31 839 Jeugdzorg

Nr. 317 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 oktober 2013

In de Voortgangsrapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties die ik uw Kamer op 15 juli heb doen toekomen (Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 156) geef ik aan uw Kamer nog te zullen informeren over standpunten van organisaties van slachtoffers van seksueel misbruik over de wettelijke bewaartermijnen van dossiers in de jeugdzorg. In deze brief geef ik invulling aan deze toezegging, waarbij ik uitga van de breedte van jeugdhulp zoals die is gedefinieerd in de Jeugdwet die momenteel voor behandeling in uw Kamer ligt. Het begrip «jeugdzorg» verdwijnt met inwerkingtreding van de Jeugdwet.

Opvattingen van benaderde organisaties

Opvattingen van slachtofferorganisaties

Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg van 27 maart 2013 over het rapport van de commissie Samson, ben ik in overleg getreden met de slachtoffers van seksueel misbruik in de jeugdzorg en Slachtofferhulp Nederland (SHN) om te bezien of de wettelijke bewaartermijnen van dossiers een probleem vormen. Hun opvattingen verschillen niet van elkaar. Zij hebben het volgende aangegeven:

  • slachtoffers moeten ertegen beschermd worden dat ze een beslissing nemen waar ze later spijt van krijgen. Een minimum bewaartermijn van 15 jaar is daarom gewenst.

  • slachtoffers moeten ook het recht hebben hun (verre) verleden actief te laten vernietigen. Dat kan dus na die bewaartermijn van 15 jaar.

  • de overheid moet een moment hebben waarop zij archieven kan vernietigen. De ervaring leert dat slachtoffers na hun 50e levensjaar beginnen terug te blikken. Dertig jaar bewaren is dan net te kort, veertig jaar lijkt hun ideaal.

Opvattingen van andere cliëntenorganisaties

Aangezien de groep van slachtoffers van seksueel misbruik in de jeugdzorg een zeer specifieke groep cliënten betreft, heb ik ook andere cliëntenorganisaties naar hun (eerste) opvattingen gevraagd over de wettelijke bewaartermijn van jeugdhulpdossiers. Het gaat hierbij om organisaties van cliënten in de jeugdzorg, jeugd-geestelijke gezondheidszorg en de zorg voor verstandelijke beperkten. Hun opvattingen geven blijk van een gedifferentieerder beeld:

  • de wettelijke bewaartermijn van dossiers staat zelden op de agenda. De precieze opvattingen van cliënten zijn daardoor niet bekend. Sommige cliënten vragen vooral aandacht voor het kunnen inzien van een dossier, andere cliënten geven aan dat zij niet willen dat hun dossier hen nog jaren blijft achtervolgen.

  • een aantal cliëntenorganisaties wijst op het belang van de ontwikkeling dat dossiers eigendom van de cliënt worden en dat dossiers steeds meer digitaal zijn.

  • het langer bewaren van dossiers kost veel geld, terwijl maar een klein gedeelte opgevraagd wordt.

  • om echt een gedegen beeld te krijgen naar de mening van cliënten is nader onderzoek nodig.

Opvattingen van brancheorganisaties

Tevens heb ik aan een aantal brancheorganisaties gevraagd naar hun (eerste) opvattingen. Vanuit deze organisaties wordt het volgende aangegeven:

  • cliënten hebben uiteenlopende opvattingen, wat het lastig maakt om als brancheorganisatie tot een standpunt te komen.

  • het bepalen van wettelijke bewaartermijnen van dossiers moet zorgvuldig gebeuren, omdat wijziging kan leiden tot onbedoelde gevolgen in de praktijk en onnodige bureaucratie.

Samenvattend

Samenvattend is het beeld:

  • de mening van cliënten is niet eenduidig en lang niet altijd bekend.

  • het standpunt van slachtoffers van seksueel misbruik geeft een belangrijk dilemma aan: enerzijds voorkomen dat een dossier vernietigd wordt omdat slachtoffers soms op latere leeftijd willen kunnen terugblikken, anderzijds mogelijk maken dat het (verre) verleden vernietigd kan worden.

  • het is niet verstandig om zonder nader onderzoek naar opvattingen en nader in kaart brengen van (uitvoerings)consequenties een besluit te nemen tot wijziging van wettelijke bewaartermijnen.

Standpunt naar aanleidingen van de opvattingen

In de Jeugdwet wordt in navolging van de WGBO een wettelijke bewaartermijn van 15 jaar gehanteerd, waarbij het mogelijk is het dossier op verzoek van betrokkene eerder te vernietigen. De bepalingen bieden de ruimte het dossier langer dan 15 jaar te bewaren indien dat voorvloeit uit de zorg van een goed jeugdhulpverlener.

Mijn beeld op basis van de hiervoor geschetste opvattingen is dat het niet verstandig is om te besluiten tot aanpassing van deze wettelijke termijn. De opvattingen zijn te verdeeld. Daarnaast vind ik dat niet lichtvaardig gekozen moet worden voor het afwijken van de navolging van de WGBO. Ik vind het daarom verstandiger om het niet in aanpassing van de regelgeving te zoeken, maar in aanpassing van de praktijk waarbij de keuze van de cliënt leidend moet zijn. Vanuit de gedachte dat de cliënt zeggenschap moet hebben over zijn eigen dossier, zou standaard de werkwijze moeten zijn dat een dossier na afloop van de bewaartermijn aan de cliënt wordt meegegeven als hij hierom verzoekt. De cliënt moet hier dan op gewezen worden aan het begin van de behandeling. Ik ben voornemens deze werkwijze te bespreken met de betreffende brancheorganisaties en de VNG. In een volgende rapportage over Geweld in Afhankelijkheidsrelaties zal ik hierop terugkomen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven