nr. 215
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 december 2009
Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten is door de Kamer een motie aangenomen van het lid Van Hijum
c.s. (Kamerstukken II, 2008/09, 31 780, nr. 39), waarin de regering
wordt verzocht de Kamer te informeren over de plaats die «social return»
krijgt in het aanbestedings- en inkoopbeleid van de rijksoverheid, en dit
zonodig via proefprojecten uit te proberen.
Vervolgens heeft mevrouw Hamer, tijdens de algemene politieke beschouwingen
naar aanleiding van de Miljoenennota voor het jaar 2010, het kabinet verzocht
om ervoor te zorgen dat voortaan, net als bij de gemeente Rotterdam, ook bij
aanbestedingen die door de landelijke overheid worden gedaan, één
op de twintig werknemers een langdurig werkzoekende is.
Ter uitvoering van de motie van het lid Van Hijum c.s., schetsen wij in
deze brief de voorwaarden voor een geslaagde toepassing binnen het arbeidsmarktbeleid
en geven wij een beeld van de opgedane ervaringen met «social return».
Wat de gevraagde proefprojecten betreft zal in een nadere brief van het kabinet,
die door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt voorbereid,
worden aangegeven in hoeverre en op welke wijze dit mogelijk is.
«Social return» in re-integratieperspectief;
voorwaarden voor succes.
Wij onderschrijven de intentie waarmee beide voorstellen door de Kamer
zijn gedaan. Een geslaagde toepassing van «social return» moet
leiden tot een duurzame arbeidsplaats of een zinvolle stage of een werkervaringsplaats
en daarmee uiteindelijk in een substantiële verlaging van het aantal
langdurig werklozen.
Uiteraard zijn hier ook kosten aan verbonden en moet daarnaast rekening
gehouden worden met een aantal factoren en effecten van «social return»
in het inkoop- en re-integratiebeleid. Het succes van dit middel is daarmee óók afhankelijk van de balans tussen het gewenste effect
en de kosten en moeite die het bereiken daarvan met zich meebrengen.
Ten behoeve van de re-integratie van werklozen en arbeidsbeperkten hebben
het UWV en de gemeenten een breed scala aan instrumenten ter beschikking die
hetzelfde doel beogen als de voorstellen rond «social return».
Voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt is een intensievere
aanpak nodig dan voor mensen met een korte afstand.
Daarom acht het kabinet het selectief, en daarmee effectief, inzetten
van het instrumentarium door maatwerk toe te passen van groot belang. Een
selectieve inzet van re-integratiemiddelen is in deze tijd extra belangrijk
omdat langdurige werkloosheid in een recessie vooral wordt veroorzaakt door
te weinig banen en minder door persoonlijke belemmeringen. Dat moet ook gevolgen
hebben voor het gebruik van re-integratiemiddelen.
Ervaringen gemeenten met «social return»
Voor gemeenten kan «social return» een nuttig instrument in
het re-integratiebeleid zijn. Wel hebben evaluaties bij gemeenten aangegeven
aan dat er relatief hoge kosten en inspanningen vooraf gaan aan toepassing
van «social return» maar dat bij het plaatsen van reeds een beperkt
aantal Wwb’ers de besparing op de uitkeringslasten al lonend is (prikkelwerking).
Uit de beschikbare ervaringsgegevens blijkt in ieder geval dat aan het invoeren
van «social return» een uitgebreide afstemming tussen betrokkenen
en een (voorwaardenscheppende) organisatie vooraf moet gaan.
Onderzoeken naar «social return»
Er is in het verleden weinig representatief onderzoek gedaan naar «social
return» in Nederland. In 2005 is een onderzoek onder gemeenten gedaan
door het bureau «PSW»1. Regioplan
heeft in 2003 een pilot bij het Rijk geëvalueerd2. Uit deze onderzoeken komt als algemene constatering naar voren dat «social
return» kan werken mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Als
belangrijkste belemmeringen kwamen naar voren een krappe arbeidsmarkt, weinig
meerwaarde boven het bestaande sectorale arbeidsmarktbeleid en verplichtingen
die eerder bij gemeenten en toeleidingsorganisaties liggen dan bij werkgevers.
Extra kosten die gemeenten moeten maken, naast de reguliere uitvoeringskosten,
betreffen de projectorganisatie, inzet van andere diensten en medewerkers,
communicatie tijdens de uitvoering naar alle partijen.
Wij zeggen uw Kamer daarom toe dat de effecten op het arbeidsmarkt- en
re-integratiebeleid en de succesvoorwaarden verder onderzocht zullen worden
en daarbij wordt mede gebruik gemaakt van de kennis die door gemeenten is
opgedaan. Hiertoe wordt aangesloten op het onderzoek dat de staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer bij brief van 2 juli 2009
(Kamerstukken II, 2008/09, 29 817, nr. 50) heeft toegezegd om in
het kader van de nadere uitwerking van de Pilots Werken naar Vermogen te bezien
welke ervaringen zijn opgedaan met «social return» en of het instrument
een wenselijk instrument is tegen de achtergrond van een arbeidsmarkt die
steeds minder lokaal is.
Voorts zullen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en wij in een aantal pilots bij de rijksoverheid «social return»
op experimentele basis meenemen in de aanbestedingsvoorwaarden van projecten,
zoals voorgesteld in voornoemde motie van het lid Van Hijum c.s. Door ook
in de praktijk ervaring op te doen kan mede bepaald worden welke toepassing
een succesvolle bijdrage is aan de re-integratie van langdurig
werklozen. Over de inhoudelijke uitwerking hiervan zal uw Kamer separaat door
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geïnformeerd
worden.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma