29 544
Arbeidsmarktbeleid

nr. 215
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 december 2009

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten is door de Kamer een motie aangenomen van het lid Van Hijum c.s. (Kamerstukken II, 2008/09, 31 780, nr. 39), waarin de regering wordt verzocht de Kamer te informeren over de plaats die «social return» krijgt in het aanbestedings- en inkoopbeleid van de rijksoverheid, en dit zonodig via proefprojecten uit te proberen.

Vervolgens heeft mevrouw Hamer, tijdens de algemene politieke beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor het jaar 2010, het kabinet verzocht om ervoor te zorgen dat voortaan, net als bij de gemeente Rotterdam, ook bij aanbestedingen die door de landelijke overheid worden gedaan, één op de twintig werknemers een langdurig werkzoekende is.

Ter uitvoering van de motie van het lid Van Hijum c.s., schetsen wij in deze brief de voorwaarden voor een geslaagde toepassing binnen het arbeidsmarktbeleid en geven wij een beeld van de opgedane ervaringen met «social return». Wat de gevraagde proefprojecten betreft zal in een nadere brief van het kabinet, die door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt voorbereid, worden aangegeven in hoeverre en op welke wijze dit mogelijk is.

«Social return» in re-integratieperspectief; voorwaarden voor succes.

Wij onderschrijven de intentie waarmee beide voorstellen door de Kamer zijn gedaan. Een geslaagde toepassing van «social return» moet leiden tot een duurzame arbeidsplaats of een zinvolle stage of een werkervaringsplaats en daarmee uiteindelijk in een substantiële verlaging van het aantal langdurig werklozen.

Uiteraard zijn hier ook kosten aan verbonden en moet daarnaast rekening gehouden worden met een aantal factoren en effecten van «social return» in het inkoop- en re-integratiebeleid. Het succes van dit middel is daarmee óók afhankelijk van de balans tussen het gewenste effect en de kosten en moeite die het bereiken daarvan met zich meebrengen.

Ten behoeve van de re-integratie van werklozen en arbeidsbeperkten hebben het UWV en de gemeenten een breed scala aan instrumenten ter beschikking die hetzelfde doel beogen als de voorstellen rond «social return». Voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt is een intensievere aanpak nodig dan voor mensen met een korte afstand.

Daarom acht het kabinet het selectief, en daarmee effectief, inzetten van het instrumentarium door maatwerk toe te passen van groot belang. Een selectieve inzet van re-integratiemiddelen is in deze tijd extra belangrijk omdat langdurige werkloosheid in een recessie vooral wordt veroorzaakt door te weinig banen en minder door persoonlijke belemmeringen. Dat moet ook gevolgen hebben voor het gebruik van re-integratiemiddelen.

Ervaringen gemeenten met «social return»

Voor gemeenten kan «social return» een nuttig instrument in het re-integratiebeleid zijn. Wel hebben evaluaties bij gemeenten aangegeven aan dat er relatief hoge kosten en inspanningen vooraf gaan aan toepassing van «social return» maar dat bij het plaatsen van reeds een beperkt aantal Wwb’ers de besparing op de uitkeringslasten al lonend is (prikkelwerking). Uit de beschikbare ervaringsgegevens blijkt in ieder geval dat aan het invoeren van «social return» een uitgebreide afstemming tussen betrokkenen en een (voorwaardenscheppende) organisatie vooraf moet gaan.

Onderzoeken naar «social return»

Er is in het verleden weinig representatief onderzoek gedaan naar «social return» in Nederland. In 2005 is een onderzoek onder gemeenten gedaan door het bureau «PSW»1. Regioplan heeft in 2003 een pilot bij het Rijk geëvalueerd2. Uit deze onderzoeken komt als algemene constatering naar voren dat «social return» kan werken mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Als belangrijkste belemmeringen kwamen naar voren een krappe arbeidsmarkt, weinig meerwaarde boven het bestaande sectorale arbeidsmarktbeleid en verplichtingen die eerder bij gemeenten en toeleidingsorganisaties liggen dan bij werkgevers.

Extra kosten die gemeenten moeten maken, naast de reguliere uitvoeringskosten, betreffen de projectorganisatie, inzet van andere diensten en medewerkers, communicatie tijdens de uitvoering naar alle partijen.

Wij zeggen uw Kamer daarom toe dat de effecten op het arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid en de succesvoorwaarden verder onderzocht zullen worden en daarbij wordt mede gebruik gemaakt van de kennis die door gemeenten is opgedaan. Hiertoe wordt aangesloten op het onderzoek dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer bij brief van 2 juli 2009 (Kamerstukken II, 2008/09, 29 817, nr. 50) heeft toegezegd om in het kader van de nadere uitwerking van de Pilots Werken naar Vermogen te bezien welke ervaringen zijn opgedaan met «social return» en of het instrument een wenselijk instrument is tegen de achtergrond van een arbeidsmarkt die steeds minder lokaal is.

Voorts zullen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en wij in een aantal pilots bij de rijksoverheid «social return» op experimentele basis meenemen in de aanbestedingsvoorwaarden van projecten, zoals voorgesteld in voornoemde motie van het lid Van Hijum c.s. Door ook in de praktijk ervaring op te doen kan mede bepaald worden welke toepassing een succesvolle bijdrage is aan de re-integratie van langdurig werklozen. Over de inhoudelijke uitwerking hiervan zal uw Kamer separaat door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geïnformeerd worden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma


XNoot
1

PSW (juni 2005). Onderzoeksadvies «Werk maken van werk», nr. IN/1427/100.

XNoot
2

Regioplan (maart 2003). Eindrapport «Evaluatie pilot sociaal bestek rijksoverheid», publicatie nr. 507.

Naar boven