Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2013
Bijgaand zend ik u het onderzoeksrapport «Effectiviteit van de handhaving in de kinderopvang»
van Bureau Bartels1. In deze brief geef ik de uitkomsten van het onderzoek weer en schets ik hoe ik zorg
wil dragen voor de vertaling van de onderzoeksresultaten naar de praktijk.
Aanleiding voor dit onderzoek was de constatering dat er op basis van de landelijke
rapportage van de Inspectie van het Onderwijs weliswaar inzicht kan worden verkregen
in de door gemeenten ingezette instrumenten bij de handhaving in de kinderopvang,
maar dat daaruit niet af te leiden is welke interventies van gemeenten effectief zijn.
Bureau Bartels is daarom gevraagd om inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van
de gemeentelijke handhavingsinterventies in de kinderopvang.
Op basis van een analyse van de inspectiedata van 505 kinderopvanglocaties en van vijftig casestudies concluderen de onderzoekers dat handhavingsinterventies
in de kinderopvang effectief zijn. Door handhavingsinterventies worden niet alleen
overtredingen hersteld, het gedrag van de houder blijkt ook te verbeteren. De handhavinginterventies
hebben bijgedragen aan het verminderen van het gemiddeld aantal overtredingen per
locatie.
Uit het onderzoek blijkt dat de effectiviteit van de handhavinginterventies wordt
bepaald door het type handhavingstrategie dat door gemeenten wordt gehanteerd. De
onderzoekers ordenen de handhavingsstrategieën naar juridische intensiteit. Hoe intensiever
de strategie, hoe groter de effectiviteit. Het toepassen van lik-op-stuk beleid met
boetes of een voornemen tot een last onder dwangsom werkt beter dan uitsluitend gebruik
maken van niet-juridische interventies, zoals waarschuwen en overreden.
Daarnaast blijkt ook de snelheid waarmee handhavinginterventies worden gepleegd van
belang voor een effectieve uitvoering van het handhavingsbeleid. Kinderopvanglocaties
waar maximaal twee weken zit tussen het moment van de inspectie door de GGD en een
handhavingsinterventie door de gemeente blijken een jaar later de wet beter na te
leven dan locaties waar meer dan twee weken tijd zat tussen inspecteren en handhaven. Er is geen eenduidig verband gevonden tussen de omvang van de handhavingcapaciteit
en de effectiviteit van de handhaving. Niet zozeer de omvang van de capaciteit lijkt
bepalend te zijn voor de effectiviteit, maar de wijze waarop de capaciteit wordt ingezet.
Tot slot signaleren de onderzoekers dat in een aantal gemeenten de scheidslijn tussen
toezicht door de GGD en handhaving door de gemeente vervaagt. GGD-en nemen in die
gemeenten naast toezichtstaken ook handhavingstaken voor hun rekening. Volgens de
onderzoekers leidt dit ertoe dat een aanzienlijk deel van de houders al voor het opleveren
van het definitieve inspectierapport tot herstel van overtredingen is overgegaan.
Input en draagvlak van GGD-en en gemeenten is essentieel bij het vertalen van de uitkomsten
van dit onderzoek naar de praktijk. Ik ben daarom voornemens om bovenstaande uitkomsten
van het onderzoek op een seminar in september te delen met de VNG, de GGD-en en de
Inspectie van het Onderwijs. Tijdens dit seminar zullen de bevindingen van het onderzoek
besproken worden en zal er samen met het veld nagegaan worden op welke wijze de effectiviteit
van de handhaving in de praktijk vergroot kan worden. Daarbij zal de intensiteit en
de snelheid van de handhaving en het clusteren van de toezicht- en handhavingstaken
bij GGD-en aan de orde komen.
Ik zal uw Kamer in het najaar berichten over de stand van zaken en voornemens op het
gebied van toezicht en handhaving in de kinderopvang. In deze brief zal ik uw Kamer
ook informeren over de acties die voortkomen uit het overleg over de effectiviteit
van de handhaving in de kinderopvang.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher