29 200 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2004

nr. 133
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 april 2004

In antwoord op uw vraag van 19 maart 2004 (OCW0 400 240) over de wijze van afdoening van een brief van 21 gemeenten over de Geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving (BKV) bericht ik u het volgende.

In het bestuurlijk overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) van 17 december 2003 bleek dat OCW, IPO en VNG het inhoudelijk eens waren over een nieuwe inzet van de Geldstroom BKV, maar nog van mening verschilden over de concrete uitwerking. Voor de voortgang van het overleg is daarom afgesproken dat IPO en VNG een schriftelijke beargumenteerd voorstel zouden sturen voor uitwerking van de overeengekomen knelpunten en ambities. Dezelfde afspraak is ook gemaakt met vertegenwoordigers van de vier grote steden (G4). Andere gemeenten (individueel of in groepsverband) hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt om ook hun gedachten en opvattingen aan mij kenbaar te maken. De schriftelijke reacties heb ik beantwoord met een brief, waarin de stand van zaken in het overleg wordt geschetst. Deze brief (nr. DK/BK/04/8889) heb ik in afschrift bijgevoegd1.

Op basis van de verschillende reacties is het overleg met IPO en VNG voortgezet. Het verheugt mij u mee te kunnen delen, dat dit in het bestuurlijk overleg van 15 maart 2004 tot overeenstemming tussen OCW, IPO en VNG heeft geleid over een beleidskader Geldstroom BKV 2005–2008.

Kort samengevat zijn OCW, IPO en VNG overeengekomen, dat de Geldstroom BKV wordt ingezet op (collectieve) voorzieningen en investeringen voor kunstenaars en vormgevers en versterking van de relatie tussen aanbod en afname. In de lijn van mijn beleidsbrief «Meer dan de som» worden de middelen geconcentreerd ingezet op negen gemeenten, die binnen de zes stedelijke netwerken die door het rijk aangemerkt zijn als van (inter)nationaal belang, een voortrekkersrol op het gebied van beeldende kunst en vormgeving kunnen vervullen. Concreet gaat het om: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven, Maastricht, Arnhem, Enschede, Groningen.

Daarnaast zullen vijf steden, die ook over kunstvakonderwijs voor beeldende kunst en vormgeving beschikken, in de komende periode een basisvoorziening ontvangen ter versterking van infrastructurele faciliteiten. Het gaat hier om Tilburg, 's-Hertogenbosch, Breda, Hengelo en Zwolle.

De provincies dragen in overleg en samenwerking met gemeenten zorg voor de concentratie op kansrijke initiatieven in de regio.

De twaalf provincies en de veertien gemeenten ontvangen een directe bijdrage uit de Geldstroom BKV voor realisering van de centrale doelstelling van het beleidskader. Financieel is dit vertaald in een nieuwe verdeelsystematiek.

Van meet af aan heb ik duidelijk gemaakt dat de Geldstroom BKV niet van bezuinigingen kan worden uitgesloten. Nu bestuurlijk overeenstemming is bereikt over de inzet en de verdeelsystematiek van de Geldstroom BKV, wil ik duidelijkheid scheppen over de omvang van de bezuinigingen. Gelet op de inhoud van de gemaakte afspraken wil ik de bezuiniging beperken tot 10 % van het budget, namelijk circa € 1,8 mln. Dat brengt het budget in de periode 2005–2008 op een bedrag van € 16,7 mln. op jaarbasis. De bezuiniging wordt evenredig over alle provincies en (categorieën) gemeenten omgeslagen. Concreet leidt dit in de periode 2005–2008 tot de volgende verdeling: € 3,52 per inwoner voor Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht; € 2,64 per inwoner voor Eindhoven, Maastricht, Arnhem, Enschede en Groningen; en € 0,71 per inwoner voor Tilburg, 's-Hertogenbosch, Breda, Zwolle en Leeuwarden. De provincies ontvangen een bedrag van € 0,53 per inwoner.

Voor meer informatie verwijs ik naar het bijgevoegde beleidskader Geldstroom BKV1.

Overige bestuurlijke afspraken met IPO en VNG Behalve over de Geldstroom BKV heb ik met het IPO en de VNG ook bestuurlijke afspraken over het Actieplan Cultuurbereik, de Cultuureducatie in het primair onderwijs en de Bibliotheekvernieuwing gemaakt.

Actieplan Cultuurbereik

Op 17 december zijn IPO, VNG en ik overeengekomen het Actieplan Cultuurbereik met vier jaar te verlengen. Deze overeenkomst is vastgelegd in een Beleidskader 2005–2008, dat als bijlage is meegezonden1.

Met het Actieplan 2005–2008 zullen rijk, provincies en gemeenten werken aan de versterking van het culturele bewustzijn en de vergroting van het publieksbereik, zowel wat betreft de receptie van kunst en cultuur als de (actieve) participatie daarin. Voor de inhoudelijke en financiële uitvoering van deze doelstelling zijn rijk, provincies en dertig gemeenten samen verantwoordelijk. Voor meer informatie verwijs ik u naar het bijgevoegde Beleidskader.

OCW stelt de volgende bedragen beschikbaar: provincies € 0,79 per inwoner; 26 gemeenten € 0,79 per inwoner; de vier grote steden € 1,13 per inwoner. Door provincies en gemeenten wordt de rijksbijdrage met een zelfde bedrag per inwoner aangevuld.

Cultuureducatie in het primair onderwijs

IPO, VNG en OCW hebben afgesproken te zullen samenwerken bij het versterken van de positie van cultuureducatie in het primair onderwijs. Deze samenwerking is erop gericht om scholen en culturele instellingen te ondersteunen bij het realiseren van de doelstelling, dat in 2007 alle scholen in het primair onderwijs hun visie op de plaats van cultuureducatie in hun onderwijsprogramma hebben geformuleerd en dat de scholen in staat zijn deze visie te vertalen in een samenhangend geheel van cultuureducatieve activiteiten.

De twaalf provincies en dertig gemeenten kunnen aanspraak maken op een bedrag van € 1 (2004 en 2005) en € 1,5 (2006) per leerling in het primair onderwijs om invulling te geven aan de in bijgaande afspraak beschreven rolverdeling. De ondersteuning van lokale en regionale netwerken rondom de scholen neemt hierbij een belangrijke plaats in. Gemeenten en provincies zullen hun huidige financiële inzet met betrekking tot cultuureducatie in het primair onderwijs handhaven en, waar mogelijk, uitbreiden.

Deze aanvullende afspraak is in een door OCW, IPO en VNG gezamenlijk opgesteld document vastgelegd, dat ik als bijlage meezend1.

Bibliotheekvernieuwing

IPO, VNG en ik hebben eveneens overeenstemming bereikt over de wijze waarop het traject van bibliotheekvernieuwing de komende jaren zal worden vormgegeven om tot een daadwerkelijk vernieuwd stelsel te komen. Uitgaande van de extra gelden die het kabinet Balkenende II beschikbaar stelde, zijn op hoofdlijnen afspraken gemaakt over de na te streven situatie aan het eind van de komende Cultuurnota-periode, de rol- en taakverdeling tussen partijen en de onderwerpen waarop de activiteiten zich zullen richten. Het gaat daarbij om afronding van het schaalvergrotingstraject, invoering van een landelijk kwaliteitszorgsysteem, versterking van de ICT-dienstverlening en de wijze waarop bibliotheken een rol kunnen spelen als partner en instrument voor een integrale beleidsvoering.

De inzet van provincies en gemeenten op hun beurt is dat zij hun huidige financiële inspanning voor bibliotheekvernieuwing, handhaven en waar mogelijk uitbreiden. Ook zullen zij actief verbindingen leggen tussen het bibliothekenveld en andere maatschappelijke (beleids)terreinen.

Dit hoofdlijnenakkoord zal de komende maanden worden uitgewerkt tot concrete afspraken. Deze zullen in de vorm van een aanvulling van het al bestaande Koepelconvenant «herstructurering openbare bibliotheken» uit 2001 door betrokken partijen worden getekend.

Procedurele wijzigingen

Het huidige kabinetsbeleid en de ervaringen in de afgelopen periode vragen om aanpassingen in de wijze van aanvraag en verantwoording.

Voor de komende periode zijn de verschillende procedures aanzienlijk vereenvoudigd. Programma's met gelijksoortige doelgroepen en/of doelstellingen zijn samengevoegd of uit elkaar gehaald: de specifieke uitkering Cultuur en School 2001–2004 en de specifieke uitkering Cultuurbereik 2001–2004 zijn samengevoegd tot één brede doeluitkering voor cultuurbereik 2005–2008, terwijl de Geldstroom BKV door zijn specifieke betekenis voor de sector op zichzelf is gezet. Procedureel lopen de verschillende programma's zoveel mogelijk parallel en zijn in verhouding tot de omvang van de middelen. Gemeenten en provincies dienen bijvoorbeeld nog maar één keer een aanvraag in voor een vierjarig programma. Daarnaast zal de jaarlijkse financiële verantwoording beperkt worden tot een rechtmatigheidtoets gekoppeld aan een inhoudelijke verantwoording.

Inhoudelijk bieden de programma's 2005–2008 meer ruimte aan gemeenten en provincies om op eigen wijze invulling te geven aan de manier waarop diverse doelstellingen kunnen worden bereikt. Het specifieke profiel per stad of regio bepaalt in hoeverre en op welke wijze culturele initiatieven zich kunnen ontplooien. Gemeenten en provincies zijn zelf het beste in staat om binnen de lokale of regionale context keuzes te maken.

Tegelijk met deze brief heb ik – mede namens IPO en VNG – de twaalf provincies en dertig gemeenten schriftelijk over de afspraken geïnformeerd. Een afschrift van deze brief (nr. DK/BK/04/13 939) is als bijlage meegezonden1.

Ik hoop u hierbij voldoende geïnformeerd te hebben.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven