31 839 Jeugdzorg

Nr. 55 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2010

Inleiding

Naar aanleiding van een artikel in de Telegraaf van 13 februari 2010 over het functioneren van het toezicht in de pleegzorg, heeft uw Kamer mij gevraagd om een brief over dit onderwerp. Met deze brief voldoe ik aan uw verzoek, waarbij ik ook inga op de uitkomsten van het pleegzorgonderzoek dat de Inspectie jeugdzorg in 2009 heeft gepubliceerd. Eerst reageer ik op de motie van het lid Langkamp, voorgesteld 10 februari 2010, waarin de regering wordt verzocht voortaan alle rapporten van de Inspectie jeugdzorg direct aan de Kamer te sturen.

I Algemene procedures rondom rapporten Inspectie jeugdzorg

Op 10 februari 2010, tijdens het spoeddebat buitenlands zorgaanbod, heeft het lid Langkamp (SP) een motie ingediend waarin zij de regering verzoekt voortaan alle rapporten van de Inspectie jeugdzorg direct naar de Kamer te sturen1. De motie is aangenomen.

Ik versta de motie zo, dat alle rapporten die ik van de Inspectie jeugdzorg krijg aangeboden en de rapporten waarvan het onderzoek op mijn verzoek heeft plaatsgevonden2, vanaf heden met mijn reactie op het rapport aan de Kamer worden gestuurd. Onderzoeken van de Inspectie jeugdzorg verricht op verzoek van gedeputeerde staten of op verzoek van de Minister van Justitie die niet aan mij worden aangeboden stuur ik niet aan de Kamer. Deze procedure komt in grote lijnen overeen met de tot op heden gevolgde werkwijze. Voor het maken van een reactie op het rapport wil ik vasthouden aan de met het IPO, de MOgroep en de Inspectie jeugdzorg afgesproken termijn van één maand.

II Casus

Bij uithuisplaatsingen in het gedwongen kader van een kinderbeschermings-maatregel blijft de (gezins)voogdijwerker verantwoordelijk voor een onbelemmerde ontwikkeling van een kind. Wanneer er signalen zijn dat die ontwikkeling gevaar loopt, is het de taak van de (gezins)voogdijwerker de zorgaanbieder daarover te informeren en, bij acuut en ernstig gevaar, het kind elders onder te brengen.

In de casus waarover De Telegraaf berichtte, is volgens bureau jeugdzorg het volgende gebeurd.

  • In de casus gaat het om een ondertoezichtstelling. Bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling zijn meerdere gezinsvoogdijwerkers betrokken geweest.

  • Het eerste signaal van ongewenst gedrag door een gezinslid in september 2004 met betrekking tot één van de pleegkinderen in het pleeggezin is door de gezinsvoogdijwerker besproken met de pleegouders. De afstemming hierover tussen gezinsvoogdijwerker en pleegzorgaanbieder is niet vastgelegd.

  • Daarna kwamen er berichten die wezen op ongewenste intimiteiten (eind 2004). De gezinsvoogdijwerker besloot zekerheidshalve in december 2004 de pleegzorgplaatsing te beëindigen, en het meisje over te plaatsen naar een residentiële instelling.

  • De berichten over ongewenste intimiteiten worden in 2005 na een onafhankelijk gezinsonderzoek niet bevestigd en het pleeggezin wordt gerehabiliteerd. Het betreffende meisje wordt overigens niet teruggeplaatst.

  • Het meisje doet in maart 2008 aangifte bij de politie. Deze aangifte is door de pleegzorgaanbieder – in overleg met bureau jeugdzorg – bij de Inspectie jeugdzorg gemeld.

  • De andere pleegdochters worden in april 2008 uit het pleeggezin gehaald. De pleegzorgaanbieder zowel als bureau jeugdzorg wil ook twee pleegzoons uit het gezin halen. Het pleeggezin gaat naar de rechter.

  • In 2009 bepaalt het gerechtshof dat twee pleegzoons in het pleeggezin mogen blijven onder voorwaarde van strikte begeleidingsafspraken. De pleegzorgaanbieder zet de begeleiding van het pleeggezin voort zolang de twee pleegzoons rechtmatig in het gezin verblijven. Er zullen door bureau jeugdzorg en de pleegzorgaanbieder geen nieuwe pleegkinderen in het gezin worden geplaatst en de pleegzorgaanbieder zal de samenwerking met het pleeggezin beëindigen als de plaatsing van de twee pleegzoons wordt beëindigd.

  • De Inspectie jeugdzorg stelt naar aanleiding van deze melding vragen en verzoekt de pleegzorgaanbieder om een intern onderzoek te starten.

  • De pleegzorgaanbieder verricht – samen met bureau jeugdzorg – een intern onderzoek waarin de situatie en het handelen van beide instellingen zijn geëvalueerd. Uit het interne onderzoek blijkt volgens de Inspectie jeugdzorg dat verbeteracties zijn ingezet, maar dat het beleid om signalen van pleegkinderen en de wijze waarop pleegouders hiermee omgaan sneller en beter bespreekbaar te maken, geconcretiseerd moet worden. Daarbij betrekt de Inspectie jeugdzorg ook het pleegzorgonderzoek, waaruit blijkt dat verbeteringen nodig zijn op het gebied van veiligheid. De Inspectie jeugdzorg maakt de afspraak met de pleegzorgaanbieder dat de punten uit het pleegzorgonderzoek worden meegenomen in het verbetertraject.

Ik acht het van groot belang dat pleegzorgaanbieders en gezinsvoogdijwerkers zeer alert zijn op signalen van mogelijk seksueel misbruik in pleeggezinnen. Hierdoor kunnen onveilige situaties snel worden onderkend en beëindigd. Als een jeugdige thuis niet meer veilig kan opgroeien en daarom in een pleeggezin wordt geplaatst, is het ontstaan van een nieuwe onveilige situatie een buitengewoon ernstig incident dat zeer grondig onderzocht moet worden. Het verbetertraject dat bij de betreffende pleegzorgaanbieder is ingezet, is daarom van groot belang.

III Toezicht in de jeugdzorg

Procedure rondom screening en toezicht geschiktheid pleegouders3

De screening van aspirantpleegouders valt onder het wettelijk kader van de Wet op de Jeugdzorg. De criteria hiervoor zijn opgenomen in de Regeling pleegzorg. De screening wordt uitgevoerd door de pleegzorgaanbieder en de vaststelling van de geschiktheid geschiedt door middel van een besluit van de pleegzorgaanbieder waartegen door de aspirantpleegouders bezwaar en beroep kan worden ingesteld.

De formele criteria ter vaststelling van de geschiktheid van pleegouders zijn:

  • De pleegouder, dan wel één der pleegouders, heeft tenminste de leeftijd van eenentwintig jaren bereikt. Een pleegouder is niet tevens degene die door de desbetreffende zorgaanbieder van pleegzorg is belast met de begeleiding van pleegouder(s);

  • Een pleegouder en alle personen van 12 jaar en ouder die als inwonenden op het adres van de pleegouder staan ingeschreven, beschikken over een verklaring van geen bezwaar die voor de aanvang van de opvoeding en verzorging van een pleegkind is afgegeven door de Raad voor de kinderbescherming, waaruit blijkt dat er geen sprake is van bezwarende feiten en omstandigheden voor het verzorgen en opvoeden van een pleegkind. De verklaring is vereist voorafgaand aan de plaatsing van een eerste pleegkind, bij de komst van nieuwe inwonenden en indien de pleegouder gedurende twee jaren geen pleegouder is geweest.

  • Een pleegouder biedt ondersteuning bij de uitvoering van het hulpverleningsplan en aanvaardt de begeleiding door de aanbieder van pleegzorg. Een pleegouder biedt slechts verzorging en opvoeding aan een pleegkind, indien de betrokken aanbieder of aanbieders van pleegzorg hebben vastgesteld dat de pleegouder, gelet op zijn opvoedingsmogelijkheden, de leeftijd en de problemen van het pleegkind, de samenstelling van het pleeggezin en de verwachte duur, geschikt is voor de verzorging en opvoeding van dat pleegkind.

Aspirantpleegouders dienen van de pleegzorgaanbieder in de voorbereidings- en screeningsfase een eenduidig beeld te krijgen over wat er van hen wordt verwacht en wat zij kunnen verwachten van de begeleiding door de aanbieder. In de praktijk worden hiervoor per regio verschillende cursussen gebruikt.

Onderzoek Inspectie jeugdzorg naar veiligheid pleegkinderen

De Inspectie jeugdzorg heeft naar aanleiding van diverse signalen en op verzoek van enkele provincies in 2008 intensief onderzoek verricht naar de veiligheid4 van pleegkinderen. Het onderzoek van de Inspectie jeugdzorg heeft betrekking op regulier toezicht en de rapporten zijn op instellingsniveau gemaakt. Het onderzoek richtte zich op twee onderwerpen:

  • de screening van pleeggezinnen op mogelijke veiligheidsrisico’s;

  • het toezicht op de veiligheid van pleegkinderen tijdens de plaatsing.

Bij alle 28 pleegzorgaanbieders heeft de Inspectie jeugdzorg het beleid op het gebied van veiligheid van pleegkinderen in pleeggezinnen geanalyseerd. Het analyseren van het beleid houdt in dat de Inspectie jeugdzorg bekijkt wat de zorgaanbieder schriftelijk heeft vastgelegd. Vervolgens heeft de Inspectie jeugdzorg bij 18 pleegzorgaanbieders (namelijk één pleegzorgaanbieder per provincie/stadsregio en de drie landelijke pleegzorgaanbieders) de toepassing van het beleid in de praktijk onderzocht. Hiervoor heeft de Inspectie jeugdzorg gesprekken gevoerd met medewerkers en dossiers geanalyseerd om te beoordelen hoe het beleid in de praktijk wordt uitgevoerd.

Uit het onderzoek van de Inspectie jeugdzorg is gebleken dat de pleegzorgaanbieders sterk gericht zijn op de pedagogische vaardigheden van de pleegouders. Daarnaast komt in het onderzoek naar voren dat de pleegzorgaanbieders onvoldoende zicht hebben op risicovolle situaties voor pleegkinderen. De screening op veiligheidsrisico’s bij de toekomstige pleeggezinnen en het zicht op de veiligheid van de pleegkinderen tijdens de begeleiding zijn onvoldoende systematisch uitgewerkt.

De aanbevelingen van de Inspectie jeugdzorg richten zich op drie terreinen, namelijk op het pleegzorgbeleid, het pleegzorgproces en de ondersteuning van de medewerkers. Omdat de aanbevelingen gericht zijn aan de pleegzorgaanbieders en aan de provincies, zijn de rapporten naar de aanbieders en de betreffende provincies verstuurd. Na afronding van de afzonderlijke rapportages (februari 2009) zijn de onderzoeken in mei 2009 op de website van de Inspectie jeugdzorg gepubliceerd.

Ik acht het van belang dat de Inspectie jeugdzorg onderzoek heeft verricht naar de veiligheid in pleeggezinnen. Het is zorgelijk dat pleegzorgaanbieders hier te weinig systematisch aandacht voor hebben. Het is daarom van groot belang dat pleegzorgaanbieders deze aanbevelingen opvolgen en dat provincies hierop toezien.

Vervolgacties pleegzorgonderzoek

Naar aanleiding van de rapporten van de Inspectie jeugdzorg heeft MOgroep Jeugdzorg de problemen, aandachtspunten en adviezen gebundeld en omgezet in zo concreet mogelijke maatregelen met betrekking tot het verbeteren van het pleegzorgproces, de ondersteuning van de pleegzorgbegeleiders en het (pleegzorg)veiligheidsbeleid. Deze maatregelen zijn in de vorm van een beleidsadvies voorgelegd aan de bestuurders van Jeugd en Opvoedhulp met pleegzorg. Dit beleidsadvies is vervolgens aangenomen en aanbevolen als richtlijn voor de sector. Voor netwerkpleegzorg wordt door de MOgroep Jeugdzorg een aparte procedure uitgewerkt, omdat in die situatie het kind meestal al woont in het pleeggezin voordat de screening heeft plaatsgevonden. Deze procedure wordt naar verwachting in mei 2010 vastgesteld.

De Inspectie jeugdzorg heeft – via de provincies – de pleegzorgaanbieders gevraagd om een verbeterplan gericht op veiligheid in pleeggezinnen op te stellen. Hieraan is door de pleegzorgaanbieders voldaan. Deze verbeterplannen worden geanalyseerd door de Inspectie jeugdzorg. De Inspectie jeugdzorg zal over de eerste resultaten van de verbeterplannen rapporteren in het jaarverslag 2009, dat medio 2010 zal worden uitgebracht. Ik volg dit proces nauwlettend en ik zal u hierover informeren door toezending van het jaarverslag 2009 aan uw Kamer.

In 2010 brengt de Inspectie jeugdzorg in kaart in hoeverre de pleegzorgaanbieders de voorgenomen verbeteringen hebben gerealiseerd.

De minister voor Jeugd en Gezin

A. Rouvoet


XNoot
1

Kamerstukken ll 2009–2010, 31 839, nr. 40.

XNoot
2

Het gaat hier bijvoorbeeld om rapporten over toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg in algemene zin en over toezicht in de gesloten jeugdzorg.

XNoot
3

Onder pleegzorg wordt zowel bestandspleegzorg als netwerkpleegzorg verstaan. Bij bestandspleeggezinnen is er voor de plaatsing geen band met het pleegkind. Bij netwerkpleegzorg is er een band tussen het pleegkind en het gezin, bijvoorbeeld familie of vrienden.

XNoot
4

De inspectie heeft in het onderzoek onder veiligheid verstaan dat pleegkinderen veilig zijn als zij beschermd zijn tegen alle vormen van mishandeling (affectieve en fysieke verwaarlozing, seksueel misbruik, fysieke mishandeling) binnen het pleeggezin.

Naar boven