29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 248 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juni 2015

Tijdens het vragenuur van 21 april jl. heb ik naar aanleiding van vragen van het lid Hachchi (D66) (Handelingen II 2014/15, nr. 78, item 3) toegezegd uw Kamer een brief te zenden over de manier waarop het verschoningsrecht van advocaten zich verhoudt tot het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast heb ik toegezegd te zullen ingaan op mijn gesprek over dit onderwerp met de Nederlandse Orde van Advocaten.

Allereerst wil ik opmerken dat de positie van een advocaat in het strafrecht een andere is dan in het kader van een onderzoek dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ter uitvoering van hun wettelijke taak op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 wordt uitgevoerd. De regels die in het straf(proces)recht aan een advocaat als verschoningsgerechtigde toekomen, zijn dan ook niet een op een van toepassing op het onderzoek dat door de diensten in het kader van de nationale veiligheid wordt uitgevoerd. Er zijn situaties denkbaar waarin het belang van de nationale veiligheid prevaleert boven het belang van de verschoningsgerechtigde (in dit geval het vrij kunnen spreken met cliënten). Zoals ik stelde tijdens het vragenuur kunnen de inlichtingendiensten echter slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het inzetten van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten. Naast de waarborgen die voor iedere uitoefening van een bijzondere bevoegdheid gelden (er moet zijn voldaan aan de vereisten van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit), zijn ten aanzien van de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens verschoningsgerechtigden extra criteria gesteld, waaronder een kortere toestemmingstermijn (één in plaats van de wettelijk vastgestelde drie maanden). Ik verwijs in dit verband ook naar hetgeen mijn ambtgenoot van BZK op 5 maart 2015 ter zake in reactie op vragen van de leden Van Nispen en Van Raak van uw Kamer heeft geantwoord (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1493). De hier bedoelde criteria worden door de MIVD reeds in de praktijk gehanteerd en zullen op korte termijn in beleid worden vastgelegd.

Op 28 mei jl. heb ik bovenstaande zaken besproken met de Nederlandse Orde van Advocaten. Daarnaast heb ik de Orde uitgenodigd gebruik te maken van de aanstaande internetconsultatie van de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven