nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2008
In aanvulling op mijn brief van 27 november inzake de kamervragen
van het Kamerlid Weekers over spaarders bij Icesave (Aanhangsel der Handelingen,
vergaderjaar 2008–2009, nr. 782) en mijn brief van 28 november
inzake de Evaluatie Icesave (Kamerstuk 31 371, nr. 58) wil ik u door
middel van deze brief informeren over de laatste stand van zake omtrent de
situatie bij de IJslandse bank Landsbanki hf (in Nederland handelend onder
de naam Icesave).
In verschillende lidstaten, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland,
worden depositohouders geraakt door de problemen waarin de IJslandse financiële
sector zich bevindt. Op 4 november jl is daarom in een EU/EFTA vergadering
afgesproken om in Europees verband gecoördineerd op te treden bij het
komen tot definitieve afspraken omtrent de voorfinanciering van het IJslandse
depositogarantiestelsel (DGS). Hiertoe wordt op dit moment overleg gevoerd
tussen autoriteiten uit de genoemde lidstaten en IJsland. Een belangrijk gegeven
hierbij is dat de IJslandse autoriteiten zowel in overleg met de EU als in
IMF verband hebben bevestigd de verplichtingen uit het IJslandse DGS na te
zullen komen.
Zoals eerder is aangegeven kunnen Nederlandse depositohouders bij Landsbanki
hun aanspraken op het IJslandse DGS en hun aanspraken op het Nederlandse DGS
indienen bij DNB. DNB zal vervolgens binnen de daarvoor geldende termijnen
(drie maanden na ontvangst per post van de ingevulde formulieren) zorg dragen
voor de verdere afwikkeling. Depositohouders hebben bij de afwikkeling van
het DGS dus te maken met DNB en niet met de IJslandse autoriteiten. De afwikkeling
van het IJslandse DGS valt niet onder het takenpakket van DNB. Een koninklijk
besluit dat op korte termijn wordt gepubliceerd zal de juridische grondslag
voor deze afwikkeling regelen.
Op 7 oktober jl. is de vergoedingslimiet van het Nederlandse DGS
verhoogd van 40 000 euro naar 100 000 euro en is het eigenrisico
afgeschaft. De banken dragen, volgens de Nederlandse methodiek
van het omslagstelsel deze lasten. Echter gezien het feit dat de verhoging
van de vergoedingslimiet plaatsvond nadat de problemen bij Landsbanki zich
hadden aangediend, is met de Nederlandse Vereniging van Banken afgesproken
dat de Staat de extra kosten van de verhoging voor haar rekening neemt. Daarbij
neemt de Staat ook het voormalige eigen risico van 10% tussen de € 20 000
en € 40 000 voor zijn rekening.
De hiervoor genoemde zaken veranderen in essentie niets aan de eerder
door mij aangegeven gevolgen voor spaarders in Nederland. Depositohouders
bij Landsbanki vallen, voor de eerste € 20 887 onder het DGS
van IJsland. Het resterende deel van de (particuliere) spaartegoeden valt
tot een maximum van € 100 000 onder het Nederlandse DGS. De
verhoging van de DGS-vergoedingslimiet naar € 100 000 is al
een aanzienlijke tegemoetkoming, ook voor de particuliere depositohouders
die meer dan €100 000 hadden uitstaan bij Landsbanki. Van een verdere
tegemoetkoming in financiële zin – ten laste van de belastingbetaler –
kan dan ook geen sprake zijn. Wel ben ik bereid om, in overleg met de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, te bezien op welke wijze de
100+ groep kan aansluiten bij de centrale incasso-activiteiten die vanuit
het Rijk worden georganiseerd.
Het moment waarop DNB tot afwikkeling van het IJslandse DGS kan overgaan
is mede afhankelijk van het verloop en het afronden van de gesprekken met
de IJslandse autoriteiten. Dat neemt niet weg dat het naar mijn mening wenselijk
is dat Nederlandse depositohouders op redelijk korte termijn over hun gelden
(tot € 100 000) kunnen beschikken. Indien de gesprekken niet
op korte termijn tot overeenstemming leidden, zal ik in overleg met DNB besluiten
dat alvast tot betalingen aan spaarders kan worden overgaan. Mijn streven
is er op gericht om vanaf medio december de eerste betalingen te laten plaatsvinden.
De minister van Financiën,
W. J. Bos