29 517 Veiligheidsregio’s

Nr. 53 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2011

Zoals in het Algemeen Overleg van 26 mei jl. toegezegd (kamerstuk 29 517, nr. 50) stuur ik u hierbij de «tussenrapportage variabele voertuigbezetting»1, waarin de IOOV een tussenoordeel geeft over de onderzoeksopzet van het parapluproject Variabele voertuigbezetting van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR).

In deze brief schets ik de contouren van de landelijke paraplu, vat ik de aanbevelingen samen en geef ik een beschrijving van de verdere uitwerking van het project.

Landelijke project variabele voertuigbezetting

Om de verschillende pilots en experimenten in het land met variabele voertuigbezetting met elkaar te kunnen verbinden, heb ik de brancheorganisatie NVBR verzocht om de pilots samen te brengen onder een landelijke paraplu (het project «Variabele Voertuigbezetting»). Het project heeft als doel onderbouwde uitspraken te doen over de veiligheid en effectiviteit van de variabele voertuigbezetting in een aantal representatieve scenario’s. In het project worden de regionale initiatieven op het gebied van flexibele voertuigbezetting gebundeld, op onafhankelijke wijze onderzocht en worden aanbevelingen gedaan. Als onderbouwing heeft de NVBR er in samenspraak met mijn Ministerie voor gekozen om een zogenaamd «empirisch onderzoek» op te starten. In het onderzoek worden zoveel mogelijk empirische gegevens verzameld, omdat juist ervaring een belangrijke factor is in het lerend systeem van de brandweer. Op basis van die data worden uitspraken gedaan over veilig optreden en veiligheid met een andere voertuigbezetting die kunnen leiden tot het opstellen van een nieuw normenkader.

Context van rapportage

In het Algemeen Overleg van 26 mei heeft de Tweede Kamer aangegeven bezorgd te zijn over de vele experimenten met variabele voertuigbezetting in het land en twijfels te hebben bij het wetenschappelijke karakter van deze landelijke paraplu. Daarom heb ik de IOOV gevraagd om een tussenoordeel te geven over de opzet van dit landelijke project.

Belangrijkste aanbevelingen uit de rapportage

De IOOV geeft aan dat in het project goede stappen gezet zijn maar is daarbij kritisch op een aantal punten.

De belangrijkste aanbeveling van de IOOV is dat voorafgaand aan gegevensverzameling en keuzemomenten in het onderzoek een helder traceerbaar beoordelingskader en bijbehorende criteria dienen te worden vastgelegd. Dat kader is nu niet voldoende aanwezig. De selectie van de te onderzoeken pilots en de buitenlandse praktijken moet transparant zijn, zodat de relevante gegevens worden verzameld en de gestelde onderzoeksvragen onderbouwd, effectief, traceerbaar en herhaalbaar kunnen worden beantwoord.

In de uitvoering van het onderzoek heeft de NVBR een deel van het werk uitbesteed aan het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV). De afbakening tussen de NVBR als opdrachtgever en het NIFV als opdrachtnemer dient volgens de IOOV meer duidelijk en helder te zijn.

De IOOV beveelt tevens aan dat opnieuw energie wordt ingezet om andere relevante partijen, zoals de Vakvereniging voor Brandweervrijwilligers (VBV) en andere vakorganisaties, nadrukkelijk bij het project te betrekken.

Aanvullend op het lopende project van de NVBR merkt de IOOV op dat voor adequaat empirisch onderzoek naar de gevolgen van toepassing van variabele voertuigbezetting een diepgaand onderzoek nodig is, waarbij een groot aantal toepassingen gedurende langere tijd (jaren) dienen te worden gevolgd om tot onderbouwde uitspraken te komen waar het gaat om de gevolgen voor de veiligheid (van burgers en brandweerpersoneel).

Opvolging onderzoek IOOV

De NVBR en het Veiligheidsberaad hebben aangegeven de aanbevelingen te onderschrijven en deze mee te nemen. Daarnaast heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (het WODC) van mijn ministerie gevraagd om de uitkomsten van dit onderzoek mee te nemen in de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s, welke door het WODC in 2012 zal worden opgestart. Met het WODC is inmiddels ook afgesproken dat zij parallel aan het parapluproject kijkt naar het methodologische kader en de uitgangspunten die moeten gelden om in de toekomst empirische uitspraken te kunnen doen over de effecten van variabele voertuigbezetting voor de veiligheid van burgers en brandweermensen.

Verdere uitwerking

In aanvulling op de aanbevelingen van de IOOV is over een aantal belangrijke zaken overeenstemming bereikt tussen mijn Ministerie, de NVBR en het Veiligheidsberaad en andere partners. Hierbij gaat het om:

  • Het door laten lopen van het huidige parapluproject door de NVBR met een aanscherping op de volgende onderdelen:

    • de projectverantwoordelijkheid gaat niet over de inhoud van de verschillende lokale en regionale pilots. Een goede uitleg van het project (zowel op bestuurlijk als ambtelijk niveau) is daarom noodzakelijk;

    • de afbakening tussen opdrachtgever en opdrachtnemer wordt verduidelijkt;

    • meer van de huidige pilots zullen mede worden gemonitord middels enquêtes.

  • Het verkrijgen van een zo compleet mogelijk overzicht van alle initiatieven op het gebied van variabele voertuigbezetting en een optimale kennisdeling. In de veiligheidsregio’s en binnen landelijke overleggremia wordt door de NVBR en het VB benadrukt dat het belangrijk is dat àlle pilots en experimenten met variabele voertuigbezetting worden aangemeld. Het veiligheidsberaad zal hierop bij de besturen van de veiligheidsregio’s aandringen.

  • Aan de huidige begeleidingscommissie worden vertegenwoordigers van het WODC, de VBV, de vakbonden voor beroepspersoneel en de lector Brandweerkunde toegevoegd. Zij kijkt mee op gebezigde methodieken, referentiescenario’s en de te hanteren kaders.

  • Parallel aan het project wordt het WODC gevraagd om in 2012 een meetinstrument te ontwikkelen voor het meten van de effecten van variabele voertuigbezetting. In de jaren erna kan het meetinstrument gebruikt worden om tot nadere empirische uitspraken te komen over de effecten van variabele voertuigbezetting voor de veiligheid van burgers en brandweermensen. Ten behoeve van de uitwerking van dit instrument zal een groep gezaghebbende experts uit het totale veiligheidsdomein worden samengesteld om input te leveren.

  • In de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s wordt reeds beschikbaar empirisch materiaal over operationele prestaties, zoals bijvoorbeeld die over variabele voertuigbezetting, waar nodig en mogelijk meegenomen (al dan niet via secundaire analyse).

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben ingelicht.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven