31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 526 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2016

Tijdens het overleg over de Lerarenagenda, op 18 november 2015, heb ik toegezegd u te informeren over de definitieve instroomcijfers in het hoger onderwijs in 2015–2016, zodra deze bekend zouden worden.1 Onlangs is het 1cijferho-bestand vastgesteld over het jaar 2015–2016. Dit is het bronbestand dat DUO maakt van de inschrijvingsgegevens in het hoger onderwijs. De VH2 en VSNU3 hebben op basis van deze definitieve cijfers een eerste trendanalyse gemaakt. Bij dezen wil ik u daarover informeren.

Uit de analyse van de VH valt een daling af te leiden van het aantal eerstejaars in het hbo, met name in de voltijd bachelor. Schreven vorig jaar nog 97.613 studenten zich in aan een voltijd bacheloropleiding, dit jaar waren dat er 89.251. Deze daling van het aantal eerstejaars in het hbo komt niet als een verrassing. In het najaar informeerde ik uw Kamer al over een mogelijke daling in het hbo van tussen de vijf en tien procent.4 Dit beeld is nu bevestigd. In het wo steeg het aantal studenten licht, zo meldt de VSNU. Wel is het zo dat deze stijging voornamelijk wordt veroorzaakt door een verdere groei van de buitenlandse instroom, en toe te schrijven is aan de instroom in de voltijd master. Het aantal eerstejaars in de voltijd bachelor is licht afgenomen, van 44.271 studenten in 2014 naar 43.876 in 2015, zo blijkt uit de analyse van de VSNU.

De dip in het hbo betreft vooral de directe instroom: de groep studenten die direct na het behalen van het diploma (havo, mbo, vwo) instroomt. Deze daling is volgens de VH het gevolg van een aantal oorzaken. Allereerst zorgde de naderende hervorming van de studiefinanciering de afgelopen jaren voor een tijdelijk piek in de directe instroom. Dit jaar zien we een terugkeer naar de oude trend (– 2,6%). Dan zorgt aanscherping van de toelatingseisen bij de pabo-opleidingen voor een instroomdaling aldaar (– 0,6%). Ook speelt mogelijk tijdelijke terughoudendheid als gevolg van het studievoorschot (– 2,6%).

Daarnaast is nog een afname van 2,2% te zien in de indirecte instroom: de groep studenten die hun diploma al een jaar eerder of nog langer geleden behaalde. Samen met de 0,6% afname in de instroom vanuit overige opleidingen, leidt dat tot een totale instroomafname in de voltijd bachelor van 8,6%, aldus de VH.

Ik verwacht de ontwikkelingen die nu zichtbaar zijn in de eerste analyses van de VH en de VSNU, ook zelf terug te zien in de onderzoeken die ik heb uitgezet bij de invoering van het studievoorschot. Allereerst is daar bijvoorbeeld het door de VH genoemde boeggolf-effect, dat zich op het eerste gezicht inderdaad al sterk aftekent. Het heeft ervoor gezorgd dat meer jongeren direct na het behalen van hun middelbare schooldiploma zijn ingestroomd in de jaren voorafgaand aan het studievoorschot, in plaats van eerst een tussenjaar te nemen. Zo konden zij nog net gebruik maken van de basisbeurs. Dit effect wordt nu weer gecorrigeerd.

Dan is er inderdaad een duidelijke afname te zien in de sector onderwijs; de VH constateert daar een daling van 18,1%. Dit heeft onder andere te maken met de aanscherping van de toelatingseisen op de pabo, waardoor het aantal eerstejaars op de pabo met 31,8% is gedaald. De verwachting is dat de aanscherping van de toelatingseisen ervoor zorgt dat de uitval van studenten in het eerste studiejaar terugloopt. Zoals ik uw Kamer heb toegezegd in het overleg over de Lerarenagenda, zal ik aan het einde van het studiejaar de gegevens over instroom en uitval op de pabo verzamelen. Deze zal ik dan in de zomer van 2016 met analyse aan uw Kamer leveren.5

Een derde verklaring ligt mogelijk in de daling die toch al zichtbaar is in de directe doorstroom vanuit het mbo naar de voltijd hbo-bachelor.6 Deze trend heeft zich wellicht doorgezet. Tot slot kan het studievoorschot bijgedragen hebben aan een bewustere studiekeuze, en kan het zijn dat een deel van de nu niet-ingestroomde studenten valt binnen de groep die toch al zou zijn uitgevallen in het eerste jaar. In dat geval heeft het studievoorschot juist een belangrijke stap gezet op weg naar een bewustere keuze om te gaan studeren. Hier kan ik echter pas uitspraken over doen als ook de uitvalcijfers bekend zijn.

Vervolgstappen

Hoe bovenstaande kwesties zich precies tot elkaar verhouden, en welk aandeel ook het studievoorschot hierin heeft, moet blijken. Zoals ook benadrukt in de parlementaire behandeling van het studievoorschot, ligt een tijdelijke dip als gevolg van het studievoorschot wel voor de hand. Uit de onderzoeken ten grondslag aan het studievoorschot bleek immers een tijdelijk effect van rond de twee procent. Na twee jaar herstellen traditionele deelnamepatronen zich doorgaans. De analyse van de VH lijkt dat beeld te bevestigen, met een mogelijke tijdelijke dip van 2,6%. Dit valt binnen de marges van wat door het CHEPS en CPB voorspeld was.7 Ik wil echter de studievoorschotmonitor afwachten alvorens zelf uitgebreid op de cijfers te reageren.

Over de opzet van deze monitor – de reactie op de breed gesteunde motie van het lid Slob c.s.8 – heb ik u in juli 2015 geïnformeerd. Deze zal zien op de onderwerpen toegankelijkheid (deelname-effecten), studiegedrag en studiefinanciering. De instroomgegevens zijn hier een vanzelfsprekend onderdeel van. Ik verwacht de resultaten van de monitor binnenkort, en zal daarover vervolgens, conform mijn toezegging, de studentenorganisaties, de koepelorganisaties in het hoger onderwijs en belanghebbenden en deskundigen als het Expertisecentrum Handicap + Studie consulteren. De uitkomsten van de consultatie verwerk ik dan in de beleidsreactie waarmee ik de rapportage dit voorjaar aan het parlement aanbied.9

Bovenstaande neemt niet weg dat ik in de tussentijd zal blijven inzetten op de communicatie en voorlichting aan studenten. Binnen de voorlichtingscampagne rond het studievoorschot ligt dit jaar al meer dan vorig jaar het accent op studenten met een mbo-achtergrond. Daarnaast heb ik een focusgroep georganiseerd onder mbo-studenten om meer informatie te krijgen over hun beweegredenen om al dan niet te gaan studeren. De resultaten hiervan zal ik terugkoppelen in genoemde monitorrapportage. Maar ook via andere lijnen werk ik hard aan de toegankelijkheid van en doorstroommogelijkheden binnen ons stelsel, zoals eerder onderstreept in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek.10 Dat doe ik met maatregelen als de verdere ontwikkeling van de studiekeuzecheck; een structurele samenwerking in de regio tussen mbo-instellingen en hogescholen, op bestuurlijk niveau, maar zeker ook op docentniveau; en met de invoering van de keuzedelen in het mbo, waarin mbo-studenten inhoudelijk worden voorbereid op het hbo. Tot slot zal ik de Associate degree los van de bachelor positioneren, waardoor het aantal Ad-studenten en Ad-programma’s naar verwachting zal toenemen. Ik verwacht dat deze maatregelen bijdragen aan die belangrijke, hogere doelstelling: dat elke student de kans krijgt om succesvol te zijn in ons hoger onderwijs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstuk 27 923, nr. 219

X Noot
4

Handelingen II 2015/16, nr. 7, item 5 (29 september 2015)

X Noot
5

Kamerstuk 27 923, nr. 219

X Noot
6

met uitzondering van de jaren waarin het boeggolf-effect zich voordoet (2013 en 2014).

X Noot
7

Kamerstuk 24 724, nr. 131

X Noot
8

Kamerstuk 33 410, nr. 20.

X Noot
9

Kamerstuk 24 724, nr. 139

X Noot
10

Kamerstuk 31 288, nr. 481

Naar boven