Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31104 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31104 nr. 3 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 mei 2010
Hierbij stuur ik u de doorlichting van het LNV-beleidsterrein duurzaam ondernemen en mijn reactie op de resultaten daarvan.1
In het kader van «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» (VBTB) dienen ministeries jaarlijks een beleidsterrein door te lichten. Het doel daarvan is tweeledig. In de eerste plaats dienen ministeries hun gevoerde beleid inhoudelijk te onderbouwen. Daarnaast dienen zij een oordeel te vellen over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid en de daarmee gemoeide budgetten. Een beleidsdoorlichting gaat verder dan een traditionele evaluatie. In een beleidsdoorlichting komen ook de rol van de overheid aan de orde en de vraag of die rol legitiem was. De beleidsdoorlichting heeft plaatsgevonden conform de eisen van de Regeling Periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 2006 (RPE 2006)
Aanpak
De beleidsdoorlichting is uitgevoerd in een aantal stappen: de beleidstheorie is gereconstrueerd, er heeft een analyse plaatsgevonden van bestaand bronnenmateriaal en er is een perceptieonderzoek uitgevoerd onder stakeholders.
Een stuurgroep heeft de beleidsdoorlichting begeleid om de onafhankelijkheid te waarborgen. In deze stuurgroep zaten, naast het ministerie van LNV, onder meer de ministeries van Financiën, Economische Zaken en VROM en een onafhankelijk deskundige, zoals de RPE voorschrijft.
Deze beleidsdoorlichting heeft betrekking op de periode 2004–2008. Er is dus teruggekeken. Daarom kunnen bepaalde feiten inmiddels achterhaald of niet meer aan de orde zijn. Ook kunnen zaken aan de orde komen, die LNV inmiddels heeft opgepakt.
Hieronder komen de hoofdpunten uit de beleidsdoorlichting met betrekking tot legitimiteit, beleidsprobleem, rolopvatting LNV, doelen, sturingsfilosofie en doeltreffendheid aan de orde. Elk onderdeel begint met de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers, gevolgd door mijn reactie.
Legitimiteit, beleidsprobleem en rolopvatting LNV
De onderzoekers concluderen dat het beleid op het terrein van duurzaam ondernemen is gebaseerd op verschillende problemen. De belangrijkste zijn samengevat: gebrek aan duurzaamheid in de primaire sectoren (met externe effecten als gevolg) en een te langzame transitie naar meer duurzame productiemethoden. De rol van LNV om hier verandering in te brengen, is over het algemeen vanuit marktfalen gelegitimeerd. Stakeholders achten de doelen van LNV legitiem.
Volgens de onderzoekers is het beleid op het terrein van versterking van de economische positie van de verschillende sectoren niet met het argument marktfalen te legitimeren. De faciliterende rol, die de overheid hier vervult, is volgens hen gebaseerd op economische motieven en het op sommige punten falen van de internationale handelspolitiek. Het is dan ook logisch dat de taken op rijksniveau zijn belegd. Het gaat immers om problemen van bovenlokale aard. Een groot deel van het beleid vloeit overigens voort uit Europees beleid.
Ik onderschrijf de conclusies over legitimiteit van het beleid. Verduurzaming van de landbouw en visserij komen niet vanzelf tot stand. Daarom heb ik de afgelopen jaren actief ingezet op ondersteuning van innovatie en verduurzaming in de land- en tuinbouwsector en de visserijsector. Eveneens zet ik in EU- en internationaal verband in op een gelijk speelveld op het gebied van handelsafspraken. De overheid hanteert hiervoor een breed scala aan instrumenten als normering, voorlichting en onderzoek. Ook financiële instrumenten om de overgang naar meer duurzame productiesystemen te bevorderen, maken deel uit van de instrumentenkoffer van LNV. Daarnaast steun ik de positieve ontwikkeling en verdere uitbouw van nieuwe markten voor duurzame producten waaronder biologisch. Bovendien bevorder ik het gebruik van duurzame grondstoffen, onder meer via het proces van roundtables voor soja en cacao.
Doelen en sturingsfilosofie
De onderzoekers concluderen dat LNV het begrip duurzaamheid breed definieert en dat de «operationele doelen» niet altijd voldoende concreet zijn gemaakt (specifiek, meetbaar, tijdgebonden). Dit leidt ertoe dat onvoldoende duidelijk is wat LNV precies wanneer bereikt wil hebben.
Voor de subdoelen op het gebied van biologische landbouw, mestbeleid, gewasbescherming, fytosanitair, energie efficiency tuinbouw, agrologistiek, de bevordering van duurzame stallen zijn wél concrete doelen, dan wel normen of streefwaarden benoemd.
Dat is niet of onvoldoende het geval voor beleid op het terrein van verbetering van ondernemerschap en ondernemersklimaat, dierenwelzijn, bevordering van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen in de akkerbouw en de veehouderij (met uitzondering van duurzame stallen), visserij en de bevordering van internationale handel.
Ik ben blij met de constatering, dat een groot aantal subdoelen en beleidsvelden concreet en helder is gemaakt. De agro- en visserijsectoren zijn zeer divers. Het beleid is ten algemene gericht op integrale verduurzaming. LNV formuleert op verschillende onderdelen subdoelen en zoekt de meest passende strategie om gestelde doelen te halen. Er is daarom sprake van maatwerk. Duurzaamheid is geen statisch begrip.
Het wordt vanuit de tijdgeest en beschikbare kennis ingekleurd. Ik ben het er overigens mee eens dat het voor ondernemers van belang is dat doelen concreet worden gemaakt, opdat ze weten waar ze aan toe zijn. Ik doe dat bijvoorbeeld in het kader van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij en op het terrein van dierenwelzijn (integraal duurzame stallen en naleving welzijnsnormen).
Uit het onderzoek blijkt, dat LNV veel typen instrumenten inzet. Normering op het gebied van milieu, ecologie en dierenwelzijn is het belangrijkste. Ter bevordering van de overgang naar meer duurzame productiemethoden, zet LNV met name financiële instrumenten in. Het gaat daarbij om subsidies ten behoeve van innovatie, kennisontwikkeling en kennisverspreiding. De stakeholders onderschrijven de keuze voor het type instrumenten in het algemeen.
Voor de onderzoekers blijven de onderlinge samenhang van de verschillende instrumenten en strategieën die daaraan ten grondslag liggen echter onduidelijk.
LNV heeft te maken met een grote verscheidenheid aan sectoren met elk een eigen verduurzamingsdynamiek. In de begrotingen uit de periode 2004–2008 zijn de essenties van het te voeren beleid en de in te zetten instrumenten, voor het betreffende jaar terug te vinden. Over een uitgebreide beschrijving van visie, aanpak en inzet van een samenhangend pakket instrumenten communiceert LNV in voorkomende gevallen via aparte nota’s met de Tweede Kamer. Voorbeelden zijn de beleidsnota Biologische landbouwketen 2008–2011 (2007); de beleidsbrief Visserij (2007), de toekomstvisie op de veehouderij (2008) en de nota dierenwelzijn (2008). De afgelopen jaren is het accent meer komen te liggen op een integrale aanpak van belangrijke beleidsdossiers zoals veehouderij, biologische landbouw en plantaardige ketens, het Plattelandontwikkelingsprogramma (POP) en het Europees Visserij Fonds (EVF).
Een belangrijk deel van de subsidies die via de RLS (Regeling LNV-subsidies) lopen zijn gekoppeld aan het Europese programma POP en het EVF. Het POP en het EVF zijn integrale programma’s met een looptijd van 7 jaar, waarin samenhang bestaat tussen de instrumenten kennisontwikkeling, innovatie, investeringen, stimulering van deelname aan (voedsel)kwaliteitsregelingen. De introductie van de RLS in 2007 heeft de inzet van middelen en instrumentarium transparanter gemaakt.
Doeltreffendheid
De onderzoekers concluderen dat maar een deel van de doelen concreet (specifiek, meetbaar, tijdgebonden) is geformuleerd. Ook zijn zij van mening, dat over niet alle beleidsonderdelen voldoende gegevens voorhanden waren om harde conclusies te kunnen trekken over de doeltreffendheid (effect instrumenten op geformuleerde doelstellingen), de doelmatigheid en positieve, dan wel negatieve neveneffecten van het beleid. Wel concluderen zij dat het gewasbeschermingsbeleid en het mestbeleid, gericht op het verminderen van de milieubelasting, positieve resultaten laten zien. Ook het beleid ter verbetering van de energie-efficiency (in tuinbouw en VGI) heeft effect gehad. De doelstellingen uit het convenant Glastuinbouw zijn gerealiseerd. Verder wordt het fytosanitaire beleid positief beoordeeld. Ook met het beleid op het gebied van biologische landbouw zijn resultaten geboekt, ook al zijn de doelstellingen nog niet gehaald.
Ik onderschrijf deze conclusies. Zoals gezegd zijn de agro- en visserijsectoren zeer divers en formuleert LNV op verschillende onderdelen subdoelen en passende strategieën. Mede tegen deze achtergrond is in 2008 het Project Beleidsinformatie (PBI) gestart. Dit project had als doel een verbeterslag te maken door indicatoren (streefwaarden) meer SMART te formuleren, de monitoring ervan te optimaliseren en beter te laten aansluiten bij de herijkte doelen.
In de begroting 2010 heb ik het aantal indicatoren verminderd en de formulering ervan smarter gemaakt. Daardoor zijn ze beter gericht op de gewenste maatschappelijke effecten en sluiten ze aan bij de rol en verantwoordelijkheden.
Met deze aanpak sluit LNV aan bij de door de vaste commissie voor de Rijksuitgaven en de Algemene Rekenkamer gewenste aanscherping van het VBTB+ experiment.
Daarnaast hebben beleidsdirecties sinds 2009 extra aandacht besteed aan een expliciete en bewuste programmering van beleidsevaluaties. Dit heeft geleid tot een bewuste programmering van (ex post) beleidsevaluaties op instrumentniveau en op het niveau van beleidsonderdelen.
Van het beleid, dat is gericht op de verduurzaming van de productiemethoden en bedrijfssystemen in de veehouderij en akkerbouwsectoren, is volgens de onderzoekers onduidelijk wat het precies heeft opgeleverd en of dit voldoende is. Er is voortgang geboekt in het transitieproces richting duurzaamheid. Hoe groot deze voortgang is en wat de bijdrage van het verduurzamingsbeleid hieraan is, is volgens de onderzoekers niet bekend.
Beleid dat gedurende de doorlichtingsperiode (nog) niet tot de gewenste resultaten en effecten heeft geleid, is het beleid gericht op het verbeteren van het ondernemerschap en ondernemersklimaat. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit voor een deel ook te wijten is aan de ongunstige economische situatie waarin de sectoren momenteel verkeren. Over het effect van het nieuw ingevoerde dierenwelzijnsbeleid in 2008 zijn volgens de onderzoekers nog geen uitspraken te doen.
Op het terrein van de akkerbouw heb ik vooral sterk ingezet op innovatie en het bevorderen van duurzaamheid. Het project Kennis op de Akker (Koda) heeft met name op het terrein van kennisverspreiding zijn vruchten afgeworpen.
Voor de veehouderij heb ik in 2008 een stap gezet met het uitbrengen van de Toekomstvisie duurzame veehouderij en in 2009 de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. Deze vul ik met convenantspartijen uit de sector en de samenleving nader in. Om de voortgang te monitoren heb ik het Planbureau voor de Leefomgeving opdracht gegeven een monitor duurzame landbouw te ontwikkelen, met een aparte paragraaf over de duurzame veehouderij. Sinds 2008 wordt ook jaarlijks het percentage duurzame stallen gemonitord.
Wat betreft het agrarisch ondernemerschap en ondernemersklimaat is mijn beleid weliswaar gericht op verbetering van het ondernemingsklimaat, maar het is aan ondernemers om keuzes te maken, gelet op de dynamiek van de markt. Dit betekent overigens niet dat de overheid zijn inspanningen om het ondernemingsklimaat te verbeteren, zou moeten verminderen. Bij een goed ondernemingsklimaat en prijsstijgingen kan de economische situatie ook weer snel veranderen.
Op het terrein van dierenwelzijn heb ik eind 2007 de Nota Dierenwelzijn uitgebracht. De eerste in de geschiedenis. Sindsdien werken overheid, maatschappelijke organisaties en sector gezamenlijk aan de uitwerking van acties die uit de Nota voortvloeien. LNV rapporteert jaarlijks over de voortgang in een voortgangsrapportage. In 2010 is de eerste «Staat van het Dier» uitgekomen. Dit is een monitoringsrapportage waarin het niveau van welzijn en diergezondheid van gehouden dieren in Nederland wordt beschreven. Nederland is de eerste EU-lidstaat die zo uitgebreid over dierenwelzijn en -gezondheid rapporteert.
De onderzoekers concluderen verder dat het beleid ter bevordering van duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren gedurende de doorlichtingsperiode niet de gewenste resultaten en effecten heeft opgeleverd. Wel is er sprake geweest van enige innovatie in de visserijsector en is er gedurende de evaluatieperiode sprake van een groei van het paaibestand van schol en tong.
Ik onderschrijf deze conclusie. Het innovatiebeleid voor de visserij heeft in 2007 en 2008 een enorme impuls gekregen. Dit hangt voor een belangrijk deel samen met de beleidsruimte, die Europese fondsen bieden. Het Financieringsinstrument voor Oriëntatie van de Visserij (FIOV) was erop gericht de structuur van de vissersvloot in overeenstemming te brengen met de vangstmogelijkheden. De opvolger van het FIOV was het Europees Visserijfonds (EVF). Dit is gericht op behoud en beheer van natuurlijke hulpbronnen.
In de looptijd van het FIOV (2000–2006) is een verbeterd innovatieklimaat ontstaan. Er liep een (proef)project met de pulskor en het rapport van de Task Force Duurzame Noordzeevisserij (2006) en de oprichting van het Visserij Innovatie Platform hebben een kentering gebracht in het denken over duurzaamheid in de vissector. De reacties na publicatie waren merendeels instemmend en hebben het maatschappelijke debat over de toekomst van de Noordzeevisserij op gang gebracht.
De omvang van het scholbestand zit inmiddels ruim boven het voorzorgsniveau. Het tongbestand zal volgens voorspellingen van ICES in 2010 boven het voorzorgsniveau uitgroeien.
Wat betreft de doelmatigheid moeten verbeteringen volgens stakeholders gezocht worden in het terugdringen van de uitvoeringskosten en de doorlooptijd van regelingen.
Ik onderschrijf deze conclusie. De beheersing van de kosten van de uitvoering van regelingen heeft mijn blijvende aandacht. In 2007 is de Regeling LNV-subsidies (RLS) geïntroduceerd als kader voor de verlening van subsidies. In het kader van het interne project Effectieve instrumentenmix zijn al stappen gezet door regelingen met hoge uitvoeringskosten stop te zetten.
Ook heeft de RLS de definities en criteria eenduidiger gemaakt. Doordat er bij de RLS in principe sprake is van 2 verandermomenten per jaar, is het voor de ondernemer eenvoudiger om op subsidieopenstellingen te anticiperen. Vanaf 2008 is LNV begonnen met verdere digitalisering van de subsidieaanvragen. Dit heeft geleid tot minder fouten en een verkorte doorlooptijd.
Algemene verbeterpunten en aanbevelingen uit de doorlichting
De onderzoekers hebben naar aanleiding van hun conclusies 6 aanbevelingen gedaan.
• Aanbeveling 1: Verhelder wat LNV onder duurzaamheid verstaat
Duurzaamheid is min of meer een containerbegrip dat op meerdere wijzen is in te vullen. Het zou de helderheid van het beleid ten goede komen als LNV meer expliciet maakt wat zij onder duurzaamheid (people, planet en profit) verstaat.
Verduurzamen is vooral een dynamisch proces dat tijd-, kennis- en contextgebonden is. LNV heeft doelstellingen per sector gedefinieerd, bijvoorbeeld voor de glastuinbouw in het convenant Glami. Ook de Europese duurzaamheidsnormen zijn gericht op de afzonderlijke sectoren in de land- en tuinbouw en de visserij. Ik acht de benadering per sector zinvol, omdat de duurzaamheidsopgaven per sector sterk verschillen. Het is essentieel dat maatschappelijke partijen in elk van deze sectoren ook zelf blijven aangeven waar zij extra stappen willen zetten op weg naar duurzaamheid. Operationeel doel 21.12 «Bevorderen maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden en dierenwelzijn» uit de LNV-begroting bevat de voorwaarden voor verdere verduurzaming vanuit de beleidsvelden mest, gewasbescherming, fytosanitair en dierenwelzijn.
• Aanbeveling 2: Formuleer meer concrete doelen
De onderzoekers bevelen LNV aan duidelijker meer concrete, specifieke, tijdgebonden doelen te formuleren. Dit maakt het beleid beter toetsbaar, waardoor ook bijsturing beter mogelijk is.
Ik deel deze aanbeveling. Zoals ik al eerder aangaf, is in 2008 het Project Beleidsinformatie (PBI) gestart dat beoogde een verbeterslag te maken door indicatoren (streefwaarden) meer «smart» te formuleren, de monitoring van de indicatoren te optimaliseren en beter te laten aansluiten bij de herijkte doelen.
Naast een stelsel van nieuwe en herziene indicatoren zijn in het kader van dit project ook doelenbomen opgesteld waardoor de onderlinge samenhang en de samenhang met indicatoren is versterkt in tijd en inhoud. Dit heeft in de begroting 2010 al zijn beslag gekregen.
• Aanbeveling 3: Houd de focus op de voorhoede vast, maar vergeet de achterhoede niet
De onderzoekers achten het zinvol te onderzoeken of er aanvullend op stimulering, gebruik kan worden gemaakt van een meer dwingende vorm van sturing voor wat betreft de verduurzaming van productiemethoden. Dit is volgens de onderzoekers geen pleidooi om voor bepaalde productiemethoden meteen wetgeving voor te schrijven. Maar wat volgens hen wel mogelijk zou zijn, is een vorm waarbij met behulp van convenanten afspraken met meerdere sectoren worden gemaakt over de gewenste situatie over een aantal jaren (doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften).
Ik geef mijn duurzaamheidsbeleid onder meer vorm via convenanten met sectoren, consumenten, maatschappelijke organisaties. Daarbij past een stimulerend beleid, omdat verduurzaming in belangrijke mate een zaak van houding en gedrag van ondernemers en consumenten is. Ik wil daarbij vooral innovaties en voorlopers stimuleren. Tegelijkertijd zet ik in Europees verband in op een klimaat waarin concurrenten onder gelijke voorwaarden met elkaar kunnen concurreren (level playing field). Op de volgende terreinen wordt reeds gewerkt met convenanten: milieu (Glami, Schoon en Zuinig), grondstoffen: (cacao), visserij: (mossel- en noordzeevisserij) en veehouderij: (convenant Tussensegment en Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij).
• Aanbeveling 4: Kijk kritisch naar de instrumenten en de uitvoeringskosten
Er worden volgens de onderzoekers nu veel instrumenten ingezet. Met name het aantal kennisinstrumenten is groot. De onderzoekers raden LNV aan prioriteiten te stellen bij de inzet van instrumenten en te kijken of het aantal kan worden teruggebracht. Hierbij dient ook kritisch naar de uitvoeringskosten van bepaalde regelingen te worden gekeken. Draagt het instrument voldoende bij, gelet op de hoogte van de investeringen en/of kan de uitvoering efficiënter?
Ik deel deze aanbeveling. In de periode 2004–2008 zijn veel soorten kennisinstrumenten ingezet. Vanaf 2007 heeft LNV de instrumenten al gestroomlijnd door alle ondernemersgerichte regelingen onder te brengen in de kaderregeling «Regeling LNV-subsidies»(RLS). In 2008/2009 is het pakket regelingen nader doorgelicht op effectiviteit, efficiëntie en uitvoeringskosten. Dit heeft geleid tot een bijstelling van het regelingenpakket in 2010. Tevens wordt de Brusselse co-financiering geconcentreerd in een beperkt aantal subsidieregelingen opdat de daarmee gepaard gaande uitvoeringslasten worden beperkt.
• Aanbeveling 5: Monitor en evalueer
Tijdens de secundaire analyse is gebleken dat van verschillende artikelonderdelen geen of slechts in beperkte mate gegevens beschikbaar zijn. Met name over de bijdrage van de kennisinstrumenten is relatief weinig bekend of onderzocht. Ook blijkt van een aantal regelingen alleen bekend te zijn dat er gebruik van is gemaakt, maar dat verder onduidelijk is wat daarvan het resultaat of effect is.
De onderzoekers raden LNV aan om de effectiviteit van het beleid meer gericht te monitoren, zodat de beleidsinstrumenten van tijd tot tijd scherper kunnen worden geëvalueerd.
Ik deel deze aanbeveling. In het kader van het genoemde Project Beleidsinformatie (PBI) worden indicatoren jaarlijks gemonitord. De monitoring met betrekking tot dierenwelzijn (Staat van het dier) is hiervan een voorbeeld.
Daarnaast is een bewuste programmering van (ex post) beleidsevaluatie op instrumentniveau en op het niveau van beleidsonderdelen binnen het beleidsartikel tot stand gebracht.
• Aanbeveling 6: Overweeg aanvullende maatregelen visserijbeleid
Met betrekking tot de visserij is het doel gesteld om de belasting van het ecosysteem te verminderen. Op basis van de beleidsdoorlichting is volgens de onderzoekers niet eenduidig vast komen te staan of het gevoerde beleid voldoende effectief is. Doordat alleen quota voor commerciële visbestanden gehanteerd worden en vanwege de bijvangstproblematiek, lijkt dit doel onvoldoende haalbaar. LNV heeft echter te maken met EU-regelgeving en ook vanuit economisch oogpunt (level playing field) is haar handelingsperspectief beperkt. Daarom zullen beleidsaanpassingen met name via de beïnvloeding van EU-regelgeving tot stand kunnen komen. De onderzoekers bevelen dan ook aan hier op in te zetten.
Hiernaast zou LNV kunnen inventariseren welke mogelijkheden er zijn om de bijvangstproblematiek zelf aan te pakken. Zo noemen stakeholders Noorwegen als voorbeeld, waar bijvangst verplicht aan boord moet worden gehouden. Wat zijn hiervan de positieve en negatieve effecten? Verder zou LNV kunnen onderzoeken of het mogelijk is vangstrechten op te kopen en deze rechten vervolgens alleen te verstrekken aan vissers die meer duurzame vistechnieken inzetten.
Ik deel de aanbeveling met betrekking tot EU-regelgeving. Ten behoeve van de komende herziening van het Europese visserijbeleid (2012) heeft LNV een visie en strategie ontwikkeld, waarmee het kabinet het denken over de toekomst van het visserijbeleid in een vroeg stadium wil beïnvloeden. Kernpunten in de Nederlandse visie zijn:
• duurzaam gebruik van ons ecologische kapitaal,
• een grotere rol voor markt en ondernemerschap en
• een andere manier van besluitvorming en uitvoering.
De visie is met de Tweede Kamer besproken en de discussie in Brussel is gestart.
In deze visie geeft het kabinet aan dat discards (overboord gegooide bijvangsten) moeten worden uitgebannen. Het is ethisch onverantwoord om gezond voedsel ongebruikt weg te gooien. Het principiële uitgangspunt dient te zijn dat de visserij voedsel produceert zonder verspilling. Dit moet een belangrijke randvoorwaarde in het toekomstig visserijbeleid zijn.
Nederland wil daarom dat Europa via een regionaliseringsmodel het afbouwtempo van de discards vaststelt en dat op regionaal niveau dit concreet ingevuld wordt. Dit kan bijvoorbeeld door de aanlanding van alle vis van bepaalde soorten verplicht te maken. Andere mogelijkheden zijn: het opheffen van de minimum aanlandingsmaten voor vis, een verbod op bepaalde vistuigen die veel discards veroorzaken of het tijdelijk sluiten van gebieden. Dit zal de Nederlandse inzet in Europa zijn in de discussie over de herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
Het idee met betrekking tot het opkopen en herverdelen van vangstrechten klinkt sympathiek. Hier is in het verleden al over gedacht. Visquota zijn in ons land vrij verhandelbaar onder vissers. Dat betekent dat de prijs bepaald wordt door vraag en aanbod. Wanneer de overheid vangstrechten gaat opkopen, is er in beginsel sprake van sanering. De suggestie zal ik bekijken in de discussie rondom de hervoming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
Ik stimuleer de introductie van meer duurzame vistechnieken met nationale en Europese financiële middelen. Duurzame vistechnieken zijn aantrekkelijk voor vissers. Ze leiden tot vaak aanzienlijke kostenbesparingen vanwege het feit dat gebruikmaken van deze technieken leidt tot een lager brandstofgebruik van de schepen.
Tot slot
Samenvattend constateer ik dat ik in de afgelopen periode flinke stappen heb gezet die in lijn zijn met de aanbevelingen uit deze beleidsdoorlichting. Ik merk daarbij op dat verduurzamen een werkwoord is. Er is sprake van een dynamisch proces dat tijd-, kennis- en contextgebonden is. Gezien de grote diversiteit aan sectoren waarmee LNV van doen heeft, is maatwerk vereist.
Ik constateer verder dat LNV zijn beleidsopgaven in toenemende mate integraal aanpakt. Dat geldt bijvoorbeeld voor beleid met betrekking tot de veehouderij, de biologische landbouw en de visserij.
Met betrekking tot de technische aspecten van de LNV-begroting merk ik op dat LNV indicatoren «smarter» formuleert, de monitoring heeft geoptimaliseerd en een meer expliciete programmering van beleidsevaluaties hanteert. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de vaste commissie voor de Rijksuitgaven en de Algemene Rekenkamer.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31104-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.