nr. 248
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 december 2008
De Tweede Kamer heeft bij motie Cramer en Atsma (Tweede Kamer 2007–2008,
31 200 XIV, nr. 120) verzocht om een verbod op de zogenoemde verrijkte
kooi voor legkippen en in plaats daarvan het Duitse systeem van de Kleingruppenhaltung
(Nederlandse term: koloniehuisvesting) toe te staan. In mijn brief van 18 april
jl. (Kamerstuk 2007–2008, 28 286, nr. 213) heb ik aangegeven dat
er een overgangstermijn komt voor bedrijven met bestaande verrijkte en te
verrijken kooien, die op 18 april 2008 waren gerealiseerd of waarvoor
op die datum een milieu- of bouwvergunning was verleend of aangevraagd. In
antwoord op Kamervragen van het lid Thieme (Kamerstuk 2007–2008, 3276)
heb ik aangegeven dat ik bij het vaststellen van de overgangstermijn een afweging
zal maken tussen de effecten voor het welzijn van leghennen en de economische
gevolgen voor de betreffende bedrijven in verband met nog niet afgeschreven
investeringen. In deze brief informeer ik u over mijn besluit en het vervolgtraject.
Volgens het LEI-rapport dat in 2007 is opgesteld ter voorbereiding van
de besluitvorming over een verbod voor de verrijkte kooi, waren er in 2007
zeven bedrijven met verrijkte kooien en circa 30 bedrijven met te verrijken
kooien. Een te verrijken kooi is een kooisysteem waarvan de kooihoogte voldoet
aan de normen van een verrijkte kooi, maar waarbij in een later stadium inrichtingselementen
als de zitstokken, legnest en een strooiselvoorziening in de kooi worden aangebracht.
Volgens het Legkippenbesluit mocht een te verrijken kooi tot 1 januari
2003 worden gebouwd en moeten de inrichtingselementen uiterlijk eind 2011
zijn aangebracht.
Verrijkte kooien zijn kooien die na 1 januari 2003 zijn gebouwd.
Deze kooien moesten direct en voor de ingebruikneming «verrijkt»
zijn met de inrichtingselementen.
Ten aanzien van de verrijkte kooien hebben
de volgende overwegingen een rol gespeeld bij de besluitvorming:
1. Eind 2006 is de discussie over een verbod op verrijkte kooien gestart met het aannemen van de motie Thieme (Tweede Kamer, 2006–2007,
30 800 XIV, nr. 65).
2. Begin 2007 heb ik de pluimveesector opgeroepen om lopende het LEI-onderzoek
naar de gevolgen van een verbod op de verrijkte kooi, een pas op de plaats
te maken met investeringen in verrijkte kooien.
Ondernemers die in 2007 en tot 18 april 2008 nog geïnvesteerd
hebben in verrijkte kooien, hebben bewust een risico genomen, omdat zij wisten
dat dit staltype ter discussie stond.
3. In het standaardwerk voor economische kengetallen in de veehouderij
(de zogenoemde. KWIN) wordt een economische afschrijvingsperiode voor stalinrichting
gehanteerd van 14 jaar.
4. In de federale Duitse welzijnswetgeving is voor de bestaande verrijkte
kooien een overgangstermijn tot 2021 opgenomen.
Ten aanzien van de te verrijken kooien heb
ik de volgende elementen in de afweging betrokken:
1. De afschrijving van de kooi. De kooi zelf moest volgens het huidige
Legkippenbesluit voor 1 januari 2003 gebouwd zijn. Uitgaande van een
afschrijvingsperiode van 14 jaar zijn deze kooien in 2017 economisch afgeschreven.
2. De investeringen in- en de afschrijving van de inrichtingselementen.
Het achteraf aanbrengen van de inrichtingselementen in een te verrijken kooi
(uiterlijk eind 2011) is duurder door onder andere de extra arbeidskosten.
Uitgaande van installatie van de inrichtingselementen uiterlijk eind 2011
zijn deze investeringen in 2026 economisch afgeschreven.
3. De bedrijven met te verrijken kooien hebben ten opzichte van de bedrijven
met verrijkte kooien het voordeel dat ze tot 2012 meer kippen per kooi kunnen
houden vanwege een lagere wettelijke oppervlaktenorm per leghen. Daar staat
tegenover dat deze bedrijven na 2012 met extra kosten te maken hebben als
gevolg van het achteraf aanbrengen van de inrichtingselementen.
Alles afwegend heb ik besloten tot een overgangstermijn voor de bestaande
verrijkte en te verrijken kooien tot 1 januari 2021. De inrichtingselementen
in de te verrijken kooien zullen dan nog niet economisch afgeschreven zijn,
maar dit wordt gecompenseerd doordat de kooien al in 2017 zijn afgeschreven
en nog tot 2021 gebruikt kunnen worden. Rekening houdend met de economische
afschrijving en de politieke wens om de verrijkte kooi zo snel mogelijk te
verbieden, is een overgangstermijn tot 1 januari 2021 een evenwichtig
voorstel.
Vervolgtraject
In het voorjaar van 2009 zal ik een wijzigingsvoorstel van het Legkippenbesluit
bij de Kamer voorhangen. In het wijzigingsvoorstel zullen naast de overgangstermijn
voor de bestaande verrijkte kooien, de welzijnsnormen voor de koloniehuisvesting
zijn opgenomen. De welzijnsnormen worden conform de motie Cramer en Atsma
(Tweede Kamer 2007–2008, 31 200 XIV, nr. 120) overgenomen uit de
federale Duitse regelgeving voor de Kleingruppenhaltung. Dit is mede van belang
omdat het in verband met de afzet van eieren naar het belangrijke afzetland
Duitsland, niet gewenst is dat de eieren in Nederland onder afwijkende welzijnsomstandigheden
worden geproduceerd.
Ik streef naar inwerkingtreding van het besluit per 1 juli 2009.
Met het oog op het legbatterijverbod per 2012 heeft de pluimveesector dan
nog 2,5 jaar de tijd voor de omschakeling van de huidige legbatterijen naar
de koloniehuisvesting of alternatieve niet-kooisystemen.
Om deze omschakeling te ondersteunen en vertraging in vergunningprocedures
zoveel mogelijk te voorkomen, ben ik in overleg met het ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) om op korte termijn duidelijkheid
te geven over de emissiefactoren (ammoniak, geur en fijn stof) ten behoeve
van de vergunningverlening uitgaande van de bepalingen die in het wijzigingsvoorstel
van het Legkippenbesluit zijn voorzien. Deze emissiefactoren kunnen dan alvast
worden benut bij vergunningsprocedures, zodat deze procedures snel kunnen
worden afgerond na het in werking treden van het gewijzigde Legkippenbesluit.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg