Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2011
Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu op 16 december 2010 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 348) werd mij gevraagd om een reactie op het advies van de advocaat-generaal van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat
die dag was gepubliceerd1. Ik heb de toezegging gedaan hier schriftelijk op te reageren. Door middel van deze brief wil ik die toezegging invullen.
Diverse milieuorganisaties en particulieren hebben bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep aangetekend
tegen de milieuvergunningen die door de provincies Groningen en Zuid-Holland als bevoegd gezag verleend zijn voor een drietal
energiecentrales die kolen als belangrijkste brandstof zullen gaan gebruiken.
Door de Raad van State zijn in het voorjaar van 2009 prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof over de wijze waarop
nationale emissieplafonds voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, welke in EU-verband afgesproken zijn in richtlijn 2001/81/EG
(de NEC-richtlijn), betrokken moeten worden bij zulke vergunningen en welke mogelijkheid een lidstaat nog heeft om vergunningen
te verlenen indien er een dreiging bestaat dat deze emissieplafonds worden overschreden. In 2009 bent u hierover door de ministers
van VROM en EZ geïnformeerd2.
Op 16 december jl. heeft de advocaat-generaal bij het Hof haar conclusie over deze vragen gepubliceerd. Deze conclusie is
een niet-bindend advies aan de rechters over de wijze waarop de vragen beantwoord zouden kunnen worden. Er is dus nog geen
uitspraak gedaan. De verwachting is dat het Hof in de eerste helft van 2011 met een uitspraak zal komen.
Daarna zal de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de behandeling van de beroepen hervatten en daarover een
uitspraak doen met inachtneming van de antwoorden op de prejudiciële vragen.
In diverse media werd al gemeld dat het Hof een streep door de vergunningen van de centrales zou hebben gehaald. Gezien de
stand van de procedure en de status van de conclusie – een niet-bindend advies aan de rechters van het Hof – is dat dus niet
het geval. Alleen de Raad van State kan eventueel vergunningen vernietigen.
In de conclusie worden echter wel enkele posities ingenomen die nieuw zijn. Zo stelt de advocaat-generaal onder meer dat vergunningen
voor nieuwe installaties geweigerd moeten worden als de emissie van de installatie significante milieueffecten veroorzaakt,
er tevens sprake is van een (dreigende) overschrijding van een emissieplafond en er daarnaast geen toereikend programma ter
reductie van die emissies is opgesteld en uitgevoerd3. Relevant zijn dan de emissieramingen voor het tijdstip waarop ingebruikstelling van de installatie is gepland, aldus de
advocaat-generaal. Voor de centrales in kwestie is ingebruikname gepland in de jaren 2012 en 2013.
Nederland heeft conform de vereisten van de NEC-richtlijn een nationaal programma opgesteld4. Ook worden in opdracht van het kabinet door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) jaarlijks emissieramingen opgesteld
om te controleren of de genomen maatregelen ertoe leiden dat aan de emissiedoelen wordt voldaan. De laatste raming hebt u
van het PBL ontvangen bij de aanbieding van de Balans van de Leefomgeving op 14 september 2010. Het PBL heeft voor drie zichtjaren
(2010, 2015 en 2020) emissieramingen opgesteld. Voor zwaveldioxide stelt het PBL dat in geen van de jaren het emissieplafond
wordt overschreden, ook niet als de genoemde centrales in bedrijf worden gesteld.
Voor stikstofoxiden verwacht het PBL in 2010 een kleine overschrijding van het emissieplafond, maar nemen de emissies de komende
jaren sterk af, waardoor de emissies zowel in 2015 als 2020 ruim onder het emissieplafond komen.
Omdat emissieramingen voor de tussenliggende jaren, gelet op dit advies, vermoedelijk een grotere rol zullen gaan spelen,
ben ik voornemens het PBL te vragen om ook voor deze jaren een emissieraming op te stellen.
Uiteraard zal ik de verdere procedure bij het Hof volgen en uw Kamer nader informeren nadat het Hof tot een uitspraak over
de prejudiciële vragen is gekomen.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J. J. Atsma