31 322 Kinderopvang

Nr. 217 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juli 2013

Bijgaand zend ik u het onderzoeksrapport «Effectiviteit van de handhaving in de kinderopvang» van Bureau Bartels1. In deze brief geef ik de uitkomsten van het onderzoek weer en schets ik hoe ik zorg wil dragen voor de vertaling van de onderzoeksresultaten naar de praktijk.

Aanleiding voor dit onderzoek was de constatering dat er op basis van de landelijke rapportage van de Inspectie van het Onderwijs weliswaar inzicht kan worden verkregen in de door gemeenten ingezette instrumenten bij de handhaving in de kinderopvang, maar dat daaruit niet af te leiden is welke interventies van gemeenten effectief zijn. Bureau Bartels is daarom gevraagd om inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van de gemeentelijke handhavingsinterventies in de kinderopvang.

Op basis van een analyse van de inspectiedata van 505 kinderopvanglocaties en van vijftig casestudies concluderen de onderzoekers dat handhavingsinterventies in de kinderopvang effectief zijn. Door handhavingsinterventies worden niet alleen overtredingen hersteld, het gedrag van de houder blijkt ook te verbeteren. De handhavinginterventies hebben bijgedragen aan het verminderen van het gemiddeld aantal overtredingen per locatie.

Uit het onderzoek blijkt dat de effectiviteit van de handhavinginterventies wordt bepaald door het type handhavingstrategie dat door gemeenten wordt gehanteerd. De onderzoekers ordenen de handhavingsstrategieën naar juridische intensiteit. Hoe intensiever de strategie, hoe groter de effectiviteit. Het toepassen van lik-op-stuk beleid met boetes of een voornemen tot een last onder dwangsom werkt beter dan uitsluitend gebruik maken van niet-juridische interventies, zoals waarschuwen en overreden.

Daarnaast blijkt ook de snelheid waarmee handhavinginterventies worden gepleegd van belang voor een effectieve uitvoering van het handhavingsbeleid. Kinderopvanglocaties waar maximaal twee weken zit tussen het moment van de inspectie door de GGD en een handhavingsinterventie door de gemeente blijken een jaar later de wet beter na te leven dan locaties waar meer dan twee weken tijd zat tussen inspecteren en handhaven. Er is geen eenduidig verband gevonden tussen de omvang van de handhavingcapaciteit en de effectiviteit van de handhaving. Niet zozeer de omvang van de capaciteit lijkt bepalend te zijn voor de effectiviteit, maar de wijze waarop de capaciteit wordt ingezet.

Tot slot signaleren de onderzoekers dat in een aantal gemeenten de scheidslijn tussen toezicht door de GGD en handhaving door de gemeente vervaagt. GGD-en nemen in die gemeenten naast toezichtstaken ook handhavingstaken voor hun rekening. Volgens de onderzoekers leidt dit ertoe dat een aanzienlijk deel van de houders al voor het opleveren van het definitieve inspectierapport tot herstel van overtredingen is overgegaan.

Input en draagvlak van GGD-en en gemeenten is essentieel bij het vertalen van de uitkomsten van dit onderzoek naar de praktijk. Ik ben daarom voornemens om bovenstaande uitkomsten van het onderzoek op een seminar in september te delen met de VNG, de GGD-en en de Inspectie van het Onderwijs. Tijdens dit seminar zullen de bevindingen van het onderzoek besproken worden en zal er samen met het veld nagegaan worden op welke wijze de effectiviteit van de handhaving in de praktijk vergroot kan worden. Daarbij zal de intensiteit en de snelheid van de handhaving en het clusteren van de toezicht- en handhavingstaken bij GGD-en aan de orde komen.

Ik zal uw Kamer in het najaar berichten over de stand van zaken en voornemens op het gebied van toezicht en handhaving in de kinderopvang. In deze brief zal ik uw Kamer ook informeren over de acties die voortkomen uit het overleg over de effectiviteit van de handhaving in de kinderopvang.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven