Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 januari 2015
In de heropening van het Wetgevingsoverleg Energie d.d. 17 november jl. (Kamerstuk
34 000 XIII, nr. 142) zijn enkele vragen gesteld over windenergie, waarvoor de Staatssecretaris van Economische
Zaken schriftelijke beantwoording heeft toegezegd. Met deze brief geef ik gevolg aan
die toezegging.
Het lid Van Tongeren (GroenLinks) vroeg hoe de extra kosten van windenergie in het
IJsselmeer voor het halen van 6000 MW worden gedekt.
Wind in meer vormt een aparte categorie voor windenergie in de SDE+, waarvan het basisbedrag
wordt berekend met technisch-economische parameters die afwijken van die voor wind
op land. Het resultaat is een hoger basisbedrag (11,4 €ct/kWh voor wind in meer versus
7,4 – 9,8 €ct/kWh voor wind op land) en daarmee een hoger subsidiebedrag. Evenals
alle andere subsidies die worden toegewezen via de SDE+ regeling vindt dekking plaats
via een opslag op de elektriciteits- en gasprijs voor huishoudens en bedrijven. Deze
opslag blijft ongewijzigd omdat de voorziene budgetten voor de SDE+ voor de komende
jaren aan plafonds zijn gebonden. Wind in meer is evenals wind op land een relatief
goedkope optie, die ontwikkeld zal moeten worden om de doelstelling voor duurzame
energie voor 2020 en 2023 te kunnen halen.
Hierover is verder op te merken dat de jaarlijkse plafonds voor de SDE+ indicatief
zijn bepaald. Uitgangspunt daarbij is dat als een techniek uit de SDE+ regeling meer
subsidie nodig heeft dan aanvankelijk is voorzien, dit gecompenseerd wordt met de
subsidiebehoefte van andere technieken, bijvoorbeeld via aanvragen in de zogenoemde
vrije categorie. Ook in 2014 is voor veel projecten subsidie aangevraagd voor een
lager bedrag dan door ECN en DNV GL is berekend.
Het lid Mulder (CDA) vroeg of het de bedoeling is om extra subsidie te geven aan windenergie
in windarme gebieden en of dit ten koste gaat van subsidie voor windenergie in windrijke
gebieden.
In de SDE+ 2015 wordt inderdaad subsidiedifferentiatie voor windenergie op land ingevoerd.
Hierdoor krijgen molens in windrijke gebieden minder subsidie per kWh dan molens in
gebieden waar het minder waait. Op basis van een windkaart die is opgesteld door het
KNMI zijn alle gemeenten in Nederland ingedeeld in vier windregimes met verschillende
gemiddelde windsnelheden. Resultaat van deze wijziging in de SDE+ is enerzijds dat
oversubsidiëring van projecten in windrijke gebieden wordt tegengegaan. Anderzijds
worden rendabele projecten mogelijk gemaakt in gebieden waar het minder waait, waardoor
het bereik van de SDE+ regeling groter wordt. Dit laatste is van belang in verband
met de afspraak tussen het Rijk en de provincies om voldoende ruimte te creëren voor
wind op land, teneinde in 2020 6000 MW wind op land te realiseren. Overigens is het
zo dat windenergie in windarme gebieden nog steeds minder subsidie vereist dan zon-pv
of wind op zee.
Verder vroeg het lid Mulder hoe de windfactor zich verhoudt tot de filosofie van de
SDE+ om de goedkoopste technologie te stimuleren.
De windfactor is een correctiefactor voor windenergie op land, bedoeld om het risico
van afwijkende lage producties van een windproject in jaren met minder dan gemiddelde
wind af te dekken. De windfactor is niet van belang voor de filosofie om de goedkoopste
technieken te stimuleren, omdat het basisbedrag voor wind-energie op land er niet
door verandert. Anders gezegd heeft de windfactor geen invloed op de benodigde subsidie
om windenergie op land rendabel te maken.
Overigens komt de windfactor in de SDE+ 2015 te vervallen, met uitzondering van projecten
die gebruik maken van de overgangsregeling voor winddifferentiatie. Nieuwe windprojecten
kunnen met ingang van 2015 evenals andere technieken in het kader van de SDE+ banking
toepassen. Deze verandering heeft tot gevolg dat windprojecten meer dan tot nu toe
worden gestimuleerd om de energieproductie zoveel mogelijk te maximeren.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp