nr. 202
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juni 2009
Hierbij wil ik u informeren over de voortgang ten aanzien van de uitvoering
van motie 29 800 VIII, nr. 239 van 30 juni 2005 van het voormalig
lid Örgü en het lid Van Dam over een vergoeding voor openbaarmaking
van programma’s van de publieke omroep via de kabel.
De motie heeft als strekking dat de publieke omroep uit publieke middelen
de vergoeding voor openbaarmaking van haar programma’s betaalt en de
consument hierdoor niet via de kabeltarieven met extra kosten voor doorgifte
en auteursrechten wordt geconfronteerd. In de motie verzoeken de leden de
regering om in besprekingen met de Europese Commissie over de rijksomroepbijdrage
aan de publieke omroep (de zogenoemde bestaande staatssteunzaak), het standpunt
in te nemen dat de «nul- optie» niet kan worden beschouwd als
concurrentievervalsing.
Als reactie op deze motie heeft mijn voortgangster, mevrouw van der Laan,
de Kamer destijds een brief gezonden. In deze brief van 17 augustus 2005
(kamerstuk 29 800 VIII, nr. 255) is het voorlopig standpunt van
DG Competitie opgenomen, namelijk dat het niet vragen van een auteursrechtelijke
vergoeding door de publieke omroep om twee redenen concurrentievervalsing
is. Ten eerste brengt het de commerciële omroepen in een nadelige onderhandelingspositie
bij de inning van auteursrechten bij kabelexploitanten. Ten tweede haalt de
publieke omroep, door af te zien van een vergoeding voor auteursrechten, niet
de maximale opbrengst uit de commerciële exploitatie van publieke programma’s
waardoor de noodzaak van publieke financiering is toegenomen. Hierdoor wordt
de concurrentie meer vervalst dan nodig is voor de verstrekking van de openbare
dienst, aldus DG Mededinging. In de brief aan de Kamer is toegezegd dat de
motie bij de onderhandelingen met DG COMP in de lopende bestaande steunzaak
aan de orde zal worden gesteld.
Dit is gebeurd. In vervolg op een brief aan DG Mededinging (bijgevoegd)1, waarin bovengenoemde brief aan de Kamer en de betreffende
motie aan DG Mededinging is gezonden, is de inhoud van de motie in de besprekingen over de bestaande steunzaak aan de orde gesteld. De mening van
de Kamer, dat van concurrentievervalsing geen sprake kan zijn omdat de publieke
omroep verplicht op de kabel moet worden doorgegeven
(de «must carry») en de commerciële omroep op de kabel mag worden doorgegeven, is overgebracht aan DG Mededinging.
De eerste mondelinge reactie van DG Mededinging was dat dit voor haar geen
reden is om op dit onderdeel van haar voorlopig standpunt terug te komen.
Nederland heeft verzocht om deze reactie, met overwegingen, ook op schrift
te stellen zodat de Kamer hierover op adequate wijze kan worden geïnformeerd.
Echter de bestaande steunzaak, waarvan zoals aangegeven onderhavig onderwerp
een onderdeel vormt, is nog niet afgerond. DG Mededinging heeft nog geen definitief
oordeel gegeven. Onderwerp van discussie is nog de systematiek in de Mediawet
2008 ten aanzien van de toetsing door de minister van nieuwe mediadiensten
van de publieke omroep. De markttoets maakt onderdeel uit van deze besprekingen.
Dat deze zaak nog niet is afgerond heeft ook te maken met de zogenoemde Omroepmededeling
van de Europese Commissie. Deze Mededeling, die thans wordt herzien, vormt
het kader van DG Mededinging ten aanzien van staatssteun aan publieke omroepen.
Er is inmiddels een tweede concept van een herziene Mededeling gepubliceerd
waarover een tweede consultatie heeft plaatsgevonden. Naar mijn informatie
staat de definitieve conceptmededeling geagendeerd voor de vergadering van
het College van Eurocommissarissen op 2 juli aanstaande.
Nederland heeft aan DG Mededinging gevraagd of het niet mogelijk is dat
zij, vooruitlopend op een definitief standpunt van de Europese Commissie in
de bestaande steunzaak, een schriftelijke reactie op dit specifieke onderdeel
geeft. DG Mededinging heeft hier tot nu toe geen gehoor aan gegeven. Ik zal
DG Mededinging nogmaals vragen om een schriftelijke reactie op dit onderdeel,
in aanmerking genomen de motie van de Kamer. Zodra ik deze reactie heb ontvangen
zal ik uw Kamer daarover informeren, ik hoop komend najaar.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk