28 741 Jeugdcriminaliteit

24 587 Justitiële Inrichtingen

Nr. 30 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 november 2016

Op 1 november 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over justitiële jeugd en adolescenten (Kamerstuk 28 741, nr. 29). In deze brief ga ik in op enkele overige onderwerpen die gerelateerd zijn aan het jeugdstrafrecht. Het betreft de volgende zaken:

  • 1. Financieel toezicht;

  • 2. Doorlooptijden van Halt;

  • 3. Klachtrecht in de justitiële jeugdinrichtingen;

  • 4. Kwaliteit van het leef-, leer- en werkklimaat in de justitiële jeugdinrichtingen 2015.

Ad 1 Financieel toezicht minderjarigen en jongvolwassenen

In het algemeen overleg over justitieel jeugdbeleid van 14 april 2016 (Kamerstukken 24 587 en 28 741, nr. 652) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie toegezegd uw Kamer te informeren over de toepassing van financieel toezicht bij minderjarigen en jongvolwassenen. In deze brief doe ik zijn toezegging gestand.

Een klein aantal volhardende minderjarige en jongvolwassen veelplegers is verantwoordelijk voor veel criminaliteit en overlast. Dat criminaliteitspatroon moet worden doorbroken. Samen met de ketenpartners uit het Veiligheidshuis Regio Utrecht deed prof. dr. I. Weijers uitvoerig onderzoek naar deze groep jeugdige veelplegers1. Uit dat onderzoek blijkt dat de «reguliere» instrumenten voor deze specifieke doelgroep soms onvoldoende effectief zijn: deze doelgroep ervaart taakstraffen niet als «straf» en detentie wordt gezien als een (beroeps)risico dat op de koop wordt toegenomen. Straf je deze groep met geldboetes dan zijn er nog meer redenen om te volharden, want «hoe moet ik anders rondkomen» is de redenering.

Voor veel van deze veelplegers is geld belangrijk. Zij plegen strafbare feiten voor geldelijk gewin, maar zij kenmerken zich ook vaak door schuldenproblematiek. De aanpak van deze criminaliteit moet zich dus ook richten op het interveniëren in hun financiële situatie. Dat kan door toezicht te houden op hun financiële inkomsten en uitgavepatroon en hen te ondersteunen bij het aanpakken van hun schulden. Een dergelijk financieel toezicht biedt kansen voor gedragsverandering, en dus voor recidivereductie.

In Utrecht start dit najaar een proeftuin financieel toezicht voor jongvolwassen veelplegers in de leeftijd van 18 tot 23 jaar, waarvan een deel een licht verstandelijke beperking heeft. Deze proeftuin is onderdeel van de Top X-aanpak van het Veiligheidshuis. In deze proeftuin ontwikkelen de betrokken ketenpartners een gezamenlijke werkwijze voor financieel toezicht, die langs twee varianten wordt ingezet: (1) de veelpleger stemt vrijwillig in met bewindvoering en (2) de rechter legt financieel toezicht op. De werkwijze wordt eind 2017 geëvalueerd.

Naast jongvolwassen veelplegers wordt in de proeftuin ook nagegaan of, en zo ja welke mogelijkheden er zijn van financieel toezicht bij minderjarigen (12–18 jaar) uit de Top X-doelgroep2. Immers, ouders zijn financieel verantwoordelijk voor hun minderjarig kind.

Ad 2 Doorlooptijden van Halt

In voornoemd algemeen overleg (Kamerstukken 24 587 en 28 741, nr. 652) heeft de Minister ook toegezegd uw Kamer te informeren over de doorlooptijden van Halt. Ook die toezegging doe ik hierbij gestand.

Vanuit pedagogisch oogpunt is het van belang dat de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen zo kort mogelijk zijn. Voor iedere jeugdketenpartner zijn normen voor doorlooptijden vastgesteld, de zogenaamde Kalsbeek-normen. Deze zijn gebaseerd op de wettelijke termijnen, de noodzakelijke bewerkingstijd en de tijd die nodig is voor overleg en overdracht van de ene naar de andere instantie. Norm voor Halt is om 80% van de startgesprekken te voeren binnen 30 dagen na ontvangst van de verwijzing.

Jaar

2011

2012

2013

2014

2015

2016 t/m aug

Resultaat

63,8%

65,4%

61,9%

59,8%

75,6%

75,1%

Hoewel de norm nog niet wordt gehaald, blijkt uit bovenstaande tabel dat vanaf 2015 het percentage startgesprekken binnen de dertig dagen stijgt. Deze stijging is het gevolg van de transitie die per 1 januari 2013 is ingezet. De afgelopen jaren is Halt gefuseerd tot één organisatie met teams in het hele land. Sinds deze fusie wordt meer gestuurd op een uniforme werkwijze en op de doorlooptijden. Het verbeteren van de doorlooptijden blijft de komende jaren nadrukkelijke aandacht krijgen.

Ad 3 Klachtrecht in de justitiële jeugdinrichtingen

Ten slotte doe ik een toezegging gestand uit mijn beleidsreactie op het rapport van de Kinderombudsman «Neem mij(n klacht) serieus»3. Ik heb daarin toegezegd met de «justitiële jeugdinrichtingen» (JJI’s) in gesprek te gaan over een aantal aanbevelingen uit dit rapport. Het is immers van belang dat jeugdigen van wie de vrijheid beperkt is door plaatsing in een JJI serieus genomen worden wanneer zij een klacht indienen.

In het rapport van de Kinderombudsman kwam naar voren dat het klachtrecht in de praktijk op veel onderdelen voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Op een aantal punten is er echter ruimte voor verbetering. Ik heb de JJI’s gevraagd in samenspraak met de Commissies van Toezicht hun klachtenregeling te verbeteren op de volgende punten:

  • het zorgen voor vormen van informele klachtbemiddeling, zonder dat de weg naar formele klachtenbehandeling op enigerlei wijze onder druk komt te staan;

  • het begrijpelijk maken voor de jongere van het proces en de voortgang van de procedure; en

  • het verkorten van looptijden.

De jongerenraden dienen betrokken te worden bij deze verbeteringen. De JJI’s hebben inmiddels een verbeterplan opgesteld. Voor de eerste twee punten geldt dat deze voor het eind van het jaar gereed zijn.

Ik heb er vertrouwen in dat hiermee de benodigde verbeteringen in gang zullen worden gezet en dat klachten sneller en in voor jongeren begrijpelijke taal afgehandeld kunnen worden.

Ad 4 Kwaliteit van het leef-, leer- en werkklimaat JJI 2015

Met deze brief bied ik u tot slot het onderzoek aan naar het leef-, leer- en werkklimaat van JJI’s (over 2015)4. Sinds 2013 doen alle JJI’s mee aan het leefklimaatonderzoek dat uitgevoerd is door de Hogeschool Leiden en de Hogeschool Windesheim. Het leefklimaat, ook in combinatie met het leer- en werkklimaat, is een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van behandeling en dienstverlening van de JJI’s. De leefklimaatmeting in de JJI’s bestaat uit de mate van repressie, mogelijkheden voor groei en ontwikkeling, het perspectief en de mate van ondersteuning van jeugdigen. De medewerker, en vooral de interactie tussen de medewerker en de jongere, is daarvoor van groot belang.

Het rapport laat de resultaten per JJI zien. Deze vat ik als volgt samen:

  • Het leefklimaat in de JJI’s is op goed niveau en blijft stabiel ten opzichte van 2013 en 2014. Hetzelfde geldt voor het leer- en werkklimaat. Dit is, gezien de multiproblematiek waarvan bij veel van de jongeren in de JJI’s sprake is en de ontwikkelingen in de sector, een goed resultaat. Tegelijk constateert het rapport enkele aandachtspunten, zoals de ondersteuning in de langverblijfgroepen en het verschil in de beleving van het leefklimaat voor de verschillende leeftijdscategorieën.

  • Het leerklimaatonderzoek (de JJI-scholen) laat een positief beeld zien. Dit is van belang omdat onderwijs een belangrijke rol kan vervullen in recidivevermindering.

  • De medewerkers ervaren het werkklimaat (gemiddeld) als positief. Ten opzichte van de vorige meting en de referentiegroep ervaren de medewerkers echter wel meer werkdruk. Hierbij moet worden aangetekend dat in 2014 en 2015 sprake was van veel onzekerheid, niet alleen binnen de JJI’s als gevolg van (voorgenomen) sluitingen van instellingen maar ook door veranderingen binnen de jeugdzorg in het algemeen. Het als positief ervaren werkklimaat is een goed uitgangspunt om de kwaliteit van dienstverlening te handhaven.

Het onderzoek laat zien dat structurele investering in deskundigheidsbevordering en ondersteuning en coaching van medewerkers bijdraagt aan een positief leef-, werk- en leerklimaat, over de afgelopen drie jaar (2013–2015). De jaarlijkse metingen houden de aandacht van de inrichtingen gericht op het behouden en verbeteren van het leefklimaat, ook op afdelingsniveau. Een recente literatuurstudie van Boone e.a. (2016), «Het leefklimaat in Justitiële Inrichtingen», onderstreept het belang van een positief leefklimaat voor een veilige terugkeer naar de maatschappij en voor het verminderen van de kans op recidive.

De resultaten van het onderzoek neem ik mee in het Verkenningstraject Invulling Vrijheidsbeneming Justitiële Jeugd dat met meer maatwerk beoogt aan te sluiten bij de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige. Ik heb de Dienst Justitiële Inrichtingen gevraagd de bevindingen mee te nemen in het advies voor de inrichting van een landelijke specialistische voorziening, dat in 2017 gereed komt.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Ido Weijers & Diane van Drie, Stoppen of volharden. Portretten van jonge veelplegers, 2014.

X Noot
2

Begin 2015 is in het Veiligheidshuis Regio Utrecht (VHRU) de Top X aanpak geïntroduceerd. Met een persoonsgerichte aanpak wordt ingezet op het terugdringen van criminaliteit en ernstige overlast waarbij de focus ligt op het terugdringen van delicten met grote impact op de slachtoffers (woninginbraak, straatroof, overvallen en geweld).

X Noot
3

Kamerstukken 31 839 en 24 587, nr. 509

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven