Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 maart 2015
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft de Minister van Veiligheid en Justitie
en mij verzocht de Tweede Kamer nader te informeren over de staat van het bestuur
in de landen in het Caribische deel van het Koninkrijk. Hierbij is verzocht nader
in te gaan op de verhouding tussen de onder- en bovenwereld (ook met betrekking tot
de gokindustrie), op de recent geopenbaarde stukken afkomstig van de Veiligheidsdienst
Curaçao en op de stand van zaken met betrekking tot de voortgang van de gesprekken
tussen Nederland en de andere landen van het Koninkrijk inzake de versterking van
de rechtshandhaving in de drie Landen. Hierbij bericht ik u, mede namens de Minister
van Veiligheid en Justitie, als volgt.
De rechtshandhaving is een autonome aangelegenheid van de drie landen in het Caribische
deel van het Koninkrijk. Dit geldt ook voor het toezicht op de Veiligheidsdienst van
Curaçao (VDC) en het toezicht op loterijen en casino’s in Curaçao. Met inachtneming
van dit uitgangspunt heb ik de Kamervragen over de nauwe banden op Curaçao tussen
het bestuur en de (illegale) gokindustrie (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr.
1428) en de recent geopenbaarde stukken afkomstig van de Veiligheidsdienst Curaçao (Aanhangsel
Handelingen II 2014/15, nr. 1280) beantwoord.
Ondanks het feit dat de rechtshandhaving een autonome aangelegenheid betreft, ondersteunt
Nederland, in het kader van de waarborgfunctie, de landen vanuit begrotingshoofdstuk
IV met jaarlijks € 60 miljoen voor de inzet van de Kustwacht, het Recherche Samenwerkingsteam,
de Koninklijke Marechaussee en de plaatsing van Nederlandse rechters en officieren
van justitie. Ten behoeve van de aanpak van financieel-economische criminaliteit draag
ik in financiële zin bij aan het project Duradero. Dit project beoogt te komen tot
een duurzame uitbreiding en versterking van de handhavingscapaciteit in Curaçao ten
behoeve van de aanpak van financieel-economische criminaliteit.
Gelet op de uitkomsten van de commissies Wit en Oosting over de integriteitsproblematiek
op Sint Maarten heeft de Rijksministerraad besloten tot de instelling van een Integriteitscommissie.
Afgelopen maanden heb ik met de regering van Sint Maarten nader overleg gevoerd om
te komen tot een gezamenlijke aanpak van de integriteitproblematiek. Het binnen alle
lagen van de samenleving en het openbaar bestuur van Sint Maarten aanwezige systeem
van onderlinge steun en afhankelijkheden, met alle bijbehorende integriteitproblemen
vereist immers een zorgvuldige en onafhankelijke aanpak met voldoende capaciteit en
middelen. Het overleg heeft tot op heden niet tot overeenstemming geleid. De regering
van Sint Maarten heeft zich onvoldoende bereid getoond haar plannen tot instelling
van de Integriteitscommissie op zodanige wijze vorm te geven, en over te gaan tot
voortvarende uitvoering, dat een effectieve aanpak van de problematiek is gewaarborgd.
Daarom heeft de Rijksministerraad van 6 maart op mijn voorstel besloten om met een
algemene maatregel van rijksbestuur (AMvRB) op grond van artikel 51 Statuut een toezichthouder
integriteit (Integriteitcommissie) in te stellen en voor te leggen aan de Raad van
State van het Koninkrijk. Gedurende dit proces blijft gelegenheid bestaan met de regering
van Sint Maarten tot overeenstemming te komen over de instelling van een Integriteitscommissie
op basis van samenwerking.
In het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) op 15 januari 2015 spraken in mijn aanwezigheid
de ministers van Justitie over de versterking van de rechtshandhaving. Tijdens dit
overleg hebben de ministers de problematiek in de rechtshandhavingsketen en in hoofdlijnen
onderschreven. Voorts is besloten dat de vier landen uit het Koninkrijk gezamenlijk
zullen werken aan een nadere uitwerking ten behoeve van een meerjarige, fundamentele,
ketenbrede aanpak voor de versterking van de rechtshandhavingsketen en deze in te
brengen in de Rijksministerraad. Met deze aanpak voorzie ik een versterking van het
Openbaar Ministerie, het Recherche Samenwerkingsteam (RST) en de Koninklijke Marechaussee.
De uitwerking hiervan is nog gaande. Ik verwacht u in het tweede kwartaal van 2015
hierover nader te kunnen informeren.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk