31 311 Zelfstandig ondernemerschap

32 050 Een nieuwe Nationale Investeringsbank

Nr. 59 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2010

Inleiding

In het Algemeen Overleg «ondernemingsfinanciering» met uw Kamer op 11 februari jl. (kamerstuk 31 311, nr. 46) is u een onderzoek toegezegd naar de staat van het buffervermogen van het mkb. Met deze brief stellen wij u op de hoogte van de resultaten van dit onderzoek.1 In hetzelfde overleg is u toegezegd elk kwartaal onderzoek te laten uitvoeren naar de ontwikkeling van de kredietverlening aan het mkb. De meest recente resultaten van dit reguliere onderzoek doen wij u tevens bij deze toekomen. Ten slotte is de motie Tang/Pieper (kamerstuk 32 050, nr. 6) van 10 februari jl. aangenomen, waarin gevraagd wordt om de mogelijkheden te onderzoeken om private fondsinitiatieven te ondersteunen die gericht zijn op het versterken van het eigen vermogen van mkb-bedrijven en daarbij met name te kijken of dit gedaan kan worden door bijvoorbeeld een garantstelling of een beperkte overheidsparticipatie. Gevraagd werd om een reactie voor 1 april. Bij brief van 30 maart 2009 (kamerstuk 32 050, nr. 8) hebben wij u laten weten voor de zomer met een reactie te komen, welke u in deze brief aantreft.

Bufferonderzoek

In het onderzoek naar het buffervermogen van het mkb, dat uitgevoerd is door het EIM en de Universiteit van Tilburg, stonden de volgende vragen centraal:

  • Hoe heeft de solvabiliteit van het Nederlandse mkb zich de afgelopen jaren ontwikkeld en welke factoren speelden daarbij een belangrijke rol?

  • Hoe zijn de verschillen in de tijd en tussen sectoren te verklaren?

  • Hoe verhoudt de solvabiliteit van het Nederlandse mkb zich ten opzichte van een aantal ons omringende landen?

De studies schetsen het beeld dat voorafgaande aan de crisis, over de periode 1994–2007, het Nederlandse bedrijfsleven en daarbinnen het mkb zich kenmerkten door een evenwichtige financierings- en vermogensstructuur. De solvabiliteit (de verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen) bedroeg voor het totale bedrijfsleven circa 40%.

Over de onderzoekshorizon nam voor het mkb per saldo de solvabiliteit toe van 29% in 1994 tot 33% in 2007, met een lichte dip in 2001–2003 (31%). Het bedrijfsleven heeft dus voorafgaande aan de crisis, toen krediet goedkoop was, buffers opgebouwd.

Naar grootteklasse bezien verschilt de solvabiliteit wel aanzienlijk. De solvabiliteit in het grootbedrijf ligt structureel op een veel hoger niveau dan in het mkb. Een reden voor dit verschil kan zijn dat het mkb meer vlottende activa heeft, en ingeval van conjuncturele schommelingen gemakkelijker activa kan afstoten, waardoor zij met kleinere buffers kan volstaan; een andere reden kan zijn dat het mkb structureel veel moeilijker dan het grootbedrijf aan buffervermogen kan komen. Uit de onderzoeken blijkt voorts dat de solvabiliteit van Nederlandse bedrijven samenhangt met de economische groei: een toename van de groei gaat veelal gepaard met een verbetering van de solvabiliteit en omgekeerd. Ten slotte blijkt dat het niveau van de solvabiliteit van het Nederlandse bedrijfsleven in sommige gevallen negatief en in sommige gevallen positief afsteekt tegen die in de ons omringende landen. Daarnaast blijkt dat de conjunctuurafhankelijkheid van de solvabiliteit geen typisch Nederlands fenomeen is. Dit patroon doet zich ook voor in de ons omringende landen.

Beide studies bieden geen definitief antwoord op de vraag in welke mate de solvabiliteit van het Nederlandse mkb gedurende de crisisjaren 2008 en 2009 is afgenomen. Uit de voorlopige cijfers voor de beperkte groep bedrijven die hun cijfers voor deze jaren reeds hebben ingeleverd, kan desalniettemin voor deze jaren voorzichtig geconcludeerd worden dat de solvabiliteitspositie van het Nederlandse mkb verslechterd is. Binnen deze selecte groep bedrijven daalde in 2008 de solvabiliteit in zowel het mkb (van 33% tot 30%) als het grootbedrijf (van 48% tot 45%). Voor 2009 daalde de solvabiliteit voor het mkb verder met 1 procentpunt tot 29%. In het grootbedrijf bleef deze onveranderd op 45%. Een daling van de solvabiliteitspositie blijkt ook uit de mkb-monitor: in 2009 gaf 34% van de ondervraagde ondernemers aan dat hun eigen vermogen was geslonken. In april 2010 was dat percentage opgelopen naar 40%. Gemiddeld genomen is het eigen vermogen, van deze selecte groep, in 2008 en 2009 nog wel licht toegenomen. De netto daling van de solvabiliteit komt dan ook voornamelijk door de stijging van het vreemd vermogen, die groter is dan de geringe stijging van het eigen vermogen. Deze stijging van het vreemd vermogen zien we terug in de cijfers van DNB aangaande de kredietverlening. De kredietverlening aan Nederlandse bedrijven (mkb en grootbedrijf) groeide in 2008 met 11,7% en in 2009 met 3,1%. In het eerste kwartaal van 2010 was de groei 2,5%.

Mkb-monitor

Als bijlage bij deze brief stuur ik u tevens de financieringsmonitor mkb van mei 2010, uitgevoerd door EIM.1

Kredietbehoefte

Volgens het rapport blijft de huidige kredietbehoefte ten opzichte van eind 2009 gelijk: 14% van de bedrijven geeft aan het komende halfjaar vreemd vermogen nodig te hebben. Hierbij blijft de kredietbehoefte het grootst in de sectoren financiële instellingen en horeca. Volgens het rapport heeft 14% van de mkb-bedrijven in het eerste kwartaal van 2010 aangegeven in het afgelopen halfjaar gezocht te hebben naar extra financiering boven de reeds bestaande kredietfaciliteiten. In december 2009 was dit percentage nog 29%. De sectoren waar de behoefte het grootst is, zijn: financiële instellingen, vervoer, opslag, communicatie en de horeca. Van de mkb-bedrijven die aangaven geen financiering te hebben gevraagd, heeft 39% als reden aangegeven dat de bestaande kredietruimte voldoende is; slechts 5% geeft als reden dat ze verwachten geen krediet te kunnen krijgen. De bedrijven die behoefte hebben aan financiering hebben vooral meer behoefte aan extra werkkapitaal en kapitaal voor bedrijfsovernames.

Gevraagde bedragen

Het rapport van het EIM geeft aan dat er een verandering is opgetreden in de gevraagde bedragen. In december 2009 was men vooral op zoek naar bedragen onder de € 100 000,–. In april 2010 is men meer op zoek geweest naar bedragen tussen de € 250 000,– en € 500 000,– en bedragen boven de € 2 miljoen.

Succes bij het verkrijgen van krediet

Volgens het EIM-rapport werden kredietaanvragen in het eerste kwartaal van 2010 iets vaker volledig toegewezen dan in december 2009: 47% kreeg de gevraagde financiering in april 2010, tegenover 45% bij de meting in december 2009. Van degenen die niet volledig werden toegewezen, steeg het percentage dat in het geheel geen krediet kreeg van 31% naar 38%. De overige bedrijven kregen een gedeelte van hun kredietaanvraag toegewezen. Zelfstandigen zonder personeel en het grotere mkb waren flink succesvoller bij het verkrijgen van financiering. Waar vorige kwartaal bedrijven met 1 tot en met 9 werknemers het relatief goed deden, vormen zij nu het segment met de meeste afwijzingen.

Motie Tang/Pieper

Naar aanleiding van de motie Tang/Pieper is het kabinet met een tiental private initiatiefnemers in gesprek gegaan die een bijdrage willen leveren aan het verstrekken van buffervermogen (eigen vermogen, achtergestelde leningen, etc.). Hiernaast zijn ook gesprekken gevoerd met initiatiefnemers die zich meer richten op het verstrekken van krediet. Uit de gevoerde gesprekken is duidelijk geworden dat zonder een forse financiële bijdrage van de overheid dergelijke initiatieven niet of te traag van de grond zullen komen. Het lijkt met name moeilijk om de financiering van nieuwe initiatieven rond te krijgen. Dit komt mede omdat de private equity sector de afgelopen periode 70–80% minder nieuwe middelen heeft kunnen aantrekken.

De overheidsimpuls waarom wordt gevraagd betreft een forse deelname in het eigen vermogen van fondsen, of een hoge overheidsgarantie voor derden die vermogen verschaffen aan een dergelijk fonds. Het is tot op heden helaas niet gelukt, binnen de door ons als staat gestelde voorwaarden waaronder een evenwichtige risicodeling en het Europese voorschrift dat een overheidsbijdrage marktconform is, tot een fonds te komen. Het is echter nog altijd te vroeg om met definitieve conclusies te komen.

Er zijn intussen wel enkele initiatieven die van start kunnen gaan zonder een garantieregeling of een eigen vermogensbijdrage van de Staat. Deze initiatieven vragen wel een opstartsubsidie. Twee daarvan hebben een bijzonder innovatief karakter en worden door de minister van Economische Zaken in staat gesteld het idee met een pilot uit te testen. Het betreft:

  • Het Fonds voor Midden- en Kleinbedrijf: dit fonds verstrekt achtergestelde leningen (al vanaf € 100 000), met naar verwachting uiteindelijk een gemiddeld transactieniveau van € 500 000. Dit is het minst aantrekkelijke segment voor reguliere financiers. Het realiseren van een dergelijk fonds heeft dan ook veel toegevoegde waarde voor bedrijven die anders beperkter toegang hebben tot financiering. In beginsel kan ook de Groeifaciliteit voor hen open staan.

  • Het platform Kapitaalplaza accommodeert in de financieringsbehoefte van mkb en de vraag naar dergelijke investeringen bij onder meer particuliere beleggers. De dienstverlening voorziet in professionele begeleiding bij de beoordeling van de financieringsvraag, documentatie van transacties en desgewenst het beheer van de financiering.

Aangetekend zij dat deze initiatieven een beperkte omvang hebben ten opzichte van de totale problematiek op het gebied van buffervermogen.

Het kabinet zal de komende maanden in aanloop naar de Miljoenennota benutten om samen met banken en beleggers de mogelijkheden voor fondsvorming verder uit te werken. Voorwaarden voor de overheid zijn dat initiatieven primair door de private sector worden gedragen en dat een eventuele bijdrage van de overheid voldoet aan de eerder genoemde randvoorwaarden. Daarbij zal het kabinet een mogelijke verlenging van het crisisgarantie-instrumentarium onder ogen zien.

Het kabinet hecht aan een gezonde financieringsbasis van het Nederlandse bedrijfsleven. Door de huidige onrust op de financiële markten en onduidelijkheid over hoe o.a. de Bazelse kapitaalseisen eruit komen te zien, is de toekomstige financiering van banken zelf nog door onzekerheden omgeven. In haar kwartaalbericht van juni 2010 stelt DNB naar aanleiding hiervan: «De kwetsbare financiering van banken kan gevolgen hebben voor de kredietverlening aan bedrijven en huishoudens. Een gevaar is dat wanneer de economie aantrekt en de vraag naar krediet weer toeneemt, het kredietaanbod de beperkende factor gaat vormen.» Het kabinet houdt daarom de vinger aan de pols om, indien de situatie significant verslechtert, in te kunnen grijpen.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

De minister van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven