29 372
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter uitvoering van richtlijn nr. 2003/54/EG, (PbEG L 176), verordening nr. 1228/2003 (PbEG L 176) en richtlijn nr. 2003/55/EG (PbEG L 176), alsmede in verband met de aanscherping van het toezicht op het netbeheer (Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer)

nr. 11
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 23 februari 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onder 4 wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

4a. In het eerste lid, onderdeel o, wordt «de voorwaarden, bedoeld in artikel 31» vervangen door: de regels, bedoeld in artikel 31.

2. Onder 6 komt te luiden:

6. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel z, een onderdeel ingevoegd, luidende:

aa. economische eigendom: het krachtens een rechtsverhouding gerechtigd zijn tot alle rechten en bevoegdheden ten aanzien van een goed, met uitzondering van het recht op levering, en het gehouden zijn om alle verplichtingen ten aanzien van dat goed voor zijn rekening te nemen en daarmee het volledige risico van waardeverandering of tenietgaan van het goed te dragen, zonder dat het goed geleverd is.

B

In artikel I wordt na onderdeel G een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Ga

Na hoofdstuk 2a wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2B. EIGENDOM VAN DE NETTEN

Artikel 9b

De eigendom van een net dat is aangelegd in of op grond dan wel in of aan gebouwen van anderen, berust bij degene die het net heeft aangelegd dan wel bij diens rechtsopvolger.

C

In artikel I, onderdeel Q, artikel 15, tweede lid, onderdeel c, wordt «de voorwaarden die de directeur van de dienst op grond van artikel 36 of 37 heeft vastgesteld» vervangen door: de regels die op grond van artikel 31 zijn vastgesteld.

D

Artikel I, onderdeel R, onder 3, komt te luiden:

3. In het tweede lid vervalt onderdeel e onder verlettering van onderdeel f tot onderdeel e. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

f. indien Onze Minister hem dit opdraagt, werkzaamheden te verrichten ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 4a;

g. andere netbeheerders de gegevens te verschaffen die nodig zijn om een betrouwbare en efficiënte werking, alsmede de samenhangende ontwikkeling en interoperabiliteit, van de netten te waarborgen.

E

Artikel I, onderdeel W, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «vier artikelen» vervangen door: vijf artikelen.

2. Artikel 19b, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. een overzicht van het aantal personen dat bij de netbeheerder werkzaam is ter uitvoering van de in artikel 16, 16a en 16b genoemde taken,.

3. Na artikel 19d wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 19e

1. Een netbeheerder draagt er, al dan niet samen met een of meer andere netbeheerders, zorg voor dat onderbrekingen in het transport van elektriciteit door afnemers op een eenvoudige wijze gemeld kunnen worden en maakt aan afnemers bekend op welke wijze deze meldingen kunnen geschieden.

2. Een netbeheerder registreert, al dan niet samen met een of meer andere netbeheerders, van de gemelde onderbrekingen, de datum en het tijdstip van het begin van de onderbrekingen, de duur van de onderbrekingen, de locatie, aard en oorzaak van de onderbrekingen alsmede het aantal getroffen afnemers.

3. Een netbeheerder maakt, al dan niet samen met andere netbeheerders, de actuele stand van zaken betreffende de geregistreerde onderbrekingen in zijn net op geschikte wijze openbaar, en vermeldt daarbij de datum en het tijdstip van het begin van de onderbrekingen, de duur van de onderbrekingen, de locatie, aard en oorzaak van de onderbrekingen alsmede het aantal getroffen afnemers.

F

In artikel I, onderdeel BB, wordt aan artikel 24b een lid toegevoegd, luidende:

3. De krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

G

In artikel I, onderdeel CC, wordt na onder 1 een onderdeel toegevoegd, luidende:

1a. In het tweede lid wordt «voorwaarden en tarieven voor het transport van elektriciteit vaststellen die afwijken van de voorwaarden en tarieven, vastgesteld op grond van de artikelen 36 en 41» vervangen door: voor het transport van elektriciteit voorwaarden goedkeuren en tarieven vaststellen die afwijken van het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 5 en 6 van dit hoofdstuk.

H

In artikel I, onderdeel EE, artikel 26b, eerste lid, vervalt «en voorwaarden».

I

Artikel I, onderdeel II, komt te luiden:

II

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over: .

2. Het eerste lid, onderdeel f komt te luiden:

f. de kwaliteitscriteria waaraan netbeheerders moeten voldoen met betrekking tot hun dienstverlening, welke in ieder geval betrekking hebben op:

1°. te hanteren technische specificaties,

2°. het realiseren van koppelingen tussen en het verrichten van reparaties aan de netten,

3°. het verhelpen van storingen in het transport van elektriciteit, en

4°. de klantenservice, .

3. In het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel g in een puntkomma, na onderdeel g twee onderdelen toegevoegd, luidende:

h. de wijze waarop de netbeheerder afnemers die producent zijn objectief, transparant en niet-discriminatoir op het net aansluit, rekening houdend met de kosten en baten van de onderscheiden technieken met betrekking tot hernieuwbare energiebronnen, decentrale productie en warmtekrachtkoppeling,

i. de wijze waarop de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet jegens de andere netbeheerders en de afnemers de energiebalans handhaaft, .

4. Het tweede lid komt te luiden:

2. In de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden in ieder geval regels opgenomen met betrekking tot de programma-verantwoordelijkheid, waarbij wordt bepaald dat de programma-verantwoordelijkheid kan worden overgedragen aan een ander, met uitzondering van een netbeheerder.

5. In het derde lid wordt «In de voorwaarden» vervangen door: In de regeling.

6. Het vierde lid komt te luiden:

4. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden in ieder geval regels gesteld voor het bepalen van de omvang van de capaciteit voor het transport van elektriciteit over het landsgrensoverschrijdend net en voor het toewijzen van de beschikbare capaciteit op dat net, waaronder tevens begrepen wordt het veilen van capaciteit dan wel het volgens een andere marktconforme methode toewijzen van capaciteit, en het toewijzen van capaciteit die een afnemer niet gebruikt. De regeling bevat de nodige voorzieningen gereicht op het voorkomen van belemmeringen voor goede marktwerking.

7. In het vijfde lid, aanhef, wordt «landsgrensoverschrijdende netten» vervangen door: het landsgrensoverschrijdend net.

8. In het vijfde lid, onderdeel c, wordt «om transport van elektriciteit» vervangen door: om capaciteit voor het transport van elektriciteit.

9. Onder vervanging van «en» in het vijfde lid, onderdeel b, door een komma en onder vervanging van de punt aan het einde van het vijfde lid, onderdeel c, in «, en», wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. de hoeveelheid capaciteit waarvoor Onze Minister ontheffing heeft verleend op grond van artikel 86c.

10. In het zesde lid wordt «bedoeld in het derde lid» vervangen door: bedoeld in het vierde lid.

11. In het achtste lid wordt «De voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, kunnen» vervangen door: De regeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, kan.

12. In het negende lid wordt «de voorwaarden» vervangen door: de regeling.

13. Na het negende lid worden zeven nieuwe leden toegevoegd, luidende:

10. De ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt niet vastgesteld dan nadat Onze Minister zich met inachtneming van artikel 5 van de richtlijn ervan heeft vergewist dat de regeling de interoperabiliteit van de netten garandeert en objectief, evenredig en niet-discriminatoir is.

11. Na de vaststelling van de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, gelden de daarin opgenomen regels als minimumeisen voor de technische veiligheid en voor het technisch ontwerp en de exploitatie van de installaties en netten, bedoeld in artikel 5 van de richtlijn.

12. Een netbeheerder zendt jaarlijks voor 1 juli ter goedkeuring aan de directeur van de dienst de voorwaarden die hij in het volgende kalenderjaar wil hanteren voor het realiseren van aansluitingen op het door hem beheerde net, het verrichten van transport van elektriciteit en de kwaliteitscriteria.

13. De directeur van de dienst beslist binnen drie maanden na ontvangst omtrent de goedkeuring van de voorwaarden. De directeur van de dienst keurt de voorwaarden niet goed als zij naar zijn oordeel niet in overeenstemming zijn met het bepaalde bij of krachtens de wet.

14. Indien de directeur van de dienst niet binnen de termijn, genoemd in het dertiende lid, omtrent de goedkeuring van de voorwaarden heeft beslist, worden zij geacht te zijn goedgekeurd.

15. Indien de directeur van de dienst de voorwaarden niet heeft goedgekeurd, doet de netbeheerder zo spoedig mogelijk een nieuw voorstel met inachtneming van de aanwijzingen die de directeur hem heeft gegeven in zijn beslissing tot het niet goedkeuren en zendt de voorwaarden wederom onverwijld ter goedkeuring aan de directeur van de dienst. Het dertiende en veertiende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

16. De voorwaarden treden in werking op 1 januari van het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben. Indien zij op die datum nog niet zijn goedgekeurd, treden zij in werking op de dag waarop het besluit tot goedkeuring in werking is getreden, met terugwerkende kracht tot 1 januari.

J

In artikel I worden na onderdeel JJ twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

JJa

Na artikel 31a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 31b

Bij ministeriële regeling worden, voor zover noodzakelijk ter uitvoering van de richtlijn, regels gesteld die de netbeheerder in acht moet nemen jegens afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid.

JJb

1. In artikel 32, eerste, tweede en derde lid, 34, eerste, tweede en derde lid, 35, 36, vierde lid en 37, eerste en tweede lid, vervalt telkens: of de voorwaarden.

2. In artikel 32, eerste lid en 34, eerste lid, wordt «bedoeld in de artikelen 27 en 31» vervangen door: bedoeld in artikel 27.

3. In artikel 32, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 27 of 31» vervangen door: bedoeld in artikel 27.

K

In artikel I wordt na onderdeel KK een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

KKa

In artikel 35 wordt «als bedoeld in artikel 27, 31 of 32» vervangen door: als bedoeld in artikel 27 of 32.

L

Artikel I, onderdeel LL, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder 1 komt te luiden:

1. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, komen te luiden:

1. De directeur van de dienst stelt de tariefstructuren vast met inachtneming van de regels, bedoeld in artikel 26b, en houdt daarbij rekening met:

a. het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders als bedoeld in artikel 27 of 32.

2. Na onder 4 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

5. In het derde lid wordt «als bedoeld in artikel 27, 31 of 32» vervangen door «als bedoeld in artikel 27 of 32» en wordt «of met de eisen, bedoeld in het tweede lid» vervangen door: of met het bepaalde bij of krachtens dit artikel.

M

In artikel I wordt na onderdeel LL een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

LLa

In artikel 37a, eerste lid, vervalt «en de voorwaarden».

N

Artikel I, onderdeel MM, komt te luiden:

MM

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid vervalt telkens «en de voorwaarden».

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. Na de vaststelling van de voorwaarden gelden deze als minimumeisen voor de technische veiligheid en voor het technisch ontwerp en de exploitatie van de installaties en netten, bedoeld in artikel 5 van de richtlijn.

O

Artikel I, onderdeel OO, komt te luiden:

OO

De artikelen 40 en 41 worden vervangen door de volgende artikelen, luidende:

Artikel 40

De tarieven voor de diensten ter uitvoering van de taken, genoemd in artikel 16, eerste lid, worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 41 tot en met 41d.

Artikel 41

1. De directeur van de dienst stelt na overleg met de gezamenlijke netbeheerders en met representatieve organisaties van partijen op de elektriciteitsmarkt, met inachtneming van het belang dat door middel van marktwerking ten behoeve van afnemers de doelmatigheid van de bedrijfsvoering en de meest doelmatige kwaliteit van het transport worden bevorderd, voor netbeheerders, met uitzondering van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, de methode tot vaststelling van de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering, van de kwaliteitsterm en van het rekenvolume van elke tariefdrager waarvoor een tarief wordt vastgesteld, vast.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor vaststelling van de methode tot vaststelling van de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering en van het rekenvolume van elke tariefdrager waarvoor een tarief wordt vastgesteld voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

3. De korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering heeft onder meer ten doel te bereiken dat de netbeheerder in ieder geval geen rendement kan behalen dat hoger is dan in het economische verkeer gebruikelijk en dat de gelijkwaardigheid in de doelmatigheid van de netbeheerders wordt bevorderd.

4. De kwaliteitsterm geeft de aanpassing van de tarieven in verband met de geleverde kwaliteit aan en heeft ten doel netbeheerders te stimuleren om de kwaliteit van hun transportdienst te optimaliseren.

5. De rekenvolumina die een netbeheerder gebruikt bij het voorstel, bedoeld in artikel 41b, zijn gebaseerd op daadwerkelijk gefactureerde volumina in eerdere jaren, of worden door de directeur van de dienst geschat indien deze betrekking hebben op nieuwe tarieven.

Artikel 41a

1. Ten behoeve van het voorstel, bedoeld in artikel 41b, stelt de directeur van de dienst voor iedere netbeheerder afzonderlijk voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar vast:

a. de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering,

b. de kwaliteitsterm, en

c. het rekenvolume van elke tariefdrager waarvoor een tarief wordt vastgesteld.

2. De directeur van de dienst kan het in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde rekenvolume gedurende de in dit lid bedoelde periode wijzigen.

Artikel 41b

1. Iedere netbeheerder zendt jaarlijks voor 1 oktober aan de directeur van de dienst een voorstel voor de tarieven die deze netbeheerder ten hoogste zal berekenen voor de uitvoering van de taken genoemd in artikel 16, eerste lid, met inachtneming van:

a. het uitgangspunt dat de kosten worden toegerekend aan de tariefdragers betreffende de diensten die deze kosten veroorzaken

b. de tariefstructuren vastgesteld op grond van artikel 36,

c. het bepaalde bij of krachtens artikel 41a, en

d. de formule ,

TIt = 1+ cpi – x + q100 TIt-1,

waarbij

TIt = de totale inkomsten uit de tarieven in het jaar t, te weten de som van de vermenigvuldiging van elk tarief in jaar t en het op basis van artikel 41a, onderdeel c, vastgestelde rekenvolume van elke tariefdrager waarvoor een tarief wordt vastgesteld;

TIt-1 = de totale inkomsten uit de tarieven in het jaar voorafgaande aan het jaar t, te weten de som van de vermenigvuldiging van elk tarief in jaar t-1 en het op basis van artikel 41a, onderdeel c, vastgestelde rekenvolume van elke tariefdrager waarvoor een tarief wordt vastgesteld;

cpi = de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex (alle huishoudens), berekend uit het quotiënt van deze prijsindex, gepubliceerd in de vierde maand voorafgaande aan het jaar t, en van deze prijsindex, gepubliceerd in de zestiende maand voorafgaande aan het jaar t, zoals deze maandelijks wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek;

x = de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering;

q = de kwaliteitsterm, die de aanpassing van de tarieven in verband met de geleverde kwaliteit aangeeft.

2. Een netbeheerder kan, gelijktijdig met het voorstel, bedoeld in het eerste lid, een voorstel doen voor een tariefverhoging ter dekking van de kosten voor een uitzonderlijke en aanmerkelijke investering ter uitbreiding van het door de netbeheerder beheerde net.

Artikel 41c

1. De directeur van de dienst stelt de tarieven, die kunnen verschillen voor de verschillende netbeheerders en voor onderscheiden tariefdragers, jaarlijks vast.

2. De directeur van de dienst kan de tarieven die zullen gelden in het jaar t corrigeren, indien de tarieven die golden in dat jaar of de jaren voorafgaand aan het jaar t:

a. bij rechterlijke uitspraak of met toepassing van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht zijn gewijzigd;

b. zijn vastgesteld met inachtneming van onjuiste of onvolledige gegevens en de directeur van de dienst, indien hij de beschikking had over juiste of volledige gegevens, tarieven zou hebben vastgesteld die in aanmerkelijke mate zouden afwijken van de vastgestelde tarieven;

c. zijn vastgesteld met gebruikmaking van geschatte gegevens en de feitelijke gegevens daarvan afwijken.

3. Indien een voorstel niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 41b, eerste lid, aan de directeur van de dienst is gezonden, stelt deze de tarieven voor de desbetreffende netbeheerder uit eigen beweging vast met inachtneming van artikel 41b.

Artikel 41d

1. In afwijking van artikel 41a wordt voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet geen kwaliteitsterm vastgesteld.

2. De directeur van de dienst stelt voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet jaarlijks het verschil vast tussen de totale inkomsten uit de tarieven, bedoeld in artikel 41b, eerste lid, onderdeel d, en de gerealiseerde totale inkomsten uit de tarieven. Bij de eerstvolgende vaststelling van de tarieven verwerkt de directeur van de dienst het verschil in de tarieven.

Artikel 41e

1. De tarieven voor diensten ter uitvoering van de taken, genoemd in artikel 16, tweede lid, worden vastgesteld overeenkomstig dit artikel.

2. Voor elke taak van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, genoemd in artikel 16, tweede lid, stelt de directeur van de dienst de methode van regulering vast, voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar, na overleg met de gezamenlijke netbeheerders en met representatieve organisaties van partijen op de elektriciteitsmarkt en met inachtneming van het belang dat de doelmatigheid van de bedrijfsvoering en de meest doelmatige kwaliteit van uitvoering van deze taken worden bevorderd.

3. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zendt jaarlijks voor 1 oktober aan de directeur van de dienst een voorstel voor de tarieven voor uitvoering van de taken, genoemd in artikel 16, tweede lid, met inachtneming van de tariefstructuren vastgesteld op grond van artikel 36.

4. De directeur van de dienst stelt de tarieven vast overeenkomstig artikel 41c, eerste en tweede lid.

5. Indien een voorstel niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 41e, derde lid, aan de directeur van de dienst is gezonden, stelt deze de tarieven uit eigen beweging vast met inachtneming van dit artikel.

P

In artikel I, onderdeel PP, onder 1, wordt «artikel 17 of 7a» vervangen door: artikel 17 of 17a.

Q

In artikel I, onderdeel XX, artikel 78, vierde lid, wordt «artikel 16, tweede lid, onderdeel g» vervangen door: artikel 16, tweede lid, onderdeel f.

R

Artikel I, onderdeel ZZ, komt te luiden:

ZZ

Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt na «besluit» ingevoegd: , met uitzondering van een besluit als bedoeld in de artikelen 77h en 77i, .

2. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.

3. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit op grond van de artikelen 77h en 77i is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

S

Na artikel I, onderdeel CCC, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

CCCa

Na artikel 86c wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 10. Transparantie en liquiditeit

Artikel 86d

Indien dat noodzakelijk is in het belang van een voldoende transparante en liquide markt voor vraag en aanbod van elektriciteit, transportcapaciteit of productiecapaciteit of in het belang van de daarmee verband houdende leveringszekerheid, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over:

a. de wijze waarop of de voorwaarden waaronder producenten, handelaren, leveranciers of netbeheerders elektriciteit, transportcapaciteit of productiecapaciteit waarover zij beschikken, aanbieden;

b. de informatie die producenten, handelaren, leveranciers of netbeheerders verstrekken met betrekking tot de vraag en aanbod van elektriciteit, transportcapaciteit of productiecapaciteit.

T

Artikel I, onderdeel DDD, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder 4 komt te luiden:

4. Het vierde lid komt te luiden:

4. Onze Minister onthoudt zijn instemming indien de wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of de aandelen in een netbeheerder ertoe zou leiden dat een natuurlijke persoon of een rechtspersoon buiten de kring van hen aan wie aandelen in een netbeheerder toebehoren, rechten op een net of op aandelen in een netbeheerder zou krijgen. Bij ministeriële regeling kan een datum worden bepaald tot welke de Minister zijn instemming onthoudt. Deze ministeriële regeling wordt niet vastgesteld dan nadat Onze Minister daarover overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft gevoerd.

2. Onder 6 en 7 worden vervangen door één onderdeel, luidende:

6. Het zevende, achtste en negende lid vervallen.

U

In artikel II, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onder 10, wordt «als bedoeld in artikel 18h» vervangen door: als bedoeld in artikel 18h, eerste lid,.

2. Onder 13, artikel 1, eerste lid, onderdeel u, komt te luiden:

u. economische eigendom: het krachtens een rechtsverhouding gerechtigd zijn tot alle rechten en bevoegdheden ten aanzien van een goed, met uitzondering van het recht op levering, en het gehouden zijn om alle verplichtingen ten aanzien van dat goed voor zijn rekening te nemen en daarmee het volledige risico van waardeverandering of tenietgaan van het goed te dragen, zonder dat het goed geleverd is.

V

In artikel II wordt na onderdeel A een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Na paragraaf 1.1 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1.1a. Eigendom van de netten

Artikel 1a

De eigendom van een gastransportnet dat is aangelegd in of op grond dan wel in of aan gebouwen van anderen, berust bij degene die het net heeft aangelegd dan wel bij diens rechtsopvolger.

W

Artikel II, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

Na artikel 2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

2. Na artikel 2a wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 2b

1. Artikel 2, eerste lid, is niet van toepassing voor degene aan wie een gastransportnet toebehoort dat de grens van Nederland overschrijdt met uitsluitend als doel de gastransportnetten van Nederland en een ander land onderling te koppelen.

2. Degene aan wie een gastransportnet als bedoeld in het eerste lid toebehoort, wijst voor het beheer van dat transportnet een interconnector-beheerder aan. De aanwijzing wordt gemeld aan Onze Minister.

3. Een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid geldt voor een periode van tien jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de aanwijzing aan Onze Minister is gemeld.

4. Artikel 5, eerste lid, en 6, eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstand dat de interconnector-beheerder geen naamloze of besloten vennootschap behoeft te zijn.

5. Artikel 3, eerste lid, tweede lid, onderdeel d, en derde lid, 3a, tweede lid, 3c, 4, eerste lid, 10, eerste, tweede en vierde lid, 11 tot en met 16, 19, 20, 37 en 39a zijn van overeenkomstige toepassing.

X

Artikel II, onderdeel R, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 12, eerste lid, komt te luiden:

1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

a. de berekeningsmethodiek van de tarieven;

b. het voorzien van een aansluiting op het net;

c. het uitvoeren van transport van gas over het net;

d. het meten van gegevens betreffende het transport van gas, de uitwisseling van meetgegevens en de toelating van meetbedrijven;

f. reconciliatie en allocatie;

g. het waarborgen van het netbeheer van alle netten en het transport van gas in buitengewone omstandigheden.

2. In artikel 12, derde lid, wordt «Bij het vaststellen van de richtlijnen houdt de directeur rekening met» vervangen door «Bij het vaststellen van de ministeriële regeling wordt rekening gehouden met» en wordt «De richtlijnen maken het mogelijk» vervangen door: De regeling maakt het mogelijk.

3. In artikel 12, vierde lid, wordt «De richtlijnen waarborgen» vervangen door: De regeling waarborgt.

4. Artikel 12, vijfde en zesde lid, vervallen.

5. In artikel 13, derde lid, wordt «de richtlijnen, bedoeld in artikel 12» vervangen door: het bepaalde bij of krachtens artikel 12.

Y

In artikel II, onderdeel V, wordt aan artikel 17b een nieuw lid toegevoegd, luidende:

3. De krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Z

Artikel II, onderdeel X wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 18a, eerste lid, komt te luiden:

1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van de artikelen 18b tot en met 18f. Bij het vaststellen van deze ministeriële regeling wordt rekening gehouden met het belang van het bevorderen van het handelsverkeer en het bevorderen van het doelmatig handelen van gasopslagbedrijven en gebruikers van installaties.

2. Artikel 18a, tweede, vierde en vijfde lid vervallen onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

AA

Artikel II, onderdeel CC, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «vier artikelen» vervangen door: vijf artikelen.

2. Artikel 35b, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. een overzicht van het aantal personen dat bij de netbeheerder werkzaam is ter uitvoering van de in artikelen 10, 42 en hoofdstuk 2 genoemde taken,.

3. Na artikel 35d wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 35e

1. Een netbeheerder draagt er, al dan niet samen met een of meer andere netbeheerders, zorg voor dat onderbrekingen in het transport van gas en waarnemingen van gaslucht door afnemers op een eenvoudige wijze gemeld kunnen worden en maakt aan afnemers bekend op welke wijze deze meldingen kunnen geschieden.

2. Een netbeheerder registreert, al dan niet samen met andere netbeheerders, van de gemelde onderbrekingen en waarnemingen, de datum en het tijdstip en, met betrekking tot onderbrekingen, het begin van de onderbrekingen, de duur van de onderbrekingen, de locatie, aard en oorzaak van de onderbrekingen alsmede het aantal getroffen afnemers.

3. Een netbeheerder maakt de actuele stand van zaken betreffende de geregistreerde onderbrekingen en waarnemingen in zijn net op geschikte wijze openbaar en vermeldt daarbij de datum en het tijdstip en, met betrekking tot onderbrekingen, het begin van de onderbrekingen, de duur van de onderbrekingen, de locatie, aard en oorzaak van de onderbrekingen alsmede het aantal getroffen afnemers.

BB

Na artikel II, onderdeel GG, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

GGa

Na artikel 39 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39a

Een gastransportnet dat door een netbeheerder in het kader van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in artikel 10, in werking wordt gehouden, onderhouden of ontwikkeld, wordt voor de toepassing van de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht aangemerkt als openbaar werk van algemeen nut.

CC

In artikel II, onderdeel WW, onder 2, wordt «bedoeld in de artikelen 11, 13, 18 tot en met 18f, 18h, 80, 81 en 82» vervangen door: bedoeld in de artikelen 11, 13, 14, 18 tot en met 18f, 80, 81 en 82.

DD

Na artikel II, onderdeel YY, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

YYa

Na artikel 66 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 5.11 Transparantie en liquiditeit

Artikel 66a

Indien dat noodzakelijk is in het belang van een voldoende transparante en liquide markt voor vraag en aanbod van gas, transportcapaciteit, opslagcapaciteit of productiecapaciteit of in het belang van de daarmee verband houdende leveringszekerheid, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over:

a. de wijze waarop of de voorwaarden waaronder producenten, gasopslagbedrijven, LNG-bedrijven, handelaren, leveranciers of netbeheerders gas, transportcapaciteit, opslagcapaciteit of productiecapaciteit waarover zij beschikken, aanbieden;

b. de informatie die producenten, gasopslagbedrijven, LNG-bedrijven, handelaren, leveranciers of netbeheerders verstrekken met betrekking tot de vraag en aanbod van gas, transportcapaciteit, opslagcapaciteit of productiecapaciteit.

EE

Artikel II, onderdeel DDD, komt te luiden:

DDD

Artikel 80 komt te luiden:

Artikel 80

De tarieven voor het transport van gas dat bestemd is voor levering aan afnemers als bedoeld in artikel 43, eerste lid, en voor de dat transport ondersteunende diensten worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 81 tot en met 81c.

FF

Artikel II, onderdeel EEE, komt te luiden:

EEE

Artikel 81 wordt vervangen door de volgende artikelen:

Artikel 81

1. De directeur stelt na overleg met de gezamenlijke netbeheerders en met representatieve organisaties van partijen op de gasmarkt, met inachtneming van het belang dat door middel van marktwerking ten behoeve van afnemers de doelmatigheid van de bedrijfsvoering en de meest doelmatige kwaliteit van het transport worden bevorderd, de methode tot vaststelling van de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering, van de kwaliteitsterm en van het rekenvolume van elke tariefdrager van elke dienst waarvoor een tarief wordt vastgesteld, vast.

2. De korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering heeft onder meer ten doel te bereiken dat de netbeheerder in ieder geval geen rendement kan behalen dat hoger is dan in het economisch verkeer gebruikelijk en dat de gelijkwaardigheid in de doelmatigheid van de netbeheerders wordt bevorderd.

3. De kwaliteitsterm geeft de aanpassing van de tarieven in verband met de geleverde kwaliteit aan en heeft ten doel netbeheerders te stimuleren om de kwaliteit van hun transportdienst te optimaliseren.

4. De rekenvolumina die een netbeheerder gebruikt bij het voorstel, bedoeld in artikel 81b, zijn gebaseerd op daadwerkelijk gefactureerde volumina in eerdere jaren, of worden door de directeur geschat indien deze betrekking hebben op nieuwe tarieven.

Artikel 81a

1. Ten behoeve van het voorstel, bedoeld in artikel 81b, stelt de directeur voor iedere netbeheerder afzonderlijk voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar vast:

a. de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering,

b. de kwaliteitsterm, en

c. het rekenvolume van elke tariefdrager van elke dienst waarvoor een tarief wordt vastgesteld.

2. De directeur kan het in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde rekenvolume gedurende de in dat lid bedoelde periode wijzigen.

Artikel 81b

1. Iedere netbeheerder die het transport van gas verricht dat bestemd is voor levering aan afnemers als bedoeld in artikel 43, eerste lid, zendt jaarlijks voor 1 oktober aan de directeur een voorstel voor de tarieven die deze netbeheerder ten hoogste zal berekenen voor het transport van gas aan die afnemers en de dat transport ondersteunende diensten, met inachtneming van:

a. het uitgangspunt dat de kosten worden toegerekend aan de tariefdragers betreffende de diensten die deze kosten veroorzaken,

b. het bepaalde bij of krachtens artikel 81a, en

c. de formule:

TIt = 1+ cpi – x + q100 TIt-1,

waarbij

TIt = de totale inkomsten uit de tarieven uit het jaar t, te weten de som van de vermenigvuldiging van elk tarief in het jaar t en het op basis van artikel 81a, onderdeel c, vastgestelde rekenvolume van elke tariefdrager waarvoor een tarief wordt vastgesteld;

TIt-1 = de totale inkomsten uit de tarieven in het jaar voorafgaande aan het jaar t, te weten de som van de vermenigvuldiging van elk tarief in het jaar t-1 en het op basis van artikel 81a, onderdeel c, vastgestelde rekenvolume van elke tariefdrager waarvoor een tarief wordt vastgesteld;

cpi = de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex (alle huishoudens), berekend uit het quotiënt van deze prijsindex, gepubliceerd in de vierde maand voorafgaande aan het jaar t, en van deze prijsindex, gepubliceerd in de zestiende maand voorafgaande aan het jaar t, zoals deze maandelijks wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek;

x = de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering;

q = de kwaliteitsterm, die de aanpassing van de tarieven in verband met de geleverde kwaliteit aangeeft.

2. Een netbeheerder kan, gelijktijdig met het voorstel, bedoeld in het eerste lid, een voorstel doen voor een tariefverhoging ter dekking van de kosten voor de een uitzonderlijke en aanmerkelijke investering ter uitbreiding van het door de netbeheerder beheerde net.

Artikel 81c

1. De directeur stelt met betrekking tot het transport van gas dat bestemd is voor levering aan afnemers als bedoeld in artikel 43, eerste lid, voor iedere netbeheerder de tarieven, die kunnen verschillen voor de verschillende netbeheerders en voor de onderscheiden tariefdragers en die deze ten hoogste mag berekenen voor het transport van dat gas en de dat transport ondersteunende diensten, jaarlijks vast.

2. De directeur kan de tarieven die zullen gelden in het jaar t corrigeren, indien de tarieven die golden in het jaar of de jaren voorafgaand aan het jaar t:

a. bij rechterlijke uitspraak of met toepassing van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht zijn gewijzigd;

b. zijn vastgesteld met inachtneming van onjuiste of onvolledige gegevens en de directeur, indien hij de beschikking had over juiste of volledige gegevens, tarieven zou hebben vastgesteld die in aanmerkelijke mate zouden afwijken van de vastgestelde tarieven;

c. zijn vastgesteld met gebruikmaking van geschatte gegevens en de feitelijk gegevens daarvan afwijken.

3. Indien het voorstel niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 81b, eerste lid, aan de directeur is gezonden, stelt deze de tarieven voor de desbetreffende netbeheerder uit eigen beweging vast met inachtneming van artikel 81b.

Artikel 81d

1. De tarieven treden in werking op een door de directeur te bepalen datum en gelden tot 1 januari van het jaar, volgend op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de tarieven.

2. Indien op 1 januari de tarieven voor het volgende jaar nog niet zijn vastgesteld, gelden de tarieven tot de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de tarieven voor het volgende jaar.

3. Iedere netbeheerder legt een exemplaar van de voor hem geldende tarieven voor een ieder ter inzage in al zijn vestigingen.

GG

Artikel II, onderdeel FFF, komt te luiden:

FFF

Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «en de daarmee noodzakelijkerwijs verbonden diensten» vervangen door «en de dat transport ondersteunende diensten» en wordt «beschermde afnemers of afnemers die jaarlijks per aansluiting minder dan 170 000 m3 gas verbruiken, aan Onze Minister» vervangen door: afnemers als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aan de directeur.

2. In het tweede lid, wordt «het verhelpen van storingen in het transport van gas, de klantenservice en het voorzien in compensatie bij ernstige storingen» vervangen door: het verhelpen van storingen in het transport van gas en de klantenservice.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. De directeur kan indien hem uit de voorwaarden blijkt dat de voorwaarden niet voldoen aan het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien uit de voorwaarden blijkt dat de netbeheerder in onvoldoende mate of op ondoelmatige wijze kan of zal kunnen voorzien in het transport en de dat transport ondersteunende diensten, dan wel de voorwaarden niet redelijk, niet transparant of discriminatoir zijn, de netbeheerder opdragen de voorwaarden aan te passen.

4. Na het vierde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de door netbeheerders en LNG-bedrijven vast te stellen voorwaarden voor afnemers als bedoeld in artikel 43, eerste lid.

6. De in het vijfde lid bedoelde ministeriële regeling kan betrekking hebben op:

a. het voorzien van een aansluiting op het net;

b. het uitvoeren van transport van gas over het net;

c. het meten van gegevens betreffende het transport van gas en de uitwisseling van meetgegevens, waaronder het opstellen van afnemersprofielen en toelating van meetbedrijven;

d. de kwaliteitscriteria voor netbeheerders met betrekking tot hun dienstverlening, welke in ieder geval betrekking hebben op te hanteren technische specificaties, het verhelpen van storingen in het transport van gas en de klantenservice;

e. reconciliatie en allocatie;

f. het waarborgen van het netbeheer van alle netten en het transport van gas in buitengewone omstandigheden.

HH

Onderdeel GGG komt te luiden:

GGG

In artikel 83 wordt «Netbeheerders zenden Onze Minister voor 1 november van elk jaar» vervangen door: Netbeheerders zenden de directeur voor 1 maart van elk jaar.

II

Artikel II, onderdeel III, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder 4 komt te luiden:

4. Het vierde en vijfde lid komen te luiden:

4. Onze Minister onthoudt zijn instemming indien de wijziging met betrekking tot de eigendom van een gastransportnet of de aandelen in een netbeheerder ertoe zou leiden dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon buiten de kring van hen aan wie aandelen in een netbeheerder toebehoren, rechten op een gastransportnet of op aandelen in een netbeheerder zou krijgen. Bij ministeriële regeling kan een datum worden bepaald tot welke de Minister zijn instemming onthoudt. Deze ministeriële regeling wordt niet vastgesteld dan nadat Onze Minister daarover overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft gevoerd.

5. Indien Onze Minister zijn instemming onthoudt en de voorgenomen wijziging met betrekking tot de eigendom van een gastransportnet of van de aandelen voorgang vindt, kan Onze Minister een andere rechtspersoon aanwijzien als netbeheerder van het net dat door de desbetreffende netbeheerder wordt beheerd.

2. Onder 6 komt te luiden:

6. Het zevende, achtste en negende lid vervallen.

JJ

Artikel III komt te luiden:

ARTIKEL III

De Wet energiedistributie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In deze wet en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. distributie van elektriciteit: het leveren van elektriciteit aan afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998;

b. distributie van gas: het leveren van gas aan afnemers als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Gaswet, met uitzondering van de leveringen van gas als bedoeld in artikel 43, tweede lid, onderdeel b, van die wet;

c. distributie van warmte: het leveren van warmte aan verbruikers, behoudens voor zover dit leveren geschiedt door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die:

1°. hetzij warmte levert aan niet meer dan tien verbruikers tegelijk,

2°. hetzij per jaar niet meer warmte aan verbruikers levert dan 10 000 gigajoules,

3°. hetzij eigenaar is van de gebouwen ten behoeve waarvan de warmte wordt geleverd;

d. verbruiker van elektriciteit: een afnemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998;

e. distributiebedrijf: een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het geheel of ten dele in het kader van de distributie leveren van elektriciteit of gas of met de distributie van warmte;

f. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.

B

In artikel 16 vervalt «gas of».

KK

Na artikel V worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel Va

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5, eerste lid, wordt «roerende zaak» vervangen door: roerende zaak, elektriciteit daaronder begrepen.

B

In artikel 5, derde lid, vervalt «of gas».

Artikel Vb

Artikel 5.6 van de Telecommunicatiewet komt te luiden:

Artikel 5.6

De eigendom van een elektronisch communicatienetwerk, dat is aangelegd in of op grond dan wel in of aan gebouwen of werken van anderen, berust bij degene die het netwerk heeft aangelegd, dan wel bij diens rechtsopvolger.

LL

Artikel VI wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt «artikel 86c van de Elektriciteit 1998» vervangen door: artikel 86c van de Elektriciteitswet 1998.

2. Na het negende lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

10. Een besluit als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 dat is genomen voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel OO, van deze wet, wordt na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel OO, van deze wet geacht een besluit te zijn op grond van artikel 41a van de Elektriciteitswet 1998. Dit besluit kan worden gewijzigd om dit besluit aan te passen aan artikel 41a van de Elektriciteitswet 1998.

11. Een besluit als bedoeld in artikel 41, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 dat is genomen voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel OO, van deze wet, wordt na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel OO, van deze wet geacht een besluit op grond van artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998 te zijn. Dit besluit kan worden gewijzigd om dit besluit aan te passen aan artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998.

12. Op het moment dat in artikel I, onderdeel II, onder 13, opgenomen artikel 31, tiende en elfde lid, in werking treden, vervallen artikel 36, tweede lid, en artikel 38, vierde lid.

MM

Aan artikel VII worden drie leden toegevoegd, luidende:

7. Een besluit als bedoeld in artikel 80, derde lid, van de Gaswet dat is genomen voor de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel EEE, van deze wet, wordt na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel EEE, van deze wet geacht een besluit te zijn op grond van artikel 81a van de Gaswet. Dit besluit kan worden gewijzigd om dit besluit aan te passen aan artikel 81a van de Gaswet.

8. Een besluit als bedoeld in artikel 80, vierde lid, van de Gaswet dat is genomen voor de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel EEE, van deze wet, wordt na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel EEE, van deze wet geacht een besluit op grond van artikel 81 te zijn. Dit besluit kan worden gewijzigd om dit besluit aan te passen aan artikel 81 van de Gaswet.

9. Tot op het moment van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel R, artikel 12, geldt artikel 13, eerste, tweede en derde lid, zoals dit luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze wet.

NN

Artikel VIII komt te luiden:

Artikel VIII

1. Indien een netbeheerder een net beheert waarop een derde rechten heeft op grond van een overeenkomst, gesloten voor het tijdstip van inwerkingtreding van het in artikel I, onderdeel I, voorgestelde artikel 10a, onderscheidenlijk het in artikel II, onderdeel E, voorgestelde artikel 3b, is, in afwijking van artikel VI, tweede lid, en artikel VII, eerste lid, artikel 10a onderscheidenlijk artikel 3b niet van toepassing gedurende 12 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel I, onderscheidenlijk artikel II, onderdeel E.

2. Indien uit een overeenkomst, gesloten voor het tijdstip van inwerkingtreding van het in artikel I, onderdeel I, voorgestelde artikel 10a, onderscheidenlijk het in artikel II, onderdeel E, voorgestelde artikel 3b, voortvloeit dat met ingang van een bepaalde datum, gelegen na het tijdstip van inwerkingtreding van de bedoelde artikelen, een ander dan de netbeheerder van het net waarop die overeenkomst betrekking heeft, dient te beschikken over de economische eigendom van dat net, is artikel 10a onderscheidenlijk artikel 3b niet van toepassing gedurende dertien weken na die datum.

3. Indien het tweede lid toepassing vindt, kan degene die het economische eigendom verkrijgt binnen de in dat lid genoemde termijn van dertien weken een nieuwe netbeheerder aanwijzen, met inachtneming van alle daarvoor bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 onderscheidenlijk de Gaswet gestelde regels, waaronder de verplichting om de economische eigendom over te dragen aan de netbeheerder.

TOELICHTING

I. Algemeen

Met deze nota van wijziging wordt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer (hierna: het wetsvoorstel) een aantal wijzigingen aangebracht. De nota van wijziging kent verschillende hoofdonderwerpen, te weten:

1. de mogelijkheid maatregelen te treffen ter vergroting van de transparantie en liquiditeit;

2. verdere verduidelijking van de relatie tussen de Minister van Economische Zaken en de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie (hierna: DTe);

3. het meldpunt voor leveringsonderbrekingen;

4. de regeling van het van toepassing zijn van de bepalingen inzake de consumentenkoop voor energiecontracten;

5. aanpassing van de bepalingen over de stand-still termijn voor privatisering;

6. voor de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Telecommunicatiewet bepalingen inzake de doorbreking van de verticale natrekking.

Het eerste onderwerp betreft de in mijn brief van 15 december 2003 (ME/EM/3074969) aangekondigde maatregelen op het punt van de liquiditeit en de markttransparantie. Om dit te bereiken zijn in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet bepalingen opgenomen om, indien nodig, in te grijpen teneinde markttransparantie en liquiditeit te vergroten. Over de mate van marktwerking, in de vorm van liquiditeit en transparantie, op de Nederlandse elektriciteits- en gasmarkt zijn in de afgelopen periode vragen gerezen. Indien blijkt dat liquiditeit en transparantie, dan wel de leveringszekerheid voor zover die daardoor beïnvloed wordt, teveel te wensen over laten, waardoor van een goede marktwerking of van leveringszekerheid geen sprake meer zal zijn, is ingrijpen noodzakelijk. Met deze bevoegdheid zal de regering terughoudend omgaan. Een dergelijk ingrijpen zal niet langer moeten duren dan noodzakelijk en zal binnen het kader van de Europese regelgeving moeten passen.

Het tweede onderwerp van de nota van wijziging betreft de nadere invulling van de bevoegdheidsverdeling tussen de Minister van Economische Zaken en de directeur DTe, zoals aangekondigd in mijn brief van 15 december 2003. Belangrijkste wijziging hierbij is dat het opstellen van algemeen verbindende voorschriften in alle gevallen door de Minister van Economische Zaken zal geschieden. Voor het overige is er naar gestreefd om de bestaande en in de praktijk goed functionerende structuren zo veel mogelijk in stand te houden.

Het derde onderwerp betreft de opname in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet van een artikel dat voorziet in melding en registratie van onderbrekingen in de levering van elektriciteit en gas. Dit punt is reeds aangekondigd door bij brief van 4 maart 2003 (Kamerstukken II, 2002/03, 25 097, nr. 57). De uitwerking van deze aankondiging heeft de nodige tijd gevergd. Het betreft een aanvulling op de reeds in het wetsvoorstel geïntroduceerde kwaliteitsregulering.

Zoals toegezegd in mijn brief van 6 oktober 2003 (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 982, nr. 5) en mede naar aanleiding van vragen in het verslag bij het wetsvoorstel, is een wijziging van het Burgerlijk Wetboek opgenomen die verband houdt met de consumentenkoop. De voorgestelde wijziging van het Burgerlijk Wetboek strekt er toe de regeling met betrekking tot consumentenkoop van toepassing te laten zijn op gas en elektriciteit. Na deze wijziging zullen elektriciteit en gas niet langer een uitzonderingspositie hebben in de titel over koop van het Burgerlijk Wetboek.

Ook is een nadere wijziging voorgesteld in de artikelen 93 van de Elektriciteitswet 1998 en 85 van de Gaswet. Deze wijziging heeft tot doel om de in deze artikelen opgenomen datum tot welke het niet mogelijk is dat de eigendom van een elektriciteits- of gastransportnet of eigendom van de aandelen in een netbeheerder, wordt overgedragen aan personen buiten de kring van de huidige eigenaren en aandeelhouders, te vervangen door de mogelijkheid om deze datum bij ministeriële regeling te bepalen. Voordat ik een besluit neem over de datum van privatisering, wil ik de visie op privatisering aan de Tweede Kamer zenden en hier indien gewenst overleg over hebben gevoerd.

Het zesde punt betreft voor de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Telecommunicatiewet bepalingen inzake de doorbreking van de verticale natrekking. Dit naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2003, waarin de Hoge Raad beslist dat ondergrondse omroepwerken onroerende zaken zijn in de zin van artikel 3:3 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede dat zulke netwerken op grond van artikel 5:20 van het Burgerlijk Wetboek door natrekking eigendom worden van de eigenaar van de grond, tenzij er een afwijkende wettelijke regeling geldt. Een dergelijke afwijkende wettelijke regeling wordt in deze nota van wijziging voorgesteld.

Tot slot is een aantal wijzigingen van technische aard opgenomen in deze nota van wijziging. De eerste betreft de aanpassing van de artikelen 40 en verder van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 80 en verder van de Gaswet. Het betreft hier wellicht op het oog een ingrijpende wijziging, maar, zoals nader in de toelichting op deze artikelen uiteen is gezet, is de kern van de wijziging dat deze artikelen worden aangepast aan de in de loop van de tijd door de DTe opgedane ervaringen met deze artikelen. Belangrijkste verbetering is dat met deze wijziging de tarieven meer zullen voldoen aan het uitgangspunt van kostendekkendheid per tarief. Dat houdt in dat de verhouding tussen de onderscheiden tarieven die een netbeheerder in rekening kan brengen voor de onderscheiden diensten die hij levert, wordt bepaald door de kosten die de netbeheerder moet maken om de desbetreffende diensten te kunnen leveren. De in het wetsvoorstel geïntroduceerde kwaliteitsregulering blijft dan ook onverkort aanwezig. Omwille van de duidelijkheid en de samenhang tussen de verschillende artikelen, is er voor gekozen niet te wijzigen in de afzonderlijke artikelen, maar deze artikelen integraal op te nemen.

De tweede technische wijziging heeft betrekking op de toegang tot de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht voor gasnetbeheerders. Er wordt een regeling getroffen in verband met de samenhang tussen enerzijds de Gaswet en de Wet energiedistributie en anderzijds de Belemmeringenwet Privaatrecht en de Belemmeringenwet Verordeningen. Door deze wijziging in de Gaswet en de Wet energiedistributie volgt de Gaswet eenzelfde systeem als thans de Elektriciteitswet 1998. Ook is in de Gaswet een voorziening getroffen voor het beheer van landsgrensoverschrijdende verbindingen voor gas, welke zonder deze voorziening volledig zouden vallen onder de bepalingen die gelden ten aanzien van netbeheerders. De bijzondere risico's en omstandigheden die bij investeringsbeslissingen in interconnectie-capaciteit een rol spelen, maken deze voorziening noodzakelijk.

In het verslag zijn een aantal vragen gesteld omtrent het economisch eigendom. Mede naar aanleiding van deze vragen wordt een wijziging voorgesteld van de defintie van «economische eigendom» in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Met deze defintie wordt een verduidelijking beoogd, en hierdoor voorkomen dat de definitie onnodig ruim is. Tot slot is aanvullend overgangsrecht opgenomen in verband met de cross border leases in relatie tot de eis dat de economische eigendom van een net bij de netbeheerder berust.

II. Artikelen

Onderdeel A, C, G tot en met N, R, U, X, Z, GG, HH, LL en MM (verduidelijking van bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken en de directeur DTe)

In het wetsvoorstel is op hoofdlijnen de toedeling van enerzijds beleidsvormende en regelgevende bevoegdheden en anderzijds uitvoerende en toezichthoudende bevoegdheden vastgelegd. In deze onderdelen worden daarin wijzigingen aangebracht die erop gericht zijn verdere verduidelijkingen in deze toedeling aan te brengen en de verantwoordelijkheden van de Minister van Economische Zaken en de directeur DTe te verhelderen. Deze wijzigingen zijn hoofdzakelijk technisch van aard. De wijzigingen zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat alle algemeen verbindende voorschriften door de Minister van Economische Zaken worden opgesteld vanuit zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de ordening van de energiemarkt. De directeur DTe is verantwoordelijk voor het toezicht daarop en een goede uitvoering daarvan. Onder de huidige regelgeving is ook de directeur DTe bevoegd om in bepaalde gevallen algemeen verbindende voorschriften op te stellen. Deze situatie kan tot onduidelijkheid leiden over de verantwoordelijkheden van de Minister van Economische Zaken en van de directeur DTe. Het ingediende wetsvoorstel bevat bepalingen die de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid geven om in ministeriële regelingen de ruimte voor de toezichthouder vast te leggen. Daarmee wordt echter niet bereikt dat alle algemeen verbindende voorschriften door de Minister van Economische Zaken worden vastgesteld. Met de nu voorgestelde aanpassing wordt die bevoegdheid eenduidig bij de Minister van Economische Zaken neergelegd.

In deze nota van wijziging wordt hiertoe voorgesteld artikel 31 te wijzigen. In dit artikel wordt een delegatiebepaling opgenomen zodat de Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling regels kan stellen ten aanzien van de onderwerpen die thans in dat artikel worden genoemd. Het gaat in hoofdzaak om de wijze waarop netbeheerders en afnemers zich onderling en jegens elkaar gedragen ten aanzien van het in werking hebben van netten, het voorzien van een aansluiting op het net, het uitvoeren van transport van elektriciteit, het meten van gegevens en de kwaliteitscriteria waaraan netbeheerders moeten voldoen. Thans worden ten aanzien van deze onderwerpen regels gesteld in de gezamenlijke voorwaarden van netbeheerders, die door de directeur DTe worden vastgesteld. Vanwege de technische aard van de regels en de gewenste flexibiliteit is ervoor gekozen om de publiekrechtelijke normering vorm te geven in een ministeriële regeling.

Het belangrijkste gevolg van deze wijziging is dat de gezamenlijke voorwaarden van netbeheerders, die op grond van artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 tot stand zijn gekomen, op termijn worden vervangen door voorwaarden van individuele netbeheerders. De Minister van Economische Zaken krijgt de bevoegdheid om regels te stellen ten aanzien van die voorwaarden. Deze kunnen betrekking hebben op zowel de relatie tussen netbeheerders en afnemers als tussen netbeheerders onderling. Het blijft uiteraard zo dat netbeheerders zullen moeten samenwerken teneinde een samenhangend stelsel van netbeheer tot stand te brengen. De in het kader van deze samenwerking te maken afspraken zullen, waar relevant, neerslaan in de voorwaarden van individuele netbeheerders. Tevens zullen de voorwaarden zich beperken tot het verrichten van transport van elektriciteit, het voorzien van een aansluiting op het net en tot de kwaliteitscriteria van de netbeheerder. De directeur DTe is bevoegd de voorwaarden goed te keuren en toetst hierbij aan de relevante regelgeving. Blijkens de formulering van het voorgestelde artikel 31, dertiende lid, is deze toets niet beperkt tot de voorschriften van artikel 31 en de hierop gebaseerde regels. Het is immers ongewenst dat voorwaarden, die weliswaar aan artikel 31 voldoen, maar bij voorbeeld evident in strijd zijn met het Burgerlijk Wetboek of de Mededingingswet, van overheidswege worden goedgekeurd. Van deze goedkeuring zou immers het signaal uit kunnen gaan dat de door de netbeheerder gehanteerde voorwaarden in orde bevonden zijn. Om deze reden moet deze toets niet beperkt blijven tot artikel 31, en ook niet tot de Elektriciteitswet 1998. Zo zal in de toetsing de Mededingswet, en hiermee de Europese mededingingsregelgeving die in de Mededingingswet is geïmplementeerd, of het Burgerlijk Wetboek een rol kunnen spelen. Uiteraard zal deze toets beperkt moeten blijven tot de hoofdpunten, en biedt een goedkeuring van de voorwaarden de netbeheerders geen garantie dat in geen enkele situatie strijd zal kunnen ontstaan met bij voorbeeld de Mededingingswet. Zoals hierboven uiteengezet, is een zekere samenwerking tussen netbeheerders noodzakelijk. Echter, deze samenwerking zal niet mogen leiden tot een inbreuk op de Mededingingswet. Te denken valt in dit verband aan artikel 6 van de Mededingingswet dat, kort samengevat, een verbod bevat op overeenkomsten tussen ondernemingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

Waar de regelgeving ruimte laat voor interpretatie kan de directeur DTe in overeenstemming met het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht door middel van beleidsregels nadere duiding geven aan haar beschikkingspraktijk. De overige onderwerpen die thans in artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 worden genoemd, worden direct genormeerd in de op te stellen ministeriële regeling. Dat betekent ook dat de Minister van Economische Zaken regels kan stellen ten aanzien van het netbeheer en het transport van elektriciteit in buitengewone omstandigheden. In elk geval kan de Minister van Economische Zaken in dat verband in het kader van de bescherming van vitale infrastructuren regels stellen over de wijze en volgorde van afschakeling van afnemers onder buitengewone omstandigheden. In het kader van het reguliere toezicht kan de directeur DTe de calamiteitenplannen van de netbeheerders toetsen aan deze regeling.

De hierboven beschreven wijziging leidt tot technische aanpassingen in de artikelen 1, 15, 26, 26b, en 31 tot en met 38 en 82. Deze wijzigingen zijn noodzakelijk in verband met verwijzingen naar artikelnummers of verwijzingen naar voorwaarden, die moeten worden gewijzigd in verwijzingen naar ministeriële regelingen. Ook is in artikel VI een additionele voorzieningen getroffen om te kunnen voorzien in een goede inwerkingtreding van de diverse bepalingen van artikel 31 en volgende van de Elektriciteitswet 1998. Deze inwerkingtreding zal gefaseerd verlopen, aangezien een aantal bepalingen strekken ter implementatie van de tweede elektriciteitsrichtlijn, terwijl andere bepalingen in werking zullen treden op het moment dat de benodigde ministeriële regelingen gereed zijn.

Voor de Gaswet is gekozen voor dezelfde systematiek. Artikel 12, 13, 18a en 82 van de Gaswet worden zodanig gewijzigd dat de Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling regels kan stellen ten aanzien van de voorwaarden en tarieven die individuele netbeheerders en opslagbedrijven hanteren voor het uitvoeren van het transport van gas en de daarmee verbonden diensten en voor de opslag van gas, ten behoeve van zowel de vrije afnemers als de kleinverbruikers. Eén en ander houdt niet in dat er een aansluitplicht zal gelden voor de gasnetbeheerders. Het gevolg is dat de richtlijnen die de directeur DTe thans kan vaststellen op basis van artikel 12 en 18 van de Gaswet zullen komen te vervallen. Deze worden vervangen door een op te stellen ministeriële regeling. De directeur DTe toetst de voorwaarden aan de relevante regelgeving.

Daarnaast zijn enkele aanvullende wijzigingen opgenomen om eerste wordt aan de Minister van Economische Zaken explicieter de bevoegdheid gegeven om bij ministeriële regeling regels te stellen over het meten van getransporteerd gas, de rekenregels voor de toedeling van volumina getransporteerd gas en de financiële verrekening daarvan en regels met betrekking tot de afnemersprofielen ten behoeve van kleinverbruikers. Het Platform Versnelling Energieliberalisering heeft initiatieven genomen om in private sfeer te komen tot de ontwikkeling van regels op dit gebied. Door middel van de genoemde bevoegdheid wordt buiten twijfel gesteld dat die onderwerpen publiekrechtelijk kunnen worden genormeerd. Ten tweede wordt, zoals ook in de Elektriciteitswet 1998, de bevoegdheid voor de Minister van Economische Zaken opgenomen om regels te stellen ten aanzien van het netbeheer en het transport van gas onder buitengewone omstandigheden.

De hierboven opgenomen passage over de gefaseerde inwerkingtreding van de artikelen 31 en volgende van de Elektriciteitswet 1998, geldt eveneens voor de artikelen 12 en 13 van de Gaswet. In artikel VII, negende lid, is een aanvullende overgangsbepaling opgenomen om te waarborgen dat zowel tijdig kan worden voldaan aan de implementatie van bepalingen die uit de Europese regelgeving voortvloeien, als voldoende tijd is voor het voorbereiden van de benodigde ministeriële regelingen zonder dat een vacuüm ontstaat.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in onderdeel J ook een wijziging is opgenomen die niet met bovenstaande samenhangt. Deze wijziging, de invoeging van een nieuw artikel 31b, vloeit voort uit een nadere bestudering van de annex bij de tweede elektriciteitsrichtlijn en de tweede gasrichtlijn. Om buiten twijfel te stellen dat deze annex, die niet alleen verplichtingen oplegt aan leveranciers, maar ook aan netbeheerders, volledig kan worden geïmplementeerd, is artikel 31b opgenomen.

In de onderdelen A en U is voorts de definitie van het begrip economische eigendom gewijzigd. De opgenomen defintie riep de vraag op of het aan het fiscale recht ontleende begrip wel bruikbaar zou zijn in het kader van het wetsvoorstel. Ik heb mij nader beraden en geconcludeerd dat zowel uit privaatrechtelijk als uit communautair oogpunt een meer nauwkeurige definitie geraden is.

Uit hoofde van communautaire regelgeving dient de netbeheerder over adequate bevoegdheden te beschikken om aan zijn wettelijke taken te kunnen voldoen. De tweede elektriciteitsrichtlijn en de tweede gasrichtlijn geven twee typen van eisen: 1. de netbeheerder moet over een zodanige exploitatievrijheid beschikken dat hij non-discriminatoir en in onafhankelijkheid nettoegang kan verschaffen, en 2. hij moet zich in een positie bevinden waarin hij vorm kan geven aan zijn plicht het netwerk te beheren, te onderhouden en te ontwikkelen. Hiertoe zal de netbeheerder in voldoende mate in privaatrechtelijke zin over het net moeten kunnen beschikken. Een overdracht van de economische eigendom in fiscale zin houdt echter niet automatisch overdracht van een dergelijk samenstel van rechten aan de netbeheerder in, dat van een dergelijke beschikkingsmacht afdoende sprake is.

Het Burgerlijk Wetboek geeft geen definitie van economische eigendom waar bij kan worden aangesloten. Voor het hanteren van een eenduidig begrip van economische eigendom is het dan ook noodzakelijk om een wettelijke definitie op te nemen. De in de onderdelen A en U van deze nota van wijziging voorgestelde defintie komt er op neer dat de economisch eigenaar zelfstandig drager wordt van alle rechten en bevoegdheden ten aanzien van het net, met uitzondering van het recht op levering. Ook de verplichtingen ten aanzien van het net komen voor rekening van de economische eigenaar; hij loopt het volle risico van waardeveranderingen, waaronder dat van volledig waardeverlies in geval van teniet gaan van de zaak. De economische eigendom wordt gevestigd krachtens een rechtsverhouding. Deze zal voortvloeien uit een overeenkomst, ten aanzien waarvan de bepalingen met betrekking tot overdracht en vestiging van rechten van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. Afhankelijk van de inhoud van de overeenkomst, zal al dan niet een onderhandse (geregistreerde), of mogelijk een authentieke akte dienen te worden opgemaakt.

Tot slot wordt opgemerkt dat in de onderdelen LL en MM enkele bepalingen zijn opgenomen om er in te voorzien dat de overgang van het «oude» naar het «nieuwe» systeem van tariefregulering soepel kan verlopen. Zie voor een verdere toelcihting over dit onderwerp de toelichting bij de onderdelen O, EE en FF.

Onderdeel B en V (doorbreking verticale natrekking)

De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 6 juni 2003 (onder meer gepubliceerd in BNB 2003, 271 en BNB 2003, 272), beslist dat ondergrondse omroepwerken onroerende zaken zijn in de zin van artikel 3:3 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede dat zulke netwerken op grond van artikel 5:20 van het Burgerlijk Wetboek door natrekking eigendom worden van de eigenaar van de grond, tenzij er een afwijkende wettelijke regeling geldt. De Hoge Raad maakt met deze arresten een einde aan een lange tijd van onzekerheid over de juridische status van ondergrondse netwerken. In de energie- en telecomsector is in veel gevallen ervan uitgegaan dat ondergrondse netwerken roerende zaken waren. Hierdoor bestaat thans onduidelijkheid bij wie de eigendom van de netten rust, zijn overdrachten in het verleden niet rechtsgeldig verricht en zijn zakelijke zekerheidsrechten op onjuiste wijze gevestigd, en derhalve nietig. In tegenstelling tot artikel 5.6 van de Telecommunicatiewet, voor wat betreft openbare elektronische communicatienetwerken, voorzien de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in het geheel niet in doorbreking van de verticale natrekking. Dit betekent dat voor energienetwerken afzonderlijke rechten van opstal gevestigd zouden moeten worden met de verschillende eigenaren van de grond, waarin de netwerken zijn gelegen, hetgeen veelal zal leiden tot langdurige en kostbare procedures. Bovendien wordt de rechtstoestand van het net hierdoor afhankelijk van de instemming van veel grondeigenaren. In het belang van een goede en betrouwbare energievoorziening en vanwege de aanzienlijke lasten die dit voor de energiebedrijven mee kan brengen is ook in deze sector wettelijke doorbreking van de verticale natrekking gewenst. De voorgestelde bepalingen voorzien daarin. Het gevolg is dat de netten zelfstandige onroerende zaken worden, ook wel aangeduid als«horizontale splitsing» van de eigendom. Zoals toegezegd in het kader van de parlementaire behandeling van de wijziging van de Telecommunicatiewet zal over de civielrechtelijke en fiscaalrechtelijke aspecten van de eigendom van ondergrondse netwerken een kabinetsnotitie worden opgesteld. Tot het net behoren ook «de aansluitingen». Dit volgt zowel uit de definities van «net»en aansluiting in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1998, als uit hetgeen de Hoge Raad in voornoemde arresten heeft overwogen omtrent horizontale natrekking. Indien een afnemer op eigen kosten een aansluiting aanlegt, zal hij er zich bewust van moeten zijn dat de eigendom daarvan komt te berusten bij de eigenaar van het net en dat hij hierover zo nodig een regeling met die eigenaar moet treffen.

Formeel bewerkstelligt de bepaling een overgang van de juridische eigendom van de netten van de grondeigenaar naar de aanlegger van het netwerk of diens rechtsopvolger; materieel bevestigt zij echter slechts hetgeen feitelijk altijd voor ogen heeft gestaan; zij beogen geenszins een herallocatie van eigendom tot stand te brengen, maar de eigendom te reguleren. Naar verwachting zullen grondeigenaren hiervan geen nadeel ondervinden. Bovendien vertegenwoordigt de eigendom van het deel van het netwerk dat min of meer toevallig in zijn grond ligt, voor de grondeigenaar geen positieve vermogenswaarde. Van onteigening of anderszins een inbreuk op de eigendom van de grondeigenaar die zou nopen tot een vergoedingsregeling, is dan ook geen sprake.

Onderdelen D, Q, S en DD (vergroting van transparantie en liquiditeit)

De onderdelen S en DD maken het mogelijk partijen op de elektriciteitsmarkt of de gasmarkt te verplichten (delen van) de hen ter beschikking staande elektriciteit, gas, transportcapaciteit, opslagcapaciteit of productiecapaciteit op een bepaalde wijze aan te bieden. Deze mogelijkheid omvat mede de mogelijkheid om te verplichten dat (delen van) de voor verschillende partijen beschikbare elektriciteit, gas, tansportcapaciteit, opslagcapaciteit of productiecapaciteit aangeboden moeten worden. Het gaat dus niet alleen om de wijze waarop aangeboden wordt, maar ook om het feit dát aangeboden moet worden. Dit kan noodzakelijk zijn in het belang van transparante prijsvorming of ter bevordering van de liquiditeit, dan wel van de leveringszekerheid, daar waar deze verband houdt met transparantie en liquiditeit. Een liquide markt kenmerkt zich door een goede verhandelbaarheid van elektriciteit of gas zodat transacties tussen aanbiedende en vragende partijen snel tot stand kunnen komen. Een mogelijke maatregel op grond van deze artikelen is het organiseren van de onbalansmarkt via een spotmarkt als de APX. Een ander voorbeeld is producenten te verplichten elektriciteit, gas of productiecapaciteit aan te bieden via een openbare marktplaats, zodat ook andere partijen over productiecapaciteit kunnen beschikken. De uitwerking is afhankelijk van de mate van liquiditeit en transparantie en de leveringszekerheid, voor zover die daarmee verbonden is, in de elektriciteits- of gasmarkt. Een bestaand voorbeeld in deze context is de zogenaamde inbiedplicht die geldt voor partijen die landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit hebben verworven op de dagveiling van TSO-Auction. Deze partijen hebben nu reeds op grond van de op grond van artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 opgestelde Netcode de verplichting de over deze transportcapaciteit vervoerde elektriciteit aan te bieden op APX. In het licht van het voorstel voor een herziene bevoegdheidsverdeling tussen de Minister van Economische Zaken en de directeur DTe enerzijds, en met het oog op een meer coherente indeling van verplichtingen in de Elektriciteitswet 1998 anderzijds, ligt het voor de hand deze inbiedplicht te zijner tijd naar de regelgeving krachtens de thans voorgestelde artikelen te verplaatsen.

Ik besef goed dat dergelijke maatregelen een vergaande ingreep zijn in de markten voor gas, elektriciteit, transportcapaciteit, opslagcapaciteit en productiecapaciteit, en zal van deze bevoegdheid dan ook uitsluitend gebruik maken indien niet op een andere wijze, hetzij via het bestaande wettelijke instrumentarium, hetzij via overleg met of initiatieven van de sector, tot markttransparantie en liquiditeit gekomen zal worden. Met bestaande contracten en rechtsverhoudingen zal terdege rekening worden gehouden.

Uitgangspunt is en blijft dan ook dat de verantwoordelijkheid voor het functioneren van de elektrciteits- en gasmarkten bij marktpartijen ligt. Beide markten onderscheiden zich echter van andere markten door het belang van elektriciteit en gas voor het dagelijks leven van met name kleine afnemers en het functioneren van de economie. Dit belang komt tot uitdrukking in de specifieke wetgeving die, op onderdelen in aanvulling op bij voorbeeld het Burgerlijk Wetboek en de Mededingingswet, voor deze sectoren is opgesteld, en waar ook op Europees niveau sectorspecifiek richtlijnen zijn opgesteld. De Europese richtlijnen beogen een goed werkende interne markt voor elektriciteit en gas te creëeren. Meer specifiek valt in dit verband te denken aan de volgende bepalingen in de tweede elektrciteitsrichtlijn en de tweede gasrichtlijn.

In de tweede elektriciteitsrichtlijn is in artikel 3, eerste lid, onder meer opgenomen de verplichting voor lidstaten om te waarborgen dat een concurrerende, zekere en ecologisch duurzame elektriciteitsmarkt tot stand komt. In de tweede gasrichtlijn is in artikel 3, eerste lid, een bepaling met eenzelfde strekking opgenomen. In het negende lid van artikel 3 van de tweede elektriciteitsrichtlijn en de tweede gasrichtlijn is een informatieverplichting voor de lidstaten opgenomen voor bepaalde maatregelen, waarbij aandacht moet worden besteed aan de gevolgen van de maatregelen voor de nationale en internationale mededinging. Artikel 23 van de tweede elektriciteitsrichtlijn en artikel 25 van de tweede gasrichtlijn legt aan regelgevende instanties de verantwoordelijkheid op voor onder andere een daadwerkelijke mededinging en een doeltreffende marktwerking. Een van de specifieke aandachtspunten hierbij in de tweede elektriciteitsrichtlijn is het niveau van transparantie en concurrentie. In het achtste lid van artikel 23 van de tweede elektriciteitsrichtlijn is aan lidstaten de taak opgedragen te voorzien in geschikte en doelmatige mechanismen voor onder andere transparantie, teneinde misbruik van machtspositie en eventueel marktondermijnend gedrag te voorkomen. In artikel 25, eerste lid, onderdeel h, van de tweede gasrichtlijn staat hierbij als speciaal aandachtspunt genoemd de mate van doorzichtigheid en mededinging. De lidstaten hebben tot 2010 een verslagverplichting over marktoverheersing, marktondermijnend en concurrentieverstorend gedrag. De voorgestelde maatregelen strekken weliswaar niet direct ter implementatie van de hierboven genoemde richtlijnbepalingen, maar zijn duidelijk ondersteunend aan de door de richtlijn gehanteerde doelstellingen. Deze verplichtingen richten zich rechtstreeks tot de lidstaten. De Europese richtlijnen zijn erop gericht een goed werkende interne markt voor elektriciteit en gas te bewerktstelligen en bieden lidstaten mogelijkheden waar nodig deze te bevorderen. Met name in de aanloop naar één Europese markt moet in veel lidstaten de markt gestimuleerd worden en kunnen maatregelen zoals opgenomen in deze onderdelen noodzakelijk zijn om de overgang naar één Europese markt in goede banen te leiden. De rapportage- en verslagverplichtingen behoeven niet in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet te worden opgenomen, aangezien het verplichtingen betreft die zich rechtstreekst tot de lidstaten richten.

Op grond van deze artikelen is het tevens mogelijk aan partijen regels te stellen over informatie die zij dienen te verstrekken. Indien van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, zal het gaan om informatie die een rol speelt bij het vergroten van de markttransparantie, zoals informatie over de beschikbaarheid van productiecapaciteit of gehanteerde prijzen. Bij de uitwerking van dit artikel zal moeten worden aangegeven op welke wijze de informatie moet worden verstrekt, met name of deze direct openbaar gemaakt dient te worden dan wel dat dit via een derde gebeurt, die dat dan bijvoorbeeld in geaggregeerde vorm doet. Bij de uitwerking van deze bevoegdheid zal rekening worden gehouden met de bedrijfsvertrouwelijkheid van gegevens. De directeur DTe speelt op grond van artikel 5, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 een rol als het gaat om het volgen van de mate waarin de elektriciteits- en gasmarkt niet-discriminatoir en transparant zijn en gekenmerkt worden door daadwerkelijke mededinging en doeltreffende marktwerking. Voor deze monitoring kan de directeur DTe van haar bevoegdheid gebruik maken informatie op te vragen. Deze opgevraagde informatie kan, met inachtneming van de bedrijfsvertrouwelijkheid van bepaalde informatie, openbaar worden via bijvoorbeeld het jaarverslag dat de directeur DTe op grond van artikel 9 van de Elektriciteitswet 1998 opstelt.

Met betrekking tot artikel 66a van de Gaswet zij nog opgemerkt dat daarin tevens sprake is van opslagbedrijven en LNG-bedrijven, omdat ook opslagcapaciteit een rol kan spelen. Een mogelijk voorbeeld van de toepassing van deze bevoegdheid op grond van de Gaswet is het opleggen van een verplichting aan de netbeheerder van het landelijk gastransportnet het voor zijn onbalansactiviteiten aan te kopen of te verkopen gas via een marktplaats aan te kopen of te verkopen.

In onderdeel D wordt voorgesteld artikel 16, tweede lid, onderdeel e, te schrappen. Dit artikel biedt, kort samengevat, de mogelijkheid om aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de taak op te dragen een markt tot stand te brengen voor het bijeenbrengen van vraag en aanbod van elektriciteit. De afgelopen tijd is gebleken dat er verschillende marktvormen zijn ontstaan voor het bijeenbrengen van de vraag en het aanbod van elektriciteit, die in de praktijk goed functioneren. Het is daarom niet noodzakelijk om deze taak als taak wettelijke taak van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te benoemen. Als gevolg hiervan is ook in artikel 78, vierde lid, een verwijzing aangepast (zie onderdeel Q).

Onderdelen E en AA (het meldpunt voor leveringsonderbrekingen)

De voorgestelde artikelen 19e van de Elektriciteitswet 1998 en 35e van de Gaswet hebben betrekking op de melding en de registratie van onderbrekingen in de levering van elektriciteit en gas en, voor gas, waarnemingen van gaslucht. Een snelle melding van onderbrekingen of waarnemingen is in het belang van zowel afnemers als netbeheerders. De netbeheerders worden daarom verplicht er zorg voor te dragen dat onderbrekingen op eenvoudige wijze gemeld kunnen worden. Afnemers moeten ook op de hoogte worden gebracht van deze meldingsmogelijkheden. Netbeheerders kunnen dit individueel doen, maar het kan ook efficiënt zijn dat netbeheerders hier gezamenlijk afnemers over informeren. Daarnaast kennen deze artikelen een aantal registratieverplichtingen en openbaarmakingsverplichtingen. Openbaarmaking kan bijvoorbeeld geschieden via een openbare internet website. De afnemers zijn daardoor in de gelegenheid om de afhandeling van onderbrekingen te volgen. De bedoeling van deze bepaling is netbeheerders een extra stimulans te geven om storingen zo snel mogelijk te verhelpen. Daarnaast kan DTe de geregistreerde en openbaar gemaakte meldingen en gegevens gebruiken ter controle van de rapportages die de netbeheerders jaarlijks opstellen ingevolge het voorgestelde artikel 19a, tweede lid van de Elektriciteitswet 1998 en het voorgestelde artikel 35a, tweede lid, van de Gaswet.

Ook is in deze onderdelen een wijziging aangebracht in de voorgestelde artikelen 19b van de Elektriciteitswet 1998 en 35b van de Gaswet. De eis dat de netbeheerder moet rapporteren over het aantal personen, werkzaam bij anderen, is komen te vervallen. De rapportages zoals beschreven in artikel 19b van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 35b van de Gaswet beogen inzicht te verschaffen in de mate van onafhankelijkheid en zelfstandigheid waarmee een netbeheerder zijn taken uit kan voeren. Daarin wordt geen inzicht verkregen met informatie over het aantal personen werkzaam bij anderen ten behoeve van het netbeheer. In de gevallen waarin de netbeheerder een activiteit heeft uitbesteed, is voor het netbeheer alleen het resultaat van belang in combinatie met de kosten die hij daarvoor moet maken. De administratieve lasten van het rapporteren over het aantal personen werkzaam bij anderen, weegt bij heroverweging van dit artikel niet op tegen de extra informatie die dit oplevert. Immers, de netbeheerder moet al alle contracten daaromtrent verstrekken.

Onderdeel F en Y (voorhangbepaling tegemoetkomingsregeling)

In deze onderdelen wordt, naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamer hieromtrent, een bepaling opgenomen die erin voorziet om de ministeriële regeling die de hoogte van de tegemoetkoming voor afnemers bij onderbrekingen van de levering van gas en elektriciteit, voor te hangen bij het Parlement.

Onderdeel O, EE en FF (tariefregulering van netbeheerders)

In deze onderdelen worden enkele aanpassingen aangebracht in de methode van regulering van de tarieven. Omwille van de duidelijkheid zijn de hierop betrekking hebbende artikelen integraal opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de relevante wijzigingen van deze artikelen. De verhoudingen tussen de gereguleerde tarieven van een netbeheerder kunnen thans niet worden gewijzigd. Wijziging van die verhoudingen is in de praktijk echter wel gewenst indien tarieven geen goede afspiegeling vormen van de onderliggende kosten. In dat geval komen de verhoudingen tussen de kosten die de netbeheerder moet maken voor het leveren van de desbetreffende diensten niet overeen met de verhoudingen tussen de tarieven die voor deze diensten gehanteerd worden. Men spreekt van een gebrekkige kostenoriëntatie. Dit betekent in feite dat de kosten van bepaalde diensten gesubsidieerd worden ten laste van de tarieven voor andere diensten (kruissubsidiëring), hetgeen ongewenst is. Geconstateerde grote regionale verschillen, die niet verklaard kunnen worden op grond van de geografische ligging, en het verschijnsel dat netbeheerders in het verleden hun tariefstelling aanpasten aan specifieke afnemersgroepen, laten zien dat de kostenoriëntatie thans te wensen overlaat. Daarom wordt het uitgangspunt dat de tarieven kostengeoriënteerd dienen te zijn, vastgelegd in het voorgestelde artikel 41b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81b, eerste lid, van de Gaswet. In deze artikelen is bepaald dat ten aanzien van de totale inkomsten uit de tarieven van een netbeheerder outputregulering plaatsvindt met behulp van de tariefformule en de volumina, en waarbij de verhouding tussen de onderscheiden tarieven die een netbeheerder in rekening brengt voor de onderscheiden diensten die hij levert, wordt bepaald door de kosten die de netbeheerder moet maken om de desbetreffende diensten te kunnen leveren.

Daarnaast wordt met de voorgestelde aanpassing van deze artikelen expliciet gemaakt dat de doelmatigheidskorting en de gerealiseerde kwaliteit niet worden toegepast op elk afzonderlijk tarief, maar op het samenstel van alle tarieven. Deze totale inkomsten worden berekend als het somproduct van de tarieven die de netbeheerder in rekening brengt per tariefdrager (een tariefdrager is bijvoorbeeld het transport van een kWh over een bepaald netvlak) en de bijbehorende volumina ( bijvoorbeeld het aantal kWh's dat hij over een bepaald netvlak transporteert). Door deze wijze van reguleren kan beter rekening worden gehouden met verschillen in de ontwikkelingen van de onderliggende kosten, terwijl het beoogde effect voor het totaal van de tarieven per netbeheerder hetzelfde blijft als thans. Deze wijziging betekent tevens enkele technische wijzigingen in de besluiten die de directeur DTe neemt ter voorbereiding van de vaststelling van de artikelen.

Met de voorgestelde artikelen 41d en 41e van de Elektriciteitswet 1998 worden enkele wijzigingen aangebracht in de bepalingen over de tarieven van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet neemt in de Nederlandse elektriciteitsmarkt een bijzondere positie in, en verricht daarnaast enkele taken die uitsluitend aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zijn opgedragen. Voor de taken die de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet worden opgedragen in artikel 16, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 wijkt de reguleringswijze op twee punten af van de reguleringswijze welke hierboven is beschreven voor de overige netbeheerders. Ten eerste wordt voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet geen kwaliteitsterm vastgesteld. In plaats hiervan geldt voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op grond van de Netcode de eis van de enkelvoudige storingsreserve. Deze eis houdt in dat er bij een storing in een transportlijn of onderdeel altijd, zelfs tijdens onderhoudswerkzaamheden, direct een herstelmaatregel moet kunnen worden getroffen, zodat storingen niet tot onderbrekingen leiden. Ten tweede worden de gerealiseerde tekorten of overschotten verrekend in de tarieven van een volgend jaar (zie artikel 41d, tweede lid). De reden hiervoor is dat de kosten die de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet jaarlijks maakt om de in artikel 16, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 bedoelde taken goed te kunnen uitvoeren, in belangrijke mate onafhankelijk zijn van het volume aan tariefdragers dat hij jaarlijks in rekening kan brengen. Aangezien tekorten of overschotten beide ongewenst zijn met het oog op de kwaliteit van de taakuitvoering, de belangrijke rol van deze netbeheerder voor de leveringszekerheid in heel Nederland, en de efficiency, worden de gerealiseerde tekorten of overschotten verrekend in de tarieven van een volgend jaar (zie artikel 41d, tweede lid).

Artikel 41e heeft betrekking op de taken van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, genoemd in artikel 16, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998. De omvang van deze werkzaamheden wordt grotendeels extern bepaald. Dit neemt niet weg dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wel degelijk invloed heeft op de kosten daarvan. Echter, afhankelijk van de taken moet een juiste reguleringsmethode worden gekozen. Een voorbeeld hiervan is regulering via budgettering: doelen en budget worden van tevoren bepaald. Met artikel 41e, tweede lid, wordt de directeur DTe de bevoegdheid gegeven om voor elke reguleringsperiode van drie tot vijf jaar per taak of taken van artikel 16, tweede lid, de reguleringsmethode vast te stellen.

Tot slot is in onderdeel FF een aanvullende wijziging aangebracht. Deze houdt verband met de hierboven omschreven wijzigingen in het kader van de verduidelijking van bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken en de directeur DTe. Ingevolge de voorgestelde artikelen 81 en volgende van de Gaswet berustte de bevoegdheid om een aantal besluiten, niet zijnde algemeen verbindende voorschriften, te nemen bij de Minister van Economische Zaken. Historisch is verklaarbaar waarom deze bevoegdheidsverdeling afwijkt van de thans al in de Elektriciteitswet 1998 neergelegde bevoegdheidsverdeling, maar er is, nu de bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken enerzijds en de directeur DTe anderzijds onder de loupe zijn genomen, geen redenen om verschillen op dit punt tussen de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in stand te houden. Daarom wordt in deze nota van wijziging voorgesteld om ook in de artikelen 81 en volgende van de Gaswet de bevoegdheid om besluiten, niet zijnde algemeen verbindende voorschriften, te nemen, neer te leggen bij de directeur DTe.

Onderdeel P en CC (technische en redactionele punten)

Deze onderdelen bevatten herstel van twee technische punten.

Onderdeel T en II (stand still privatisering)

Met deze onderdelen wordt een wijziging voorgesteld in artikel 93 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 85 van de Gaswet. Deze wijziging heeft betrekking op de datum van privatisering. De thans in de wet opgenomen datum van 1 juli 2004, die de facto de datum van 1 januari 2005 is geworden doordat de opening van de markt voor de levering van gas en elektriciteit aan kleinverbruikers met zes maanden is uitgesteld, wordt vervangen door de mogelijkheid om bij ministeriële regeling deze datum vast te stellen. Hiermee ontstaat een meer flexibel systeem. Voor een meer uitvoerige toelichting op de overwegingen voor deze wijziging, verwijs ik kortheidshalve naar de paragraaf 8 in de nota naar aanleiding van het verslag, waarin meer uitvoerig wordt ingegaan op de ontwikkelingen rond privatisering.

Onderdeel W (beheer landsgrensoverschrijdende gastransportnetten)

In dit onderdeel wordt geregeld dat de organisatie van het beheer van een landsgrensoverschrijdende verbinding voor gas wordt toegesneden op de bijzondere risico's en omstandigheden die bij het nemen van een investeringsbeslissing in interconnectiecapaciteit een rol kunnen spelen. Zonder deze aanpassing van de Gaswet zou het beheer van een interconnector volledig vallen onder de bepalingen die gelden ten aanzien van netbeheerders van regionale transportnetten. De problematiek van het beheer van interconnectoren is echter ongelijksoortig aan die van het beheer van regionale netten. Een investeringsbesluit ten behoeve van de aanleg van zeer kostenintensieve interconnectoren zou onnodig negatief worden beïnvloed door de unbundlingsvereisten die aanvullend op de tweede gasrichtlijn in het wetsvoorstel zijn opgenomen alsook de eisen ten aanzien van de rechtsvorm. Wat het laatste punt betreft, wordt een beheerder van een interconnector hetzelfde behandeld als een beheerder van een opslaginstallatie of een LNG-installatie en wordt de eigenaar van een interconnector zoveel mogelijk ruimte gelaten het beheer van de leiding naar eigen inzicht vorm te geven. De minimale ontvlechtingsvereiste uit de tweede gasrichtlijn (neergelegd in artikel 3, eerste lid, Gaswet) en de non-discriminatievereisten (waaronder het nalevingsprogramma) gelden uiteraard wel voor de beheerder van de interconnector. Tevens worden diverse implementatiebepalingen (waaronder de paragrafen die gaan over de toegang tot gastransport en de berekeningsmethodiek van tarieven) van toepassing verklaard. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de minimale eisen van de tweede gasrichtlijn.

Onderdeel BB en JJ (toegang tot belemmeringenwetten)

Onderdeel BB strekt ertoe netbeheerders voor het onderhoud en de ontwikkeling van gastransportnetten toegang te geven tot de Belemmeringenwet Privaatrecht en de Belemmeringenwet Verordeningen. Deze toegang heeft in het verleden voor netbeheerders, met uitzondering van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, reeds bestaan in de Wet energiedistributie. Door opeenvolgende wijzigingen van deze laatste wet is de feitelijke toegang tot de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht voor netbeheerders komen te vervallen. Door opname van dit artikellid wordt de toegang tot de belemmeringenwetten voor netbeheerders hersteld. Tevens hebben netbeheerders in de Gaswet met de toevoeging van dit artikel een zelfde positie als netbeheerders in de Elektriciteitswet 1998 daar waar het de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht en de Belemmeringenwet Verordeningen betreft (zie hiervoor artikel 20, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998).

Als gevolg van de hierboven omschreven wijziging in de Gaswet is het niet langer nodig toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht en de Belemmeringenwet Verordeningen voor zover het gas betreft te regelen in de Wet energiedistributie. Om deze reden is in artikel 16 van deze wet, dat thans ziet op de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht en de Belemmeringenwet Verordeningen voor gas en warmte, gas geschrapt. Artikel 16 beperkt zich hierdoor tot warmte. Omdat de herziening van artikel 1 van de Wet energiedistributie nu niet meer de enige wijziging is, is dit artikel om technische redenen nogmaals opgenomen. Inhoudelijk zijn in dit artikel geen wijzigingen aangebracht.

Onderdeel KK (wijziging Burgerlijk Wetboek en Telecommunicatiewet)

Burgerlijk Wetboek

Zoals reeds is aangegeven in mijn brief van 6 oktober 2003 (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 982, nr. 5) zijn de bepalingen voor consumentenkoop niet van toepassing op de levering van elektriciteit en gas via leidingen. Destijds achtte de wetgever deze bijzondere rechtsbescherming niet nodig, aangezien vrijwel alle energiebedrijven uniforme leveringsvoorwaarden hanteerden die in overleg met de consumentenorganisaties waren opgesteld (zie Parl. Gesch. Boek 7 BW, pag 33 punt 5). Aangezien de energiemarkt thans wordt geliberaliseerd, worden gas en elektriciteit in karakter gelijkwaardig aan goederen die op een vrije markt aan consumenten worden geleverd. Zoals ook in die brief wordt aangekondigd, stelt de regering daarom voor om de regeling met betrekking tot consumentenkoop van toepassing te laten zijn op gas en elektriciteit. Dit voorstel strekt daartoe, door in artikel 7:5, eerste lid, het begrip roerende zaak uit te breiden tot elektriciteit (zoals ook in artikel 6:236 is gebeurd) en in het derde lid van dat artikel de uitzondering van gas te laten vervallen.

Deze wijziging leidt niet tot verzwaring van administratieve lasten. Zij leidt evenmin tot verzwaring van de werklast van de rechterlijke macht, noch tot wijziging in de rechtelijke organisatie of procedures; de Raad voor de Rechtspraak heeft daarom te kennen gegeven, geen reden te zien om gebruik te maken van zijn adviesrecht.

Na deze wijziging zullen elektriciteit en gas niet langer een uitzonderingspositie hebben in de titel over koop van het Burgerlijk Wetboek. Wel moet worden bedacht, dat gas en elektriciteit verbruiksgoederen zijn, die bij aflevering onmiddellijk worden verbruikt. Waar in de bepalingen over koop bijvoorbeeld gesproken wordt over herstel, vervanging of terugvordering van het gekochte, kan daarvan althans met betrekking tot een geleverde en verbruikte hoeveelheid gas of elektriciteit geen sprake zijn.

Telecommunicatiewet

Artikel 5.6 van de Telecommunicatiewet regelt dat de aanleg van kabels en netwerkaansluitpunten door een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk in en op gronden, alsmede in en aan gebouwen van anderen geen wijziging brengt in de eigendom van hetgeen is aangelegd. De Hoge Raad heeft in zijn eerdergenoemde arresten van 6 juni 2003 beslist dat deze bepaling de werking van artikel 5:20 van het Burgerlijk Wetboek doorbreekt. Ondergrondse kabelnetwerken worden in beginsel door natrekking eigendom van de eigenaar van de grond, tenzij er een afwijkende wettelijke regeling geldt. Er bestaat een afwijkende regeling voor kabels en netwerkaansluitpunten van een openbaar elektronisch communicatienetwerk. Onderhavige bepaling bewerkstelligt dat deze natrekking ook doorbroken wordt voor kabels en netwerkaansluitpunten behorende tot niet-openbare netwerken. Tevens regelt deze bepaling dat de aanleg van een netwerk in werken van anderen geen wijziging in de eigendom brengt. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat wanneer kabels worden aangelegd in kabelgoten van een ander de eigendom blijft berusten bij degene die de kabel aanlegt.

Ter verduidelijking is in lijn met de uitspraken van de Hoge Raad ook de redactie van artikel 5.6 voorts enigszins aangepast. Zo wordt niet langer gesproken over kabels en netwerkaansluitpunten maar van elektronische communicatienetwerken. Hieronder worden niet alleen verstaan de kabels en de netwerkaansluitpunten maar ook alle andere in artikel 1.1, onder e, van de Telecommunicatiewet genoemde netwerkelementen. Bovendien sluit de redactie zo beter aan op de in de nota van wijziging voorgestelde artikelen 9b van de Elektricteitswet 1998 en 1a van de Gaswet.

Onderdeel NN (overgangsrecht cross border lease transacties)

Met betrekking tot een groot deel van de elektriciteits- en gastransportnetwerken zijn tussen de Nederlandse energiebedrijven en Amerikaanse wederpartijen zogenaamde cross border lease (hierna: CBL) transacties gesloten. CBL-transacties zijn een fiscaal gedreven financieringsinstrument; voor beide partijen wordt financieel voordeel gecreëerd zonder een materiële wijziging in de bedrijfsvoering tot stand te brengen ten aanzien van de desbetreffende zaken. Het bestaan van deze transacties vormt geen beletsel voor het beleid dat is gericht op een verdergaande versterking van zelfstandige positie die netbeheerders dienen te hebben. Wel zijn enkele overgangsrechtelijke voorzieningen wenselijk voor zover het betreft de in het wetsvoorstel opgenomen verplichting op grond waarvan netbeheerders dienen te beschikken over de economische eigendom van de netten waarover zij het beheer voeren. Het gaat er daarbij om dat enkele voor de naleving van de CBL-transacties essentiële rechten van wederpartijen worden gerespecteerd, in situaties waarin de leasetermijn is verstreken of waarin energiebedrijven hun betalingsverplichting niet zouden nakomen. Alsdan dient de desbetreffende wederpartij bij een CBL-transactie formeel in staat te zijn om zelf een netbeheerder aan te wijzen, met evenwel volledige inachtneming van alle bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet gestelde regels, waaronder de verplichting om de netbeheerder de economische eigendom van het net te verschaffen. Dit is in artikel VIII geregeld, in aanvulling op de daarin al eerder vastgelegde invoeringsbepaling met betrekking tot het verschaffen van economische eigendom.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Naar boven