Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 oktober 2012
Hierbij doe ik u mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
de reactie toekomen op het op 30 mei 2012 verschenen rapport van de aannemersfederatie
Nederland (AFNL) betreffende een zwartboek over werkloosheid en valse concurrentie
in de bouw door schijnzelfstandigen. Om deze reactie was verzocht door de vaste commissie
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief van 31 mei 2012.
In het rapport van de AFNL wordt gesteld dat 70% van de zzp’ers in de bouw aangemerkt
kan worden als schijnzelfstandige. Dit forse percentage wordt verder niet onderbouwd
en kan door mij dus niet worden geverifieerd. Ik kan dus geen uitspraak doen over
de juistheid van het door de AFNL geclaimde aandeel van 70% schijnzelfstandigen.
Dit neemt niet weg dat ik het standpunt van de AFNL over de noodzaak voor het bestrijden
van schijnzelfstandigheid volledig onderschrijf. Schijnzelfstandigheid leidt tot inkomstenderving
van de staatskas via onterecht uitgekeerde ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek,
en tot uitholling van het stelsel van werknemersverzekeringen en het arbeidsrecht.
De brief over de definitie van zzp’ers, die 17 september jl. door de Staatssecretaris
van Financiën mede namens de Minister van SZW en de Minister van EL&I (Kamerstuk 31 311, nr. 91) aan de Kamer is gestuurd, bevat voorstellen om de handhaving op schijnzelfstandigheid
te intensiveren, in het bijzonder rond het onjuist gebruik van de Verklaring Arbeidsrelatie
(VAR). Herstel van de balans in verantwoordelijkheid bij de kwalificatie van de arbeidsrelatie
tussen opdrachtnemer en opdrachtgever draagt naar verwachting van het kabinet in belangrijke
mate bij aan het voorkomen van schijnconstructies. De AFNL merkt in het zwartboek
terecht op dat ook de sector zelf een verantwoordelijkheid heeft bij het tegengaan
van schijnzelfstandigheid.
De AFNL stelt voor een registratiesysteem voor zzp’ers in te voeren, gekoppeld aan
een «skill card». In de brief over EU-arbeidsmigratie van 28 augustus jl. (Kamerstukken
II 2011/12, 29 407, nr. 149) heeft het kabinet aangegeven dat een dergelijk registratiesysteem (analoog aan het
zgn. Limosa-systeem in België) voor Nederland interessante kanten heeft, maar ook
gepaard gaat met invoeringskosten en administratieve lasten voor bedrijven. Daar komt
bij dat het Europese Hof nog uitspraak moet doen in de infractieprocedure van de
Europese Commissie tegen de registratieplicht voor zelfstandigen zoals die geldt in
Limosa. Na vaststelling van de Handhavingsrichtlijn bij de Detacheringsrichtlijn,
waaraan nu wordt gewerkt in Europees verband, en de uitspraak in de infractieprocedure
zal het kabinet een besluit nemen over de invoering van een dergelijk systeem.
De AFNL vraagt daarnaast in het zwartboek aandacht voor de rol van intermediairs.
Het kabinet wil een einde maken aan het verschijnsel van malafide uitzendbureaus.
In de brief van 10 september jl. (Kamerstukken II 2011/12, 17 050, nr. 419) bent u geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak.
De AFNL stelt verder dat zelfstandigen zelf verantwoordelijk zijn voor het verzekeren
van arbeidsongeschiktheid en beroepsaansprakelijkheid. Hetzelfde geldt voor uitleners
van personeel (uitlenersaansprakelijkheid). Als zij die verantwoordelijkheid niet
nemen zou men volgens de AFNL daartoe moeten worden gedwongen krachtens een wettelijk
opgelegde verzekeringsplicht.
In de kabinetsreactie op het SER-advies «Zzp’ers in beeld» is aangegeven dat het kabinet
vooralsnog geen aanleiding ziet voor een heroverweging van de publieke verantwoordelijkheid
voor zelfstandigen. Wel onderschrijf ik het belang van een arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor zzp’ers. Zoals aangekondigd in de reactie op het SER-advies wordt de voorlichting
hierover geïntensiveerd.
Ook is de Arbowetgeving aangepast, zodat zzp’ers die werken op een bouwplaats waar
ook anderen werken, onder alle doelbepalingen (bepalingen waarbij maatregelen dienen
te worden getroffen om risico’s te beperken dan wel te vermijden) van de Arbowet vallen.
Dit beperkt het risico op arbeidsongeschiktheid. Het betekent ook dat indien er concrete
normen zijn vastgelegd in een arbocatalogus (zoals een tilnorm), deze als referentiekader
worden gebruikt in het toezicht op zzp’ers.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom