs (€ 5,82) ligt voor de kinderopvangtoeslag?
Bij het ministerie van OCW is alleen informatie beschikbaar over het aantal uren kinderopvang per kinderopvangsoort, uitgesplitst naar het aantal uren dat al dan niet boven de huidige maximum uurprijs ligt. Op dit moment is dus alleen bekend hoe vaak meer wordt betaald dan de maximum uurprijs in 2009 (€ 6,10). Vanaf 2010 is pas informatie bekend over het aantal uren dat is gemaximeerd op de nieuwe maximum uurprijs (voor buitenschoolse opvang) van € 5,82.
Hoeveel huishoudens zullen als gevolg van de verlaging van het afbouwpunt van het kindgebonden budget, niet meer in aanmerking komen voor de regeling, terwijl zij eerst wel in aanmerking kwamen?
Naar schatting 30 000 huishoudens verliezen door de verlaging van het afbouwpunt van het kindgebonden budget hun recht op het kindgebonden budget. Het verlies is voor deze groep huishoudens beperkt. Reden hiervoor is dat deze huishoudens zich al (relatief ver) in het afbouwtraject van het kindgebonden budget bevonden. Hierdoor ontvingen deze huishoudens nog maar een klein bedrag.
Met hoeveel neemt de arbeidsparticipatie tot 2040 toe indien de AOW-leeftijd ongewijzigd blijft?
In de basisraming van het CPB van dit jaar stabiliseert de arbeidsparticipatie tussen 2025 en 2040. De participatie van alle 20–64 jarigen stijgt licht van 77% naar 78% en de participatie van 60–64 jarigen daalt licht van 47% naar 46%. De marginale verschuivingen worden veroorzaakt door samenstellingseffecten. Overigens is in deze raming nog geen rekening gehouden met een aantal relevante beleidsmaatregelen, zoals het afschaffen van de overdraagbaarheid van de heffingskorting.
Ten tijde van het SER middellangetermijn advies was de participatiegraad nog ongeveer 73% en was de verwachting dat in 2040 75% gerealiseerd zou worden. In de afgelopen jaren is er mede onder invloed van beleid een sterke stijging van de verwachte participatiegraad geweest. Ook bij ouderen is een stijgende lijn zichtbaar. In 2007 was 30% van de ouderen tussen 60–64 jaar werkend of werkzoekend. Er zit dus een sterke stijging in de pijplijn, waarbij het samenstellingseffect in het niet valt.
Als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar stijgt de arbeidsparticipatie verder. Het CPB geeft aan nog niet precies te kunnen bepalen hoe de participatiegraad zal uitvallen, aangezien tegelijkertijd ook de omvang van de beroepsbevolking zal stijgen. Het aantal werkenden in absolute zin neemt echter toe. Daarmee draagt deze maatregel bij aan de arbeidsparticipatie en het opvangen van de vergrijzingslast.
Met hoeveel neemt de arbeidsparticipatie tot 2040 toe indien de AOW-leeftijd conform het kabinetsbesluit wordt verhoogd?
Zie het antwoord op vraag 61.
Met hoeveel neemt de arbeidsparticipatie van 60 tot 65 jarigen tot 2040 toe indien de AOW-leeftijd ongewijzigd blijft?
Zie het antwoord op vraag 61.
Met hoeveel neemt de arbeidsparticipatie van 60 tot 65 jarigen tot 2040 toe indien de AOW-leeftijd conform het kabinetsbesluit wordt verhoogd?
Zie het antwoord op vraag 61.
Met hoeveel neemt de arbeidsparticipatie tot 2025 toe indien de AOW-leeftijd ongewijzigd blijft?
Zie het antwoord op vraag 61.
Met hoeveel neemt de arbeidsparticipatie tot 2025 toe indien de AOW-leeftijd conform het kabinetsbesluit wordt verhoogd?
Zie het antwoord op vraag 61.
Met hoeveel neemt de arbeidsparticipatie van 60 tot 65 jarigen tot 2025 toe indien de AOW-leeftijd ongewijzigd blijft?
Zie het antwoord op vraag 61.
Met hoeveel neemt de arbeidsparticipatie van 60 tot 65 jarigen tot 2025 toe indien de AOW-leeftijd conform het kabinetsbesluit wordt verhoogd?
Zie het antwoord op vraag 61.
Kan de regering toelichten hoe zij in het kader van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid gebruik wil maken van de kennis, ervaring en netwerken die de afgelopen tien jaar door de Technocentra zijn opgebouwd?
De bestrijding van de jeugdwerkloosheid wordt onder andere vormgegeven via Regionale Plannen van Aanpak. Via de coördinerende gemeenten in de dertig arbeidsmarktregio’s worden alle relevante partijen betrokken om werkloosheid onder jongeren te voorkómen en om werkloze jongeren te activeren weer te gaan leren en/of werken. De Technocentra kunnen hierin participeren. De wijze waarop is aan de regio zelf, dat wordt niet door de Rijksoverheid voorgeschreven.
Deelt de regering de mening van het Landelijk Platform Technocentra dat als eind 2010 de structurele financiële ondersteuning van de Technocentra verdwijnt, de afstand tussen arbeidsmarkt en technisch onderwijs weer groter wordt?
De regering deelt deze mening niet. De financiële ondersteuning van de Technocentra is een tijdelijke impulsmaatregel die wordt bekostigd uit FES middelen. FES middelen zijn nooit structureel en dus per definitie eindig. Van meet af aan is het de bedoeling geweest – en dit is ook altijd gecommuniceerd met de Technocentra – dat aan het einde van de subsidieperiode, het resultaat dat de Technocentra hebben behaald geheel verankerd zou zijn in regionale samenwerkingsverbanden. Na afloop van de impulsmaatregel is het aan de stakeholders van de Technocentra in de regio om te bepalen of zij nog gebruik willen maken van de diensten van een Technocentrum en het desbetreffende Technocentrum hiervoor (ook financieel) in de lucht willen houden.
Hoeveel budget is tot nu toe in 2009 aan omscholingsbonussen en EVC (Erkenning van verworven competenties) trajecten en aan EVP (Ervaringsprofiel) trajecten besteed? Hoeveel verwacht de regering in 2009 hieraan te besteden?
Tot en met oktober is er circa € 70 000 aan EVC/EVP besteed. Voor de Scholingsbonus zijn er tot en met oktober nog geen kosten geboekt. Het tegenvallende gebruik van de regelingen kan worden verklaard uit het feit dat de regelingen nog maar een paar maanden oud zijn. Het UWV is verzocht om inspanningen te verrichten zowel via de gebruikelijke kanalen, als via de branches en andere werkgeverscontacten, meer bekendheid te geven aan de regelingen. Naar verwachting zal hiermee de uitputting toenemen. Ook blijkt dat de uitvoering van de regelingen de nodige kennis en vaardigheden vereist. Richting werkcoaches, bedrijfsadviseurs en mobiliteitscentra wordt dan ook ingezet op meer bekendheid over de scholingsbonus en EVC/EVP via trainingen. Als onderdeel van het communicatieoffensief heb ik op 17 november tijdens een door het UWV Werkbedrijf georganiseerde ondernemingsavond het eerste exemplaar van een koffertje uitgereikt waarin alle crisismaatregelen en instrumenten, waaronder de scholingsbonus en EVC/EVP zijn opgenomen, die een werkcoach of mobiliteitsadviseur kan inzetten voor een werkgever.
Op basis waarvan is een budget van € 41 mln voor de omscholingsbonus en een budget van € 25 mln voor de EVC en EVP trajecten geraamd? Waarop zijn de ramingen voor de aantallen opgestelde EVC’s en EVP’s en verstrekte omscholingsbonussen gebaseerd?
Aan de budgetten voor de scholingssubsidie en EVC’s/EVP’s ligt voornamelijk een volumecomponent ten grondslag. Voor de scholingssubsidie is uitgegaan van het gegeven dat deze in de praktijk alleen gebruikt zal worden bij moeilijk vervulbare vacatures. Andere vacatures kunnen eenvoudig worden vervuld door werknemers met de juiste specificaties. Verondersteld is dat werkgevers voor 20% van de moeilijk vervulbare vacatures een scholingssubsidie aanvragen. De middelen voor EVC en EVP zijn geraamd op het aantal werknemers zonder startkwalificatie dat met ontslag wordt bedreigd. Aan de raming ligt ook ten grondslag dat een voorwaarde van beide regelingen is dat 50% van de kosten door de werkgever dient te worden gedragen.
Kan de regering inzichtelijk maken hoeveel budget er in 2009 is besteed aan omscholingsbonussen en EVC en EVP trajecten? Waar zijn de ramingen van de budgetten omscholingsbonussen en EVC en EVP op gebaseerd en welke streefcijfers worden er gehanteerd?
De Tweede Kamer wordt in november geïnformeerd over de stand van zaken rondom de uitvoering van de arbeidsmarktmaatregelen.
Voor beantwoording van de vraag over de ramingen wordt verwezen naar het antwoord onder vraag 72.
Er worden voor de scholingsbonus en EVC/EVP geen streefcijfers gehanteerd. Uitgangspunt voor zowel de scholingsbonus als EVC/EVP is om de transities van werk naar werk te bevorderen in tijden van economische onzekerheid. Streefcijfers zijn in dit kader niet zinvol.
Hoe wordt de reductie van 25% administratieve lasten gehaald in 2010 en 2011?
Over de inhoud, planning en het beoogde effect van de maatregelen die het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt om de administratieve lasten te verlagen wordt gerapporteerd in de voortgangsrapportage regeldruk bedrijven die jaarlijks in mei (Kamerstukken II, 2008/09, 29 515, nr. 287) en november (Kamerstukken II, 2008/09, 29 515, nr. 269) aan de Tweede Kamer worden gestuurd. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verlaagt de administratieve lasten door belangrijke stappen te nemen op de beleidsterreinen van de premieheffing sociale verzekeringen en de arbeidsomstandigheden. De premieheffing sociale verzekeringen is een beleidsterrein dat gekoppeld is aan de loonheffingsketen. Om de administratieve lasten van premieheffing terug te dringen wordt nauw samengewerkt met het ministerie van Financiën. Maatregelen, zoals het wetsvoorstel uniformering van het loonbegrip (Kamerstukken II, 2009/10, 32 131, nr. 2), zijn op Prinsjesdag samen met het Belastingplan aan de Tweede Kamer aangeboden.
Voor het arbeidsomstandighedenbeleid is een maatregel voorzien om door een wetsvoorstel de administratieve lasten door de risico-inventarisatie & evaluatie terug te brengen. Deze maatregel is in de verzamelbrief arbeidsomstandigheden van 21 september 2009 aan u aangekondigd (Kamerstukken II, 2009/10, 25 833, nr. 155).
In de begroting valt te lezen dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) voor werknemers die met werkloosheid worden bedreigd financiële stimulansen en omscholingsbonussen zal inzetten. Kan de regering dit nader toelichten? Hoe vaak verwacht de regering dat deze instrumenten worden ingezet?
Werknemers die met ontslag worden bedreigd, krijgen de mogelijkheid zich te laten omscholen, waarbij de nieuwe werkgever een omscholingsbonus als tegemoetkoming ontvangt. Ook bestaat de mogelijkheid om bij de huidige werkgever een EVC of EVP traject te volgen. Met deze maatregelen kan zo mogelijk werkloosheid worden voorkomen door werknemers via (om)scholing van werk naar werk te begeleiden en werknemers die essentieel zijn voor het herstellend vermogen van het bedrijf te behouden. Het gaat hier om tijdelijke maatregelen die in 2009 en 2010 worden ingezet en die door het UWV worden uitgevoerd. Voor een raming van de aantallen trajecten, verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 72.
Waarom zijn er wel ramingen voor de aantallen opgestelde EVC’s en EVP’s en verstrekte omscholingsbonussen in de begroting opgenomen en geen streefcijfers?
Er worden voor de scholingsbonus en EVC/EVP geen streefcijfers gehanteerd. Uitgangspunt voor zowel de scholingsbonus als EVC/EVP is om de transities van werk naar werk te faciliteren in tijden van economische onzekerheid. Een laag gebruik zegt niets de effectiviteit van de regeling. De aantallen worden geraamd ten behoeve van het vaststellen van een budget.
Wat investeert de regering jaarlijks in het Landelijk Netwerk Diversiteitsmanagement ter bevordering van etnische diversiteit in organisaties en bedrijven?
SZW investeert sinds 2004 jaarlijks rond de 600 000 euro in het landelijk netwerk Diversiteitsmanagement (Div) om etnische diversiteit in organisaties te bevorderen. Momenteel richt Div zich vooral op de begeleiding van brancheorganisaties bij het implementeren van diversiteitsbeleid in sectoren. Het doel is vanaf 2011 de werkzaamheden van Div bij reguliere instanties onder te brengen en de subsidie te beëindigen.
Om te voorkomen dat de arbeidsparticipatie van specifieke groepen achterblijft, worden activiteiten gericht op jongeren, ouderen, etnische minderheden, en (allochtone) vrouwen. Waarom zijn mantelzorgers als doelgroep opgenomen in het kader van het achterblijven van de arbeidsparticipatie? Welke activiteiten dragen eraan bij dat er factoren worden weggenomen die de arbeidsparticipatie van mantelzorgers belemmeren?
Het aantal mensen dat betaalde arbeid combineert met mantelzorgtaken zal als gevolg van de vergrijzing en de toenemende arbeidsparticipatie stijgen. De regering streeft niet zozeer naar een stijgende arbeidsparticipatie van mantelzorgers sec, maar vindt het van belang dat mantelzorg en participatie op de arbeidsmarkt elkaar niet belemmeren. Mede met het oog hierop zal de regering begin 2010 een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer sturen met voorstellen om het stelsel van verlof en aanpassing arbeidsduur flexibeler te maken zodat werkende (mantel)zorgers beter kunnen inspelen op veranderingen in de privésituatie.
Overigens zijn bij de combinatie werk en mantelzorg vooral goede afspraken tussen werkgever en werknemer van belang. Mezzo heeft in het kader van het project Werk&Mantelzorg diverse instrumenten ontwikkeld om het gesprek hierover binnen arbeidsorganisaties te ondersteunen.
Op pagina 13 van de begroting stelt de regering dat in de toekomst de participatiegraad onder vrouwen verder zal stijgen. Dit heeft volgens de regering als onvermijdelijk neveneffect dat meer gebruik wordt gemaakt van zwangerschapsverlof, met de bijbehorende extra kosten. Waarom blijkt deze verwachte toename van de kosten niet uit tabel 43.2, waarin de uitkeringslasten voor zwangerschaps- en bevallingsverlof tot en met 2014 op hetzelfde bedrag van ruim € 1 mld zijn geraamd?
Vanaf 2006 zijn de uitkeringslasten voor zwangerschaps- en bevallingsverlof ieder jaar met circa € 100 mln gestegen. De regering verwacht dat de komende jaren deze groei tot staan gebracht zal worden. Gezien de huidige conjuncturele situatie is de verwachting dat er op korte termijn geen sprake zal zijn van hogere arbeidsparticipatie. Daarnaast zal naar verwachting de groei van de arbeidsparticipatie van vrouwen zich vooral voordoen in de groep vrouwen tussen de 45–65 jaar. Ook geldt dat de arbeidsparticipatie kan toenemen, maar dat bij een krimpende beroepsbevolking dit niet hoeft te leiden tot hogere lasten voor uitkeringen zwangerschaps- en bevallingsverlof. Momenteel wordt onderzocht of de raming moet worden bijgesteld als gevolg van het fenomeen dat vrouwen gemiddeld langer gaan werken en een loonontwikkeling kennen die mogelijk afwijkt van de gemiddelde loonontwikkeling.
Waaruit is de voorziene lage belangstelling voor de levensloopregeling te verklaren?
Deze vraag maakt deel uit van de evaluatie naar de levensloopregeling. De regering heeft toegezegd de evaluatie van de levensloopregeling vóór 1 januari 2010 aan de Tweede Kamer toe te sturen.
Wanneer wordt de evaluatie van de levensloopregeling afgerond en aan de Kamer aangeboden? Wanneer kan de Kamer een eventuele aanpassing van de levensloopregeling verwachten?
De regering heeft toegezegd de evaluatie van de levensloopregeling vóór 1 januari 2010 aan de Tweede Kamer toe te sturen. De evaluatie zal onder andere ingaan op de deelname aan de levensloopregeling en de factoren die daarop van invloed zijn. Het streven is erop gericht dat de regering in het voorjaar van 2010 komt met haar reactie.
Waarom is ook in tabel 43.7 geen sprake van een toename van het aantal toekenningen van zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkeringen aan werknemers en zelfstandigen voor 2010?
De ontwikkeling van de zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkeringen wordt bepaald door de arbeidsparticipatie van vrouwen. Gezien de huidige conjuncturele situatie verwacht de regering voor 2010 geen stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Zie ook het antwoord bij vraag 79.
Waarom wordt er niet gestreefd naar een identieke beloning van mannen en vrouwen bij de overheid (streefcijfer)?
De overheid streeft gelijke beloning van mannen en vrouwen na. De functiewaarderingssystemen die de overheid hanteert garanderen dit ook. De onderzoeksmethoden die voor het vaststellen van de beloningsverschillen worden gehanteerd kunnen niet alle mogelijke variabelen controleren die tot verschillen leiden. Daarom zullen er altijd verschillen gemeten worden die onafhankelijk zijn van het gevoerde beloningsbeleid. Om die reden is streven naar een verschil van 0% niet realistisch.
Kan de regering toelichten waarom in de begroting 2010 handhaving van de Arbeidstijdenwet, het Arbeidstijdenbesluit, het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de nadere regeling Kinderarbeid onder beleidsartikel 44 (Gezond en veilig werken) wordt weergegeven en niet meer onder beleidsartikel 43 (Arbeidsverhoudingen) zoals in de begroting 2009? Welke financiële gevolgen heeft deze wijziging en hoe blijken deze uit de begroting?
De Arbeidstijdenwet, het Arbeidstijdenbesluit, het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de nadere regeling Kinderarbeid zijn in de nieuwe organisatiestructuur van SZW overgaan naar de directie Gezond en Veilig Werken omdat het beleid met betrekking tot arbeidstijden nauw samenhangt met het beleid met betrekking tot gezondheid en veiligheid op het werk. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de Arbeidstijdenwet. De middelen die aan de Arbeidstijdenwet zijn gelinkt (personeelsuitgaven en ontvangsten) zijn bij de Arbeidsinspectie gebleven. Bedoelde wijziging heeft dan ook geen financiële gevolgen.
In de begroting 2010 staat opgenomen dat het streefcijfer voor het percentage werknemers, dat valt onder werking van een arbocatalogus, in 2010 60% is. Kan de regering nader toelichten waarop dit streven is gebaseerd, gelezen de brief inzake arbeidsomstandigheden d.d. 26 juni 2009 (TK 25 883, nr 153) waar reeds een percentage van 70% wordt genoemd? Leidt dit tot een aanpassing van streefcijfers?
Het streefcijfer van de regering voor wat betreft het percentage werknemers dat onder de werking van een arbocatalogus valt bedraagt 50% voor 2009; 60% voor 2010 en 80% voor 2014.
De Commissie Begeleiding Arbocatalogi van de Stichting van de Arbeid heeft eerder dit jaar aangegeven hoeveel sectoren bezig zijn met het opstellen van arbocatalogi en hoeveel daarvan naar verwachting in 2009 en 2010 zullen worden ingediend voor marginale toetsing. Onder meer op basis van deze informatie is het percentage werknemers dat naar verwachting in 2009 en 2010 onder de werking van een goed getoetste arbocatalogus valt, berekend. Bij brief d.d. 26 juni 2009 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. Gezien de huidige stand van zaken is er geen aanleiding om de streefcijfers te herzien. De feitelijke ontwikkeling is in lijn met de in de begroting genoemde streefcijfers.
Verwacht de regering dat de stijgende trend dat men erop rekent dat de overheid wel zal zorgen voor een adequate oudedagsvoorziening, ook de komende jaren zal doorzetten? Is de regering van mening dat extra beleidsinzet noodzakelijk is om te komen tot kennisverbetering? Welke vorm van voorlichting gaat de regering inzetten om tot kennisverbetering te komen?
Voorlichting over tweede pijler pensioenen is geen taak van de regering. Op grond van de Pensioenwet worden werkgevers verantwoordelijk gehouden voor de communicatie over de inhoud van de pensioenregeling. De pensioenfondsen moeten zorgen voor de communicatie over de uitvoering van de regeling. De pensioensector heeft deze taak voortvarend ter hand genomen.
Door ondersteuning van de activiteiten van Pensioenkijker.nl hoopt de regering dat mensen gaan nadenken over hun oudedagsvoorziening en zich bewust worden van mogelijke risico’s. Als men meer informatie over het pensioen wenst, wordt men geadviseerd contact op te nemen met het eigen pensioenfonds.
Kan de regering toelichten, naar aanleiding van de motie Omtzigt (TK 31 200 XV, nr. 33), hoe het staat met het inzicht in de hoogte van de AOW en de AOW-partnertoeslag? Is de regering bereid deze indicator toe te voegen?
In de SZW-begroting (zie pagina 120) is de bekendheid met de afschaffing van de AOW-partnertoeslag opgenomen. De bekendheid in 2009 was 19%,gemeten in de maand maart/april 2009. Zoals toegezegd in het AO van 5 november 2008 heeft de SVB in juli van dit jaar een directe mailing uitgevoerd gericht op de mensen die als eerste te maken gaan krijgen met de afschaffing. Het gaat hier om mensen geboren in 1950 met een jongere partner. In het najaar zal deze mailing worden uitgebreid naar personen geboren in de jaren 1951 t/m 1955 met een jongere partner. Volgend voorjaar zullen wij wederom een onderzoek doen naar de bekendheid met de afschaffing van de AOW-partnertoeslag. De resultaten van dit onderzoek zullen wij opnemen in de SZW-begroting voor 2011.
Wie zal onderzoek doen naar het inzicht in de praktijk van waardeoverdracht?
Het is op dit moment nog niet bekend wie dit onderzoek zal gaan uitvoeren. De aanbestedingsprocedure voor dit onderzoek is nog niet afgerond.
Hoeveel mensen zonder de Nederlandse nationaliteit hebben momenteel een uitkering uit de Wet werk en bijstand (Wwb)? Hoeveel daarvan komen van buiten de Europese unie (EU)? Wat zijn de belangrijkste herkomstlanden binnen en buiten de EU van deze uitkeringsgerechtigden?
Volgens de CBS Bijstandsuitkeringenstatistiek ontvingen in december 2008 in totaal ruim 292 000 huishoudens een WWB uitkering. Ruim 84% daarvan bezit de Nederlandse nationaliteit. Ongeveer 1% heeft een nationaliteit van binnen de Europese Unie en ongeveer 3% van toetredende en kandidaatlidstaten. Ongeveer 5% heeft een nationaliteit van buiten de Europese Unie. Van ongeveer 7% is de nationaliteit onbekend.
Kan de regering een overzicht verstrekken van de hoogte van de bijstandsuitkeringen en de minimumleeftijd die geldt voor het recht op een bijstandsuitkering, per land in de EU?
Op Europees niveau geeft het zogenaamde «MISSOC» systeem inzicht in de organisatie van de sociale bescherming in de 27 EU lidstaten, de lidstaten van de EER en Zwitserland. Het MISSOC systeem bestaat uit een overzichtelijke database met daarin informatie over de sociale bescherming, informatiebulletins en analyses. In de MISSOC database is voor elke lidstaat per tak van sociale zekerheid actuele en overzichtelijke informatie opgenomen over de voorwaarden voor het recht op bijstand en de (minimum)bedragen. In de bijlage treft u een overzicht aan per EU-land van de hoogte van de bijstandsuitkering en de minimumleeftijd.1
De post «handhaving» in tabel 46.1 is in 2011 tweemaal zoveel als in 2010, wat is hiervoor de verklaring?
Optisch is er in 2011 ten opzichte van 2010 2x maal zoveel budget beschikbaar voor handhaving. Dit komt doordat in het kader van het SZW Handhavingsprogramma 2007–2010 € 36 mln is toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds. Daarmee kwam voor de jaren 2007 t/m 2010 jaarlijks 9 mln beschikbaar voor de gemeenten ten behoeve van het programmatisch handhaven. Deze jaarlijkse toevoeging is met ingang van 2011 beschikbaar voor maatregelen van het nieuwe handhavingsprogramma 2011–2014, dat volgens planning in september 2010 naar de Tweede Kamer zal worden gezonden.
Kan de regering toelichten welke ombuiging gerealiseerd wordt door het niet indexeren in 2010 en 2011 van de tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten in het uitkeringsdeel Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jong gehandicapten (Wajong)?
Het niet indexeren van de tegemoetkomingen Wajong in 2010 en 2011 leidt tot de volgende besparingen:
(bedragen x € mln) | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 |
---|---|---|---|---|---|
besparing Wajong | – 1,9 | – 4,1 | – 4,4 | – 4,7 | – 5,0 |
De stijging na 2011 wordt veroorzaakt door de groei van het aantal Wajonggerechtigden.
Kan de regering kort de eerste ervaringen van gemeenten met de invoering van de Wet Investeren in Jongeren (Wij) schetsen?
De Wet investeren in jongeren (WIJ) is op 1 oktober 2009 in werking getreden. De wet wordt geëvalueerd en binnen twee jaar zendt de regering uw Kamer de resultaten van de evaluatie.
Vooralsnog kan de regering op basis van de bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid binnengekomen vragen van gemeenten een beeld schetsen van de eerste ervaringen. De vragen die gemeenten tot nog toe stellen zijn technisch van aard en betreffen onder andere de duur van het overgangsrecht, de inhoud van het werkleeraanbod, het opstellen van verordeningen, de normen van de inkomensvoorziening, de financiering en de sanctionering.
Welke maatregelen zijn er sinds het aannemen van de motie Spekman, Biskop, Ortega van 14 april 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 31 775, nr 29) genomen om het stellen van een juiste, tijdige en volledige diagnose bij jongeren te bevorderen?
In juni/juli 2009 is tijdens voorlichtingsbijeenkomsten over de WIJ aan gemeenten ook aandacht besteed aan de diagnosestelling.
In de beantwoording van de motie Spekman, Biskop, Ortega is gewezen op het project MKB/MOgroep Jeugdzorg, waarin jongeren vanuit de jeugdzorg actief worden begeleid naar school of werk. Dit zal tevens inzicht bieden in manieren waarop de diagnosestelling in het kader van de WIJ uitgevoerd kan worden. Het project zal begin 2010 van start gaan.
Zijn alle gemeenten voldoende toegerust en voorbereid om de Wij in te voeren? Met het oog op de ingangsdatum van 1 januari 2010; vallen er nog veel uitvoeringsproblemen te verwachten? Hoe wordt de Wij door de gemeenten ingepast in bestaand beleid en werkwijze om jongeren in beeld te krijgen en houden, en aan een baan of opleiding te helpen?
De WIJ is op 1 oktober jl. in werking getreden. De beoogde datum van inwerkingtreding was 1 juli 2009. Om gemeenten voldoende tijd te geven voor de implementatie is deze datum uitgesteld naar 1 oktober 2009. Bovendien kunnen gemeenten tot 1 januari 2010 gebruik maken van de WWB systemen om WIJ-gerechtigden te registreren . Daarnaast heeft SZW gemeenten ondersteund bij de implementatie van de WIJ in de vorm van zes regionale voorlichtingsbijeenkomsten en het beschikbaar stellen van onder andere een implementatie draaiboek, referentiewerkproces, een handreiking, modelbeschikkingen, modelverorderingen en een publiekstekst. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag S093 zijn de vragen van gemeenten tot nu toe vooral technisch van aard.
Kan de regering toelichten waarop de oplopende besparing van € 1 mln in 2011 tot € 33 mln in 2014 via anticumulatie van de Ziektewet (ZW) en Werkloosheidswet (WW) is gebaseerd?
De genoemde besparing vloeit voort uit twee maatregelen. De eerste maatregel betreft anticumulatie van ZW-duur en WW-duur. Dit wordt gerealiseerd door de zieke werkloze tijdens de gehele ziekteperiode een WW-uitkering te laten ontvangen in plaats van ziekengeld, waarmee stapeling van de ZW-periode en duur van het WW-recht wordt voorkomen. Als gevolg hiervan zal in 2014 voor circa 13 500 zieke werklozen voor gemiddeld 3 maanden minder ZW worden uitgekeerd. Rekening houdend met doorstroom naar de bijstand zal per saldo een besparing van gemiddeld € 750 per maand optreden. De totale besparing op de uitkeringslasten bedraagt in 2014 dan € 30 mln. Daarnaast treedt een besparing van € 2 mln op de uitvoeringskosten op. In totaal treedt als gevolg van deze maatregel een besparing op van € 32 mln in 2014. Als gevolg van ingroeieffecten zal de besparing in eerdere jaren lager zijn.
De tweede maatregel is de invoering van een loonsanctie voor werkgevers die onvoldoende re-integratie-inspanning hebben geleverd. Deze maatregel is gericht op vangnetters met een werkgever, zoals werknemers met een no risk-polis of werknemers die ziek zijn als gevolg van zwangerschap of bevalling. Tot nu toe wordt bij deze werkgevers geen sanctie opgelegd bij onvoldoende re-integratie-inspanning, met deze maatregel kan een loonsanctie van maximaal één jaar worden opgelegd. De opbrengst van deze maatregel bedraagt vanaf 2011 (afgerond) € 1 mln per jaar.
Kan de regering toelichten op basis waarvan zij concludeert dat de uitvoeringskosten voor de Werkhervattinguitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA) stabiel blijven, gelezen de kosten in tabel 46.2 welke na 2010 een daling kennen? Kan de regering deze daling in kosten verklaren, mede gezien de verwachte stijging van lasten?
Zoals in de begroting aangegeven kennen de kosten enerzijds een daling door een afname in de implementatiekosten van de regeling, maar anderzijds een stijging doordat het aantal uitkeringen en bijbehorende uitvoeringskosten toeneemt. Deze effecten heffen elkaar in de periode tot en met 2014 grotendeels op, waardoor de totale uitvoeringskosten in deze periode redelijk gelijk blijven.
Kan de Kamer informatie ontvangen over het aantal plaatsingen van langdurig werklozen door het UWV? Blijft de streefwaarde van 5000 plaatsingen door het UWV gehandhaafd in 2010?
De aanscherping van de richtlijn passende arbeid is effectief vanaf 1 juli 2009, evenals het zogenoemde werkaanbod en de inkomstenverrekening bij werkhervatting na een jaar werkloosheid. De eerste resultaten worden gemeld in het jaarverslag SZW over 2009.
Het UWV zal in 2010 aan 5000 langdurig werklozen een concreet werkaanbod doen. Zoals al aangegeven in de memorie van antwoord bij het voorstel tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van kansen van langdurig werklozen (Kamerstukken I 2008/09, 31 767, nr. C), houdt de regering er rekening mee dat het rendement van de maatregelen in 2010 lager zal zijn dan structureel.
Over welke mogelijkheden dan wel middelen beschikt het UWV Werkbedrijf om een «nieuwe» werkgever te verleiden een zieke vangnetter aan te nemen?
Het UWV beschikt over instrumenten die erop gericht zijn om vangnetters aan werk te helpen bij een werkgever zijn met name de inzet van een re-integratietraject; de inzet van het instrument proefplaatsing en het verstrekken van voorzieningen, bijvoorbeel voor werkplekaanpassingen. Daarnaast kan worden gedacht aan interventies gericht op herstel van betrokkene.
Hoeveel re-integratietrajecten zijn ingezet door het UWV Werkbedrijf om zieke vangnetters te begeleiden naar ander werk? En in hoeveel gevallen heeft dit geleid tot daadwerkelijke werkhervatting?
In 2008 zijn ruim 5 500 trajecten ingezet voor zieke vangnetters. Op dit moment kan nog niet worden gezegd in welke mate dit heeft geleid tot daadwerkelijke werkhervatting, omdat veel trajecten nog lopen. UWV rapporteert over de plaatsingen na een traject (plaatsingspercentage AG) in de reguliere rapportages die ook naar de Tweede Kamer gaan.
In 2008 heeft UWV in totaal 24 800 trajecten voor arbeidsongeschikten ingekocht. De trajecten voor vangnetters maken hier deel vanuit. In het jaarverslag over 2008 heeft UWV aangegeven dat UWV voor de jaren 2002 tot en met 2006 de doelstelling van een plaatsingspercentage van 30% heeft gehaald. Vanwege de doorlooptijd van trajecten zijn de definitieve plaatsingspercentages voor de jaren 2007 en 2008 nog niet bekend.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een pilot van het UWV Werkbedrijf betreffende de poortwachterstoets Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wia)?
Op verzoek van de Stichting van de Arbeid verricht het UWV een pilot waarbij een intensievere invullling wordt gegeven aan de poortwachterstoets WIA door middel van direct contact met werknemer en werkgever. Op dit moment worden de resultaten van deze pilot nog onderzocht, het UWV zal de Stichting van de Arbeid begin 2010 over de uitkomsten informeren. De regering zal ook de Kamer dan informeren.
Kan de regering toelichten waarom de streefwaarden voor het aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit voor de komende jaren geformuleerd zijn op 50% of hoger? Kan uit het ontbreken van oplopende streefcijfers worden geconcludeerd dat de regering de komende jaren geen stijgend percentage voorziet?
De WGA is nog een relatief nieuwe regeling. Dit gegeven maakt, in combinatie met het feit dat door de crisis de arbeidsmarkt is verslechterd, dat het percentage werkende WGA’ers moeilijk te voorspellen is. Mede hierom zijn de streefwaarden op het huidige niveau geformuleerd.
Wanneer wordt de evaluatie van de hybride financiering van de WGA afgerond en aan de Kamer aangeboden?
De regering is voornemens de evaluatie van de WGA vóór 1 januari 2010 af te ronden en de Tweede Kamer te informeren over de uitkomsten en het standpunt van de regering. Dit is een tussenevaluatie, die zich richt op de financieringssystematiek van de WGA, de werking van het hybride stelsel en de afweging en ervaring van betrokken partijen (verzekeraars, UWV en werkgevers/werknemers). De evaluatie van de WIA is voorzien in 2010.
Kan de regering toelichten of de verwachte uitstroom uit de uitkeringen Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en WGA achterblijft ten opzichte van eerdere ramingen? Wat zijn daar de oorzaken van? Kan de regering toelichten waarom zij verwacht dat het percentage werkende WAO/IVA/WGA’ers in 2010 niet zal stijgen ten opzichte van eerdere jaren? Wat zijn de doelstellingen van de regering op dit onderdeel?
De uitstroomraming WAO is neerwaarts bijgesteld doordat er met name minder spontane uitstroom (door werkhervatting) blijkt plaats te vinden. De raming van de uitstroom uit de betrekkelijk nieuwe WGA was hoger dan het werkelijke aantal mensen dat uitstroomde uit de WGA in 2008. Daarom is de raming van de uitstroom uit de WGA in 2009 neerwaarts bijgesteld. Daar staat tegenover dat de raming van de uitstroom uit de IVA in 2009 licht is verhoogd, omdat de werkelijke uitstroom in 2008 hoger was dan de geraamde.
Het percentage werkende WAO/IVA/WGA’ers zal in 2010 naar verwachting niet stijgen ten opzichte van eerdere jaren als gevolg van een samenstellingseffect. De WAO heeft een relatief hoog en in de tijd stabiel percentage werkenden (23% in 2008). Doordat het volume van de WAO afneemt en het volume van de WIA stijgt, blijft het percentage werkenden voor beide regelingen samen gelijk. Het lagere aandeel werkenden in de WIA heeft enerzijds te maken met de scherpere arbeidsongeschiktheidscriteria in de WIA en de samenstelling van de WIA-populatie, waarbij er relatief veel (duurzaam) volledig arbeidsongeschikten WGA-ers en IVA-ers zijn. Van belang hierbij is dat de WIA nog maar kort bestaat. Bij niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikten in de WGA kan na verloop van tijd (gedeeltelijk) herstel optreden, waardoor uitkeringsgerechtigden na enkele jaren het werk (gedeeltelijk) kunnen hervatten. Het percentage werkenden in de WGA zal dan ook naar verwachting stijgen in de tijd.
De doelstelling van de regering blijft onverminderd dat zoveel mogelijk (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten aan het werk blijven dan wel het werk hervatten.
Op 1 januari wordt de nieuwe Wajong werkregeling van kracht. Wat is de inzet van de regering in het samenspel tussen de Wsw en de voorzieningen die uit hoofde van de nieuwe Wajong werkregeling geboden gaan worden?
Met de wijziging van de Wajong wordt in relatie tot de Wsw geregeld dat als voor Wajongers het perspectief bestaat op reguliere arbeid met gebruikmaking van de mogelijkheden die de Wet Wajong biedt, de nieuwe werkregeling van de Wet Wajong voorrang heeft boven eventuele mogelijke begeleiding naar werk in het kader van de Wsw. Gedurende de periode dat de Wajonger op de Wsw-wachtlijst staat, zijn derhalve de sollicitatie- en re-integratieverplichtingen in het kader van de Wet Wajong aan de orde, tenzij UWV van oordeel is dat de Wajonger is aangewezen op afgeschermde arbeid en niet in staat is om (aangepaste) algemeen geaccepteerde arbeid bij een reguliere werkgever te verrichten.
Kan de regering toelichten waarom zij geen indicatoren heeft geformuleerd op basis van de doelstellingen zoals beoogd met de nieuwe Wet Wajong, bijvoorbeeld het aantal Wajong-instromers aan het werk zoals benoemd bij de kengetallen voor de operationele doelstelling?
Er is nog geen informatie beschikbaar over hoe de wet zal uitpakken, evenals over de gevolgen van de huidige economische situatie voor de Wajong.
Daarom is er voor gekozen om in de begroting 2010 in te zoomen op de implementatie van de nieuwe Wajong.
Aan de hand van kennis die in 2010 over de uitwerking van de gewijzigde Wet Wajong wordt opgedaan, zal bezien worden welke prestatie-indicatoren voor de daaropvolgende jaren kunnen worden benoemd.
Hoe «groot» wordt het Europees Jaar van de Armoede door de rijksoverheid en door de lokale overheden opgezet? Welke activiteiten zullen worden verricht? Welke doelstellingen heeft de regering ten aanzien van het Europees Jaar?
Samengevat is de belangrijkste doelstelling van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting: het vergroten van kennis en bewustwording ten aanzien van armoedebestrijding en participatiebevordering. Deze doelstelling is door de Europese Commissie aangegeven en wordt door de regering onderschreven. In het verlengde hiervan wordt in het Europees Jaar de bestaande beleidsinzet voor het voetlicht gebracht, zowel op nationaal als op lokaal niveau. Hiermee is het Europees Jaar te beschouwen als een van de instrumenten van de integrale aanpak van het armoede- en participatebeleid, zoals deze zijn beschreven in het Nationaal Actieplan Armoedebestrijding en Participatiebevordering 2008 (NAP 2008). Het Nationaal Programma van het Europees Jaar in Nederland geeft een update van de de activiteiten die nog niet zijn opgenomen in het NAP 2008. Met name wordt ingegaan op het aanvullend beleidsakkoord «Werken aan toekomst».
Gezien de grote hoeveelheid van onderwerpen in het NAP 2008 is gekozen voor een focus op een aantal thema’s:
• Het bevorderen van de samenwerking tussen (met name lokale) partijen/ organisaties om armoede en sociale uitsluiting duurzaam aan te pakken.
• Het bevorderen van het gebruik van voorzieningen.
• Het bevorderen van de participatie van kinderen die om financiële redenen niet mee kunnen doen.
Vanwege de decentralisatie van het armoede- en participatiebeleid is middels de Verzamelbrief een oproep aan gemeenten gedaan om te investeren in plannen en middelen om activiteiten te organiseren in het Europese Jaar. Uit de consultatie bleek reeds dat er een Stedenestafette in voorbereiding is, waarvan de doelstellingen de bovenstaande 3 thema’s ondersteunen. Ook VNG en Divosa zijn enthousiast om aandacht aan het Europees Jaar te besteden. Op landelijk niveau is een subsidieregeling voor maatschappelijke organisaties ingesteld. Maatschappellijke organisaties worden hiermee in staat gesteld een impuls aan het lokale armoedebeleid te geven. Hiernaast zullen een start- en slotconferentie en twee thema-weken worden georganiseerd, waarbij zowel de kabinetsbrede inzet als de inzet van de gemeenten worden gepresenteerd.
Hoeveel budget is er specifiek voor armoedebestrijding, kan dat gespecificeerd worden en welk deel is geoormerkt?
Gemeenten bepalen zelf het budget voor lokaal beleid voor armoedebestrijding. Middelen voor bijstand (inclusief bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag) zijn middelen die bijvoorbeeld gerekend kunnen worden tot middelen voor armoedebestrijding. Het budget voor armoedebeleid is dus niet geoormerkt.
Daarnaast heeft de regering deze kabinetsperiode nog wel nog extra middelen voor armoedebestrijding beschikbaar gesteld via het Gemeentefonds. Deze zijn verder niet geoormerkt anders dan via de gerichte afspraken in het Bestuursakkoord, deelakkoord Participatie van 2007. De verdeling van de gelden voor armoedebestrijding over deze kabinetsperiode ziet er als volgt uit:
Tabel 108.1 additionele middelen armoedebestrijding en schuldhulpverlening (bedragen x € 1 mln)
Jaar | Coalitieakkoord Armoede en schulden | Schuldhulp-verlening | Armoede kinderen | 50 euro extra voor minima | Totaal |
---|---|---|---|---|---|
2007 | 0 | 31,75 | 31,75 | ||
2008 | 5 | 20,28 | 40 | 50 | 115,28 |
2009 | 10 | 16,52 | 40 | 66,52 | |
2010 | 60 | 60,00 | |||
2011 | 80 | 80,00 | |||
353,55 |
Kan de regering een overzicht geven van de extra middelen voor schuldhulpverlening die zij voor 2010 via het gemeentefonds evenals direct via een specifieke uitkering verstrekt? Wat is de reden dat voor twee wijzen van financiering wordt gekozen en welke prestaties worden gekoppeld aan deze stromen?
Zie het antwoord op vraag 19.
Kan de regering de ontwikkeling van de wachtlijsten voor de schuldhulpverlening van de afgelopen 5 jaar schetsen?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over de ontwikkeling van de wachtlijst voor de schuldhulp-verlening in de afgelopen 5 jaar.
Uit het onderzoek «Schulden? De gemeente helpt!», dat bij brief van 15 september 2008 (Kamerstukken II 2008/09 24 515, nr. 140) aan de Tweede Kamer is gestuurd, blijkt dat het aantal personen dat op de wachtlijst staat en ook de duur van de wachttijd per gemeente fors verschilt. Gemiddeld start de hulpverlening vier weken nadat de schuldenaar een aanvraag heeft ingediend. Bepalend voor snelheid waarmee een schuldenaar wordt geholpen is echter niet alleen de wachttijd, maar ook de doorlooptijd. Ook deze verschilt, zo blijkt uit het onderzoek, per gemeente. De gemiddelde doorlooptijd, dit is de tijd die verstrijkt tussen het moment dat de schuldhulpverlening start en het moment dat duidelijk is wat de schuldhulpverlening heeft opgeleverd, bedroeg in februari 2008 19 weken.
In het eerste kwartaal van 2010 zal de regering de Tweede Kamer informeren over de resultaten van een quick scan die tot doel heeft inzicht te bieden in de feitelijk geldende wachttijden voor schuldhulp-verlening. Ook in het najaar 2010 en 2011 zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de dan geldende wachttijden.
Welk deel van de schuldhulpverlening vindt plaats in het minnelijk traject en welk deel in het wettelijk traject?
Het uitgangspunt van het bestaande stelsel van schuldhulpverlening is dat natuurlijke personen met problematische schulden een beroep moeten kunnen doen op de minnelijke schuldhulpverlening. Indien er geen reële mogelijkheden zijn om tot een minnelijke schuldregeling te komen en het college van B en W van de woonplaats van de betrokkene daaromtrent een met redenen omklede verklaring afgeeft, en aan de overige voorwaarden wordt voldaan, is een beroep op de Wsnp mogelijk.
Uit gegevens van de NVVK blijkt dat in 2008 het aantal trajecten schuldregeling 28 848 bedroeg. Het aantal in 2008 uitgesproken schuldsaneringen in het kader van de Wsnp bedroeg 9 200.
Kan de regering de stijging van het aantal huishoudens met bijzondere bijstand ten opzichte van het aantal huishoudens met een laag inkomen toelichten (37% in 2007 en 41% in 2008)? Verwacht de regering een verdere stijging van het percentage?
Het aantal huishoudens met bijzondere bijstand ten opzichte van het aantal huishoudens met een laag inkomen is volgens de CBS bijstandsuitkeringenstatistiek in 2008 licht gestegen. Naar aanleiding van de afspraak in het bestuurlijke akkoord uit 2007 werken VNG en het Rijk gezamenlijk aan het tegengaan van het niet-gebruik van gemeentelijke regelingen. Hierdoor ligt een verdere stijging van genoemd percentage in de lijn der verwachting.
Kan de regering toelichten waarom het beperken wachtlijsten schuldhulpverlening niet is opgenomen als indicator van het beleid? Kan de regering dit alsnog doen en daarbij doelstellingen voor de komende jaren formuleren?
Het beleid van de regering is erop gericht om de wachttijden voor schuldhulpverlening zoveel mogelijk te beperken. In het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening dat de regering voorbereidt is opgenomen dat de wachttijd maximaal 4 weken en ingeval van bedreigende schulden maximaal 3 werkdagen mag zijn. Dit zijn de normen die na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening voor gemeenten zullen gelden. Het is primair aan de gemeenteraad toe te zien op het realiseren van deze normen. Met de extra middelen, die in verband met de economische crisis voor de schuldhulpverlening beschikbaar komen, zullen gemeenten een beperking van de wacht- en doorlooptijden realiseren. Zoals gemeld bij vraag 110 zal de regering de Tweede Kamer in het eerste kwartaal van 2010 informeren over de resultaten van een quick scan die tot doel heeft inzicht te bieden in de feitelijk geldende wachttijden voor schuldhulpverlening. Ook in het najaar 2010 en 2011 zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de dan geldende wachttijden.
Wat is het aandeel leenbijstand ten opzichte van de totale bijzondere bijstand in 2009? Wat is het totale bedrag aan leenbijstand uitgekeerd in euro’s in 2009 en het totale bedrag aan bijzondere bijstand in euro’s in 2009. Welke raming is er voor 2010 voor leenbijstand en in welke verhouding staat dit tot de afspraken in het bestuurlijk akkoord met de Vereniging Nederlandse Gemeenten?
De cijfers over 2009 zijn momenteel nog niet beschikbaar en zullen naar verwachting medio februari 2010 door het CBS worden geleverd. De betreffende informatie over 2009 zal dan ook begin 2010 beschikbaar komen via het jaarverslag 2009. Er worden geen ramingen gemaakt van een kengetal zoals leenbijstand omdat de bevoegdheid en verantwoordelijkheid ten aanzien van de verlening van de bijzondere bijstand integraal bij gemeenten zijn belegd.
Welke instrumenten zet de regering in om het aantal huishoudens met bijzondere bijstand ten opzichte van het aantal huishoudens met een laag inkomen te verhogen? Welke raming is er voor 2010 voor dit percentage?
Op basis van de afspraak in het bestuurlijk akkoord uit 2007 werken gemeenten en het Rijk gezamenlijk aan het tegengaan van het niet-gebruik van aanvullende inkomensvoorzieningen.
Regelingen en het aanvragen van regelingen wordt eenvoudiger gemaakt. Vanaf medio 2008 is bijvoorbeeld automatische kwijtschelding van gemeentelijke heffingen mogelijk gemaakt. Daarnaast zal het niet-gebruik van de aanvullende bijstand onder 65plussers worden teruggedrongen door overheveling van de uitvoering naar de SVB.
Er is geen raming van dit kengetal voor 2010, omdat de bevoegdheden ten aanzien van de bijzondere bijstand integraal bij gemeenten zijn belegd. Het wettelijke kader voor de bijzondere bijstand wordt bepaald door de WWB waarbij de verantwoordelijkheden en bevoegdheden maximaal zijn gedecentraliseerd aan het lokale bestuur. Het Rijk schrijft de gemeenten daarom niets verplicht voor op dit punt en om deze reden worden er ook geen ramingen gemaakt.
Welke concrete doelstelling heeft de regering zich gesteld voor het jaar 2010 daar waar het gaat om a) hoeveel personen aan het werk gaan in reguliere arbeid, b) hoeveel personen een kleinere afstand tot regulier werk krijgen, c) hoeveel personen minder afhankelijk zijn van een uitkering en d) in welke mate de instroom in langdurige werkloosheid en arbeidsongeschiktheid worden beperkt?
Het benoemen van kwantitatieve doelstellingen per jaar voor de genoemde effecten van bemiddeling en re-integratie tezamen suggereert dat de overheid dit precies kan sturen, hetgeen niet het geval is. De effecten van onderliggende instrumenten zijn vaak niet precies te timen, omdat de resultaten heel afhankelijk zijn van de algemene werkgelegenheidsontwikkeling.
Via monitors wordt wel gemeten in hoeverre er sprake is van de genoemde effecten.
Over effecten a en c wordt via de kengetallen van tabel 47.5 en 47.8 in begroting en jaarverslag gerapporteerd.
De informatie die nodig is om effect b vast te stellen was, zoals op pagina 107 van de begroting is gemeld, nog niet beschikbaar. Met ingang van 1 januari 2009 is de Statistiek Re-integratie Gemeenten daarom uitgebreid met het kenmerk «re-integratiepositie». Hierover zal vanaf eind 2010 worden gerapporteerd.
Kan de regering, mede aan de hand van de voorziene instrumenten waarmee de langdurig werklozen aan het werk geholpen moeten worden, toelichten welke verwachtingen zij heeft over werkhervatting van ww-gerechtigden na 12 maanden, voor zowel de totale groep als ouderen? Welke indicator wordt hiervoor gehanteerd?
De maatregelen voor langdurig werkloze WW-gerechtigden kunnen worden onderscheiden in de premiekorting voor oudere werklozen, de loonkostensubsidie, de compensatieregeling loonkosten bij ziekte van oudere en voormalig langdurig werklozen en de maatregelen passende arbeid.
De premiekortingsregeling richt zich zowel op langdurig als kortdurig oudere werklozen (en arbeidsongeschikten). Bij invoering van het voorstel is verondersteld dat in de periode 2009–2011 naar verwachting voor in totaal circa 115 000 werknemers gebruik wordt gemaakt van de premiekorting. Het betreft hierbij circa 98 000 werknemers met een werkloosheidsuitkering. Op dit moment is er van deze regeling nog geen uitvoeringsinformatie beschikbaar. Vanaf 2010 worden de premiekortingsregeling afzonderlijk geregistreerd.
Het UWV heeft tevens de mogelijkheid om loonkostensubsidies (voor cliënten met een WW of AG uitkering en voor herbeoordeelden) in te zetten. Thans wordt geraamd dat er tot en met 2012 circa 19 000 plaatsingen met loonkostensubsidie worden gerealiseerd (brugbanen voor herbeoordeelden en overige plaatsingen). Doel is dat 50 procent van de cliënten voor wie loonkostensubsidie wordt ingezet, doorstroomt naar regulier werk.
De tijdelijke compensatieregeling loonkosten bij ziekte van oudere en voormalig langdurig werklozen is in juli 2009 in werking getreden en zal naar verwachting voor gemiddeld 8000 personen per jaar betekenen dat het financiele risico van langdurig verzuim voor de werkgever geen obstakel meer is om hen in dienst te nemen.
De maatregelen in het kader van «passende arbeid» (introductie werkaanbod, aanpassing passende arbeid, inkomstenverrekening bij werkhervatting na 12 maanden, verruiming dagloongarantie bij hervatting in lager betaalde arbeid). Deze maatregelen zullen er structureel toe leiden dat 5 000 werklozen sneller het werk hervatten. Ook deze maatregelen zullen naar verwachting in dit en volgend jaar een lager effect sorteren.
In de begroting is geen prestatie-indicator opgenomen voor de werkhervatting van WW-gerechtigden na 12 maanden. Wel zijn met het UWV afspraken gemaakt het monitoren van de resultaten van de maatregelen voor langdurig werklozen.De maatregelen zijn in 2009 (1 januari, resp. 1 juli) in werking gestreden. In het jaarverslag van SZW over 2009 zullen de eerste resultaten worden gemeld. Vervolgens zal de Kamer via de tertaalverslagen van het UWV worden geïnformeerd over de resultaten van het beleid gericht op langdurig werklozen.
Hoeveel bijstandsgerechtigden zijn inburgeringsplichtig? Hoeveel zijn gestart met een inburgeringstraject? Op welke wijze wordt invulling gegeven aan de inburgeringsplicht? Hoe verhoudt dit zich tot de Wet Werk en Bijstand waarin de kortste weg naar arbeid centraal staat?
Het is niet bekend hoeveel inburgeringsplichtigen bijstandsgerechtigd zijn.
Door de invoering van het participatiebudget zijn de budgetten voor arbeidsinpassing in het kader van de Wet Werk en Bijstand, Inburgering en educatie samengevoegd. Met de komst hiervan is het gemakkelijker geworden om een verbinding te leggen tussen inburgering en arbeidsparticipatie/ re-integratie.
Een aanbod aan een inburgeringsplichtige die bijstand ontvangt, wordt afgestemd op diens mogelijkheden tot arbeidsinschakeling: Het college stemt het aanbod aan de inburgeringsplichtige af op het soort werk dat de inburgeringsplichtige verricht of past de aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening zonodig aan aan het type werk dat de inburgeringsplichtige gaat verrichten.
Tegenover het recht op een uitkering staan plichten zoals het naar vermogen actief beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. Een uitkeringsgerechtigde die onvoldoende meewerkt aan zijn al dan niet met inburgering gecombineerde re-integratietraject riskeert een korting op de uitkering. In de verzamelbrief van juni 2009 worden gemeenten dan ook aangespoord om taalcursussen verplichtend aan te bieden aan bijstandsgerechtigden en deze verplichting ook te handhaven.
De regering streeft er naar om 80 procent van de huidige trajecten duaal in te richten, zodat er onder meer sprake is van gecombineerde inburgerings- en re-integratievoorzieningen.
Door binnen een gecombineerde voorziening zowel de taalbeheersing te vergroten als de voorbereiding op de arbeidsmarkt te bevorderen, worden de kansen vergroot om een betaalde baan te vinden.
Met de keuze voor duale trajecten geeft de regering aan dat een inburgeringsvoorziening de participatie in de Nederlandse samenleving, waaronder duurzame arbeidsinschakeling zou moeten versterken. Meer dan voorheen wordt er daardoor naar gestreefd inburgering een belangrijke positie in te laten nemen binnen de keten naar werk.
Kan de regering nader ingaan op de ontwikkeling van de meting van klanttevredenheid werkgevers? Wanneer verwacht de regering dat de meting naar klanttevredenheid van werkgevers kan worden uitgevoerd? Kan de regering nader ingaan op hoe de meting zal worden uitgevoerd? Kan de regering de resultaten geven van het onderzoek naar klanttevredenheid van werkgevers zoals deze in acht regio’s is uitgevoerd? Wanneer is volgens de regering het streven voor 2010 – een voldoende – gerealiseerd?
In de ontwikkeling van de meting van klanttevredenheid werkgevers zijn belangrijke stappen gezet. In 2007 is er in een zeer beperkt aantal regio’s (5) onderzoek gedaan naar een instrument om de klanttevredenheid onder werkgeversklanten te kunnen meten. Deze meting was na de ontwikkeling van het klanttevredenheidsonderzoek voor werkzoekenden, een volgende stap in het ontwikkeltraject. Enerzijds is het onderzoek bedoeld om tot de goede werkgeversprincipes te komen en anderzijds om tot een valide meting te komen. Uiteindelijk heeft in 2008 een vervolgonderzoek plaatsgevonden op 8 locaties met het doel de wijze van meting voor de gehele keten te kunnen gaan gebruiken. Op basis van beide onderzoeken zijn voor het meten van de werkgeversgerichtheid vijf principes vastgesteld: Betrouwbare communicatie, Professionaliteit, Daadkracht, Gemak en toegankelijkheid, en Flexibiliteit. Uit het gehouden onderzoek in 2008 is het (gezien de beperkte opzet) niet mogelijk om een landelijk klanttevredenheidscijfer voor werkgevers af te leiden. De locaties zijn onderzoekstechnisch geen representatief deel van het totaal van de keten.
In de periode november – december 2009 wordt onder een representatief deel van het totaal van de keten een meting naar klantgerichtheid onder werkgevers uitgevoerd. Deze meting zal worden uitgevoerd op basis van genoemde klantprincipes en zal een betrouwbaar landelijk klanttevredenheidscijfer opleveren. In de reguliere tussentijdse rapportages zal de regering de Tweede Kamer hierover informeren.
Het streven «voldoende» dat voor 2010 is geformuleerd is gerealiseerd als de klantgerichtheid voor werkgevers op een 7 uitkomt.
Wanneer is volgens de regering het streven voor klanttevredenheid werkzoekenden voor 2010 – een voldoende- gerealiseerd?
Het streven «voldoende» dat voor 2010 is geformuleerd is gerealiseerd als de klantgerichtheid voor werkzoekenden op een 7 uitkomt.
Hoeveel vacatures waren er in totaal in 2008?
Volgens de vacature-enquête van het CBS zijn in 2008 1 029 000 nieuwe vacatures ontstaan. Eind 2008 stonden nog 239 400 vacatures open.
Kan de regering naar aanleiding van tabel 47.8 nader specificeren wanneer een arbeidsinpassing als duurzaam wordt beschouwd en wanneer er sprake is van een regulier dienstverband?
Voor de meting van de resultaten van re-integratie wordt de arbeidsinpassing als duurzaam geteld wanneer er na zes maanden nog steeds sprake is van een dienstverband. Er is sprake van een regulier dienstverband wanneer er een arbeidsovereenkomst met een werkgever is, waarbij de arbeidsplaats zelf niet structureel wordt gesubsidieerd (bv de Wsw of voorheen de Wiw). De toepassing van het instrument (individuele) loonkostensubsidie wordt hierbij als uitzondering niet als gesubsidieerde arbeidsplaats gezien, omdat de toepassing van dit instrument in de tijd gelimiteerd is èn als voorwaarde heeft dat het een arbeidsplaats betreft die een werkgever ook zonder subsidie zou invullen.
Wat onderneemt de regering om gemeenten te stimuleren uit eigen middelen extra Wsw-plekken bovenop hun taakstelling te blijven financieren?
Zie antwoord op vraag 129.
Vanaf 2008 is het mogelijk dat Wsw-geïndiceerden op de wachtlijst vanuit gemeentelijke en UWV-middelen een overbruggingstraject aangeboden krijgen. Wat onderneemt de regering om deze faciliteit, ondanks de aangekondigde «selectievere inzet» van re-integratiebudgetten, niet in gevaar te brengen?
De mogelijkheid voor inzet van re-integratiemiddelen ten behoeve van de activering van de Wsw-geïndiceerden op de wachtlijst is bij de wetswijziging van de Wsw per 1-1-2008 gerealiseerd. Van deze mogelijkheid wordt door de uitvoering ook gebruik gemaakt (TK 2008–2009, 29 817, nr. 47). Het is echter aan de uitvoering zelf om te bepalen op welke wijze de re-integratiemiddelen zo effectief mogelijk kunnen worden ingezet.
De wetswijziging 2008 had mede tot doel Wsw-geïndiceerden zo regulier mogelijk te laten werken. Welke resultaten zijn er tot op heden geboekt? Wat is de actuele stand van zaken van de uitvoering van de Motie Heijnen (TK 31 444 VII, nr. 15) over onder meer 250 extra plaatsingen voor Wsw-ers en Wajongers bij het Rijk?
Het totale Wsw-werknemersbestand bestond in 2008 uit ongeveer 102 000 personen. 4% van het totaal aantal arbeidsplaatsen betrof plaatsen in begeleid werken en 23% betrof detacheringen.
In 2008 is 0,3% uitgestroomd vanuit het Wsw-werknemersbestand naar regulier werk.
Meer informatie met betrekking tot de 250 extra plaatsingen voor Wsw’ers en Wajongers bij het Rijk volgt in het Sociaal Jaarverslag 2009, zoals vermeld in de brief over de invulling van de motie Heijen (Tweede Kamer 2008/09, 31 701, 31 444 VII nr. 10).
Is het voor de Stimuleringsregeling begeleid werken gereserveerde bedrag van € 18 mln toereikend? Voor hoeveel begeleid werken plaatsen is de afgelopen jaren een bonus aan gemeenten uitgekeerd? Zijn deze gelden, zoals afgesproken (motie Van Gent, TK 30 673, nr. 25) door gemeenten ook besteed in het kader van de Wsw en zo ja, op welke wijze?
Voor deze Stimuleringsregeling is jaarlijks € 18 mln beschikbaar en dit bedrag is toereikend. Omdat de Stimuleringsregeling per 1-1-2008 in werking is getreden, heeft tot nu toe alleen een uitkering van de bonus in 2008 plaatsgevonden over de in 2007 gerealiseerde begeleid werkenplekken. Over 2007 is door de uitvoeringsorganisaties van de Wsw verantwoord dat ca. 2750 begeleid werkenplekken zijn gerealiseerd. De bonus voor de in 2008 gerealiseerde begeleid werkenplekken vindt nog plaats in 2009. In de toekennende beschikking die gemeenten, die in aanmerking zijn gekomen voor een uitkering op basis van de Stimuleringsuitkering, hebben ontvangen, is opgenomen dat het college wordt geacht de bonus in te zetten voor de Wsw (e.e.a. conform bestuurlijke afspraken met de VNG en Cedris op 31 januari 2008).Het restant van het budget voor de Stimuleringsuitkering wordt gebruikt voor de financiering van de pilots «werken naar vermogen». Voor 2009 is hiervan € 3 mln beschikbaar en voor 2010 ca. € 7 mln.
De regering reserveert € 3 mln voor implementatie Wetswijziging. Welke wetswijziging wordt hier bedoeld en om welke activiteiten gaat het daarbij (de wijziging van 2008 is al geïmplementeerd, voor voorbereiding (pilots) wijziging vanwege fundamentele herbezinning wordt voor 2010 al € 7 mln begroot)? Welke activiteiten worden in 2010 ondernomen met de voor fundamentele herbezinning gereserveerde € 7 mln?
Er wordt gedoeld op de wetswijziging Wsw welke in werking is getreden per 1-1-2008.
De implementatie van deze wetswijziging loopt tot eind 2009 en wordt afgerond in 2010. In 2009 lopen nog drie projecten waarvan twee worden uitgevoerd door de VCP (Versterking Cliënten Positie), welke onderdeel uitmaakt van de CG-Raad. Het ene project richt zich op de voorlichting over de belangrijkste wijzigingen van de Wsw voor de Wsw-geïndiceerden zelf en hun directe omgeving. Daarnaast is er het project van de VCP dat zich richt op het helpen vormgeven en ondersteunen van cliëntenparticipatie, zodat de doelgroep bij het beleid van gemeenten op het gebied van de Wsw worden betrokken. Daarnaast voert Divosa een project uit dat zich richt op de wijze waarop het persoonsgebonden budget begeleid werken optimaal kan worden benut door de uitvoering. Dit project vormt onderdeel van een overkoepelend project over gebruik van diverse vormen van persoonsgeboden budgetten welke de gemeenten ter beschikking staan vanuit diverse regelingen. Voor de pilots «werken naar vermogen» is voor 2010 ca. € 7 mln beschikbaar. Dit zal onder meer worden ingezet voor de financiering van projecten in het kader van de pilot gericht op werkgevers en voor de financiering van de uitvoering van de pilot Tijdelijke wet pilot loondispensatie.
Kan de regering een nadere toelichting geven op de verhouding tussen de afname van het aantal personen op de wachtlijst Wsw en de toename van de verblijfsduur op de wachtlijst?
Gemeenten zijn sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde Wsw verplicht om te controleren of personen op de wachtlijst van de Wsw ook daadwerkelijk beschikbaar zijn voor arbeid. Het opschonen van de wachtlijst verklaart met name de afname van het aantal personen op de wachtlijst. Het opschonen van de wachtlijst zorgt vanzelfsprekend niet voor een daling van de wachtduur op de wachtlijst, omdat deze personen per definitie al niet beschikbaar waren voor arbeid. Een verdere toename van de gemiddelde wachtduur is dan ook een bevestiging dat de daling van de wachtlijst wordt veroorzaakt door de opschoonactie.
Hoe is de overrealisatie van 5% Wsw-plaatsingen te verklaren? Is dit nog bovenop de in 2008 extra toegekende taakstelling van 1000 plaatsingen? Hoe verhoudt deze toename zich tot het feit (tabel 48.4) dat het aantal personen met een Wsw-dienstverband in 2008 met slechts 1,7% (1 670 personen) is toegenomen? Wat onderneemt de regering om gemeenten te stimuleren uit eigen middelen extra Wsw-plekken bovenop hun taakstelling te blijven financieren?
Gemeenten hebben 5% meer Wsw-plaatsen gerealiseerd dan de landelijke taakstelling, waarin de 1000 extra arbeidsplaatsen zijn verdisconteerd. Dit is te verklaren doordat gemeenten lagere kosten per gerealiseerde Wsw-plaats hadden dan het gemiddelde budget dat beschikbaar is gesteld per te realiseren Wsw-plaats. Overrealisatie kan tevens voortvloeien uit de inzet van andere middelen dan de rijksbijdrage voor de Wsw. Dit laatste is een keuze van gemeenten zelf. Aangezien gemeenten ook in 2007 meer Wsw-plaatsen hadden gerealiseerd dan de landelijke taakstelling, is er in 2008 -ten opzichte van 2007- sprake van een stijging van het aantal Wsw-werknemers van 1,7%.
Volgens de Wsw-statistiek 2007 stonden er eind 2007 ca 20 500 personen op de Wsw-wachtlijst. Eind 2008 is de wachtlijst afgenomen naar ca 17 750 personen. Voor welk deel is deze afname te verklaren doordat niet-beschikbare personen van de wachtlijst zijn verwijderd? Welke daling is veroorzaakt doordat gemeenten een toenemend aantal Wsw-plekken hebben gerealiseerd? Wordt deze groep Wsw-geïndiceerden verder gemonitord en zo ja, wat is de status van deze personen? Verwacht de regering dat de recessie het aantal aanvragen voor een Wsw-indicatie zal beïnvloeden? Het budget voor UWV voor het uitvoeren van de Wsw-indicaties blijft de komende jaren nagenoeg gelijk. Betekent dit dat de regering verwacht dat de economische crisis geen invloed zal hebben op het aantal indicatieaanvragen?
Deels kan de daling worden toegeschreven aan het opschonen van de wachtlijsten op grond van de criteria van beschikbaarheid. Dit wordt echter niet separaat geregistreerd maar valt onder de categorie «overig». De daling van de wachtlijst als gevolg van plaatsing in het kader van de Wsw wegens het realiseren van een toenemend aantal Wsw-plekken valt onder de categorie «uitstroom naar een Wsw-plek na plaatsing vanaf de wachtlijst». De regering heeft op dit moment nog geen aanwijzing dat de recessie het aantal aanvragen voor een Wsw-indicatie zal beïnvloeden.
Kan worden aangegeven hoeveel mensen met een Wsw-indicatie inmiddels bij de rijksoverheid werken? Kan een uitsplitsing worden gegeven naar het aantal werknemers dat is gedetacheerd dan wel via «begeleid werken» bij de rijksoverheid in dienst is? Kan de stijging ten opzichte van 2007 en 2008 in beeld worden gebracht?
Er zijn nog geen gegevens over 2009 beschikbaar met betrekking tot het aantal Wsw-ers dat werkzaam is bij het Rijk; er kan dus geen eventuele stijging ten opzichte van 2007 en 2008 in beeld worden gebracht. Deze cijfers zullen in het Sociaal Jaarverslag 2009 (in 2010) worden gepubliceerd.
Kan worden aangegeven of en bij welke aanbestedingen door de rijksoverheid voorwaarden zijn opgenomen over het aantal mensen met een beperking en/of een Wsw-indicatie die bij de potentiële uitvoerder van de overheidsaanbesteding werkzaam zijn?
Werkgevers Rijk hebben in 2006 afgesproken dat zij ernaar zullen streven om in (mantel)contracten met bedrijven waar het uitbestede diensten (beveiliging, catering, schoonmaak, documentconversie, etc.) betreft, afspraken te laten opnemen ten aanzien van het bieden van een werkplek aan geïndiceerde arbeidsgehandicapten (met name Wsw-ers, maar ook Wajongers en langdurig werklozen). Bij een aantal werkgevers Rijk heeft dit er inmiddels toe geleid dat Wsw-ers zijn ingezet bij uitbestede diensten. Per 2011 voert het Rijk een algemene structurele regeling in, die inhoudt dat het Rijk structureel een aantal plaatsen ter grootte van 1% van de formatie in fte’s reserveert voor alle geïndiceerde doelgroepen met een (grote) afstand tot de arbeidsmarkt. Hierbij is het de bedoeling dat minimaal de helft van de plaatsingen wordt gerealiseerd bij werkgevers Rijk. De overige plaatsingen kunnen worden gerealiseerd via afspraken in mantelcontracten voor aanbestede diensten.
Hoeveel mensen, die in 2011 65 jaar worden hebben een partner jonger dan 55 jaar en komen dus niet in aanmerking voor de AOW partnertoeslag?
Op basis van instroomcijfers in de AOW over de periode september 2008-augustus 2009, uitgesplitst naar leeftijd van de partner, wordt verwacht dat er in 2011 tussen de 7 500 en 15 000 mensen met een partner jonger dan 55 jaar in de AOW stromen. Overigens zou een deel hiervan toch al niet voor de (volledige) partnertoeslag in aanmerking zijn gekomen, voornamelijk vanwege eigen inkomsten van de jongere partner die boven het vrijlatingsbedrag voor de partnertoeslag liggen. Uit cijfers van de SVB blijkt dat het aandeel AOW’ers met een jongere partner dat in aanmerking komt voor een volledige partnertoeslag de afgelopen jaren gestaag daalt, van 64% in 1998 naar 54% in 2008. Daarnaast ontving zowel in 1998 als in 2008 12% van de populatie AOW’ers met jongere partner een gekorte toeslag.
Kan de regering de groep partners in de vorige vraag uitsplitsen naar leeftijd? (hoeveel zijn 54, 53, 52, etc.?)
Van deze groep is naar schatting 60% tussen de 50 en 54 jaar, ca. 35% tussen de 40 en 49 jaar en zo’n 5% jonger dan 40 jaar.
Kan de regering de groep partners, voor wie geen recht op partnertoeslag gaat ontstaan, uitsplitsen naar totaal inkomen, in de volgende groepen:
– inkomen € 0;
– inkomen lager dan € 5000 per jaar;
– inkomen € 5000-€ 10 000;
– inkomen € 10 000-€ 15 000;- inkomen hoger dan €15 000 per jaar;
Wegens de beperkte omvang van de groep is op basis van de op dit moment beschikbare gegevens een uitsplitsing van de verdeling van het inkomen op dit moment nog niet mogelijk.
Kan de regering toelichten hoeveel aanvullend pensioen de mensen krijgen, die 65 worden en een partner hebben zonder recht op de AOW partnertoeslag? – aanvullend pensioen tot € 5000 en daarna bandbreedtes van € 5000?
Wegens de beperkte omvang van de groep is op basis van de op dit moment beschikbare gegevens ook een uitsplitsing van de verdeling van het aanvullende pensioen niet mogelijk.
Welke maatregel stelt de regering voor, die ervoor zorgt dat mensen hun huis niet hoeven op te eten door het verlies van de AOW partnertoeslag?
De regering heeft bij de besluitvorming tot de vervroegde afschaffing van de partnertoeslag voor nieuwe AOW-gerechtigden met een partner tot 55 jaar per 2011, vastgesteld dat voor deze specifieke groep voorkomen moet worden dat mensen, vanwege de vermogenstoets in de bijstand, door deze maatregel gedwongen worden het eigen huis aan te spreken. Dit kan op verschillende manieren worden geregeld. Bij de aanbieding van het betreffende wetsvoorstel aan de Tweede Kamer zal de regering duidelijk aangeven hoe dit precies wordt uitgewerkt
Welke strategie hanteert de regering om de bekendheid met de afschaffing van de partnertoeslag te vergroten? Hoeveel budget is daarvoor in 2010 begroot?
Vanwege de afschaffing van de AOW-partnertoeslag in 2015 heeft de regering voor het vergroten van de bekendheid van deze maatregel voor de betreffende doelgroep diverse communicatiestrategieën gekozen. Zo is er in april en mei van dit jaar een algemene voorlichting gestart middels het uitzenden van radiospotjes op diverse radiostations. Deze algemene voorlichting voor de groep van 55 tot 59 jaar zal in het najaar worden uitgebreid. Zo zal er een special komen in bladen die door deze doelgroep veel worden gelezen en zullen opnieuw radiospots worden uitgezonden.
Tevens is er voor gekozen om de mensen die als eerst met de maatregel te maken krijgen zo snel mogelijk in te lichten. Zo heeft de SVB in juli mensen die in 1950 zijn geboren met een jongere partner of mogelijk een jongere partner een brief met folder gestuurd. In het najaar, planning eind november, gaat de SVB de mailing ook versturen naar mensen die in de jaren 1951 tot en met 1955 zijn geboren. In deze brief is een extra passage opgenomen waarin staat welke huidige handreikingen er zijn voor mensen die 55-plus zijn en alsnog de arbeidsmarkt op willen. Deze brief zal naar ruim 680 000 mensen worden gestuurd.
Verder zijn er tot en met eind november 24 buurtbijeenkomsten geweest in onder andere Amsterdam, Rotterdam en Enschede, die zich vooral richten om migranten voor te lichten over de afschaffing van de partnertoeslag. Voor deze strategie is gekozen omdat de allochtone doelgroep vaak lastig te bereiken is. Gemiddeld worden de bijeenkomsten door 75 mensen bezocht. De bijeenkomsten zijn verspreid over het hele land en verspreid over alle gemeenschappen gehouden met als resultaat dat steeds meer afdelingen en organisaties in andere steden aangeven aan dat zij ook graag een bijeenkomst willen. Momenteel staan nog verschillende bijeenkomsten tot half december gepland en zijn er voorbereidingen gaande om bijeenkomsten in onder andere Deventer, Veendam en Venray te organiseren.
De voorlichting rond de afschaffing van de AOW-partnertoeslag zal in 2010 worden voortgezet. Hiervoor is een budget van € 300 000 begroot.
Nog voor de begrotingsbehandeling ontvangt de Tweede Kamer een brief met extra toelichting over de communicatie in verband met de afschaffing van de partnertoeslag.
Welke streefwaarde voor bekendheid met de afschaffing van de AOW partnertoeslag hanteert de regering voor het jaar 2010?
De begroting bevat geen streefwaarden over de bekendheid met het afschaffen van de partnertoeslag AOW. In de brief van 28 mei 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XV, nr. 88) is toegelicht waarom het benoemen van streefwaarden nagenoeg niet mogelijk is. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat de doelgroep niet constant is. Immers, of men tot de doelgroep behoort, hangt af van het feit dat men een jongere partner heeft met geen of weinig inkomen. Deze situatie kan zich wijzigen bijvoorbeeld doordat de partner meer is gaan verdienen of doordat de partners uit elkaar zijn gegaan. Daarnaast wordt de mate van bekendheid met de afschaffing van de AOW-toeslag, niet alleen bepaald door het aanbod van informatie maar ook door de bereidheid van de burgers deze informatie in zich op te nemen.
Om toch inzicht te kunnen bieden in de vraag of de huidige communicatie-inspanningen effect sorteren, vindt jaarlijks onderzoek plaats naar de bekendheid met de afschaffing van de AOW-partnertoeslag. De resultaten zijn opgenomen in de begrotingen voor 2009 en 2010 en het onderzoek wordt de komende jaren herhaald. Bij brief van 16 juni jl. (Kamerstukken II 2008/09, 29 389, nr. 19) is het volledige onderzoek naar de bekendheid met de afschaffing van de AOW-partnertoeslag naar de Tweede Kamer gezonden.
Door welke instantie(s) zal de nieuwe indicatiestelling voor de Tegemoetkoming Onderhoudskosten Gehandicapten (TOG)-regeling worden uitgevoerd?
De TOG-regeling wordt door de Sociale Verzekeringsbank uitgevoerd. Eén van de voorwaarden voor recht op de TOG is dat een kind een bepaalde AWBZ-indicatie heeft. AWBZ-indicaties worden verstrekt door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en Bureau Jeugdzorg.
De regering verwacht vanaf 2011 ruim € 30 mln. te besparen op de TOG-regeling door de indicatiestelling aan te scherpen. Uit tabel 50.1 op p. 124. blijkt dat de TOG uitkeringslasten in 2010 dalen van ruim € 57 mln. tot ruim € 37 mln. in 2011: een daling van circa € 20 mln. Hoe komt de regering tot een besparing van € 30 mln.?
In plaats van het apart voor de TOG gehanteerde beoordelingskader aan te passen, is besloten aan te sluiten bij een reeds bestaand beoordelingskader, namelijk indicaties op grond van de AWBZ. Om te bepalen welke kinderen ernstig gehandicapt zijn, is gekozen om naast de indicatie intramurale zorg, ook bepaalde extramurale indicaties te laten kwalificeren. Het gebruik van deze indicaties moet leiden tot een besparing van € 30 mln.
De besparing op de uitkeringslasten van circa € 30 mln jaar is berekend als het verschil tussen de jaarlijkse uitkeringslasten zonder aanpassing van de indicatiestelling en de jaarlijkse uitkeringslasten met aanpassing van de indicatiestelling. De besparing in 2011 is lager dan € 30 mln omdat voor het zittende bestand een overgangsregeling wordt getroffen die ingaat per 1 oktober 2010 en eindigt per 1 april 2011. Vanaf 2012 wordt de besparing van ruim € 30 mln wel gehaald.
Op basis waarvan verwacht de regering met het aanscherpen van de TOG-indicatiestelling een besparing van € 30 mln. te kunnen realiseren?
Zie het antwoord op vraag 141.
In de begroting van VWS is voor de uitvoering van de TOG-regeling vanaf 2010 structureel een bedrag van ruim € 3 mln. begroot (32 123 XVI, nr. 2, p. 94). Hoe verhouden deze kosten zich tot de in de SZW begroting opgenomen structurele TOG-uitvoeringskosten van circa € 3 mln. (tabel 50.1, p. 124)? Kan geconcludeerd worden dat met het aanscherpen van de indicatiestelling de uitvoering van de TOG-regeling circa 2 keer zo duur is worden?
Het bedrag van ruim € 3 mln dat in de begroting 2010 van VWS voor de uitvoering van de TOG-regeling is begroot, betreft de keuringskosten voor de indicatiestellingen die worden uitgevoerd door het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg). Het bedrag van circa € 3 mln dat in de begroting 2010 van SZW is opgenomen, betreft de structurele kosten die de SVB maakt voor de uitvoering van de TOG. Deze kosten betreffen onder meer het uitsturen van brieven met toekenningen, beëindigingen en oproepen voor herindicaties en het verstrekken van de uitkeringen. De splitsing van de uitvoeringskosten over de begrotingen van VWS en SZW bestaat al vanaf het begin van de TOG-regeling. Er kan niet geconcludeerd worden dat de aanscherping van de indicatiestelling tot verdubbeling van de uitvoeringskosten leidt. De gewijzigde indicatiestelling leidt tot lagere uitvoeringskosten omdat de indicatiestelling voor de TOG zal aansluiten bij een bestaand beoordelingskader, namelijk indicaties op grond van de AWBZ. Daarnaast dalen de uitvoeringskosten bij de SVB vanaf 2011 door de verwachte daling van het volume.
Kan de regering nader toelichten waarom de apparaatsuitgaven in tabel 50.1 vanaf 2011 «nul euro» bedragen en de ontvangsten in 2009 en vanaf 2011 eveneens «nul euro» bedragen?
De apparaatsuitgaven in tabel 50.1 – maar ook van de andere beleidsartikelen – zijn zoals gebruikelijk alleen voor het nieuwe begrotingsjaar toegewezen aan de artikelen. De apparaatsuitgaven voor 2011 e.v. zijn nog niet toegedeeld, maar worden volledig op artikel 98 begroot. De ontvangsten op artikel 50 zijn de voorlopige en definitieve afrekeningen van de uitkeringslasten en uitvoeringskosten. Deze ontvangsten worden alleen voor het komende begrotingsjaar (2010) begroot, omdat ze incidenteel van aard zijn.
Kan de regering toelichten welke doelgroepen er betrokken zijn bij de bezuinigingen op de TOG, waar is deze maatregel op gebaseerd en is de pakketmaatregel (2009 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) meegenomen in de overwegingen?
De afgelopen jaren heeft de TOG een enorme groei gekend. Deze groei heeft de vraag opgeroepen of de groep gerechtigden nog wel samenviel met de oorspronkelijk beoogde doelgroep. De doelgroep voor de TOG zijn kinderen die dermate gehandicapt zijn dat zij in aanmerking komen voor opname in een instelling. In de huidige situatie valt de huidige groep gerechtigden niet samen met de beoogde doelgroep: veel kinderen voor wie de ouders een tegemoetkoming op grond van de TOG ontvangen, zijn niet dermate gehandicapt dat zij in aanmerking komen voor opname in een inrichting. De discrepantie tussen de beoogde doelgroep en de huidige ontvangers is veroorzaakt door het gehanteerde beoordelingskader.
In plaats van het apart voor de TOG gehanteerde beoordelingskader aan te passen, is besloten aan te sluiten bij een reeds bestaand beoordelingskader, namelijk indicaties op grond van de AWBZ. Om te bepalen welke kinderen ernstig gehandicapt zijn, is gekozen om naast de indicatie intramurale zorg, ook bepaalde extramurale indicaties mee te nemen.
Bijkomend voordeel van het gebruik van AWBZ-indicaties is dat kan worden volstaan met één indicatie voor zowel het bepalen van de zorgbehoefte in het kader van de AWBZ als voor de toekenning van de TOG. Hierdoor worden de administratieve lasten voor de burger beperkt. Tot slot leidt dit tot minder uitvoeringskosten, omdat er niet meer apart geïndiceerd hoeft te worden.
De pakketmaatregel en de bezuiniging op de TOG staan los van elkaar. De aanpassingen in de AWBZ en in de TOG zijn beide ingegeven door het zelfde uitgangspunt dat voorzieningen alleen ten goede moeten komen aan die mensen die onder de daadwerkelijke doelgroep vallen.
Wat is de stijging voor de AOW de komende dertig jaar? Hoeveel extra inkomsten worden de komende dertig jaar gegenereerd door de stijging van de pensioenbedragen?
Uit de vergrijzingsstudie van het CPB uit 2006 blijkt dat de AOW-uitgaven tussen 2006 en 2040 stijgen met 4,1% BBP (een kleine € 25 miljard in huidige prijzen). De belastinginkomsten betaald door ouderen (zowel op inkomen als consumptie) stijgen met hetzelfde percentage.
De zorguitgaven stijgen in dezelfde periode ook met 4,3% BBP. Deze stijging wordt ook voor een aanzienlijk deel door vergrijzing veroorzaakt. Per saldo ontstaat een houdbaarheidstekort dat in belangrijke mate aan vergrijzing is toe te schrijven. In 2007 werd dat houdbaarheidstekort geschat op 2,2% van het BBP maar inmiddels is de verwachting dat als gevolg van de crisis het houdbaarheidstekort rond de 5% zal liggen.
Hoeveel geld, roerend- en onroerend goed en verzekeringsuitkeringen zullen er vrijkomen uit erfenissen van de baby-boom generatie? Welk deel is voor de overheid en welk deel voor de erfgenamen?
Hierover is geen informatie beschikbaar.
Met hoeveel moet de arbeidsparticipatie van werknemers jonger dan 65 jaar toenemen om € 4 miljard op te brengen die de regering voornemens is te bezuinigen met de verhoging van de AOW-leeftijd?
De vraag naar benodigde groei van de arbeidsparticipatie om € 4 miljard op te brengen is niet eenduidig te beantwoorden. In het basisscenario van het CPB, dus zonder nieuw beleid, stijgt de arbeidsparticipatie al, met name onder ouderen. Een verdere groei van de arbeidsparticipatie kan bereikt worden door additionele beleidsmaatregelen. Die kunnen op zichzelf een bezuiniging opleveren, maar ook indirect de participatie bevorderen, waardoor de overheidsfinanciën verbeteren. De verhoging van de AOW-leeftijd is een voorbeeld van een maatregel die beide bewerkstelligt.
Kan worden aangegeven welke bedragen beschikbaar zijn gesteld voor de uitvoering van het Programma Stroomlijning Indicatieprocessen in Zorg en Sociale Zekerheid over de jaren 2007 tot en met 2009, uitgesplitst naar de drie projecten Regelhulp, Gezamenlijke beoordeling en indicatiedossier?
De kosten voor het project Regelhulp bedroegen in 2007 € 542 461, voor het project Indicatiedossier € 26 118 en voor het project Gezamenlijke beoordeling € 843.45 In totaal bedroegen de kosten voor 2007 € 652 924.
De kosten voor het project Regelhulp bedroegen in 2008 € 1 440 487, voor het project Indicatiedossier € 327 916 en voor het project Gezamenlijke beoordeling € 417 261. In totaal bedroegen de kosten voor 2008 € 2 185 664 De kosten voor het project Regelhulp bedroegen in 2009 (tot 1 september) € 1 110 755, voor het project Indicatiedossier € 188 432 en voor het project Gezamenlijke beoordeling € 655 967. In totaal bedroegen de kosten voor 2009 (tot 1 september) € 1 955 155.
Is het programma «Harmonisering indicatiestellingen», zoals opgenomen in het Jaarplan met begroting 2009 UWV (TK 26 448, nr. 390, p. 16) en dat tot medio juli 2009 zou doorlopen, ondertussen afgerond? Heeft het programma beantwoord aan de doelstellingen? In «welke vorm gaat dit programma stroomlijnen indicatieprocessen verder»? (TK 26 448, nr. 406, bijlage)
Het programma Stroomlijning Indicatiestelling (STIP) wordt in het Jaarplan UWV van 2009 programma «Harmonisatie indicatiestellingen» genoemd. Dit programma is per 1 september jl. beëindigd. Het programma was gericht op het onderzoeken van mogelijkheden om de ervaren administratieve lasten bij indicatieprocessen voor personen met een meervoudige hulpvraag terug te dringen. Het programma bestond uit drie lijnen:
• geïntegreerd aanbieden van informatie en (beperkte) aanvraagmogelijkheden rond beschikbare regelingen (regelhulp);
• onderzoek naar de uitwisselbaarheid van gegevens tussen indicatiestellingen;
• experimentele pilots Gezamenlijk Beoordelen van cliënten met meervoudige zorgvraag waarin een gezamenlijk indicatieproces met UWV, CIZ en gemeenten op kleine schaal is uitgeprobeerd.
Het programma heeft veel inzichten opgeleverd en daarmeee voldaan aan de doelstelling. Als vervolg hierop worden de volgende acties ondernomen en uitgewerkt samen met de uitvoeringsorganisaties. Dit zijn geen grootscheepse maatregelen, maar maatregelen die juist zonder de last en duur van een wijziging van de organisatorische structuur, een merkbare verbetering zullen gaan betekenen voor mensen met een meervoudige problematiek.
• De komende periode zal een publiekscampagne worden gestart om de bekendheid met Regelhulp verder te vergroten. Tevens zal gewerkt gaan worden aan een doorontwikkeling van de website, waarbij met name wordt ingezet op de aansluiting van meer gemeenten.
• Wat betreft de uitwisselbaarheid van gegevens zal een (wets)traject worden opgestart om zorg te dragen dat informatie uit indicatieprocessen van de ene organisatie ook door een andere organisatie in het indicatieproces mag worden hergebruikt.
De pilots gezamenlijk beoordelen in Leeuwarden en Doetinchem kunnen niet zonder meer worden «uitgerold» op meerdere locaties in het land. Aan de ene kant is duidelijk geworden dat cliënten meer tevreden zijn geweest, er is sprake van beter passende indicaties en er heeft minder gegevensuitvraag bij de klant plaatsgevonden. Dit is echter wel bereikt tegen hoge meerkosten. Daarnaast is gebleken dat het aantal klanten waarvoor op één moment meerdere indicaties spelen gering is. De meeste indicaties zijn volgtijdelijk. Met de kennis van de verschillende ondernomen acties in de hand, en met name de aan de hand van de pilots opgedane ervaringen, hebben we de uitvoerders (gemeenten, CIZ en UWV) gevraagd opnieuw naar hun samenwerking onderling te kijken en plannen te ontwikkelen die, na gebleken succes structureel kunnen worden ingebed, waarbij het integraal benaderen van de klant centraal staat. Een mogelijkheid die UWV nu uitwerkt is een onderling verwijssysteem waarmee de verschillende instanties nemen kennis van de regelingen uit het domein van de anderen. Zodra een cliënt zich bij een van de instanties meldt kijkt de professional van die instantie of er ook andere domeinen geraakt worden. De klant wordt warm doorverwezen / overgedragen.
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is toegezegd de Tweede Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de uitkomsten van het programma en het vervolg. Ik ben voornemens de Tweede Kamer nog voor de begrotingsbehandeling deze brief te doen toekomen.
Hoe zal de actieve betrokkenheid en deelname van het UWV aan het vervolg op Gezamenlijke beoordeling, de 20 proeflocaties, en Regelhulp worden vormgegeven en geborgd met het oog op een betere dienstverlening aan de cliënt (TK 29 515/31 224, nr. 245 en TK 29 515, nr. 295) en welke bedragen heeft het UWV daarvoor per activiteit ter beschikking in 2010?
Het UWV is gedurende het hele programma Stroomlijning Indicatieprocessen actief betrokken geweest. UWV heeft in de pilots geparticipeerd en informatie over UWV-indicatiestellingen is beschikbaar op Regelhulp. Het vervolg wordt momenteel vorm gegeven. Er zijn hiervoor bij het UWV geen geoormerkte bedragen beschikbaar. Wel heeft het UWV budget om vernieuwing in de organisatie door te voeren, waarvan ook een deel ingezet zou kunnen worden voor Stroomlijning Indicatieprocessen. Hoe dit budget zal worden aangewend is nu in discussie. In ieder geval zullen de activiteiten rondom indicatiestellingsprocessen worden aangesloten bij andere vernieuwende ontwikkelingen binnen UWV.
In de Meibrief Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) 2010 aan de Voorzitter Raad van Bestuur UWV als opmaat voor het ontwerp jaarplan 2010 en de daarbij horende begroting wordt gesteld dat «nadere ambtelijke afstemming zal plaatsvinden over de rol van het BKWI in 2010 met betrekking tot (...) de ondersteuning van het programma Stroomlijning Indicatieprocessen». Waartoe heeft die afstemming geleid en in welke bedragen heeft dat geresulteerd in het budgettaire kader voor de begroting BKWI voor de jaren 2010 en verder waar het betreft (het vervolg op) Stroomlijning indicatieprocessen en het project Regelhulp?
BKWI is verantwoordelijk voor het technisch beheer van Regelhulp, in ieder geval tot 1 januari 2010. Momenteel wordt geëvalueerd hoe dit wordt uitgevoerd en wat een logische positionering na 2009 zal zijn. Na deze evaluatie wordt een opdracht aan BKWI verstrekt, of wordt een nieuwe beheerpartij geselecteerd.
De motie Omtzigt (TK 31 226 nr. 30) verzoekt de regering om de bijbetalingsproblematiek aan de orde te stellen in de STAR en tot een oplossing te komen. De STAR antwoordt dat zij meer tijd nodig heeft voor een oplossing. Deelt de regering de mening dat de motie daarmee dus werk in uitvoering is en dat hij dus niet is afgehandeld?
Bij brief van 10 juli 2009 aan de Tweede Kamer en in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Omtzigt aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ingezonden op 24 september 2009) over een aantal uitgestelde waardeoverdrachten als gevolg van de kredietcrisis (2009Z17 151) is aangegeven dat de Stichting van de Arbeid werkt aan een meer fundamenteel advies over de problematiek van pensioenwaardeoverdrachten. De bijbetalingsproblematiek zal onderdeel uitmaken van dat advies. Ook de pensioenkoepels bezinnen zich op dit onderwerp. De regering zegt toe dat na de totstandkoming van die adviezen de bijbetalingsproblematiek opnieuw onderwerp van gesprek wordt.
Gaat de regering het wetsvoorstel om alleenstaande ouders in de bijstand waarvan het jongste kind 18 jaar is geworden per 1 januari 2010 invoeren? Waarom wordt er in de begroting gesteld dat de motie Karabulut (TK 30 454 nr. 60) is afgehandeld met een brief naar de Colleges van B&W? Gaat de regering de wet nog wijzigen? Wat zijn precies de financiële consequenties van de wetswijziging alleenstaande ouders?
Het streven is inderdaad om deze wetswijziging per 1 januari 2010 te laten ingaan. In de op 12 oktober 2009 ingediende nota van wijziging Wetsvoorstel wijziging WWB, AOW en Wet SUWI in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de SVB en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de AOW en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen (Kamerstukken II, 2009/10, 32 037, nr. 7) wordt dit geregeld, te weten dat alleenstaande ouders met een inwonend, niet ten laste komend kind vanaf 18 jaar met alleen een inkomen ter hoogte van de studiefinanciering, recht hebben op een maximale gemeentelijke toeslag van 20% WML, respectievelijk dat in zo’n geval dient te worden afgezien van een verlaging van de gehuwdennorm. Het betreft hier een codificatie van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) d.d. 17 april 2007, in de WWB.
In de brief van 13 maart 2009 (Kamerstukken II, 2008/09, 30 545, nr. 71) heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als reactie op de motie Karabulut (Kamerstukken II, 2008/09, 30 545 nr. 60) aangegeven, dat het naast genoemde wetswijziging aan de gemeenten blijft om te beoordelen of, en zo ja in welke mate ook via de individuele bijzondere bijstand inkomstenondersteuning (toeslag) wordt geboden aan bijstandsgerechtigde voormalige eenoudergezinnen die te maken krijgen met een inkomstendaling als gevolg van het feit dat hun jongste inwonende kind 18 jaar wordt. Hiervoor gelden geen centrale voorschriften, immers individueel maatwerk is geboden. De gemeenten zijn hierover per brief op 27 maart 2009 geïnformeerd. De genoemde codificatie heeft geen financiële consequenties.
Wanneer verwacht de regering de rapporten van de Autoriteit Financiële Markten aan de Kamer te doen toekomen?
De onderzoeken van de Autoriteit Financiële Markten naar kostentransparantie en naar de advisering bij aanvullende pensioenregelingen worden naar verwachting dit jaar door Autoriteit Financiële Markten afgerond.
Zodra de rapportages gereed zijn, zullen deze aan de Tweede Kamer worden gezonden. Bij het laatst gereedgekomen onderzoeksrapport zal een reactie op alle onderzoeken worden meegestuurd.
Hebben de pensioenkoepels hun reactie gegeven op de openheid van beleggingen? Kan de regering die brief per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
De drie pensioenkoepels zijn momenteel nog bezig met hun uitvraag onder de pensioenfondsen naar de mate waarin de aanbevelingen uit het rapport De gearriveerde toekomst door de fondsen zijn overgenomen en worden toegepast. De regering verwacht de rapportage omstreeks 1 december 2009 en zal deze vervolgens aan de Tweede Kamer toezenden.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het aantal aangesloten gemeenten op Regelhulp? Is de doelstelling, 40% van de inwoners Nederland heeft eind 2008 toegang tot Regelhulp (TK 29 362, nr. 137, bijlage 1a, p. 10 en 18), gehaald? Zo nee, welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag? Zullen uiterlijk 1 januari 2011 alle gemeenten zijn aangesloten en hoe wordt dat actief gestimuleerd?
De doelstelling om 40% van de inwoners van Nederland per eind 2008 toegang te verlenen tot hun eigen gemeentelijke Wmo-voorzieningen via Regelhulp is niet gehaald. Voorjaar 2009 zijn de oorzaken onderzocht. Een oorzaak was het gebrek aan een aansluitingsvariant die meer overeenkomt met de Wmo-gedachte. In deze gedachte gaat de gemeente met de klant in gesprek over zijn/haar situatie en hoe de gemeente daarbij kan helpen. Bij een directe aanvraag via Regelhulp komen klant en gemeente direct in de situatie terecht waarbij de aanvraag wordt beoordeeld. De tussenstap, het contact tussen klant en gemeente, ontbreekt. Daarom is een nieuwe beperkte aansluitingsvariant bedacht: via Regelhulp wordt de klant doorverwezen naar zijn/haar gemeente voor informatie en aanmelding («Regelhulp light»).
Per 22 oktober 2009 zijn 127 gemeenten aangesloten of bezig met aansluiten (40% een aansluiting met aanvraagfunctie en 60% een beperkte aansluiting). De actuele stand van zaken is steeds beschikbaar op www.implementatieregelhulp.nl.
Het totaal aantal inwoners van de gemeenten die reeds aangesloten zijn en bezig zijn met aansluiten is 6 418 706. Dit betekent dat hiermee 38,9% van de Nederlandse bevolking via Regelhulp toegang krijgt tot de eigen gemeentelijke Wmo-voorzieningen. De verwachting is dat per 1 november 2009 voor bovenvermelde gemeenten de aansluiting gerealiseerd zal zijn en dat tegen die tijd het percentage van 40% van de Nederlandse bevolking gehaald zal worden.
De afspraak uit het Nationaal Uitvoeringsprogramma Dienstverlening en e-overheid (NUP) dat alle gemeenten per 1 januari 2011 zijn aangesloten is door het ministerie van VWS vertaald naar een implementatieplan voor de komende periode. Daarbij zijn ook doelstellingen geformuleerd ten aanzien van het gebruik van Regelhulp en klanttevredenheid. Er is een implementatieteam bij VWS die het aansluiten van gemeenten stimuleert en begeleidt en er wordt een communicatiecampagne gestart om de naamsbekendheid van Regelhulp te verhogen en zo ook het gebruik van Regelhulp.nl verder te doen toenemen. Op basis van recente ontwikkelingen kan worden verwacht dat per 1 januari 2011 nagenoeg alle gemeenten zullen zijn aangesloten op Regelhulp.
Kunnen de landelijke voorzieningen van organisaties als Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), UWV en Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) digitaal via Regelhulp worden aangevraagd? Zo neen, wanneer zal dit worden gerealiseerd? (TK 29 362, nr. 137, bijlage 1a, p. 10) Kan worden gekwantificeerd wat dit aan administratieve lastenverlichting voor de burger met een meervoudige problematiek zoals chronische zieken en gehandicapten betekent?
Op de website Regelhulp is informatie over een groot aantal regelingen beschikbaar dat onder meer via Life-Events is geclusterd. Hiermee wordt de klant ondersteund bij het vinden van regelingen die op hem/haar van toepassing kunnen zijn. Een aantal voorzieningen kan ook digitaal via Regelhulp worden aangevraagd, maar niet allemaal. Dit geldt voor veel gemeentelijke regelingen, maar ook voor regelingen van UWV. Het komende jaar zal worden ingezet om meer aansluiting bij gemeenten te verkrijgen voor regelhulp. Voor UWV geldt dat aanpassen van informatiesystemen en werkprocessen van UWV voor digitale aanvraag via Regelhulp nu nog niet mogelijk is. UWV beziet momenteel of en hoe het aanvraaggedeelte voor UWV op Regelhulp in het vervolg vorm zal krijgen. UWV levert wel informatie voor Regelhulp.
Volgend jaar wordt de eerste berekening van de besparing van administratieve lasten verwacht. De administratieve lastenverlichting bestaat uit de kortere tijd die burgers nodig hebben om de aanvraag digitaal op te stellen dan de papieren versie. Verder worden de kosten voor enveloppe en postzegel uitgespaard. Ook hoeft bij gelijktijdige aanvraag van meerdere voorzieningen een deel van de gegevens slechts eenmaal te worden ingevuld.
Wanneer zullen de 20 proeflocaties naar aanleiding van de resultaten van het project Gezamenlijke beoordeling starten met de bedoeling om de regeldruk van de cliënt met een meervoudige en complexe hulpvraag daadwerkelijk te verminderen? (TK 29 515, nr. 295) Waarom is niet direct gekozen voor een landelijke uitrol van de resultaten van de pilots in Leeuwarden en Doetinchem, waarin CIZ, UWV en gemeenten hebben samengewerkt? Zijn de proeflocaties gericht op deze landelijke uitrol en vanaf welke periode zal die uitrol daadwerkelijk ter hand worden genomen?
Zie het antwoord op vraag 150 over het vervolg van het programma Stroomlijning Indicatieprocessen.
Is het onderzoek naar «gezamenlijk gebruik van gegevens en het combineren van processtappen» afgerond (TK 26 448, nr. 406, bijlage)? Wanneer zal de Kamer over de uitkomsten en het beleidsstandpunt naar aanleiding daarvan worden geïnformeerd?
In nauwe samenwerking met UWV, CIZ en gemeenten is door indicatiestellers, juristen en andere betrokkenen onderzocht hoe hergebruik van indicatiegegevens het beste tot stand kan komen. Het project is afgerond met een overzicht van de indicatiegegevens die uitgewisseld kunnen worden, bijbehorende randvoorwaarden en een eerste inzicht in de benodigde aanpassingen in wet- en regelgeving. In eerste instantie is een prototype indicatiedossier onderzocht, waarmee de klant zelf de mogelijkheid kreeg om informatie die hij heeft aangeleverd bij een indicatieorgaan, ook te (her)gebruiken bij een ander indicatieorgaan. Later bleek een traject waarbij zoveel mogelijk wordt aangehaakt bij de bestaande mogelijkheden tot uitwisselen van gegevens tussen de organisaties zelf beter haalbaar. In deze visie is niet de klant degene die de gegevenshuishouding zou moeten bijhouden en rondsturen, maar zijn het juist de organisaties die de klant ten dienste moeten staan en zorgen dat zij met zo min mogelijk appèl op de klant en een goede onderlinge gegevensuitwisseling een correct en snelle dienstverlening kunnen leveren. Op deze onderlinge uitwisseling zal in vervolg worden ingezet. Er zal worden aangesloten op de huidige systematiek van gegevensuitwisseling. Dat wil zeggen dat per materiewet wordt aangegeven welke gegevens tussen welke organen mogen worden uitgewisseld. Dit palet is echter nog niet volledig. De komende periode worden de noodzakelijke wijzigingen in wet- en regelgeving voorbereid om te komen tot een sluitend palet van gegevensuitwisseling waarmee bereikt wordt dat binnen de indicatiestelling op de terreinen zorg en inkomensvoorziening een substantiële daling van de gegevensuitvraag bij de klant kan worden bewerkstelligd.
De regering streeft naar een wetsvoorstel voor kleine baantjes, dat in januari 2010 ingediend zal worden. Wat zal de inhoud van dit wetsvoorstel zijn en hoe verhoudt zich dat tot de kleine baantjesregeling in het belastingplan?
Zoals bekend heeft de Tweede Kamer de regering verzocht om geen verdere stappen te zetten richting een vrijwilllige verzekering van jongeren (motie Bashir, 32 128, nr. 34). Het voornemen om jongeren met een kleine baan niet langer verplicht te verzekeren voor de werknemersverzekeringen en hen in plaats daarvan de mogelijkheid van een vrijwillige verzekering te bieden, was bedoeld om de administratieve lasten die bedrijven voor kleine banen moeten maken, te verminderen. Zonder de overstap van een verplichte naar een vrijwillige verzekering zullen de administratieve lasten voor kleine banen slechts zeer beperkt afnemen. Het kabinet zal zich beraden over de motie en de Tweede Kamer begin 2010 zijn reactie doen toekomen.
Voor welk bedrag dienen nog aanvullende ombuigingen plaats te vinden en welke ombuigingen zijn dit?
In bijlage 6.3 van de begroting wordt ingegaan op de bijstellingen in het uitgavenkader sinds de vorige Miljoenennota (pagina 197). Er wordt toegelicht op welke wijze de tegenvallers zijn opgebouwd. Het totaal aan tegenvallers wordt gecompenseerd door een aantal dekkingsmaatregelen. In de beleidsagenda worden de dekkingsmaatregelen ingedeeld in vier categorieën (pagina 17):
– Maatregelen als reactie op bovenmatig gebruik (paragraaf 4.1)
– Maatregelen die de arbeidsparticipatie kunnen bevorderen (paragraaf 4.2)
– Maatregelen voor een selectievere inzet van re-integratiemiddelen. (paragraaf 4.3)
– Overige maatregelen (paragraaf 4.4) De passage op pagina 197 in bijlage 6.3 («Dit dekt nog niet alle tegenvallers en daarom dienen er aanvullend ombuigingen plaats te vinden») verwijst naar de «Overige maatregelen», welke worden toegelicht op pagina 20 van de begroting.
Naar verwachting zullen 300 000 huishoudens negatieve inkomenseffecten hebben als gevolg van de afbouw van de vermenigvuldigingsfactor fiscale regelingen ziektekosten? Welke mogelijkheden heeft u om deze negatieve inkomenseffecten teniet te doen?
Bij de overgang van de Buitengewone uitgavenregeling naar de Wtcg in 2009 is er bewust voor gekozen om de vermenigvuldigingsfactor voor 65-minners terug te brengen, van 2,13 naar een uiteindelijk structureel niveau van 1,4. Een hoge vermenigvuldigingsfactor voor 65-minners kan – vanwege ook de doorwerking naar inkomensafhankelijke regelingen – leiden tot een vergoeding van meer dan 100% van de zorgkosten. De regering acht dit niet gewenst.
Om de inkomenseffecten te dempen is een afbouwtraject afgesproken. De vermenigvuldigingsfactor voor 65-minners gaat hierbij van 2,13 in 2009 naar 1,77 in 2010 en vervolgens naar het structurele niveau van 1,4 in 2011. De resulterende inkomenseffecten acht de regering onvermijdelijk in het licht van de doelen van de hervorming: de beschikbare middelen beter richten op chronisch zieken en gehandicapten en daarbij een meer gelijke compensatie van kosten voor verschillende groepen met vergelijkbare kosten. Overigens is de meerderheid van de chronisch zieken en gehandicapten er op vooruit gegaan door de overgang van Buitengewone uitgavenregeling naar Wtcg. Het niet-gebruik wordt immers teruggedrongen door de veelal automatische verstrekking van compensatie binnen de Wtcg.
Welke mogelijkheden zijn er om de overdraagbare heffingskorting te wijzigen, zodat met name mensen met een laag inkomen (bijvoorbeeld via het inkomensafhankelijker maken van de combinatiekorting) en mensen die niet kunnen werken door handicap of ziekte geen financieel nadeel ondervinden van het afbouwen van de overdraagbare heffingskorting?
Uitsluitend alleenverdienerhuishoudens kunnen financieel nadeel ondervinden van het afbouwen van de overdraagbare heffingskorting. Er is bewust gekozen voor afbouw van de overdraagbare heffingskorting, om zo de participatie te bevorderen en een budgettaire besparing te behalen. Hierbij is sprake van een langdurig overgangstraject om inkomenseffecten te dempen. Binnen het huidige fiscale instrumentarium zijn er geen mogelijkheden om (uitsluitend) alleenverdienerhuishoudens met een laag inkomen of waarin iemand niet kan werken vanwege handicap of ziekte hiervoor te compenseren.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GL), Blok (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), voorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Vermeij (PvdA), Thieme (PvdD), Lempens (SP), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Meeuwis (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Sap (GL), De Krom (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Linhard (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), De Wit (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Bosma (PVV), Tang (PvdA), Heerts (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gerkens (SP), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-XV-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.