nr. 58
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 november 2008
Tijdens het algemeen overleg van 14 oktober jl. (Kamerstuk 31 371,
nr. 47) over de Ecofin heb ik, op verzoek van verschillende leden, toegezegd
een grondige evaluatie te zullen laten uitvoeren van de gang van zaken rondom
Icesave en met name van het juridisch instrumentarium dat De Nederlandsche
Bank ter beschikking stond, de wijze waarop zij daarvan gebruik heeft gemaakt
en de toereikendheid van het instrumentarium.
Deze evaluatie zal worden uitgevoerd door prof. mr. C.E. Du Perron en
prof. mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, beiden verbonden aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid
van de Universiteit van Amsterdam.
De vragen die ik hen heb verzocht te beantwoorden, zijn de volgende:
1. Moet DNB de vestiging van een bijkantoor in Nederland van een bank
met zetel in een andere lidstaat toestaan (of, anders gezegd: kan DNB dat
tegenhouden)?
2. Zo ja, kan DNB in dat geval voorwaarden stellen of beperkingen opleggen?
3. Zo ja, heeft DNB in het geval van Landsbanki Islands hf (Icesave) van
die mogelijkheid gebruik gemaakt?
4. Gelden er andere formele vereisten?
5. Was in het geval van Landsbanki Islands hf aan die vereisten voldaan?
6. Welke wettelijke vereisten gelden voor deelname van de betreffende
bank aan het Nederlandse depositogarantiestelsel, in aanvulling op de dekking
onder het stelsel in de lidstaat van haar zetel?
7. Was in het geval van Landsbanki Islands hf aan die vereisten voldaan?
8. Kan DNB nog andere wettelijk afdwingbare voorwaarden opleggen voor
deelname aan het DGS?
9. Zo ja, heeft DNB dit in het geval van Landsbanki Islands hf gedaan
en zijn die voorwaarden nageleefd?
10. Heeft DNB na vestiging van het bijkantoor toezichtsbevoegdheden m.b.t.
de bedrijfsuitoefening vanuit het bijkantoor. Zo ja, welke?
11. Heeft DNB in het geval van Landsbanki Islands hf van die bevoegdheden
gebruik gemaakt?
12. Wat is de rol daarbij geweest van de IJslandse toezichthouder?
13. Over welke handhavingsinstrumenten beschikt DNB, al dan niet in samenwerking
met de toezichthouder van de zetel:
a. indien de regels m.b.t. de bedrijfsactiviteit vanuit het bijkantoor,
of de daaraan gestelde nadere voorwaarden van DNB, niet worden nageleefd;
b. wanneer DNB ontwikkelingen ontwaart die erop duiden dat de bank niet
aan haar vanuit het bijkantoor aangegane verplichtingen zal kunnen voldoen;
c. indien de voorwaarden voor het deelnemen aan het Nederlandse DGS niet
worden nageleefd?
14. Behoort het waarschuwen van het publiek tot die instrumenten?
15. Welke al dan niet wettelijke belemmeringen/beperkingen kan DNB daarbij
ondervinden, bv. op het gebied van geheimhouding van toezichtsinformatie?
16. Heeft DNB in het geval van Landsbanki Islands hf van de onder 13)
bedoelde instrumenten gebruik gemaakt? Zo ja, op welke wijze en met welk resultaat?
Zo nee, waarom niet?
17. Heeft DNB over de ontwikkelingen bij Landsbanki Islands hf gecommuniceerd
met de IJslandse toezichthouder of met andere toezichthouders? Zo ja, wanneer
en met welke inhoud?
18. Maakt het voor het antwoord op de bovenstaande vragen verschil of
het om bank uit een EU-lidstaat gaat of om een bank uit een staat die, zoals
IJsland, partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte?
Ook heb ik hen verzocht bij de beantwoording zo mogelijk tevens in het
Verenigd Koninkrijk en/of IJsland beschikbare informatie te betrekken.
Naar verwachting zal ik u tegen het einde van het eerste kwartaal van
het komende jaar kunnen berichten over de bevindingen van de evaluatie.
De minister van Financiën,
W. J. Bos