28 286 Dierenwelzijn

Nr. 500 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 april 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft over de stand van zakenbrief m.b.t. het onderzoek naar mestopslag van met Q-koorts besmette bedrijven (Kamerstuk 28 286, nr. 495) de volgende vragen aan de staatssecretaris ter beantwoording voorgelegd.

De vragen alsmede de daarop bij brief van 13 april 2011 gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

Adjunct-griffier van de commissie,

Schüssel

1

Waarom heeft u het rapport van het Centraal Veterinair Instituut (CVI) niet openbaar gemaakt, ondanks dat de Kamer dat heeft gevraagd?

Op 30 maart heeft u mij verzocht het CVI-rapport over de overleving van Coxiella burnetii zo spoedig mogelijk aan de Kamer te versturen. Ik was in de veronderstelling dat u refereerde aan het eindrapport dat wij in de loop van mei verwachtten. In een brief in reactie op uw verzoek, die u ook een dezer dagen zult ontvangen, zeg ik toe u het eindrapport zo spoedig mogelijk op te sturen zodra de deskundigen op basis van de eindresultaten een advies hebben gegeven over een passend hygiënemaatregelenpakket.

2

De resultaten van het mestonderzoek van het CVI laten lang op zich wachten, terwijl in februari 2010 al de eerste resultaten werden gepresenteerd. Kunt u de resultaten van het onderzoek presenteren? Wat is de stand van zaken met betrekking tot dit onderzoek?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 24 maart 2011 (TK 28 286, nr. 495) waarin ik de stand van zaken van het mestonderzoek beschrijf en u informeer over de belangrijkste bevindingen tot nu toe.

3, 7 en 19

Bent u bereid alsnog het tussenrapport van het CVI aan de Kamer te zenden?

Bieden de tussenresultaten, indien zij geen aanleiding geven voor het verscherpen van de hygiënemaatregelen, niet juist aanknopingspunten voor het versoepelen van de hygiënemaatregelen, mede gelet op het feit dat veel besmet verklaarde bedrijven inmiddels geen positieve tankmelkuitslagen meer hebben?

Als er geen levende bacteriën meer in de mest aanwezig zijn, bent u dan voornemens de regels omtrent mestopslag aan te passen?

Ik vind het onwenselijk om een inhoudelijke discussie te starten over voorlopige resultaten, terwijl wij nog niet het complete plaatje voor ogen hebben. De eindrapportage, waar onderzoekers op dit moment de laatste hand aan leggen, stuur ik u toe na het deskundigenberaad dat waarschijnlijk eind mei of begin juni zal plaatsvinden. Ik wacht het deskundigenadvies af, voordat ik samen met minister Schippers een besluit zal nemen over passende hygiënemaatregelen. Wanneer bedrijven worden vrijverklaard, geldt het pakket maatregelen dat geldt voor vrije bedrijven.

4 en 9

Op 19 januari 2011 heeft het CVI een tussenrapportage opgeleverd en in de loop van mei wordt de eindrapportage van het project verwacht. Wat moeten de veehouders in tussentijd als zij vastlopen met de (nood)mestopslag?

Is de veronderstelling juist dat een deel van de besmet verklaarde bedrijven grote problemen heeft met de opslag van mest als gevolg van de verplichte opslagtermijn van vijf maanden en zij graag de uitrijperiode van dit voorjaar zouden willen benutten?

Net als vorig jaar kunnen veehouders die vastlopen met mestopslag daarvoor schriftelijk een ontheffing aanvragen. Ik begrijp dat de hygiënemaatregelen de bemestingsplannen bemoeilijken. Ik heb echter geen signalen ontvangen dat de maatregelen tot grote problemen leiden.

5

Waarop is de conclusie gebaseerd dat de tussenresultaten geen aanleiding geven om hygiënemaatregelen te treffen; de proeven zouden immers zijn mislukt?

Er is geen sprake van mislukte proeven, wanneer het isoleren van de bacterie niet is gelukt. Er is dan alleen aanleiding om verder te onderzoeken waarom het isoleren niet gelukt is. Dat is waar het CVI nu mee bezig is. De conclusie dat er geen aanleiding is om scherpere hygiënemaatregelen te nemen, is gebaseerd op onderzoek dat heeft plaatsgevonden bij de afdoding van bacteriën in melk en de temperatuurcurves die gevonden zijn bij zowel industriële compostering als compostering op een mesthoop.

6 en 27

Zou het niet verstandiger zijn om in geval van niet-weten het zekere voor het onzekere te nemen en wel hygiënemaatregelen te nemen om besmetting van mensen met Q-koorts door mest te voorkomen?

Welke restricties gelden er momenteel rond het vervoer en gebruik van geitenmest?

Precies om die reden zijn er hygiënemaatregelen ingesteld. Zowel voor besmette als niet-besmette bedrijven gelden verschillende hygiënemaatregelen.

  • Besmette en niet-besmette bedrijven mogen niet uitmesten gedurende de lammerperiode tot 30 dagen daarna.

  • De veehouder moet een administratie bijhouden van de lammerperiode, waarbij in elk geval wordt bijgehouden wanneer het laatste lam is geboren. Deze administratie moet twee jaar bewaard worden.

  • Na het uitmesten moeten niet-besmette bedrijven de mest gedurende 90 dagen afgedekt opslaan, alvorens deze mag worden uitgereden op het land.

  • Besmette bedrijven moeten de mest 150 dagen afgedekt opslaan.

  • De veehouder moet een administratie bijhouden van:

    • De datum waarop de stal is uitgemest.

    • De begin en einddatum van de composteerperiode.

    • De datum van het uitrijden op het eigen bedrijf.

  • Na de composteerperiode gelden er geen restricties met betrekking tot het vervoer van mest.

– Na de composteerperiode gelden er geen restricties met betrekking tot het vervoer van mest.

8

Kunt u toelichten welke methode van verwijdering van de C. burnetii bacterie het beste de verspreiding van deze bacterie voorkomt: compostering of verbranding van de besmette mest?

Zoals voormalig minister Verburg in haar brief van 28 augustus 2009 (TK 28 286, nr. 314) al aangaf, is het verbranden van mest in Nederland niet uitvoerbaar. Uit het onderzoek van het CVI naar de overleving van C. burnetii in geitenmest zal blijken of C. burnetii overleeft in geitenmest en of mest een belangrijke verspreidingsroute is voor Q-koorts. Daarnaast zal uit het onderzoek blijken of de temperaturen die bereikt worden bij mechanische compostering en compostering op een mesthoop voldoende hoog zijn voor afdoding van de bacterie.

10

Klopt het dat het merendeel van de geitenmest afgezet werd/wordt naar de Noordoostpolder, Flevoland, Zeeland etc. en dat daar geen of nauwelijks verhoging van Q-koortsuitbraken zowel humaan als bij geiten is te bespeuren?

Uit onderzoek van de nVWA uit 2008 blijkt dat een groot deel van de mest uit Noord-Brabant in dat jaar buiten het Q-koortsgebied werd uitgereden. In de Noordoostpolder, Flevoland en Zeeland zijn relatief weinig humane gevallen gerapporteerd.

11

Geitenmest kan in principe goed gecomposteerd worden in een mechanisch geventileerde composteertunnel. Tegen welke kosten is dat te realiseren voor de gemiddelde geitenhouder? Zijn bij het onderzoek naar de composteerbaarheid van geitenmest ook (investerings)kosten en eventuele ruimtelijke- en/of milieuvergunningsproblemen in beeld gebracht?

De kosten voor het industrieel composteren van geitenmest zijn afhankelijk van de markt. Veehouders kunnen hier zelf afspraken over maken met de industrieel composteerders, zoals dat ook gebeurt met andere afnemers van mest. Fleuren BV heeft op dit moment geen vergunning voor het composteren van geitenmest. Voor het onderzoek heeft de provincie Zuid-Holland een tijdelijk een vergunning verleend voor de compostering van niet-besmette mest. Begrijpelijkerwijs zal de provincie Zuid-Holland voorzichtig zijn met het verlenen van een vergunning voor mest van besmette bedrijven.

Fleuren BV en het CVI hebben onderzocht of geitenmest gecomposteerd kan worden en of het eindproduct dan kwalitatief gezien goed genoeg is om vermarkt te kunnen worden.

12

Voor het composteren is het wel een vereiste dat de kwaliteit van het te composteren materiaal goed is; het moet een goede structuur hebben (voldoende porositeit) en mag niet te vochtig zijn. Is dat voor de gemiddelde geitenhouder te realiseren met elke leeftijdsgroep?

Wanneer de kwaliteit van geitenmest niet optimaal is voor het composteerproces kan de industrieel composteerder andere mest bijmengen om tot een optimale structuur te komen. Hiervoor gebruiken zij bijvoorbeeld paardenmest of kippenmest.

13

Is voor gecomposteerde geitenmest een afnemer?

Het is aan het bedrijfsleven zelf om afnemers te vinden voor hun producten. Sommige akkerbouwers of fruittelers zijn geïnteresseerd in industrieel gecomposteerde mest en zijn bereid daarvoor te betalen.

14

Zijn in het kader van de Meststoffenwet normen bekend voor gecomposteerde geitenmest?

Ja, in de Meststoffenwet zijn normen opgenomen over de werkingscoëfficiënt, excretieforfait, stikstofcorrecties en forfaitaire mineralen gehalten voor vaste mest.

15

Welke beperkingen en/of kansen brengt het composteren mee voor de geitenhouder

Ten opzichte van het industrieel composteren is het composteren op het eigen bedrijf goedkoper. Tevens heeft het composteren op het eigen bedrijf het voordeel dat geitenhouders dan zelf de mest kunnen uitrijden op hun eigen land. Wanneer er een goede afnemersmarkt is voor industrieel gecomposteerde geitenmest, dan brengt dat natuurlijk kansen voor geitenhouders.

16

Op welke wijze wordt de extractie van bacterie-DNA uit de mest, het kwantificeren van het aantal bacteriën in de mest en het kweken van C. burnetii uit de mest geoptamiliseerd nadat eerdere pogingen zijn mislukt? Zijn er internationale of Europese ervaringen op dit vlak?

De onderzoeksmethoden van het CVI zullen worden beschreven in hun eindrapport. Er zijn geen Europese of internationale publicaties over het kweken van C. burnetii uit mest. Het Franse referentie-instituut ANSES is met een vergelijkbaar project bezig. Er is onderling contact tussen de onderzoeksinstituten en ervaringen worden uitgewisseld om methoden te optimaliseren.

17

Klopt het dat de buitenste laag van afgedekte opgeslagen van geitenmest vanzelf kiemvrij wordt omdat de temperatuur binnen enkele dagen oploopt van circa 15 graden Celsius tot boven de 19, nl. de temperatuur waarbij melk al gepasteuriseerd is?

Het klopt dat in de buitenste schil van afgedekt opgeslagen geitenmest binnen enkele dagen hoge temperaturen kunnen worden bereikt. Deze temperaturen zijn echter niet altijd hoger dan 70 graden Celsius. Uit het onderzoek van het CVI zal blijken of de temperaturen hoog genoeg zijn voor afdoding van de bacterie.

18

Een van de genoemde oorzaken is dat de opwerkmethode niet goed genoeg was om de bacteriën te isoleren. Welke ervaringen zijn er internationaal?

Er is geen internationaal protocol of gepubliceerd protocol beschikbaar. Zowel bij het CVI als bij het ANSES wordt een dergelijk protocol ontwikkeld

20

De niet-besmette bedrijven kunnen nu een maand na het einde van het lammerseizoen uitmesten en moeten deze dan nog drie maanden opslaan. Het lukt daarmee veelal niet om deze dan bijvoorbeeld nog voor de tijd dat maïs wordt gezaaid uit te rijden op maïsland. Gaat de mestafzet voor het seizoen 2011 door de vertraging van het onderzoek nu verloren? Wat voor effect heeft dat voor de afname van geitenmest op de langere termijn?

Het langer van kracht blijven van de mestmaatregelen heeft tot gevolg dat het tussentijds opslaan gedurende tenminste drie maanden voorlopig nog moet worden voortgezet. Geitenhouders hebben al ruim een jaar ervaring met deze praktijk, waarbij de mest langer op het bedrijf blijft en vervolgens wordt afgevoerd naar het eigen land of elders. Door de vertraging van het onderzoek blijft de tussenopslag nog van kracht maar dat heeft geen invloed op de hoeveelheid mest die na tussenopslag in met name het voor- en najaar door de bedrijven wordt afgezet.

21

Alle houders van meer dan 50 melkgeiten of melkschapen zijn verplicht een tankmelkmonster te laten onderzoeken op de Q-koortsbacterie; de niet-besmette één keer per maand, de besmette eens per twee weken. Is hiermee niet afdoende geborgd dat de bacterie niet in de mest kan zitten en kan derhalve de composteringsplicht voor niet-besmette bedrijven worden herzien?

Deze vraag zal beantwoord moeten worden door de deskundigen op basis van de eindresultaten van het CVI-onderzoek naar de overleving van C. burnetii in geitenmest.

22

Kunt u waarborgen dat voor 15 mei 2011 besluitvorming plaatsvindt?

Ik laat het aan de deskundigen om een geschikte datum te vinden voor hun overleg. Het is natuurlijk belangrijk dat de deskundigen voldoende informatie hebben over de huidige epidemiologische omstandigheden om ons van goed advies te voorzien. De deskundigen hebben zelf aangegeven graag begin juni bijeen te komen.

23

Is composteren ook bij andere landen in beeld als maatregel ter bestrijding, dan wel voorkoming van Q-koortsuitbraken? Wat zijn de ervaringen?

In publicaties van uitbraken in andere landen is het composteren van mest nooit eerder als maatregel beschreven.

24 en 25

Gaat het in het onderzoek naar de composteerbaarheid van geitenmest om onbesmette besmette of geitenmest in het algemeen?

Hoe kan geconcludeerd worden dat besmette geitenmest goed composteerbaar is, als er nog geen resultaten zijn op het gebied van de overleving van C. burnetii in mest?

Dit gaat om geitenmest in het algemeen, de aan- of afwezigheid van de Q-koortsbacterie heeft geen effect op de samenstelling van de mest.

26

Wie zullen er aanwezig zijn bij het deskundigenberaad Q-koorts in mei?

De directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM streeft ernaar om bij elk deskundigenberaad over Q-koorts dezelfde experts te laten deelnemen.

Bij een eerder advies hebben wij uw Kamer een lijst van deelnemers toegezonden (bijlage bij Tweede Kamer, 2009–2010, 28 286, nr. 421).


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Verburg, G. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD) en Veldhoven, S. van (D66).

Naar boven