28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 360 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 maart 2024

Boeren in heel Europa zetten hun schouders onder de transitie naar een duurzame, veerkrachtige landbouwsector, terwijl ze een belangrijke bijdrage leveren aan de voedselzekerheid in Europa. Boeren geven aan te maken te hebben met hoge administratieve lasten en knellende regels, hetgeen hun inkomens onder druk zet. De zorgen van boeren hierover zijn de afgelopen weken wederom duidelijk zichtbaar geworden. Tegelijkertijd ligt er een bredere verduurzamingsopgave. Het kabinet waardeert het streven van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) om met een gezamenlijk optreden en (wetgevende) voorstellen aan deze zorgen tegemoet te komen. Het kabinet kijkt daarbij kritisch naar de mogelijke effecten van sommige voorstellen van de Commissie op de transitie naar een duurzame landbouw. Vermindering van administratieve lasten en regeldruk is erg belangrijk, tegelijkertijd moet er aandacht zijn voor de mogelijke effecten van dit pakket op de doelen op het gebied van klimaat, natuur, water en biodiversiteit.

Op 15 maart jl. presenteerde de Commissie een voorstel voor een verordening tot wijziging van twee verordeningen over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) (hierna: het verordeningsvoorstel)1, een gedelegeerde handeling om een specifieke duurzaamheidsconditionaliteit uit het GLB aan te kunnen passen2, en een non-paper over het versterken van de positie van boeren in de waardeketen.3 De Kamer is op 15 maart jl. over de publicatie van deze documenten geïnformeerd.

De Commissie streeft ernaar om op korte termijn, mogelijk al in de week van 25 maart a.s., besluitvorming over het verordeningsvoorstel te laten plaatsvinden. In deze brief ontvangt u een kabinetsappreciatie van het verordeningsvoorstel. Deze brief vervangt het reguliere BNC-fiche vanwege de zeer korte termijn waarbinnen de Commissie besluitvorming over het pakket beoogt. In deze brief wordt eerst de context geschetst waarbinnen de voorstellen zijn gepubliceerd. Daarna volgt een beschrijving en een appreciatie van het verordeningsvoorstel. Vervolgens wordt ingegaan op de juridische aspecten en financiële gevolgen. Aan het eind van de brief vindt u een korte appreciatie van de gedelegeerde handeling ten aanzien van de duurzaamheidsconditionaliteit die ziet op het behoud van blijvend grasland. De Kamer zal separaat, op een later moment, over de inhoud van het non-paper over het versterken van de positie van boeren in de waardeketen worden geïnformeerd.

Context van de voorstellen

De afgelopen maanden hebben op verschillende plaatsen binnen de Europese Unie (EU) boeren gedemonstreerd om uiteenlopende redenen, bijvoorbeeld voor een beter inkomen en tegen knellende regels en hoge administratieve lasten. Deze signalen hebben inmiddels al tot verschillende reacties van de Commissie geleid, waaronder het versoepelen van regelgeving of het intrekken van nieuwe voorstellen. De Commissie en de landbouwministers van de EU-lidstaten delen de zorgen van de boeren en hebben de afgelopen weken gewerkt aan voorstellen die aan die zorgen tegemoet komen. Hierbij is onder andere gekeken naar mogelijkheden om de administratieve lasten van boeren te verminderen. Een enquête onder boeren en gesprekken tussen boeren en de Commissie hierover lopen nog tot en met 8 april a.s.

Het kabinet heeft aan de bespreking van maatregelen die aan boeren tegemoet komen, bijgedragen door verschillende voorstellen te doen.4 Het kabinet heeft onder meer gepleit voor meer doelsturing bij duurzaamheidsopgaven in plaats van middelsturing, zodat boeren op termijn meer ondernemersvrijheid hebben om zelf te bepalen hoe zij de gestelde doelen halen. Daarnaast heeft het kabinet voorgesteld om de procedure voor aanpassing van nationale strategische plannen voor de uitvoering van het GLB te verbeteren en te versnellen en aandacht gevraagd voor de regels omtrent «kalenderlandbouw».

Bij het beoordelen van de voorstellen van de Commissie kijkt het kabinet of de boeren daadwerkelijk geholpen worden met deze veranderingen en of de aanpassingen toepasbaar zijn op het boerenerf. Daarnaast kijkt het kabinet naar de voorstellen van de Commissie met als uitgangspunt om de transitie naar een duurzame landbouw in Nederland door te zetten en de hiervoor gestelde doelen op het vlak van natuur, water en klimaat te bereiken (doelbereik). Het kabinet beoordeelt de voorstellen ook op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Gezien de korte beoordelingstijd en de korte besluitvormingsprocedure is het mogelijk dat doorwerking van de voorstellen over de breedte van het kabinetsbeleid en voor- of nadelen of consequenties van de voorstellen niet volledig in beeld zijn. De Commissievoorstellen zijn gedeeld met betrokken maatschappelijke organisaties, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Ten algemene verwelkomt het kabinet de voortvarendheid van de Commissie om boeren snel te willen helpen bij de problemen die zij ervaren, daarbij aangetekend dat snelheid niet ten koste mag gaan van zorgvuldigheid. Het kabinet ziet dat de voorstellen aan de lidstaten meer ruimte bieden voor nationaal maatwerk. Daarmee kan in theorie beter worden aangesloten bij de bestaande landbouwpraktijken.Het doorvoeren van deze wijzigingen zal, vanwege de korte tijd, voor RVO een forse impact hebben en hoogstwaarschijnlijk tot gevolg hebben dat de tijdlijn voor bijvoorbeeld de voorinschrijving voor het kalenderjaar 2025, gepland voor oktober 2024, niet kan worden gehaald. Een prioritering zal noodzakelijk zijn bij het doorvoeren van deze wijzigingen. Bij de nationale invulling zal ik rekening houden met de ondersteuning van de boerenpraktijk, de doelen in het landelijk gebied voor natuur, water en klimaat en de uitvoerings- en handhavingslasten. Tot slot geldt voor het kabinet dat het versterken van het verdienvermogen van agrarische ondernemers een verantwoordelijkheid is van alle betrokken partijen in de keten. De voorstellen van de Commmissie dienen in dat grotere geheel bezien te worden. Daarnaast geldt dat de ambitie van de lidstaten en de Commissie om het verdienvermogen te versterken en lastendruk te beperken, hand in hand moet gaan met het realiseren van de noodzakelijke transitie van de agrarische sector.

Inhoud en appreciatie verordeningsvoorstel

Algemeen

Het verordeningsvoorstel van de Commissie biedt de lidstaten meer flexibiliteit bij de toepassing van de zogenoemde GLMC-voorwaarden. Dit zijn goede landbouw- en milieucondities die gelden als subsidievoorwaarden om de basishectarepremie te ontvangen. De Commissie stelt voor dat lidstaten de mogelijkheid krijgen om de GLMC’s 5 (erosiebescherming), 6 (minimale bodembedekking) en 7 (gewasrotatie) tijdelijk aan te kunnen passen bij bijzondere weersomstandigheden. De Commissie beoogt met de voorstellen lidstaten de mogelijkheid te bieden om deze GLMC’s meer toe te snijden op de specifieke agronomische omstandigheden en gangbare landbouwpraktijk. Waar lidstaten de mogelijkheid krijgen zelf keuzes te maken over de toepassing van de GLMC-voorwaarden, zal de Kamer binnenkort nader worden geïnformeerd over de wijze waarop Nederland hier invulling aan gaat geven.

De lidstaten krijgen verder de mogelijkheid om frequenter hun Nationaal Strategisch Plan (NSP) aan te passen, wat voor meer flexibiliteit voor de lidstaten zorgt. Ook stelt de Commissie voor om de controle- en regeldruk te verminderen door bedrijven met een aanvraag van minder dan 10 hectare uit te zonderen van GLMC-controles en -sancties. De door de Commissie voorgestelde wijzigingen kunnen per direct ingevoerd worden. Lidstaten passen vervolgens waar nodig de NSP’s aan. Na goedkeuring van de NSP’s door de Commissie kunnen de aanpassingen dan worden ingevoerd. Het voorstel wordt behandeld via de gewone wetgevingsprocedure. De Raad van de EU en het Europees Parlement zullen dus eerst hun inzet moeten bepalen, waarna eventueel een triloogakkoord bereikt zal moeten worden. Naar verluidt, is het streven van de Commissie en het voorzitterschap om de gehele wetgevingsprocedure nog gedurende de huidige legislatuur van het Europees Parlement af te ronden, wat betekent dat deze stappen uitzonderlijk snel doorlopen moeten worden.

Onderdelen van het voorstel

Hieronder worden de verschillende onderdelen van het verordeningsvoorstel beschreven en voorzien van de appreciatie van het kabinet.

  • Om de controle- en regeldruk te verminderen wordt voorgesteld om bedrijven met een aanvraag voor basishectarepremie over een areaal van minder dan 10 hectare uit te zonderen van de conditionaliteitscontroles en -sancties. Uiteraard worden boeren met minder dan 10 hectare wel gesanctioneerd vanuit de specifieke controles. De Commissie wil hiermee de last voor kleine boeren verlichten. In de gehele EU gaat dit om ongeveer 65% van de aanvragers. In Nederland gaat het om circa 23% van de bedrijven die meedoen aan het GLB.

  • Voor de GLMC 6 (minimale bodembedekking) krijgen de lidstaten de mogelijkheid om deze te laten aansluiten op de gangbare landbouwpraktijk. Voor GLMC 6 wordt voorgesteld om de lidstaat te laten bepalen wat de minimale bodembedekking moet zijn in de meest kwetsbare periode. De Commissie wilt hiermee tegemoet komen aan de lidstaten en meer flexibiliteit geven om de voorwaarden toe te passen op de specifieke nationale omstandigheden.

  • De voorgestelde versoepeling van GLMC 7 betreft de keuzevrijheid voor lidstaten om de rotatieverplichting in te vullen door een diversificatieplicht. Bij rotatie gaat het om het wisselen van de teelt op een perceel. Bij diversificatie gaat het om voldoende variatie in het bouwplan van het bedrijf. Bij wijze van uitzondering wordt diversificatie binnen GLMC 7 in Nederland al toegestaan bij zware kleigronden waar rotatie nauwelijks mogelijk is en alleen wintergewassen geteeld kunnen worden. De Commissie introduceert met dit voorstel een aanvullende manier om bodemkwaliteit te borgen, zodat voldaan kan worden aan het voornaamste doel van GLMC 7.

  • Voor GLMC 8a (niet-productief bouwland) wordt voorgesteld om de verplichting tot het aanhouden van 4% niet-productief areaal op bouwland te laten vervallen. De Commissie beoogt met dit voorstel de financiële lasten die gepaard gaan met het niet-productief gebruiken van grond weg te nemen voor boeren. Deze versoepeling heeft een nadelinge doorwerking op de doelen zoals biodiversiteit en waterkwaliteit. Deze versoepeling ondersteunt boeren in regio’s waar het moeilijk is om de verplichting tot niet-productief areaal in te vullen met landschapselementen en bufferstroken. Met name in die regio’s kan het afschaffen effect hebben op het beoogde doelbereik, zoals biodiversiteit. Ter compensatie van het hiermee gepaarde verlies aan doelbereik, worden de lidstaten verplicht om in de ecoregeling een maatregel voor niet-productief areaal aan te bieden en om de aanleg van landschapselementen te stimuleren via de ecoregeling.

  • De hierboven genoemde aanpassingen zien op de GLMC-normen. Daarnaast krijgen lidstaten de mogelijkheid om voor GLMC 5 (erosiebescherming), GLMC 6 (minimale bodembedekking) en GLMC 7 (gewasrotatie) uitzonderingen op te nemen ten opzichte van deze (soms aangepaste) EU-norm. Deze uitzonderingen zijn onder voorwaarden toegestaan als onverkorte toepassing van de norm zou leiden tot onoverkomelijke problemen bij de boer. De toepassing van de uitzondering mag het doelbereik niet hinderen. Voor GLMC 9 (bescherming ecologisch kwetsbaar blijvend grasland) is een uitzondering opgenomen om het algehele ploegverbod te flexibiliseren. In het geval dat blijvend grasland in de ecologisch kwetsbare gebieden beschadigd is, kan ploegen en opnieuw inzaaien voor herstel van het grasland worden toegestaan.

  • Tot slot wordt er een mogelijkheid gecreëerd om bij uitzonderlijke weersomstandigheden in GLMC’s vastgestelde periodes of tijdslimieten tijdelijk aan te passen.

Appreciatie

De afgelopen maanden hebben boeren in de gehele EU gedemonstreerd om uiteenlopende redenen, maar in elk geval omdat zij te maken hebben met hoge administratieve lasten en knellende regels. Dat laatste geldt voor meer sectoren. Het kabinet staat positief tegenover de voortvarendheid van de Commissie om boeren snel te helpen bij de uitdagingen en drempels die zij ervaren. De voorstellen bieden aan de lidstaten meer ruimte voor nationaal maatwerk. Daarmee kan beter worden aangesloten bij de bestaande landbouwpraktijken en boeren meer ruimte worden gegeven om hun eigen ondernemerschap in te zetten om de doelen te bereiken. Aan de andere kant blijft het kabinet van mening dat het huidige NSP, dat is opgesteld samen met vertegenwoordigers van de provincies, de waterschappen en het Rijk, een goed plan is om boeren te belonen voor prestaties die oplossingen bieden voor maatschappelijke vraagstukken en zo bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem, water en de aanpak van klimaatverandering en het herstel van biodiversiteit (stikstof). Bij de nationale invulling zal er rekening mee worden gehouden dat er een goede balans is tussen versoepeling van GLMC-maatregelen, het handhaven van het bereiken van de doelen voor natuur, water en klimaat en de administratieve- en uitvoeringslasten. De bredere impact van de voorgestelde maatregelen is momenteel onvoldoende duidelijk. Het kabinet zal de Commissie daarom vragen om een impact assessment van deze voorstellen

Een vergaand voorstel betreft het schrappen van conditionaliteitscontroles bij bedrijven met een aanvraag van minder dan 10 hectare. Het kabinet staat kritisch tegenover deze maatregel. Het erkent dat dit zowel voor de boer als de controle-instanties een aanzienlijke verlichting is, maardeze aanpassing vormt een risico voor het beoogde doelbereik. Het geheel niet meer controleren van de conditionaliteiten zorgt ervoor dat een grote groep GLB-deelnemers permanent buiten de GLMC-controles zal vallen, terwijl de specifieke controles op de beheerseisen voor deze bedrijven niet vervallen. Dit kan de naleving van deze voorwaarden negatief beïnvloeden en mogelijk nadelig uitpakken voor het doelbereik. Ook is het nadelig voor het gelijke speelveld in de EU, aangezien het overgrote deel van deze kleine aanvragers zich niet in Nederland bevindt. Wellicht dat een verlichting van de controles mogelijk is, iets waarvoor het kabinet in het kader van de voorstellen voor versoepeling in Brussel de afgelopen tijd al aandacht heeft gevraagd. Daar zal het kabinet de Commissie nader op bevragen. Voorlopig staat het kabinet kritisch tegenover deze maatregel.

De versoepeling van GLMC 6 beoordeelt het kabinet als positief, omdat deze de lidstaten de mogelijkheid biedt te evalueren welke maatregel op welke plaats nodig is en aan te sluiten bij andere geldende regelgeving die invloed heeft op bodemkwaliteit en uitspoeling, zoals de mestwetgeving. Vooralsnog is de inschatting dat de voorgestelde maatregel rondom GLMC 7 niet tot een aanpassing van de geldende GLMC 7-norm in Nederland zal leiden. Het kabinet beoordeelt deze maatregel neutraal.

De introductie van een extra ecoregeling in het kader van de aanpassing van GLMC 8a terwijl het budget voor ecoregelingen gelijk blijft, zal druk zetten op het beschikbare budget voor de bestaande ecoregelingen. Dit is negatief voor het tijdig bereiken van de doelen voor natuur, water en klimaat. Het gevolg van de maatregelen is dat het bereiken van deze doelen alleen kan door compensatie, zoals uit de hectarevergoeding. Het kabinet is niet voornemens om lager doelbereik te accepteren en pleit daarom in Brussel voor een aanvulling op deze voorstellen in de vorm van het vergemakkelijken van overheveling tussen pijlers van het GLB. Zoals ik de Kamer heb toegezegd in de brief d.d. 29 februari jl.5, zal ik de Kamer nader informeren over de inzet ten aanzien van de financiering van verder doelbereik met de ecoregeling en mijn vragen aan de Commissie hierover.

De verplichting om de aanleg van landschapselementen te ondersteunen met de ecoregeling lijkt voor Nederland niet zonder meer in overeenstemming te brengen met de huidige ecoregeling. Dit is afhankelijk van de interpretatie. Het kabinet is kritisch op deze aanpassing en zal de Commissie op dit punt om een nadere toelichting vragen.

Met betrekking tot GLMC 9 is van belang dat momenteel een algeheel ploegverbod geldt voor de Habitatrichtlijngebieden in Nederland. Een nuancering van het algehele verbod vraagt naast een aanpassing van het NSP mogelijk ook een aanpassing van de lokale beheersplannen om een uitwerking te geven hoe er lokaal wordt opgetreden om beschadigd blijvend grasland te herstellen. Het kabinet is positief dat hiermee de lidstaten een grotere verantwoordelijkheid krijgen voor de toepasbaarheid van de genoemde GLMC’s.

Ten slotte staat het kabinet overwegend positief tegenover de mogelijkheid om bij uitzonderlijke weersomstandigheden in GLMC’s vastgestelde periodes of tijdslimieten tijdelijk aan te passen. Dit kan namelijk voorkomen dat er door weersomstandigheden niet-uitvoerbare maatregelen toch moeten worden uitgevoerd. Het kabinet zal er op letten dat dit niet ten koste gaat van de doelen voor waterkwaliteit en klimaat.

De mogelijkheid om het NSP frequenter aan te passen beoordeelt het kabinet positief. Het kabinet zal de Commissie bevragen of de door Nederland ingebrachte voorstellen voor een snellere beoordelingstermijn van de Commissie op ingezonden voorstellen en een onderscheid in beoordeling tussen grote en kleinere, technische wijzigingen ook meegenomen kunnen worden in het voorstel. Bij het doen van aanpassingen blijft het wel van belang dat dit niet tot onduidelijkheid of onzekerheid ten aanzien van (beschikbaarheid van) regelingen bij agrarische ondernemers leidt.

Juridische aspecten

Bevoegdheid

Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU). Het voorstel beoogt wijziging van twee verordeningen die op deze bepaling zijn gebaseerd. Deze bepaling geeft de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van bepalingen die nodig zijn om de doelstellingen van het GLB na te streven. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Landbouw is op grond van artikel 43, lid 2, VWEU een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten.

Subsidiariteit

Het oordeel van het kabinet is positief. De verordening heeft tot doel bestaande verordeningen slechts aan te passen voorzover nodig om de beoogde doelen te bereiken (problemen voor boeren adresseren, regels vereenvoudigen en administratieve lasten voor boeren verlichten). Gezien de aard van het GLB kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Daarom is een EU-aanpak nodig. Door de voorgestelde vereenvoudigingen binnen de gehele EU van toepassing te laten worden, wordt het gelijke speelveld op het terrein van het GLB verbeterd. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. Aan de andere kant wordt een groter deel van de opgave om Europese doelen voor natuur, water en klimaat te behalen bij de lidstaat gelegd, terwijl dit ook een grensoverschrijdende problematiek is. Dit zet mogelijk meer druk op het gelijke speelveld.

Proportionaliteit

Het oordeel van het kabinet is positief met aandachtspunt. De verordening heeft tot doel bestaande verordeningen slechts aan te passen voorzover nodig om de problemen voor boeren te adresseren, regels te vereenvoudigen en lasten voor boeren te verlichten. De maatregelen die door de Commissie worden voorgesteld, dragen bij aan het bereiken van deze doelstellingen, omdat zij lidstaten de mogelijkheid bieden om bij het toepassen van voorwaarden voor de hectarebetaling rekening te houden met onder meer lokale omstandigheden en weersomstandigheden. Aandachtspunt is dat het voorgestelde optreden wel verder gaat dan strikt noodzakelijk, door het schrappen van GLMC-controles en -sancties van bedrijven met een aanvraag van minder dan 10 hectare. Hierdoor valt een aanzienlijke groep boeren buiten de GLMC-controles. Aannemelijk is dat hierdoor de naleving van de GLMC’s afneemt en de doelen van het GLB minder goed kunnen worden bereikt, met name de ambities op het gebied van natuur, klimaat en milieu.

Financiële gevolgen

EU

De voorgestelde verordening heeft volgens de Commissie geen gevolgen voor de EU-begroting. Desondanks is het kabinet van mening dat indien er toch gevolgen voor de EU-begroting zouden zijn, de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

Nationaal

De doorwerking van de Commissievoorstellen zal nader worden bekeken. Het aanpassen van de uitvoering van het NSP brengt kosten met zich. Deze zijn nu nog niet te schatten. De structurele doorwerking wordt beïnvloed door eventueel lagere uitvoeringskosten doordat er minder controles nodig zijn (voor bedrijven die minder dan 10 hectare aanvragen). Nederland zal mogelijk wel aanvullende ecoregelingen moeten aanbieden, wat extra uitvoeringskosten zal vergen. (Eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.

Regeldruk, geopolitieke gevolgen en concurrentiekracht

De uitvoering van het NSP in Nederland is reeds gestart. Boeren kunnen zich sinds 1 maart jl. aanmelden via de Gecombineerde Opgave. Doorvoering van maatregelen in 2024 zal niet kunnen zonder hoge uitvoeringskosten en verlies aan kwaliteit van de uitvoering. Indien eventuele aanpassingen gefaseerd worden uitgevoerd in 2025 of 2026, kan de uitvoering daarvan beter worden ingepast. Daarbij is het van belang om in het oog te houden dat de regelgeving voor agrarische ondernemers zoveel mogelijk stabiel en voorspelbaar is.

Alles afwegende staat het kabinet positief tegenover de voorstellen van de Commissie, mits een gecontroleerde invoering mogelijk is.

Het voorstel kan potentieel een positieve impact hebben voor de concurrentiekracht van Europese boeren, voor zover het bijdraagt aan het verminderen van de administratieve lasten die zij ondervinden. Gezien de interne werking van de verordening heeft deze verder geen gevolgen voor boeren buiten Europa en lijkt er daarmee geen sprake te zijn van geopolitieke gevolgen.

Gedelegeerde handeling

Aanvullend op het verordeningsvoorstel heeft de Commissie een gedelegeerde handeling gepresenteerd voor een wijziging van GLMC 1. Deze duurzaamheidsconditionaliteit ziet op het behoud van blijvend grasland. De huidige norm schrijft voor dat de verhouding van het totaal areaal van blijvend grasland ten opzichte van het totale landbouwareaal niet mag dalen met meer dan 5%, met als referentiejaar 2018. Om rekening te houden met potentiële veranderingen in de sector, zoals een dalende veestapel en verminderde vraag naar diervoedergewassen, maakt de Commissie een aanpassing mogelijk. Lidstaten kunnen eenmalig gedurende de huidige GLB-periode, onder voorwaarden, de norm naar beneden bijstellen.

De gedelegeerde handeling wordt door het kabinet beoordeeld als positief. Op grond van artikel 13, lid 3 van Verordening (EU) 2021/2115 is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen die de verordening aanvullen met voorschriften om een gelijk speelveld met betrekking tot de verhouding met de GLMC-norm 1 te waarborgen. De gedelegeerde handeling zal in werking treden indien de Raad en het parlement geen bezwaar hiertegen maken binnen de voorgeschreven termijn. De gedelegeerde handeling geeft meer flexibiliteit om rekening te houden met structurele veranderingen in de sector. Bij een afbouw van de veestapel kan het een onnodige belemmering wegnemen. De conditionaliteit inclusief het minimumaandeel blijvend grasland is ook onderdeel van het 7e Actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn.6 Bij een overweging om een aanpassing op basis van deze wijziging te doen, zal er rekening gehouden moeten worden met de impact op de doelen voor natuur, water en klimaat die juist zijn gebaat bij het behoud van grasland.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven