29 664 Binnenvisserij

Nr. 120 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juni 2014

Op 4 juni jl. hebben wij tijdens het AO Visserij o.a. gedebatteerd over de ontstane situatie en de vangstmogelijkheden op het IJsselmeer. Daarbij heb ik u toegelicht waarom het mijn voorkeur heeft om tot 1 juni 2015 tijd te kopen én tegelijkertijd de visserij op snoekbaars, baars, brasem en blankvoorn te reduceren tot maximaal 15% ten opzichte van 2013. Gedurende het komende jaar kan ik dan samen met alle partijen een nieuw visstelsel vorm geven én kan het transitiefonds worden uitgewerkt. Onderdeel daarvan is de bereidheid, wanneer alle partijen instemmen, om de vissers voor deze visserijreductie vanaf 1 juli 2014 tot 1 juni 2015 eenmalig, zonder verplichtingen, een compensatie te bieden. Kortheidshalve verwijs ik voor de precieze omschrijving van mijn aanbod naar mijn brief aan uw Kamer van 3 juni jl. Ook bevestig ik dat het aanvaarden van dit aanbod zoals dat oorspronkelijk op tafel lag, geen nadelige gevolgen heeft voor de visrechtensituatie van de individuele vissers. De jaren 2011 en 2012 blijven de peiljaren voor de toedeling in het nieuwe stelsel. Mijn bod is er enkel op gericht het komende jaar te overbruggen zodat partijen het komende jaar afspraken over een nieuw stelsel en transitiefonds kunnen maken om te komen tot een permanente transitie.

Om een uiterste poging te doen om tot een gezamenlijke aanpak te komen op basis van het overleg met uw Kamer, nodig ik op korte termijn alle partijen nogmaals uit voor een bestuurlijk overleg. Conform uw verzoek gedaan tijdens het debat van 4 juni jl., licht ik in deze brief toe waarom uitkoop/sanering door de Staat van de IJsselmeervissers niet mogelijk is.

Uitkoop op basis van vrijwilligheid

Onder uitkoop versta ik de inzet van financiële middelen om vissers in de gelegenheid te stellen hun visserijmogelijkheden tegen betaling af te staan aan de Staat. Inzet van middelen op deze wijze wordt gereguleerd door artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dat artikel bepaalt dat dergelijke steunmaatregelen in beginsel onverenigbaar zijn met de interne markt, tenzij het Europees recht in een mogelijkheid voorziet. Voor de visserij worden de mogelijkheden bepaald door de volgende kaders:

  • 1. de verordening met betrekking tot het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (hierna: EFMZV);

  • 2. de de-minimisverordening voor de visserij en aquacultuur.

Wat betreft de regels voor het EFMZV geldt dat deze geen enkele mogelijkheid bieden voor gehele of gedeeltelijke beëindiging van visserij-activiteiten in de binnenwateren met middelen uit dit Europese Fonds.

De «de-minimis» is steun van een dermate gering bedrag dat daarmee vaststaat dat deze niet concurrentieverstorend is. De steun kan daarom worden verstrekt zonder melding of voorafgaande goedkeuring van de Europese Commissie. Aan een bedrijf mag over een periode van drie belastingjaren maximaal € 30.000 als de-minimissteun worden uitgekeerd. Steunmaatregelen, die niet in het kader van het EMFZV of de de-minimisverordening kunnen worden verstrekt, moeten op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gemeld aan de Europese Commissie. De Commissie toetst vervolgens of de maatregel verenigbaar is met de interne markt. Een melding, en de daarbij behorende toetsing, hoeft niet plaats te vinden indien een vrijstellingsverordening dat bepaalt. Op dit moment is er geen vrijstellingsverordening voor de visserij en aquacultuur. De vrijstellingsverordening die tot 1 januari 2014 van toepassing was, bood geen mogelijkheid voor uitkoop, omdat deze gekoppeld was aan de mogelijkheden die de verordening inzake het Europees Visserijfonds bood. Naar verwachting treedt in november een nieuwe vrijstellingsverordening in werking. In het concept van de vrijstellingsverordening, dat onlangs in het kader van raadpleging openbaar is gemaakt, zijn echter geen mogelijkheden voor uitkoop vervat.

Het voorgaande betekent dat een uitkoopregeling op grond van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Europese Commissie moeten worden gemeld. De Richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en de aquacultuursector regelen de goedkeuring van degelijke meldingen. Die richtsnoeren bepalen dat andere dan de daarin genoemde maatregelen in beginsel niet worden goedgekeurd. Uitkoop wordt in deze richtsnoeren niet genoemd. Derhalve ligt het niet in de lijn der verwachting dat een dergelijke maatregel zal worden goedgekeurd.

Betalingen ter compensatie van nadeel

Indien een compensatie verplicht moet worden betaald omdat dat voortvloeit uit de aard van de genomen maatregelen, is geen sprake van steunmaatregelen. Het gaat dan immers niet om een voordeel voor de betrokken bedrijven, maar om compensatie van nadeel of schade. Door het lid Slob is tijdens het AO gevraagd naar de vergelijking met betalingen in de kokkelvisserij. In dat geval was sprake van een compensatie voor het door vissers geleden nadeel nadat de kokkelvisserij op de Waddenzee op korte termijn geheel verboden werd omdat Europese regelgeving op het gebied van natuurbescherming daartoe noopte.

Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde. De Visserijwet 1963 dient ter verdeling van de visserijmogelijkheden. Daartoe is op het IJsselmeer een vergunningensysteem ingesteld. De huidige visstand op het IJsselmeer is op dit moment zodanig dat slechts beperkte visserij mogelijk is. Daarover bestaat ook onder betrokken partijen geen verschil van mening. Er is eenvoudigweg minder vis te verdelen. In het belang van de visserij op het IJsselmeer is beperkte uitgifte van vergunningen derhalve geboden, teneinde in de toekomst verbetering te bewerkstelligen. Met een systeem om de visstand te monitoren, borg ik dat de beschikbare bestanden ook in de toekomst naar draagkracht worden bevist.

Verplichte nadeelcompensatie is hiervoor niet aan de orde, omdat het maatregelen betreft die worden genomen in het belang van de visserij zelf. Bovendien wordt het nadeel van de beperkingen die nodig zijn, op een zodanige wijze over de vergunninghouders verdeeld dat recht wordt gedaan aan de omstandigheden waarin de verschillende vergunninghouders verkeren. Bij de toedeling in het nieuwe stelsel komend jaar, zal ik rekening houden met de historische benutting. De jaren 2011 en 2012 dienen daarbij als peiljaren.

Precedentwerking

Zoals ik ook al tijdens het AO heb aangegeven, is het risico op precedentwerking groot. Zowel binnen, als buiten de visserijsector zijn situaties denkbaar waarin sprake is van slechtere ondernemersomstandigheden, al dan niet binnen de invloedssfeer van de ondernemer. Wanneer ik in dit dossier de deur op een kier zou zetten, heeft dat onmiddellijk effect op andere sectoren en dossiers. Ik wil dit risico niet nemen omdat ik vind dat de overheid geen bedrijven moet uitkopen of de financiële gevolgen van slechte ondernemersomstandigheden voor haar rekening zou moeten nemen. Dat zou een verkeerd gebruik van overheidsmiddelen zijn.

Tot slot

Ik hoop dat alle partijen overeenstemming kunnen bereiken over een gezamenlijke aanpak. Dan kunnen we het komende jaar benutten voor het uitwerken van een nieuw stelsel en de uitwerking van een transitiefonds. Het is daarbij van groot belang dat alle partijen zich verbinden te onderzoeken hoe meer middelen naar dat transitiefonds kunnen vloeien en of ook andere partijen betrokken zouden moeten zijn bij de uitwerking en/of vulling van dat fonds. Ook ik zal mij hiervoor inzetten. Voorts is daarbij ook te denken aan gemeentes waar de visserijsector voor bedrijvigheid en toerisme zorgt en het slim combineren met natuurmaatregelen).

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven