nr. 172
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 september 2009
Jaarlijks komen er mensen om in het verkeer door ongevallen waarbij de
bestuurders die de ongevallen veroorzaakten drugs hadden gebruikt. Op basis
van onderzoek in het buitenland en door de SWOV lopen de schattingen over
het aantal dodelijke ongevallen waarbij het gebruik van drugs door de bestuurder
de oorzaak was uiteen van 10% tot 25% van het totale aantal
dodelijke ongevallen. In 2008 kwamen als gevolg van ongevallen in het verkeer
750 mensen om. Ik vind het onaanvaardbaar dat mensen die drugs hebben gebruikt
aan het verkeer deelnemen en daarmee andere weggebruikers en zichzelf in gevaar
brengen. Een strengere aanpak is dus noodzakelijk. Daarom heb ik een pilot
laten verrichten naar het gebruik van zogenaamde speekseltesters.1
Het doel van de pilot was om door de politie de praktische bruikbaarheid
van speekseltesters als voorselectiemiddel te laten beoordelen. Als uit de
evaluatie van de pilot zou blijken dat het gebruik van speekseltesters als
voorselectiemiddel de opsporing van drugs vergemakkelijkt, zal, zoals ik uw
Kamer bij brief van 16 september 2008 (Kamerstukken II 2008/09, 29 398,
nr. 121) heb laten weten, de speekseltester als voorselectiemiddel in
de Wegenverkeerswet 1994 worden geïntroduceerd voor het vaststellen van
het gebruik van drugs.
Eind oktober 2008 is de pilot van start gegaan. In de pilot is de speekseltester
niet als bewijsmiddel beproefd; als bewijsmiddel is zoals gebruikelijk de
bloedproef gebruikt. Gedurende drie maanden heeft de politie automobilisten,
die verdacht werden van drugsgebruik, gevraagd om, na het afronden van de
bloedproef, op vrijwillige basis mee te werken aan speekseltesten en het afgeven
van een speekselmonster. De speekseltesten bestonden uit het uitvoeren van
een test op vier geselecteerde speekseltesters, waarmee het gebruik van een
aantal drugs kan worden gedetecteerd. Het speekselmonster was bedoeld voor
het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) dat dit monster heeft onderzocht.
In het merendeel van de onderzochte gevallen was cannabis gebruikt. De bevindingen
van de politie zijn neergelegd in een evaluatierapport dat de Raad van Hoofdcommissarissen aan ons heeft aangeboden. U treft het rapport hierbij
aan.
De Raad van Hoofdcommissarissen komt tot de volgende conclusies:
1) Speekseltesters kunnen een daadwerkelijke bijdrage leveren aan de opsporing
van bestuurders van voertuigen die psychoactieve stoffen hebben gebruikt.
2) De huidige bepalingen in de Wegenverkeerswet 1994 zijn onvoldoende
om drugsgebruik in het verkeer adequaat aan te pakken.
Bij deze informeer ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Justitie, over
de vervolgstappen.
Ad 1. De speekseltesters als opsporingsmiddel.
Uit het evaluatierapport van de politie blijkt dat het gebruik van speekseltesters
een nuttig en handig hulpmiddel kan zijn bij het bepalen van een redelijk
vermoeden van schuld aan overtreding van het rijden onder invloed van drugs
als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Mijn ambtgenoot
van Justitie zal in nauwe samenwerking met mij de introductie van de speekseltester
als voorselectiemiddel in de Wegenverkeerswet 1994 dan ook ter hand nemen.
Teneinde misverstanden te voorkomen hecht ik er aan te benadrukken dat het
bewijsmiddel voor drugsgebruik in het verkeer, net als nu, het bloedonderzoek
blijft. De uitlatingen van het TRIMBOS instituut over de betrouwbaarheid van
de speekseltester sloegen op het mogelijk gebruik als bewijsmiddel. Dat is
dus niet aan de orde.
Omdat de speekseltester thans nog niet het gebruik van alle drugs (bijvoorbeeld
GHB) kan vaststellen, zal ook de huidige wijze waarop wordt bepaald of op
de bestuurder een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van het verbod,
bedoeld in artikel 8, eerste lid, rust, in de Wegenverkeerswet 1994 worden
vastgelegd. Het gaat hier om de verplichting om mee te werken aan een aantal
coördinatietesten.
Ad 2. Bezien huidige bepalingen Wegenverkeerswet.
Bij de voorbereiding van de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 zal
tevens worden bezien in hoeverre de huidige tekst van artikel 8, eerste lid,
nog geschikt is voor een adequate aanpak van het gebruik van drugs in het
verkeer. Dit zal in overleg gebeuren met alle partners die bij de strafrechtelijke
handhaving van deze wet zijn betrokken. Om deze wijziging goed voor te bereiden
is een onafhankelijk onderzoek gestart naar de onderbouwing voor het al dan
niet hanteren van limieten voor drugsgebruik in het verkeer in een aantal
andere landen. Als uit dit onderzoek naar voren komt dat het niet mogelijk
is om met limieten voor drugsgebruik te werken dan zij wij voornemens ook
in Nederland van zero tolerance voor drugs in het verkeer uit te gaan.
Het is de bedoeling dat het concept van dit wijzigingswetsvoorstel begin
2010 aan alle betrokkenen voor advies wordt gezonden. Vervolgens zal in het
voorjaar 2010 het voorstel aan de Raad van State worden aangeboden. Het wetsvoorstel
zal medio 2010, door mijn ambtgenoot van Justitie, mede namens mij, aan uw
Kamer worden aangeboden. In het kader van dat wijzigingswetsvoorstel wordt
ter uitvoering van de aangenomen motie van de leden De Rouwe, Cramer en Roefs
van uw Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 30 324, nr. 18) tevens bezien
hoe rijden onder invloed van drugs kan worden gebracht onder de werking van
de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten.
Met het introduceren van speekseltesters als voorselectiemiddel wordt
een eerste stap gezet in de verbeterde aanpak van drugsgebruik in het verkeer.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings