Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30212 nr. 18 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30212 nr. 18 |
Ontvangen 21 maart 2006
Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:
In artikel I, onderdeel C, komt het eerste lid, onderdeel b, te luiden:
b. Onderdeel c komt te luiden:
c. in afwijking van artikel 129, derde lid, of artikel 239, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de bepaling dat aan de goedkeuring van de raad van commissarissen ten minste zijn onderworpen de besluiten van het bestuur van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 164, eerste lid, of artikel 274, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel I, onderdeel D, wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste en tweede lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
2. Voor het tweede lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. In het eerste lid wordt «De artikelen 268 tot en met 274 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: De artikelen 158 tot en met 164 dan wel 268 tot en met 274 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3. In het in het derde lid (nieuw) voorgestelde vijfde lid wordt «, behoeven de statuten, in afwijking van het eerste lid, niet te voorzien in de instelling van een raad van commissarissen» vervangen door: is het eerste lid niet van toepassing.
In artikel I, onderdelen E en F, wordt «de artikelen 7, 16Aa of 78» telkens vervangen door: de artikelen 7, 16Aa, 18a of 78.
Artikel I, onderdeel I, derde lid, komt te luiden:
3. Toegevoegd worden drie nieuwe leden, luidende:
2. Indien een netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, is het deze groep niet toegestaan om handelingen of activiteiten te verrichten die strijdig kunnen zijn met het belang van het beheer van het desbetreffende net.
3. Onder handelingen en activiteiten als bedoeld in het tweede lid wordt in ieder geval verstaan:
a. het door de netbeheerder verstrekken van zekerheden ten behoeve van de financiering van activiteiten van tot de groep behorende rechtspersonen of vennootschappen;
b. het zich aansprakelijk stellen door de netbeheerder voor schulden van tot de groep behorende rechtspersonen of vennootschappen.
4. De statuten van de rechtspersonen die met een netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, in een groep zijn verbonden, behoeven de goedkeuring van Onze Minister voor zover het betreft de daarin opgenomen doelstellingen van die rechtspersonen.
In artikel I wordt na onderdeel J een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 18 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent een goed financieel beheer van de netbeheerder.
2. De in het eerste lid bedoelde regels houden in ieder geval in dat
a. de netbeheerder voldoet aan bij of krachtens die maatregel gestelde eisen aan zijn kredietwaardigheid waaronder de verhouding tussen vreemd vermogen en totaal vermogen, of dat
b. de netbeheerder beschikt over een verklaring van een onafhankelijke deskundige ten aanzien van zijn kredietwaardigheid.
3. In de in het eerste lid bedoelde maatregel kunnen tevens
a. regels worden gesteld omtrent de wijze van berekening van vermogensonderdelen;
b. eisen worden gesteld met betrekking tot de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde verklaring en de daar bedoelde deskundige.
Artikel I, onderdeel L, wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. Na «16b,» wordt ingevoegd: 17, vierde lid,.
2. Aan het tweede lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. Na «18, eerste lid,» wordt ingevoegd: 18a,.
In artikel I wordt na onderdeel N een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 95b worden het zevende en achtste lid vervangen door:
7. Een netbeheerder en een vergunninghouder voeren een beleid, gericht op het voorkomen van het afsluiten van een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, in het bijzonder in de periode van 1 oktober tot 1 april van enig jaar.
8. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het beëindigen van de levering van elektriciteit aan een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, alsmede over preventieve maatregelen om de afsluiting van dergelijke afnemers zoveel mogelijk te voorkomen.
9. De ministeriële regeling, bedoeld in het achtste lid, wordt niet eerder vastgesteld dan nadat de gezamenlijke netbeheerders en de vergunninghouders alsmede de consumentenorganisaties in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze te geven over de inhoud van de regeling.
In artikel II, onderdeel C, eerste lid, komt onderdeel a te luiden:
a. Onderdeel c komt te luiden:
c. in afwijking van artikel 129, derde lid, of artikel 239, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de bepaling dat aan de goedkeuring van de raad van commissarissen ten minste zijn onderworpen de besluiten van het bestuur van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 164, eerste lid, of artikel 274, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel II, onderdeel E, komt te luiden:
Artikel 4, tweede lid, tweede volzin, komt te luiden: Hij onthoudt zijn instemming of kan voorschriften verbinden aan de instemming indien niet is voldaan aan de artikelen 2c, 3, 3a, 3b of 3c of indien de aangewezen netbeheerder in onvoldoende mate in staat is of zal zijn om aan een verplichting als bedoeld in de artikelen 10 e, 34 en 35 te voldoen, om een taak als bedoeld in de artikelen 7a, 10, 10a, 42 of 54a uit te voeren, aan hoofdstuk 2 te voldoen of indien hij niet voldoet aan een verbod als bedoeld in de artikelen 10b, 10c of 10d.
Artikel II, onderdeel F, komt te luiden:
Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien Onze Minister vaststelt dat niet meer voldaan wordt aan de artikelen 2c, 3, 3a, 3b of 3c of dat een netbeheerder in onvoldoende mate in staat is of zal zijn om aan een verplichting als bedoeld in de artikelen 10 e, 34 en 35 te voldoen, om een taak als bedoeld in de artikelen 7a, 10, 10a, 42 of 54a uit te voeren, aan hoofdstuk 2 te voldoen of indien hij niet voldoet aan een verbod als bedoeld in de artikelen 10b, 10c of 10d, kan hij de desbetreffende netbeheerder opdragen door hem noodzakelijk geachte voorzieningen te treffen.
Artikel II, onderdeel I, derde lid, komt te luiden:
3. Toegevoegd worden drie nieuwe leden, luidende:
2. Indien een netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, is het deze groep niet toegestaan om handelingen of activiteiten te verrichten die strijdig kunnen zijn met het belang van het beheer van het desbetreffende net.
3. Onder handelingen en activiteiten als bedoeld in het tweede lid wordt in ieder geval verstaan:
a. het door de netbeheerder verstrekken van zekerheden ten behoeve van de financiering van activiteiten van tot de groep behorende rechtspersonen of vennootschappen;
b. het zich aansprakelijk stellen door de netbeheerder voor schulden van tot de groep behorende rechtspersonen of vennootschappen.
4. De statuten van de rechtspersonen die met een netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, in een groep zijn verbonden, behoeven de goedkeuring van Onze Minister voor zover het betreft de daarin opgenomen doelstellingen van die rechtspersonen.
In artikel II worden na onderdeel J twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
Na artikel 10d wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent een goed financieel beheer van de netbeheerder.
2. De in het eerste lid bedoelde regels houden in ieder geval in dat
a. de netbeheerder voldoet aan bij of krachtens die maatregel gestelde eisen aan zijn kredietwaardigheid waaronder de verhouding tussen vreemd vermogen en totaal vermogen, of dat
b. de netbeheerder beschikt over een verklaring van een onafhankelijke deskundige ten aanzien van zijn kredietwaardigheid.
3. In de in het eerste lid bedoelde maatregel kunnen tevens
a. regels worden gesteld omtrent de wijze van berekening van vermogensonderdelen;
b. eisen worden gesteld met betrekking tot de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde verklaring en de daar bedoelde deskundige.
In artikel 44 worden het zevende en achtste lid vervangen door:
7. Een netbeheerder en een vergunninghouder voeren een beleid, gericht op het voorkomen van het afsluiten van een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, in het bijzonder in de periode van 1 oktober tot 1 april van enig jaar.
8. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het beëindigen van de levering van gas aan een afnemer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, alsmede over preventieve maatregelen om de afsluiting van dergelijke afnemers zoveel mogelijk te voorkomen.
9. De ministeriële regeling, bedoeld in het achtste lid, wordt niet eerder vastgesteld dan nadat de gezamenlijke netbeheerders en de vergunninghouders alsmede de consumentenorganisaties in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze te geven over de inhoud van de regeling.
Artikel II, onderdeel L, wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. Na «10, tweede lid, en derde lid, onderdeel b,» wordt ingevoegd: 10b, vierde lid,.
2. In het tweede lid, wordt, onder verlettering van onderdeel d tot e, na onderdeel c een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
d. Na «10d, eerste lid,» wordt ingevoegd: 10 e,.
In artikel III, onderdelen A en B, wordt telkens in de tekst van het in het tweede lid voorgestelde nieuwe artikellid na de woorden «rechten op het net» onderscheidenlijk «rechten op het gastransportnet» ingevoegd «of rechten gevestigd op basis van toekomstige inkomsten uit het net» en wordt na de woorden «voortvloeien uit» telkens ingevoegd: of verband houden met.
Artikel III, onderdeel C, komt te luiden:
Artikel VIII vervalt.
De artikelen V en VI worden vervangen door zes nieuwe artikelen, luidende:
1. In de artikelen VI tot en met VId wordt onder overeenkomst verstaan een overeenkomst van huur en verhuur of een soortgelijke overeenkomst met betrekking tot een net waarbij partij is een naar buitenlands recht opgerichte entiteit, of diens rechtsopvolger, en die is gesloten voor 14 juli 2004. Onder rechtsopvolger als bedoeld in de vorige volzin wordt niet begrepen een vennootschap of rechtspersoon naar Nederlands recht die bij het aangaan van de overeenkomst partij was, of een groepsmaatschappij van deze rechtspersoon of vennootschap.
2. In de artikelen VI tot en met VId wordt onder economische eigendom van een net mede verstaan een recht van gebruik van het net op grond van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid en onder degene die de economische eigendom verkrijgt wordt mede verstaan degene die op grond van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid het recht verkrijgt of dient te verkrijgen om het net in bezit te nemen of te gebruiken.
3. In de artikelen VI tot en met VId wordt onder net verstaan een net als bedoeld in de Elektriciteitswet 1998 of een gastransportnet als bedoeld in de Gaswet.
4. In de artikelen VIb en VIc wordt onder Onze Minister verstaan Onze Minister van Economische Zaken.
1. Een netbeheerder voldoet aan artikel 10a van de Elektriciteitswet 1998 onderscheidenlijk artikel 3b van de Gaswet, indien hij of een vennootschap waarin hij alle aandelen houdt, over de economische eigendom van het net beschikt, behoudens de rechten van derden die voortvloeien uit of verband houden met een overeenkomst met betrekking tot dat net.
2. Indien uit een overeenkomst voortvloeit dat een ander dan de aangewezen netbeheerder van het net waarop die overeenkomst betrekking heeft de economische eigendom van dat net verkrijgt, zijn de artikelen 10a van de Elektriciteitwet 1998 onderscheidenlijk 3b van de Gaswet niet van toepassing gedurende dertien weken na het tijdstip van die verkrijging.
3. Indien het tweede lid toepassing vindt, kan degene die de economische eigendom verkrijgt binnen de in dat lid genoemde termijn van dertien weken een nieuwe netbeheerder aanwijzen, met inachtneming van alle daarvoor bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 onderscheidenlijk de Gaswet gestelde regels, waaronder de verplichting om de economische eigendom te verschaffen aan de netbeheerder.
4. Indien het derde lid toepassing vindt, heeft degene die de economische eigendom verschaft aan de netbeheerder recht op een tegenprestatie die de marktwaarde van de verschafte rechten op het net vertegenwoordigt.
1. Het beheer van een net met een spanningsniveau van 110 kV of van 150 kV door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ingevolge de in artikel I, onderdeel A, voorgestelde wijziging van artikel 10, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, geschiedt voor zover dat en op een wijze die in overeenstemming is met de rechten van derden die voortvloeien uit een overeenkomst met betrekking tot dat net.
2. Indien uit een overeenkomst voortvloeit dat met ingang van een datum gelegen na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, een ander de economische eigendom van een net met een spanningsniveau van 110 kV of van 150 kV verkrijgt dan degene die voor dat tijdstip over de economische eigendom beschikte, wijst degene die de economische eigendom verkrijgt binnen dertien weken na die verkrijging voor het beheer van het desbetreffende deel van het net een naamloze of besloten vennootschap als netbeheerder aan met inachtneming van alle daarvoor bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 vastgestelde regels.
3. In een geval als bedoeld in het tweede lid kan een andere vennootschap worden aangewezen dan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Tenzij zulks afbreuk zou doen aan de rechten van de in artikel V, eerste lid, bedoelde partij bij de overeenkomst, zal worden aangewezen een vennootschap waarvan de aandelen van die vennootschap direct of indirect worden gehouden door dan wel waarover de zeggenschap berust bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Een aanwijzing als bedoeld in dit lid geschiedt voor een termijn die eindigt op het tijdstip waarop de aanwijzing van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet eindigt. Zolang nadien nog een overeenkomst van kracht is, geschiedt een nieuwe aanwijzing overeenkomstig dit artikel.
4. Voor zover ingevolge de toepassing van het tweede of derde lid de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet of een vennootschap waarin deze de aandelen direct of indirect houdt of waarover deze de zeggenschap heeft, wordt aangewezen als netbeheerder, is de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verplicht eraan mee te werken dat de ander bij wie de economische eigendom van een net alsdan berust, een verworven economisch belang in de desbetreffende netten kan behouden.
5. Ingeval van overtreding van het vierde lid kan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit de overtreder een last onder dwangsom opleggen. De artikelen 77h, tweede tot en met vijfde lid, en 77k, 77n en 77o van de Elektriciteitswet 1998 zijn van toepassing.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in staat wordt gesteld zorg te dragen voor het beheer van netten met een spanningsniveau van 110 kV of van 150 kV. Daarbij kunnen taken en bevoegdheden worden opgedragen aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit.
Indien uit een overeenkomst met betrekking tot een net of een ander bedrijfsmiddel voortvloeit dat met ingang van een datum, gelegen na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, een netbeheerder behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe ook een rechtspersoon of vennootschap behoort die in Nederland elektriciteit produceert, is het in dat artikel voorgestelde artikel 10b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 niet van toepassing gedurende dertien weken na die datum. Deze termijn kan door Onze Minister bij beschikking of ministeriële regeling worden verlengd.
1. Instemming van Onze Minister in de zin van artikel 93, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 of van artikel 85, tweede lid, van de Gaswet, is niet vereist voor de overgang van de economische eigendom van een net als bedoeld in de artikelen VI, tweede lid, en VIa, tweede lid, noch voor de verschaffing van de economische eigendom aan de netbeheerder bij een aanwijzing als bedoeld in artikel VI, derde lid, of in artikel VIa, derde lid, of aan een derde, dan wel voor de overdracht van de aandelen in een aldus aangewezen netbeheerder.
2. In het geval van een verschaffing van de economische eigendom als bedoeld in het eerste lid of een aanwijzing als bedoeld in artikel VI, derde lid, of artikel VIa, derde lid, wordt een redelijke termijn als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid, van de Gaswet geacht in acht te zijn genomen.
3. Indien een vennootschap of rechtspersoon op grond van een overeenkomst het recht heeft om de economische eigendom van het betreffende net te verkrijgen tegen een vaste prijs, wordt een voorgenomen besluit omtrent de uitoefening van de bevoegdheid tot verkrijging tijdig voor de uitvoering daarvan ter kennis gebracht aan Onze Minister.
Netbeheerders of maatschappijen die daarmee in een groep verbonden zijn of waren kunnen garanties, contragaranties of andere zekerheden verstrekken in verband met een overeenkomst die betrekking heeft op een net of op een ander bedrijfsmiddel, mits dat bedrijfsmiddel voor 14 juli 2004 werd aangewend in het bedrijf van een groepsmaatschappij van die netbeheerder. Dit wordt niet belet door het bepaalde in de artikelen 17, tweede lid, en 17a, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 onderscheidenlijk de artikelen 10b, tweede lid en 10c, tweede lid, van de Gaswet.
In artikel VII wordt, onder vernummering van het tweede tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Aan het eerste lid is voldaan indien een netbeheerder of een rechtspersoon of vennootschap die deel uitmaakt van een groep waartoe ook een netbeheerder behoort over de economische eigendom van het net beschikt behoudens de rechten van derden die voortvloeien uit een overeenkomst als bedoeld in artikel V, eerste lid.
Artikel VIII wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt na «zijn aangewezen» ingevoegd: en met wier aanwijzing instemming als bedoeld in artikel 12, tweede lid, is verleend.
2. In het tweede lid wordt na «is aangewezen» ingevoegd: en met wiens aanwijzing instemming als bedoeld in artikel 12, tweede lid, is verleend.
3. In het derde lid wordt na «zijn aangewezen» ingevoegd: en met wier aanwijzing instemming als bedoeld in artikel 4, tweede lid, is verleend.
4. In het vierde lid wordt na «zijn aangewezen» ingevoegd: en met wiens aanwijzing instemming als bedoeld in artikel 4, tweede lid, is verleend.
In artikel IX, eerste lid, wordt «op een wijze als omschreven dat artikel» vervangen door: op een wijze als omschreven in dat artikel.
Na artikel IX worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. Kosten, veroorzaakt door handelingen die na 20 maart 2006 zijn verricht, en die voortvloeien uit de gevolgen van een overeenkomst als bedoeld in artikel V, eerste lid, met betrekking tot een net als bedoeld in het derde lid van dat artikel of een ander bedrijfsmiddel, worden niet doorberekend in de tarieven die netbeheerders, producenten, handelaren en leveranciers van elektriciteit of gas hun afnemers in rekening brengen.
2. De reorganisatiekosten ter uitvoering van een splitsingsplan als bedoeld in artikel IXb, tweede lid, worden niet doorberekend in de tarieven die netbeheerders, producenten, handelaren en leveranciers die op enigerlei wijze zijn betrokken bij de uitvoering van dat plan, aan hun afnemers in rekening brengen.
3. De toebedeling van vermogensbestanddelen, anders dan als gevolg van toepassing van het eerste en tweede lid, in een splitsingsplan als bedoeld in artikel IXb, tweede lid, vindt zodanig plaats dat deze zoveel mogelijk bijdraagt aan een beheerste ontwikkeling van de tarieven die afnemers zijn verschuldigd voor het transport en de levering van elektriciteit of gas.
4. Het tweede lid vervalt na drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.
5. Bij de toepassing van de artikelen 27, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 12a van de Gaswet, en van de artikelen 36, eerste, derde en vierde lid, 37 en 41 tot en met 41c van de Elektriciteitwet 1998 en 12f, eerste, derde en vierde lid, 12g en 81 tot en met 81c van de Gaswet nemen de gezamenlijke netbeheerders onderscheidenlijk de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit het eerst en tweede lid in acht.
1. Het bestuur van de rechtspersoon, die alleen of samen met een andere groepsmaatschappij, aan het hoofd staat van een groep waartoe een netbeheerder als bedoeld in artikel VIII, eerste of derde lid behoort, stelt binnen negen maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van het in artikel I, onderdeel B, voorgestelde artikel 10b van de Elektriciteitswet 1998 of het in artikel II, onderdeel B, voorgestelde artikel 2c van de Gaswet, een splitsingsplan op.
2. Het splitsingsplan beschrijft:
a. welke vermogensbestanddelen na de splitsing zullen berusten bij de onderscheiden rechtspersonen;
b. de wijze waarop netbeheerders in staat worden gesteld de naleving van de artikelen 10a en 16Aa van de Elektriciteitswet 1998 en 3b en 7a van de Gaswet te verzekeren;
c. op welke wijze artikel IXa, eerste, tweede en derde lid, wordt nageleefd.
3. Het plan wordt, tezamen met een verklaring van een onafhankelijke deskundige omtrent de resultaten van zijn onderzoek naar de wijze waarop aan het tweede lid is voldaan en omtrent de juistheid van de in dat plan opgenomen cijfers, ter inzage gegeven aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit.
4. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit zendt het plan en de in het derde lid bedoelde verklaring, vergezeld van zijn oordeel omtrent de wijze waarop is voldaan aan het tweede lid, binnen zes weken na ontvangst aan Onze Minister van Economische Zaken. De raad van bestuur kan deze termijn eenmaal met vier weken verlengen. Een van de genoemde termijnen kan door de raad van bestuur eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd met ingang van de dag waarop de raad van bestuur nadere gegevens vraagt aan bij het plan betrokken rechtspersonen en vennootschappen.
5. Onze Minister van Economische Zaken kan naar aanleiding van het splitsingsplan binnen zes weken na ontvangst ervan aanwijzingen geven die het bestuur, bedoeld in het eerste lid, in acht dient te nemen, zonodig in afwijking van het splitsingplan.
6. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de splitsing overeenkomstig het splitsingsplan, zo nodig met inachtneming van een aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.
7. Het bestuur kan het splitsingsplan wijzigen. Op een wijziging is het tweede tot en met zesde lid van overeenkomstige toepassing.
8. Onze Minister van Economische Zaken kan regels stellen omtrent de inrichting van een splitsingsplan en de categorieën van gegevens die daarin moeten worden opgenomen.
9. Het in het eerste lid bedoelde bestuur dan wel het bestuur van een andere, in het splitsingsplan aangewezen rechtspersoon, legt binnen zes maanden na afloop van de in artikel VIII, eerste en derde lid, genoemde termijn van twee jaar aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit een verklaring over van een onafhankelijke deskundige omtrent de uitvoering van het splitsingsplan overeenkomstig de inhoud daarvan.
1. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan, indien hij het vermoeden heeft dat artikel IXa, eerste of tweede lid, niet wordt nageleefd, aan de desbetreffende producenten, handelaren of leveranciers vragen om overlegging van een verklaring van een onafhankelijke deskundige omtrent de wijze waarop de in die leden bedoelde kosten zijn verwerkt.
2. Over de eerstvolgende vijf kalenderjaren na de inwerkingtreding van de artikelen IXa en IXb verstrekt de netbeheerder bij de overzichten die hij op grond van artikel 19b van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 35b van de Gaswet moet verstrekken, tevens een overzicht van de wijze waarop hij de artikelen IXa, eerste en tweede lid, heeft nageleefd, vergezeld van een verklaring van een onafhankelijke deskundige daaromtrent.
3. De artikelen 7 en 78 van de Elektriciteitswet 1998 en 34 en 35 van de Gaswet zijn van toepassing bij de uitvoering van de artikelen IXa en IXb.
4. Ingeval van overtreding van artikel IXa, eerste of tweede lid, kan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit de overtreder:
a. een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 10% van de omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking;
b. een last onder dwangsom opleggen.
5. Ingeval van overtreding van artikel IXb, eerste tot en met derde lid, vijfde, zesde, zevende of negende lid, of het eerste of tweede lid van dit artikel, kan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit de overtreder:
a. een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking;
b. een last onder dwangsom opleggen.
6. Bij de toepassing van het vierde en vijfde lid zijn hoofdstuk 5A van de Elektriciteitswet 1998 onderscheidenlijk paragraaf 5.5a van de Gaswet van toepassing.
Na artikel X wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Bij de vaststelling van de tarieven, bedoeld in artikel 41c, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 voor het jaar 2008 wordt de formule, vervat in artikel 41b, eerste lid, onderdeel d, van de Elektriciteitswet 1998, toegepast met een zodanige correctie voor de gevolgen van de wijziging in het beheer van de netten met een spanningsniveau van 110 kV of 150 kV door de in artikel I, onderdeel A, voorgestelde wijziging van artikel 10, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, dat deze wijziging geen gevolgen heeft voor de betrokken netbeheerders anders dan voortvloeit uit de wijziging van het beheer.
Aan artikel XI worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien activa of passiva worden overgedragen met het oog op de naleving van artikel IX, tweede lid, van deze wet, mits de overgedragen activa of passiva gaan behoren tot het vermogen van een in Nederland gedreven onderneming of tot het vermogen van een in Nederland gedreven gedeelte van een onderneming.
5. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing indien een fiscale eenheid eindigt met het oog op de naleving van artikel IX, tweede lid, van deze wet.
Artikel XII wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «termijnen» vervangen door «termijn» en vervalt: en artikel IX.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.
3. In het tweede en derde lid (nieuw) wordt «het eerste en tweede lid» vervangen door: het eerste lid.
4. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:
4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien een verkrijging plaatsvindt met het oog op de naleving van artikel IX, tweede lid, van deze wet, mits de verkrijging plaatsvindt binnen de in dat artikellid genoemde termijn.
In deze nota van wijziging wordt een aantal wijzigingen van het wetsvoorstel voorgesteld, die kunnen worden verdeeld in vijf onderwerpen. Het gaat hierbij om:
1. wijzigingen die het toezicht op het financieel beheer van de netbeheerder beogen te versterken;
2. wijzigingen van de overgangsbepalingen in verband met cross border lease contracten (CBL’s);
3. een overgangsvoorziening met het oog op het voorkomen van tariefsverhogingen als gevolg van het wetsvoorstel;
4. verbetering van de consumentenbescherming tegen afsluiting;
5. technische wijzigingen.
De op deze punten voorgestelde wijzigingen worden hieronder achtereenvolgens behandeld.
2. Wijzigingen in verband met toezicht op het financieel beheer van de netbeheerder
In de memorie van toelichting (paragraaf 4) heb ik mijn visie op de toekomstige netbeheerder uiteengezet. Een belangrijk element daarvan is het creëren van een «vette» netbeheerder, een netbeheerder die in beginsel de activiteiten ter uitvoering van zijn wettelijke taken zelf uitvoert en daartoe ook goed in staat is omdat hij beschikt over de economische eigendom van het net. In de nieuwe structuur komt het beleningsverbod van artikel 93b van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 85b van de Gaswet, dat moest voorkomen dat het vooruitzicht tot splitsing zou leiden tot het «kaalplukken» van de netten, te vervallen.
In het voorlopig verslag (paragraaf 4.5) en ook in overleg met de Vaste Commissie voor Economische Zaken van 13 februari jl. werd door de fracties van het CDA, de PvdA, de VVD, D66 en de SGP aandacht gevraagd voor de risico’s voor een stabiel financieel beheer van een netbeheerder die deel uitmaakt van een groep. In die groep mag geen productie, handel of levering van elektriciteit of gas plaatsvinden, maar kunnen wel andere, energie-vreemde (commerciële) activiteiten plaatsvinden. Ook ik ben van mening dat verzekerd moet zijn dat het financieel beheer van de netbeheerder het mogelijk moet maken adequaat zijn wettelijke taken te vervullen. Een en ander brengt mij ertoe in deze nota van wijziging een aantal voorstellen te doen die dat stabiele financiële beheer beter beogen te waarborgen. Ik stel daarom voor het voor regionale netbeheerders in het wetsvoorstel opgenomen verbod om binnen een groep met het netbeheer strijdige handelingen te verrichten, in de wet te verduidelijken door aan te geven dat bepaalde financiële constructies daar in ieder geval onder vallen. Daarnaast stel ik voor de mogelijkheid te openen regels te stellen omtrent een goed financieel beheer van de netbeheerder. Het gaat hierbij om regels die waarborgen dat de netbeheerder in staat zal zijn de nodige investeringen in het netwerk te doen.
Naast deze nieuwe regels geldt voorts nog het bevoordelingsverbod voor netbeheerders jegens groepsmaatschappijen. Zoals artikel 18 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10c van de Gaswet aangeven, valt hieronder onder meer het leveren van goederen en diensten door de netbeheerder beneden de normale kostprijs. Daarnaast geldt ingeval van toegestane uitbesteding van activiteiten door de netbeheerder dat de wijze van kostenberekening daarvoor moet worden vastgelegd en dat zo nodig daaromtrent nadere regels kunnen worden gegeven (wetsvoorstel, artikel I, onderdeel H, en artikel II, onderdeel H).
Naar mijn mening vormt dit geheel van bestaande en voorgestelde regels een adequate waarborg voor een solide financiële positie van de netbeheerder en een solide financieel beheer door de netbeheerder. Voor een overzicht van de regels ten aanzien van de netbeheerder en het netwerkbedrijf na splitsing verwijs ik naar de gelijktijdig met deze nota van wijziging naar de Tweede Kamer gestuurde notitie daarover.
In het wetsvoorstel (artikel I, onderdeel I, en artikel II, onderdeel I) zijn bepalingen opgenomen die beogen, ingeval een regionale netbeheerder tot een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek behoort, een verbod op te nemen voor groepsmaatschappijen om met het netbeheer strijdige handelingen te verrichten. Onder met het belang van het netbeheer strijdige handelingen vallen onder meer het aanleggen van financiële kruisverbanden met groepsvennootschappen die commerciële activiteiten ontwikkelen. Het gaat hierbij om kruiselingse zekerheden en aansprakelijkheden die tot gevolg kunnen hebben dat risico’s die geen verband houden met het netbeheer bij de netbeheerder komen te berusten, met als uiterste consequentie dat de consument de dupe kan worden van commercieel falen van groepsmaatschappijen. Een tweede reden om dergelijke constructies te verbieden is het mogelijk maken van een goede overdracht van beheer ingeval van toepassing van het zogenaamde interventiemechanisme: de bevoegdheid van de Minister van Economische Zaken om een andere netbeheerder te kunnen aanwijzen. De overdracht van het beheer van de oude naar de nieuwe netbeheerder moet dan kunnen plaatsvinden zonder dat de nieuwe netbeheerder het risico heeft van schadeclaims uit het verleden.
Ik acht het wenselijk in de wet een tweetal categorieën te noemen, die daartoe in ieder geval worden gerekend. Dit schept duidelijkheid voor de netbeheerders en het concern waartoe de desbetreffende netbeheerder behoort en draagt bij aan de mogelijkheden voor scherpe handhaving door de NMa. Een en ander is temeer van belang vanwege het vereiste dat de economische eigendom van het net bij de regionale netbeheerder moet berusten.
De voorgestelde bepaling kan als volgt worden toegelicht.
Onderdeel a bepaalt dat de netbeheerder geen zekerheden mag stellen ten behoeve van groepsmaatschappijen. Het gaat hierbij zowel om zakelijke zekerheden als pand (bij voorbeeld op vorderingen of op de bankrekening van de netbeheerder) en hypotheek, als om persoonlijke zekerheden (bij voorbeeld borgtocht, persoonlijke garantstelling). Onderdeel b spreekt voor zichzelf; dit verbiedt de netbeheerder zich aansprakelijk te stellen voor schulden van groepsmaatschappijen.
Uiteraard mogen deze bepalingen geen belemmering vormen voor de nakoming van bestaande CBL’s. Hiervoor wordt in onderdeel VId van deze nota van wijziging een voorziening getroffen.
Ten slotte merk ik nog op dat het de bedoeling is dat de norm gericht is tot alle groepsmaatschappijen, inclusief de netbeheerder.
In de afgelopen periode heeft de NMa onderzoek gedaan naar herkapitalisatie bij netbeheerders. Aanleiding hiervoor was onder meer de herstructurering bij enkele netbeheerders, waarbij de verhouding eigen/totaal vermogen werd gewijzigd. Een adequaat financieel netbeheer is uiteraard van groot belang. Voor een goed financieel beheer zal de netbeheerder een afweging maken van het gewenste risicoprofiel, het kostenniveau en de benodigde investeringen in het netwerk. Daarbij kan het wenselijk zijn het aandeel vreemd vermogen in de onderneming te vergroten. Omdat financiering met vreemd vermogen leidt tot fiscaal aftrekbare rentelasten, kunnen hierdoor de totale vermogenskosten worden verminderd. Het aandeel vreemd vermogen moet echter niet leiden tot te grote financiële risico’s voor de netbeheerder. De netbeheerder moet voorts in staat zijn op het juiste moment de vereiste investeringen in zijn net te doen. Bij de aanwijzing van een netbeheerder wordt reeds getoetst of een netbeheerder over voldoende financieringsmogelijkheden beschikt voor de noodzakelijke investeringen (artikel 2, vijfde lid, van de Beleidsregels aanwijzing netbeheerders). Ik acht het – mede gelet op de komende herstructurering als gevolg van dit wetsvoorstel – wenselijk nadere eisen aan de financiële positie van de netbeheerder te kunnen stellen. Een en ander is vervat in de onderdelen E en L, onderdeel Ja.
Het in die onderdelen voorgestelde artikel bepaalt dat de eisen aan de financiële positie in ieder geval betrekking dienen te hebben op de kredietwaardigheid van de netbeheerder. Hierbij heeft hij de keuze of hij aan bepaalde concrete eisen voldoet, of dat hij een verklaring omtrent zijn solvabiliteit aanvraagt bij een kredietbeoordelaar (tweede lid, onderdeel b).
Bij de op grond van onderdeel a te stellen eisen gaat het in ieder geval om de verhouding tussen het vreemd vermogen en het totale vermogen, dat wil zeggen om de vraag hoe de totale schulden zich verhouden tot de marktwaarde van het bedrijf. Ook kan worden gedacht aan criteria over bij voorbeeld de verhouding tussen bedrijfsresultaten, rentelasten en schulden.
Over onderdeel b kan het volgende worden opgemerkt. Een kredietbeoordelaar bepaalt de kredietwaardigheid van bedrijven aan de hand van kwalitatieve en kwantitatieve criteria. Kernelementen hierbij zijn het bedrijfsprofiel en het financieel profiel. Het bedrijfsprofiel bevat met name kwalitatieve elementen, zoals de aard van de inkomsten, de mate van concurrentie, omvang en diversificatie van het bedrijf en de kwaliteit van het management. Het financieel profiel bevat met name kwantitatieve elementen, zoals de mate van winstgevendheid, de hoogte van kasstromen, de omvang van de schulden, de mate van financiële flexibiliteit, de hoogte van de verwachte investeringen en de omvang van off-balance sheet risico’s (zoals CBL’s). Op basis van zijn kennis en ervaring weegt de kredietbeoordelaar de verschillende criteria.
Het derde lid maakt het mogelijk regels te stellen omtrent de wijze van berekening van de diverse vermogensonderdelen. Dit kan nuttig zijn om discussies hieromtrent te voorkomen. Ook is het mogelijk eisen te stellen aan de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de kredietbeoordelaar en aan de verklaring die hij moet afgeven.
De bepaling geldt voor zowel de landelijke als de regionale netbeheerders. Het gaat hier om permanente eisen, dat wil zeggen dat de vermogenspositie van netbeheerders zodanig moet zijn dat te allen tijde aan de eisen wordt voldaan. Voor de NMa is een mogelijk toetsmoment het overzicht van de financiële middelen dat de netbeheerder jaarlijks op grond van artikel 19b van de Elektriciteitswet 1998 onderscheidenlijk artikel 35b van de Gaswet moet verstrekken.
3. Wijzigingen in verband met CBL-contracten
In deze nota van wijziging zijn de overgangsbepalingen opgenomen waarmee wordt beoogd de rechten van contractpartijen op grond van in het verleden afgesloten cross border lease contracten (CBL’s) te respecteren binnen de grenzen van de met het wetsvoorstel beoogde beleidsdoelstellingen. Het overgangsrecht wordt met deze nota uitgebreid ten opzichte van de overgangsregels die al waren vastgelegd in artikel VIII van de zogenaamde I&I-wet en in de artikelen V en VI van het wetsvoorstel. Ten behoeve van de overzichtelijkheid worden ook die overgangsregels door middel van deze nota van wijziging opnieuw vastgesteld. Daardoor geeft deze nota van wijziging één samenhangend geheel van het overgangsrecht in verband met CBL’s.
Het in deze nota van wijziging opgenomen overgangsrecht vormt een belangrijke uitbreiding ten opzichte van hetgeen ik in mijn brief van 2 februari 2006 (Kamerstukken II 2005/06, 30 212, nr. 10) heb beschreven. Hiermee geef ik invulling aan hetgeen ik in het wetgevingsoverleg met de Vaste Commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer op 13 februari 2006 heb toegezegd op het punt van de CBL’s.
De overgangsregels die al waren vastgelegd in artikel VIII van de I&I-wet en in de artikelen V en VI van het wetsvoorstel stellen zeker dat de wederpartijen van de energiebedrijven bij de CBL de netwerken onder zich kunnen nemen wanneer ze daar op grond van de overeenkomsten recht op zouden hebben, met dien verstande dat deze wederpartijen een netbeheerder dienen aan te wijzen. Daarvoor krijgen zij 13 weken de tijd. Onder het huidige beleid met betrekking tot het verlenen van instemming met vervreemding van netbeheerders en netwerken kan alleen een door de overheid gehouden netbeheerder aangewezen worden. Bij de aanwijzing dient bovendien de economische eigendom van de netten overgedragen te worden aan deze netbeheerder.
Thans meen ik echter dat het wenselijk is verdergaande overgangsregels te treffen om de door de energiebedrijven verleende rechten op de netten te respecteren in licht van het instemmingvereiste met vervreemding van netbeheerders en netwerken, het vereiste de economische eigendom van het net bij de netbeheerder in te brengen en het voorgestelde groepsverbod. Ik licht dit hierna toe.
Het voorgestelde overgangsrecht voor zover het een net van 110 kV of hoger betreft komt aan de orde bij de toelichting op het desbetreffende artikel.
Door middel van de CBL’s zijn netwerken voor een lange termijn contractueel overgedragen aan buitenlandse investeerders door middel van langlopende huurrechten en tevens voor kortere tijd weer terug gehuurd. Daarbij is in de contracten voorzien dat bij het einde van de looptijd waarvoor het energiebedrijf het netwerk terug heeft gehuurd, het huurrecht van de buitenlandse investeerder op het netwerk teruggekocht kan worden tegen een vooraf overeengekomen koopprijs. Mocht het energiebedrijf om haar moverende redenen er voor kiezen de koopoptie niet uit te oefenen, dan zou het instemmingvereiste met vervreemding van netbeheerders en netwerken er niet aan in de weg moeten staan dat deze wederpartijen bij de CBL’s, die alsdan gerechtigd zijn tot het net, met inachtneming van de wettelijke regels die daarvoor gelden, een dochtermaatschappij als netbeheerder aan kunnen wijzen. Datzelfde geldt wanneer het energiebedrijf wanprestatie pleegt onder de CBL’s, en de wederpartijen besluiten de terughuur te beëindigen en, in plaats van een louter financiële vergoeding te eisen, het net onder zich te nemen.
Een uitzondering is ook gerechtvaardigd ten aanzien van het groepsverbod. De situatie doet zich kennelijk voor dat bepaalde investeerders zowel een CBL zijn aangegaan (of een dergelijk belang heeft verworven) met betrekking tot een elektriciteitsnetwerk als met betrekking tot een elektriciteitscentrale. In dat geval kunnen de betreffende wederpartijen beide enige tijd onder zich nemen, mocht de koopoptie niet worden uitgeoefend of er sprake zijn van wanprestatie of een combinatie van beide.
Teneinde zeker te stellen dat de overheid te zijner tijd betrokken blijft bij de vraag of de koopoptie al dan niet zal worden uitgeoefend, heb ik aan de overgangsregeling toegevoegd dat een dergelijke beslissing aan mij moet worden voorgelegd.
Verder wordt hier nog buiten twijfel gesteld dat toepassing van artikel 17, tweede lid, en artikel 17a, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 dan wel artikel 10b, tweede lid, en artikel 10c, tweede lid, van Gaswet niet in de weg staan aan het handhaven van bestaande of verstrekken van nieuwe zekerheden, waaronder garanties en contragaranties, opdat de CBL-structuur intact kan blijven.
Ten slotte merk ik op dat de hier voorgestelde overgangsregeling ziet op situaties die in CBL’s zijn voorzien voor gevallen waarin een investeerder een net of productiefaciliteit onder zich kan nemen hetzij omdat aan het einde van de looptijd van een lease het Nederlandse energiebedrijf besluit de koopoptie niet uit te oefenen, hetzij als alternatief voor een louter financiële afwikkeling in het geval dat het Nederlandse energiebedrijf gedurende de looptijd van de lease in gebreke blijft bij de nakoming van de CBL.
Ik meen dat deze situaties niet optimaal zijn, maar dat de voorheen verleende rechten en de potentiële belangen die ermee zijn gemoeid zodanig zijn dat een uitzondering wenselijk is op het instemmingvereiste met vervreemding van netbeheerders en netwerken, het vereiste de economische eigendom van het net bij de netbeheerder in te brengen, het groepsverbod en de verplichting inzake het beheer van netten van 110 kV of hoger.
In het eerste lid is een definitie opgenomen van de relevante cross border lease overeenkomsten en daarmee verband houdende overeenkomsten. Het gaat om overeenkomsten gesloten voor 14 juli 2004, zijnde de datum van inwerkingtreding van de I&I-wet waarbij het instemmingvereiste met betrekking tot vervreemding van netbeheerders en netwerken werd aangescherpt. Overigens zijn alle CBL’s voor die datum gesloten. Met de gebruikte term entiteit wordt bedoeld een trust of trustee van een trust of een andere entiteit naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika, een staat van de Verenigde Staten van Amerika, het District of Columbia of naar een ander buitenlands recht. Voor de leesbaarheid is in deze toelichting veelal de term «investeerder» gebruikt wanneer aan deze partij wordt gerefereerd. Hiermee zijn overigens niet uitgesloten CBL’s waarbij (ook) een Nederlandse financier partij is.
Een artikel van vergelijkbare strekking was eerder opgenomen in artikel VIII van de I&I-wet. Deze bepaling laat ruimte voor de situatie waarin op enig moment de rechten op een net contractueel op de wederpartijen van de energiebedrijven bij de CBL’s over zouden kunnen gaan. In dat geval kunnen die wederpartijen een netbeheerder aanwijzen, met inachtneming overigens van de Nederlandse wetgeving, waaronder de verplichting de economische eigendom van het net aan de netbeheerder te verschaffen. Daarbij onderken ik dat de betrokken wederpartij niet meer in kan brengen dan de rechten op het net die verschaft zijn onder de CBL. Waar in het derde lid wordt gesproken over de verplichting de economische eigendom van het net aan een netbeheerder te verschaffen, is dan ook uitdrukkelijk bedoeld de economische eigendom als gedefinieerd in artikel V, tweede lid. Wanneer de betrokken wederpartijen er voor kiezen een derde aan te wijzen als netbeheerder in tegenstelling tot een dochtervennootschap, stelt het vierde lid buiten twijfel dat er ook dan geen beperkingen zijn aan de vergoeding die kan worden ontvangen voor de verplichte inbreng van de economische eigendom van het net. De bedoelde tegenprestatie kan zowel bestaan uit een periodieke uitkering als uit een contant bedrag ineens.
Eerder heb ik de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2005/06, 30 212, nr. 6, blz. 42–43) aangegeven dat met het toepassen van een verhangingmethode voor de economische eigendom van een net kan worden voldaan aan artikel 10a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 3b van de Gaswet. Daarbij wordt een dochtermaatschappij waarin de economische eigendom is ondergebracht, gepositioneerd onder de netbeheerder. Teneinde aan de bedoeling van artikel 10a, respectievelijk 3b te voldoen, zal dit een 100% dochter met volledige zeggenschap moeten zijn van de netbeheerder en zal de netbeheerder enig bestuurder dienen te zijn van de dochter. De zeggenschap in de dochter zal op geen enkele manier mogen zijn ingeperkt, bijvoorbeeld door goedkeuringsrechten van derden ten aanzien van besluiten. De netbeheerder zal zodanig over de dochter moeten beschikken dat hij de handelingen die hij zelf op grond van de wet moet verrichten, dat wil zeggen: niet aan een ander mag overlaten, ook in eigen naam kan uitvoeren.
Door de voorgestelde uitbreiding van het landelijk hoogspanningsnet met netten op een spanningsniveau van 110 kV en 150 kV, dient het beheer van die netten te worden overgedragen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. In enkele gevallen zijn met betrekking tot deze netten CBL’s afgesloten. Dit artikel beoogt te voorkomen dat de rechten van wederpartijen bij CBL’s zouden worden aangetast of bijzondere goedkeuringen nodig zijn wanneer het beheer van een hoogspanningsnet overgaat op de landelijk netbeheerder.
Het eerste lid geeft de ruimte en de verplichting voor de partijen die een beheersovereenkomst ten aanzien van een dergelijk net sluiten, deze overeenkomst zo vorm te geven dat de rechten van de wederpartijen bij de desbetreffende CBL worden gerespecteerd en geen aanpassingen van of instemmingen onder de betreffende overeenkomsten noodzakelijk worden. De netbeheersovereenkomst zou ook de vorm van een onderbeheersovereenkomst met de huidige netbeheerder kunnen krijgen.
Het tweede tot en met het vierde lid zien op de situatie dat ingevolge een CBL een 110 of 150 kV-net overgaat naar de wederpartij van het energiebedrijf onder een CBL. Het tweede lid regelt dat in dat geval deze wederpartij binnen dertien weken een andere netbeheerder aanwijst.
Het derde lid geeft de mogelijkheid voor een investeerder onder een CBL om, in een situatie waarin deze de economische eigendom van een onderdeel van een hoogspanningsnet heeft verworven, een eigen dochtermaatschappij als netbeheerder te benoemen. Deze netbeheerder zal overigens moeten voldoen aan de vereisten krachtens de Elektriciteitswet 1998. Indien zulks echter onder de betreffende CBL mogelijk is zonder afbreuk te doen aan de rechten van de investeerder, zal de investeerder een netbeheerder moeten aanwijzen waarover de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet de zeggenschap heeft.
Het vierde lid ziet op de situatie waarin een vennootschap waarover de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet de zeggenschap heeft, wordt aangewezen als beheerder. Partijen zullen in dat geval overeen dienen te komen hoe het economisch belang met betrekking tot het desbetreffende net bij de investeerder kan blijven berusten of hoe de investeerder de daarmee samenhangende vergoeding kan ontvangen. Lid 5 geeft een handhavingbepaling voor de nakoming van het vierde lid.
In het zesde lid is opgenomen dat ik bij ministeriële regeling kan voorschrijven onder welke voorwaarden het beheer over dient te gaan naar de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet, indien partijen daar niet uitkomen met het oog op de voorwaarden die uit de CBL-contracten voortvloeien. Dat kan mede behelzen de te hanteren beheersvergoeding en tarieven en de overige voorwaarden die relevant zijn voor de beheersoverdracht. Daarbij kan ook de NMa een rol worden toebedeeld, bijvoorbeeld in het beslechten van geschillen rondom de beheersoverdracht.
Dit artikel stelt het groepsverbod tijdelijk buiten werking voor «gemengde» investeerders die zowel belangen in een net als in een elektriciteitsproductiecentrale hebben. Daardoor is een investeerder in voorkomend geval in staat zowel het netwerk als de centrale onder zich te nemen, mocht zich de situatie voordoen van een wanprestatie gedurende de looptijd van de CBL dan wel dat de koopoptie aan het einde van de looptijd in beide CBL’s niet wordt uitgeoefend. Het is daarbij aan de investeerder om vervolgens de centrale dan wel het netwerk buiten zijn groep te brengen. Mochten de genoemde 13 weken onvoldoende zijn om de situatie in overeenstemming te brengen met de wet, dan kan deze termijn voor een individueel geval bij beschikking of zonodig meer in het algemeen bij ministeriële regeling worden verlengd. Verlenging is aan de orde indien aannemelijk is gemaakt dat de wettelijke termijn redelijkerwijs te kort is voor partijen om maatregelen te nemen.
Indien aan het einde van de looptijd van de CBL het energiebedrijf zou besluiten geen gebruik te maken van de koopoptie, of indien ingeval van wanprestatie de wederpartij van een energiebedrijf onder omstandigheden niet verkiest uitsluitend financiële schadevergoeding te verkrijgen maar om het net onder zich te nemen, is sprake van een overgang van het net die onder de werking valt van de instemmingvereisten van artikel 93, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 85, tweede lid, van de Gaswet. Met het oog daarop is een uitzondering opgenomen op dat instemmingvereiste. Deze voorgestelde overgangsregeling is nu uitgebreid door het instemmingvereiste uitdrukkelijk uit te sluiten voor de overdracht van de rechten van de investeerder op het netwerk, ook wanneer de lease naar de energiebedrijven is geëindigd. Hiermee is zeker gesteld dat de wederpartijen bij een CBL in staat zijn, ook wanneer de lease is geëindigd, hun rechten op het netwerk over te dragen. Bovendien is hiermee geregeld dat deze wederpartijen (of hun rechtsopvolgers) een eigen (Nederlandse) dochtermaatschappij als netbeheerder kunnen aanwijzen.
Die dochtermaatschappij dient vervolgens aan alle wettelijke vereisten voor netbeheerders te voldoen. Wellicht ten overvloede wijs ik er op dat artikel 12 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 4 van de Gaswet er niet aan in de weg staan dat instemming wordt verleend aan de aanwijzing van een netbeheerder waarvan de aandelen niet direct of indirect worden gehouden door publiekrechtelijke rechtspersonen.
Teneinde zeker te stellen dat de overheid te zijner tijd betrokken blijft bij de vraag of de koopoptie al dan niet zal worden uitgeoefend, is in het derde lid bepaald dat ik tijdig tevoren van een dergelijke beslissing in kennis moet worden gesteld.
Teneinde de energiebedrijven in staat te stellen hun verplichtingen onder de bestaande CBL’s na te komen, dienen in het verleden reeds afgegeven garanties te kunnen worden voortgezet of aangevuld ook wanneer een geïntegreerd bedrijf wordt gesplist in twee aparte onderdelen, als vereist door het wetsvoorstel. Het is toegestaan dat op grond van de bestaande contracten garanties, contra-garanties en daarmee samenhangende zakelijke of persoonlijke zekerheden kunnen worden afgegeven door (voormalige) groepsmaatschappijen van het geïntegreerde energieconcern. Deze bepaling stelt buiten twijfel dat zulks mogelijk is. Dit geldt ook indien het op grond van bestaande contracten noodzakelijk mocht zijn in verband met de overdracht van het beheer van de 110 en 150 kV hoogspanningsnetten zekerheden te verstrekken.
Hierbij stelt de tweede volzin van dit artikel buiten twijfel dat garanties die noodzakelijk zijn in verband met CBL’s niet worden geraakt door het verbod dat in de artikelen 17, tweede lid, en 17a, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 10b, tweede lid, en 10c, tweede lid, van de Gaswet wordt opgenomen voor groepsmaatschappijen van de netbeheerder om handelingen of activiteiten te verrichten die strijdig kunnen zijn met het belang van het beheer van het net.
Naar analogie van het eerste lid van artikel VI wordt ook hier ten behoeve van netten waar een CBL op rust bepaald dat het voldoende is wanneer bij de in het eerste lid bedoelde (groepsmaatschappij van de) netbeheerder, de economische eigendom behoudens de rechten van derden die uit de CBL voortvloeien wordt ingebracht.
4. Voorkomen van tariefsverhogingen
In paragraaf 5 van de memorie van toelichting is uitvoerig ingegaan op de financiële gevolgen van het wetsvoorstel. Ook in paragraaf 5 van de nota naar aanleiding van het verslag en mijn brief van 2 februari jl. over de gevolgen van het wetsvoorstel voor CBL’s is daaraan aandacht besteed. Een onderscheid kan worden gemaakt tussen kosten die zich eenmalig voordoen, en structurele kosten die zich ook nog blijven voordoen in de eerste jaren nadat de splitsing is doorgevoerd. Een bijzondere categorie van mogelijke kosten zijn de kosten als gevolg van de CBL’s die een aantal bedrijven heeft gesloten. De baten van het wetsvoorstel zijn structureel en zullen per saldo groter zijn dan de kosten. Desalniettemin is het wenselijk om ongewenste afwenteling van kosten richting afnemers expliciet tegen te gaan, zeker in de implementatiefase als de baten nog niet of nauwelijks merkbaar zijn. Door de meeste fracties is ook het belang benadrukt van bescherming van de consument tegen kostenafwenteling van de met splitsing gepaard gaande kosten. Zoals ik in het overleg met de Vaste Commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer van 13 februari jl. heb aangegeven, hecht ook ik hier sterk aan. Ik stel daarom in deze nota van wijziging een aantal bepalingen voor die in hoofdlijnen het volgende inhouden.
In de eerste plaats wordt voorgeschreven dat de kosten die voortvloeien uit CBL-contracten niet doorberekend mogen worden aan afnemers (artikel IXa, eerste lid). Deze kosten komen ten laste van de energiebedrijven die de CBL-contracten zijn aangegaan en daar ook de voordelen van hebben genoten. Het reeds in het wetsvoorstel opgenomen en in deze nota van wijziging aangevulde overgangsrecht beoogt de eventuele kosten die verband houden met de CBL’s zo laag mogelijk te houden.
In de tweede plaats wordt in artikel IXa, tweede lid, voorgeschreven dat ook de reorganisatiekosten die de bedrijven moeten maken bij de implementatie van het wetsvoorstel niet doorberekend mogen worden aan de afnemers. De reorganisatiekosten zijn alle tot de implementatie van dit wetsvoorstel te herleiden kosten die in de eerste drie jaren na het van kracht worden van het wetsvoorstel door de betreffende energiebedrijven gemaakt worden. De eenmalige reorganisatiekosten bedragen volgens berekeningen van Deloitte voor de gehele sector naar schatting maximaal 100 mln. euro. Doorberekening van deze kosten heeft een ongewenst effect op de koopkracht van afnemers. In verhouding tot de winst van de betreffende bedrijven zijn de kosten relatief beperkt. Eerder gesplitste bedrijven hebben laten zien dat splitsen ook in financieel opzicht mogelijk is zonder kosten aan de afnemers door te berekenen. Een verbod op doorberekening is tenslotte een prikkel voor de bedrijven om de kosten zo laag mogelijk te houden.
In de derde plaats wordt bepaald dat de structurele kosten als gevolg van het wetsvoorstel zodanig worden toebedeeld dat de kosten van transport en levering van elektriciteit en gas over het geheel zo laag mogelijk blijven. Bij deze kosten kan worden gedacht aan synergieverlies als gevolg van de creatie van een zogenaamde «vette» netbeheerder en aan extra financieringslasten. Uitgaande van de berekeningen van Deloitte en Roland Berger, maar ook rekening houdend met het ontstaan van een grote marktdynamiek na splitsing, de introductie van een ander marktmodel voor de retailmarkt, de voordelen die met de uitrol van slimme meters gerealiseerd kunnen worden etc. verwacht ik dat deze kosten maximaal 150 mln. euro/jaar zullen zijn en na verloop van enkele jaren niet meer gemaakt worden.
Voor kosten als gevolg van eventueel synergieverlies of hogere financieringslasten wordt doorberekening aan afnemers niet uitgesloten. Voor de afnemers ontstaan er als gevolg van onder andere effectievere concurrentie en effectiever en efficiënter toezicht ook structurele baten die per saldo hoger zullen zijn. Scherp toezicht op de eventuele doorberekening van de structurele kosten en de effecten daarvan op de tarieven is wel essentieel. Om dit toezicht effectief te laten zijn is een scherp zicht op de huidige situatie bij de bedrijven, de wijze waarop zij het wetsvoorstel implementeren, de daarmee gepaard gaande allocatie van vermogensbestanddelen en kosten essentieel. Daarom dienen de bedrijven een splitsingsplan op te stellen waarin dit wordt uitgewerkt en dat onderworpen is aan toezicht door de raad van bestuur van de NMa en de Minister van Economische Zaken.
Het wetsvoorstel laat de bedrijven vrij om de herstructurering als gevolg van het wetsvoorstel op een voor hen passende wijze vorm te geven. Daar komt met de introductie van deze bepalingen geen verandering in. Wel wordt beoogd grip te houden op de implementatie van het wetsvoorstel en in het bijzonder de gevolgen daarvan voor de afnemers. Voor zover de positionering van vermogensbestanddelen bij splitsing niet direct voortvloeit uit de aard van dat bestanddeel, dient een keuze te worden gemaakt die bijdraagt aan een beheerste ontwikkeling van transport- en leveringstarieven.
Artikel IXa verbiedt in het eerste lid het doorberekenen van kosten die voortvloeien uit een CBL. Het gaat hierbij vooral om kosten die kunnen worden veroorzaakt door splitsing van een concern waarvan een netbeheerder deel uitmaakt, door de overdracht van de economische eigendom van een elektriciteitsnet of een gasnet aan een netbeheerder of door een wijziging in het beheer van het 110 en 150 kV net als gevolg van de overdracht van het beheer van die netten aan de landelijk netbeheerder. Het is mogelijk dat pas na verloop van tijd duidelijk wordt dat er kosten als hier bedoeld uit de CBL’s voortvloeien. Dit voorschrift blijft dan ook geruime tijd van betekenis. Om te voorkomen dat bedrijven, na kennis te hebben genomen van de voorgestelde bepaling, vooruitlopend op de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel alvast handelingen gaan verrichten die gevolgen kunnen hebben voor CBL’s, wordt bepaald dat die kosten niet mogen worden doorberekend als ze voortvloeien uit handelingen die na de bekendmaking van deze nota van wijziging worden verricht. Uiteraard heeft dit voorschrift pas werking nadat de wet is bekendgemaakt en dit artikel in werking is getreden. De bepaling verbiedt dan vanaf dat moment de doorberekening van kosten, ook van de kosten die reeds eerder zijn gemaakt.
Het tweede lid betreft de reorganisatiekosten. Ook deze mogen niet worden doorberekend. Omdat het hier om een reorganisatie gaat, is doorwerking daarvan na enige jaren niet goed meer denkbaar. Daarom vervalt de bepaling drie jaar na inwerkingtreding (vierde lid).
Het derde lid heeft betrekking op de in paragraaf 4.1 reeds omschreven structurele kosten. Deze moeten in het splitsingsplan zo efficiënt mogelijk worden toebedeeld.
Op grond van het vijfde lid moeten de netbeheerders bij hun tariefvoorstellen en de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit bij de vaststelling van de tarieven van netbeheerders de verboden omtrent het doorberekenen van kosten van CBL’s en van de reorganisatiekosten in acht nemen. Een dergelijke bepaling is uiteraard niet mogelijk voor de niet-gereguleerde tarieven van producenten, handelaren en leveranciers. Zie hierover de toelichting op artikel IXc.
Dit artikel bevat regels omtrent het splitsingsplan, het plan dat het bestuur dat aan het hoofd staat van de te splitsen groep, moet opstellen na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Dit plan moet binnen negen maanden na inwerkingtreding van het splitsingsgebod worden opgesteld. Daarna is er nog voldoende tijd om de procedure van dit artikel toe te passen en uitvoering aan het plan te geven binnen de overgangstermijn voor splitsing van 2 jaar van artikel VIII.
Zoals in paragraaf 2.4 van de memorie van toelichting is aangegeven, schrijft het wetsvoorstel niet voor op welke wijze de splitsing dient plaats te vinden. De verplichting een splitsingsplan op te stellen wordt gelegd op het bestuur van het concern en is een instrument ter beheersing van transport- en leveringstarieven. Het moet dan ook worden onderscheiden van voorschriften omtrent het voorstel tot splitsing dat het bestuur van een splitsende vennootschap op grond van artikel 334f van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek moet opstellen en dat dient ter bescherming van crediteuren. Voor de hand ligt dat een energiebedrijf eerst een splitsingsplan overeenkomstig dit wetsvoorstel opstelt en voorlegt. Dat plan dient – met inachtneming van eventuele aanwijzingen van de Minister van Economische Zaken – te worden uitgevoerd. Hierbij zou bij voorbeeld gebruik kunnen worden gemaakt van de figuur van afsplitsing overeenkomstig het Burgerlijk Wetboek.
Het tweede lid bepaalt dat in dit plan de vermogenstoedeling als gevolg van de splitsingsbepalingen moet worden weergegeven (onderdeel a) en wordt aangegeven hoe wordt voldaan aan de eisen omtrent een vette netbeheerder en omtrent de beschikking van de economische eigendom van het net (onderdeel b). Het plan moet voorts aangeven hoe ervoor wordt gezorgd dat de kosten van de CBL’s niet worden doorberekend en hoe de reorganisatiekosten worden gealloceerd, met inachtneming van het verbod op doorberekening van artikel IXa, tweede lid. Ook moet de toebedeling van de vermogensbestanddelen en de structurele kosten zodanig zijn, dat de tarieven voor transport en levering in hun totaliteit zo laag mogelijk blijven. Al met al geeft het plan dus een beeld hoe de organisatie er na de splitsing uit gaat ziet, welke kostenposten bij welke rechtspersoon worden gealloceerd, hoe de specifieke financiering is geregeld, enzovoort.
De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit toetst vervolgens het plan (vierde lid) op met name het aspect van de allocatie van kosten. Een belangrijk hulpmiddel voor de uitvoering van deze taak van de NMa is de verklaring van een onafhankelijke deskundige die bij het plan moet worden overlegd. Deze verklaring maakt het mede mogelijk voor de NMa om binnen de gestelde korte termijnen een zinvol oordeel over het plan te vormen. De NMa oordeelt niet over de hoogte van de opgevoerde kosten, wel over de vraag of de kostenposten bij het juiste onderdeel worden ondergebracht.
Het oordeel van de NMa wordt ter kennis gebracht van de Minister van Economische Zaken. Die beslist vervolgens of het plan zonder meer kan worden uitgevoerd of dat hij nog aanwijzingen over de inhoud daarvan wil geven (vijfde lid). Gelet op het belang van het beheersen van de kosten als gevolg van dit wetsvoorstel, is deze verantwoordelijkheid bij de minister gelegd, en niet bij de toezichthouder.
Het bestuur van de groep draagt zorg voor de uitvoering van het plan. Omdat het mogelijk is dat als gevolg van de splitsing dat bestuur nadien niet meer bestaat, kan in het splitsingsplan het bestuur van een andere rechtspersoon worden aangewezen die deze verplichting moet uitvoeren. Op grond van het achtste lid kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld omtrent de inrichting van een splitsingsplan en categorieën van gegevens die daarin moeten worden opgenomen. Hierin kunnen bij voorbeeld voorschriften worden opgenomen over de soorten kosten die moeten worden onderscheiden en die moeten worden opgenomen, wat tot bepaalde categorieën van kosten moet worden gerekend, waar bepaalde kosten moeten worden gealloceerd, hoe het «eindplaatje» na de splitsing eruit ziet en dergelijke.
Na de uitvoering van het plan zal een onafhankelijke deskundige (bij voorbeeld een accountant) een verklaring moeten geven omtrent de uitvoering van het plan. Deze verklaring kan inhouden dat het plan dienovereenkomstig is uitgevoerd, maar ook dat zulks bij voorbeeld op bepaalde onderdelen niet het geval is. Indien sprake is van het laatste, is het vervolgens aan de NMa om daarop passende maatregelen te nemen, bij voorbeeld bij de vaststelling van de tariefregulering van netbeheerders of met behulp van de handhavingsbepalingen van artikel IXc.
Het eerste en tweede lid van dit artikel bieden de NMa instrumenten om de ontwikkelingen met betrekking tot tarieven en kostendoorberekening te volgen.
Het eerste lid heeft betrekking op de vrije energiemarkt. Op die markt bestaat geen tarieftoezicht. De voorgestelde bepaling biedt de NMa een hulpmiddel om te kunnen nagaan of kosten van CBL’s of reorganisatiekosten op die markten worden doorberekend. Indien de verklaring niet wordt verstrekt, kan dat een aanwijzing zijn voor overtreding van artikel IXa. Hierop zijn in het vierde lid sancties gesteld.
Bij netbeheerders is sprake van gereguleerde tarieven en van tarieftoezicht. Dit maakt het eenvoudiger om kostendoorberekening te voorkomen. Niettemin is het ook hier wenselijk de eerste jaren een verscherpt toezicht te houden op de naleving van de doorberekeningsverboden. Daartoe strekt het in het tweede lid gevraagde overzicht dat gedurende vijf jaar na de inwerkingtreding van dit artikel moet worden verstrekt. Op grond van het derde lid kunnen de NMa en de Minister van Economische gegevens de nodige inlichtingen vragen. Overtreding van dit artikel is gesanctioneerd in artikel 77i, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 60ad, eerste lid, van de Gaswet.
Het vierde en vijfde lid voorzien in handhavingsbevoegdheden voor de NMa. Hierbij is de gebruikelijke sanctioneringssystematiek van de Elektriciteitswet en de Gaswet gevolgd, waarbij essentiële materiële bepalingen met een boete van ten hoogste 10% van de omzet worden gesanctioneerd, en de overige overtredingen met het voorgestelde lagere bedrag.
5. Verbetering consumentenbescherming tegen afsluiting
Onderdelen G en L, onderdeel Jb
In het kader van het wetgevingsoverleg op 13 februari jl. is door het lid van de Tweede Kamer de heer Irrgang een amendement ingediend (Kamerstukken II 30 212, nr. 11) dat ertoe strekt de bescherming van de consument tegen afsluiting te verbeteren. Zoals ik in het genoemde overleg heb aangegeven, kan ik deze wens onderschrijven. Daarom heb ik dit amendement met enige aanpassingen in de onderdelen G en L, onderdeel Jb, van deze nota van wijziging verwerkt. Ik licht de voorgestelde bepaling als volgt toe.
In de eerste plaats wordt de bestaande inspanningsverplichting van netbeheerders en vergunninghouders om een beleid te voeren dat is gericht op het voorkomen van afsluiting van kleinverbruikers wat ruimer omschreven. Uit een oogpunt van het voorkomen van menselijk leed – vaak gevolgd door hoge maatschappelijke kosten om de desbetreffende huishoudens weer op de rails te krijgen – is het van belang om afsluiting zoveel mogelijk te voorkomen. Dat geldt des te meer voor de winterperiode. Daarnaast wordt bepaald dat in de ministeriële regeling ook regels kunnen worden gesteld met betrekking tot preventieve maatregelen om afsluiting te voorkomen. Zo’n maatregel zou bij voorbeeld kunnen zijn overleg van het energiebedrijf met de sociale dienst.
Het negende lid schrijft overleg met netbeheerders en leveranciers van kleinverbruikers en met de consumentenorganisaties voor over de inhoud van de te stellen regels.
Zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet, wordt het in de toekomst mogelijk de raad van commissarissen bij een netbeheerder «op te tillen» naar een hoger liggend niveau binnen het concern. De raad van commissarissen dient wel bevoegd te zijn bepaalde besluiten van de netbeheerder die thans goedkeuring behoeven van de eigen raad van commissarissen van de netbeheerder, ook goed te keuren. Deze bevoegdheid dient in de statuten te zijn vastgelegd. De artikelen 129 en 239 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek maken het echter slechts mogelijk krachtens de statuten besluiten te doen goedkeuren door een orgaan van de betrokken vennootschap. Daarom is het nodig in de artikelen 11 van de Elektriciteitswet 1998 en 3 van de Gaswet uitdrukkelijk te bepalen dat daarvan mag worden afgeweken.
De wijziging in het eerste lid bewerkstelligt dat de verwijzing naar het structuurregime in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek betrekking heeft op de bepalingen van de naamloze of de besloten vennootschap. Dat stemt overeen met de mogelijke rechtsvormen van de landelijk netbeheerder. De wijziging in het voorgestelde vijfde lid is een technische verbetering.
De in de onderdelen C, I en J voorgestelde wijzigingen bewerkstelligen dat de minister bij zijn besluit omtrent instemming met een aanwijzing als netbeheerder c.q, een besluit omtrent intrekking van een aanwijzing mede acht kan slaan op naleving van de voorgestelde voorschriften omtrent financieel beheer.
De onderdelen F en M voorzien in sanctionering van overtreding van deze verplichtingen. Naast een boete kunnen ook reparatoire sancties worden opgelegd (bindende aanwijzing, last onder dwangsom). Aldus kan de NMa ook maatregelen voorschrijven waarmee het financieel beheer weer in lijn wordt gebracht met de wettelijke vereisten.
Artikel VIII treft een overgangsvoorziening voor «zittende» netbeheerders. De tekst laat er thans geen misverstand over bestaan dat het hier moet gaan om aangewezen netbeheerders, met wier aanwijzing de Minister van Economische Zaken heeft ingestemd.
Als gevolg van dit wetsvoorstel zal het beheer van de 110/150 kV netten met ingang van 1 januari 2008 naar de landelijk netbeheerder overgaan. Deze overdracht heeft uiteraard gevolgen voor de omvang en de structuur van de inkomsten van de betrokken netbeheerders uit de tarieven. De artikelen 41 en volgende van de Elektriciteitswet 1998 bevatten regels voor de berekening en vaststelling van de transporttarieven van de netbeheerders. Deze tarieven worden, nadat de netbeheerders een voorstel daaromtrent hebben gedaan, vastgesteld door de raad van bestuur van de NMa. In hun tariefvoorstellen dienen de netbeheerders artikel 41b, eerste lid in acht te nemen, waaronder de onder d van dat artikellid genoemde formule. De totale inkomsten uit de tarieven van een netbeheerder zijn gelijk aan de som van de vermenigvuldiging van elk tarief met het volume van de desbetreffende tariefdrager. Door de genoemde formule worden de totale inkomsten uit de tarieven in een jaar gebaseerd op de totale inkomsten uit de tarieven in het voorgaande jaar, gecorrigeerd voor de verwachte ontwikkeling in het consumentenprijsindexcijfer, de doelmatigheidskorting en de kwaliteitsterm. Voor de betrokken netbeheerders zal de overdracht van het beheer van de genoemde netten een wijziging betekenen van de omvang en samenstelling van het net. Dit heeft voor hen gevolgen in de sfeer van de tariefdragers en de volumes. Bij gelegenheid van de beheerswijziging zouden dus ook de totale inkomsten uit de tarieven dienovereenkomstig moeten worden aangepast. De reguleringsformule voor de totale inkomsten uit de tarieven, opgenomen in artikel 41b, eerste lid, onderdeel d, biedt daar echter niet de mogelijkheid voor. Deze overgangsbepaling voorziet daarin. De bepaling is algemeen geformuleerd, zodat de diverse elementen die een rol kunnen spelen meegenomen kunnen worden. Een en ander heeft tot gevolg dat de overgang van het 110/150 kV net voor de betrokken netbeheerders geen gevolgen heeft voor hun tariefregulering anders dan voor zover dit voortvloeit uit de wijziging van de beheerssituatie.
De fiscale bepalingen van artikel XI en artikel XII verwijzen expliciet naar (onder meer) de artikelen 2c en 3b van de Gaswet. In artikel IX van het wetsvoorstel is evenwel een speciale overgangsvoorziening getroffen voor RWE en Gasunie, op grond waarvan zij voorshands tot op zekere hoogte aan de splitsingseisen moeten voldoen en pas volledig nadat privatisering mogelijk is geworden. Het is evenwel de bedoeling dat ook gedurende deze overgangsperiode gebruik gemaakt kan worden van de bepalingen zoals die zijn opgenomen in de artikelen XI en XII van het wetsvoorstel, voor zover het reorganisaties betreft die nodig zijn om aan de wet te voldoen. Het gaat hierbij om de speciale bepaling in artikel IX, tweede lid. De fiscale bepalingen van artikel XII en XII worden daarom thans uitgebreid.
Daarnaast is artikel XII, tweede lid, overbodig geworden door de per 1 januari 2006 in werking getreden vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van (kabel-)netten. Tevens worden in artikel XII enkele aanpassingen van tekstuele aard voorgesteld die geen inhoudelijke wijziging met zich meebrengen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30212-18.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.