27 625
Waterbeleid

nr. 98
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 augustus 2007

De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben op 27 juni 2007 overleg gevoerd met staatssecretaris Huizinga-Heringa van Verkeer en Waterstaat en minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:

– de brief van de ministers van VW en BZK, houdende het Kabinetsstandpunt Rampenbeheersing Overstromingen (27 625, nr. 77), d.d. 10 november 2006;

– de brief van de staatssecretaris van VW, over voortgang verkenning Waterveiligheid 21e eeuw (27 625, nr. 79), d.d. 15 december 2007;

– de brief van de staatssecretaris van VW, houdende het hoogwaterbeschermingsprogramma 2007 (27 625, nr. 85), d.d. 23 april 2007;

– een brief houdende de stand van zaken (27 625, nr. 86).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Koppejan (CDA) maakt zich zorgen over de prioriteit die de waterveiligheid krijgt op de politieke agenda. Dit geldt zowel voor de preventie, het op orde hebben van de primaire waterkeringen, als voor de fysieke noodmaatregelen bij dreigende overstromingen.

In de brief van 15 december 2006 wijst de staatssecretaris erop dat er bij bestuurders, burgers en bedrijven sprake is van een gering urgentiebesef van overstromingsrisico’s; voor bestuurders vormen die risico’s nog geen vanzelfsprekend onderdeel van de afwegingen. Hij heeft zelf een onderzoekje gedaan onder de waterschappen en hieruit blijkt dat zo’n zeven waterschappen van mening zijn dat hun veiligheidsregio onvoldoende is voorbereid op wateroverlast of overstromingen. De waterschapsbestuurders hebben vaak nog geen vaste en goed geregelde positie in de veiligheidsregio. Waterveiligheid krijgt ook nog niet voldoende aandacht in de veiligheidsregio. Hoe denken de bewindslieden hierover? Wat doen zij om op korte termijn de organisatorische voorbereidingen op en de fysieke noodmaatregelen voor een eventuele overstromingsramp op orde te krijgen? Hoe willen zij het bewustzijn van overstromingsrisico’s vergroten bij bestuurders, burgers en bedrijven, want dat is nodig om een draagvlak te creëren voor de benodigde maatregelen en investeringen? Wat doen de bewindslieden om de waterveiligheid hoger op de politieke agenda te krijgen? Hoe kan worden voorkomen dat waterveiligheid het straks toch weer moet afleggen tegen «leuke dingen voor de mensen»?

Sinds 2005 is een landelijke verkenning gaande naar het huidige beschermingsbeleid tegen grootschalige overstromingen die in 2008 moet uitmonden in een nota waterveiligheid. De heer Koppejan vraagt of deze WV21 hetzelfde is als het deltaplan waarover de staatssecretaris eerder deze week sprak. Waarom is hier zo veel tijd voor nodig? Zo blijven de noodzakelijke besluitvorming over investeringen in de fysieke infrastructuur en de uitvoering daarvan onnodig lang liggen. Voorkomen moet worden dat er een jaar heen gaat met de organisatie van de bestuurlijke taskforce en de onderlinge samenwerking tussen overheden. Het kabinet mag niet wachten op een nota waterveiligheid als er ook vandaag al maatregelen kunnen worden getroffen. Hij dringt erop aan dat het kabinet de doelstellingen ambitieuzer formuleert en daar een duidelijk tijdpad voor aangeeft. Dit geldt voor de volgende terreinen: de organisatorische voorbereiding op eventuele rampen, de fysieke noodmaatregelen, een bewustwordingscampagne voor bestuurders, burgers en bedrijven en de nota waterveiligheid die eerder moet verschijnen dan eind 2008. In die nota moet ook worden ingegaan op het eventueel aanpassen van de normering die dateert uit de jaren vijftig en op de benodigde investeringen na 2008.

Het kabinet schrijft dat regionaal geoptimaliseerde varianten van dijkversterking nu al rendabel kunnen zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de variant die is voorgesteld door het Waterschap Aa en Maas. Is het waar dat er in afwachting van de nota waterveiligheid geen fysieke maatregelen voor waterkeringen kunnen worden getroffen?

Mevrouw Vermeij (PvdA) wijst erop dat de kans op overstromingen of een ramp met water zo’n 500 keer groter is dan de kans op een terroristische aanslag. De stukken over de organisatorische aanpak van een eventuele ramp wijzen daar niet op. Water trekt zich niets aan van gemeentegrenzen en in een rampzalige situatie is polderoverleg niet het juiste instrument. De minister blaakt van daadkracht. Hoe denkt zij over deze stukken die spreken over dialoog en het stimuleren van communicatie? Hoe denkt zij over de constatering dat elk gevoel voor urgentie ontbreekt en dat planvorming, aansturing en capaciteiten voor de voorbereiding niet op orde zijn? Is zij het ermee eens dat het hoog tijd is om iets te doen? Kan zij garanderen dat op 1 januari 2008 de bestuurlijke organisatie op orde is en dat bekend is wie in welk stroomgebied het aanspreekpunt is?

De Kamer heeft in april het Hoogwaterbeschermingsprogramma 2007 ontvangen. Volgend jaar zullen de nota waterveiligheid en een hoogwaterbeschermingsprogramma voor de periode 2008–2012 verschijnen. Tijdens een commissievergadering is gevraagd of er nog een update kon worden gemaakt van deze stukken. Daarop werd geantwoord dat dit niet nodig is. Het verbaast mevrouw Vermeij dan ook dat de staatssecretaris deze week in een uitzending van Netwerk meldt dat er een deltaplan en een deltacommissie komen. Zou het niet beter zijn geweest als zij dit eerst aan de Kamer had gemeld?

Wie zullen er zitting nemen in de deltacommissie? Kunnen de nota waterveiligheid en het hoogwaterbeschermingsprogramma 2008–2012 worden beschouwd als een pre-deltaplan of heeft het deltaplan een andere status? Hoe verhouden de verkenning Waterveiligheid 21e eeuw (WV21), het hoogwaterbeschermingsprogramma en de nota waterveiligheid zich tot dit deltaplan?

Mevrouw Vermeij is van mening dat er zo snel mogelijk maatregelen moeten worden getroffen. Gelukkig gebeurt er ook het een en ander en worden er veel programma’s uitgevoerd. Alleen in Noord-Brabant is een noodoverloop gehandhaafd en dit heeft tot veel onrust geleid. Er is een alternatief gepresenteerd voor het Waterschap Aa en Maas, onder meer voor een compartimenteringsdijk ten oosten van ’s-Hertogenbosch. Zal er een planstudie worden verricht naar dit alternatief?

In december 2006 heeft de commissie-Vellinga een rapport gepresenteerd over de waterkeringen. Wat doet het kabinet daarmee?

Zij dringt er tot slot op aan dat de bestaande plannen en de plannen die nog op stapel staan waar mogelijk worden samengevoegd.

De heer Jansen (SP) stelt vast dat de bescherming tegen hoog water vooral werd gezocht in stevige dijken en dat tegenwoordig de blik wat is verruimd. De praktijk lijkt echter weerbarstiger dan de theorie. Het kabinet schrijft dat het in de toekomst in het ruimtelijk beleid zal letten op de effecten van keuzes op het risico van overstromingen, maar tegelijkertijd worden de bouwplannen in de Zuidplaspolder gewoon voortgezet terwijl er 50 kilometer verderop 100 mln. wordt uitgegeven om een polder bij Mijdrecht onder water te zetten. Is het verstandig om op 15 plaatsen in rivierbeddingen te experimenteren met woningbouw? Kortom, is het kabinet van plan om de planologische kernvergissingen van de afgelopen jaren te heroverwegen op basis van een verbrede watervisie?

De blik is gericht op de mogelijkheden om het restrisico zo klein mogelijk te maken. De conclusie van het onderzoek Rampenbeheersingsstrategie Rijn en Maas is dat organisatorische maatregelen kosteneffectief zijn, maar ook dat integraal normverhogen weliswaar effectief is, maar niet of nauwelijks rendabel. Er is een uitwisseling mogelijk tussen organisatorische en fysieke maatregelen om tot een acceptabel risico te komen, maar eerst moeten de zwakke schakels in de waterkering op een redelijk niveau worden gebracht. Waarschijnlijk moet op grond van de Nota waterbeheer 21e eeuw (WB21) in 2008 de lat nog hoger worden gelegd. Op grond van de huidige normen is er sprake van 90 zwakke plekken in primaire waterkeringen. De aanpak daarvan kost 1,6 mld. Delen de bewindslieden de mening dat dit bedrag op korte termijn gereserveerd moet worden? Kunnen dan de 90 zwakke plekken in 2020 verdwenen zijn? Is er dan nog geld over om de 30% van de waterkeringen te verbeteren waarover nog geen definitief kwaliteitsoordeel mogelijk was? Kan de staatssecretaris bevestigen dat in de toekomst de normen worden gehaald door middel van stevige dijken en niet door dijkjes aangevuld met zandzakken?

Een betere organisatie van de rampenbestrijding en een verhoogd risicobesef bij burger en bestuurders is een goede zaak, maar niet als surrogaat voor degelijke dijken. Wat doet het kabinet met de kritiek van de Unie van Waterschappen dat het buitendijks gebied in de verkenning Waterveiligheid 21ste eeuw buiten beschouwing blijft? In het kader van deze verkenning wordt ingegaan op een verschuiving van de normering van overschrijdingskans naar overstromingskans. De heer Jansen onderschrijft de principiële argumenten die hiervoor pleiten. Het is echter niet duidelijk wat dit betekent voor het risico op natte voeten. Wordt dit risico in alle gebieden kleiner of blijft het gelijk of is het ook mogelijk dat geaccepteerd wordt dat het risico groter wordt, bijvoorbeeld omdat er in een bepaalde polder maar weinig mensen wonen? Ook op dit moment is er al sprake van differentiatie van normen, afhankelijk van het economisch belang en de bevolkingsdichtheid van een gebied. Zou het kabinet het acceptabel vinden dat een bewoner van bijvoorbeeld de Alblasserwaard meer risico loopt dan een bewoner van Rotterdam? Is het niet wenselijk om het materiële deel van dit verschil af te dekken door een nationale verzekering?

Het is duidelijk dat de kosten in laaggelegen gebieden en dicht bij zee hoger zijn dan op de hogere gronden in het binnenland. Er wordt wel gezegd dat de investeringen in de waterkeringen moeten worden gedekt door middel van een omslagheffing van de waterschappen. De kwaliteit van de primaire waterkering is echter een nationaal belang dat daarom grotendeels gefinancierd moet worden uit de rijksmiddelen. Enige differentiatie naar regio is acceptabel, maar die is er nu al door de hoge kosten voor secundaire waterkeringen en de beheersmaatregelen van de waterschappen.

De heer Jansen heeft een dubbel gevoel over het verruimde blikveld van de regering zolang de basale verbetermaatregelen van de waterkering nog niet zijn uitgevoerd.

Ook de heer Van der Staaij (SGP) refereert aan de uitzending in Netwerk waarin de staatssecretaris een nieuw deltaplan tegen overstromingen en een nieuwe deltacommissie aankondigt. Wellicht kan de Kamer daar ook over worden geïnformeerd. Welke opdracht krijgt de commissie? Overigens heeft de staatssecretaris wel de juiste toon gevonden door geen paniek te zaaien over de veiligheid op de korte termijn, maar aan de andere kant wel de urgentie te benadrukken en erop te wijzen dat er maatregelen zijn en worden getroffen die soms jaren in beslag nemen.

Er is veel werk aan de winkel doordat zowel de dreiging als de mogelijke gevolgen van overstromingen toenemen. In het verleden zijn er veel enthousiaste woorden gewijd aan de zogenaamde cultuuromslag. Daar is misschien iets voor te zeggen, maar zij hebben ook kritiek uitgelokt, ook van wetenschappers die waarschuwen voor te veel enthousiasme over de mogelijkheden van noordoverloopgebieden, enz. De voorgestelde concepten waarin meer ruimte wordt geboden aan water kunnen een waardevolle bijdrage leveren omdat dijkverhoging niet altijd een goede oplossing biedt, maar dit mag er niet toe leiden dat het verhogen van dijken in de taboesfeer wordt getrokken. De bodemdaling en de stijging van de zeespiegel maken dijkverhoging onvermijdelijk.

Hoe denken de bewindslieden over de risicobenadering? Zijn zij van mening dat dichtbevolkte gebieden met grote economische waarden beter moeten worden beschermd dan bepaalde dunbevolkte gebieden die van minder economisch belang zijn? De heer Van der Staaij wijst op de morele dilemma’s van deze filosofie.

Hij onderschrijft de gedachte van compartimentering en vraagt naar de vormgeving van die mogelijkheid. Hoe groot zouden de compartimenten moeten zijn? Is er al enig zicht op de kosten die hiermee gemoeid zijn?

Duidelijk is wel dat de kosten van het waterbeheer aanzienlijk zullen stijgen. Hij noemt onder meer de ambities van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), de vervangingsinvesteringen voor rioleringen en een oplossing voor de riooloverstortproblematiek. Dit alles roept de vraag op welke kostenstijging het kabinet nog aanvaardbaar acht, ook op lokaal niveau. Hoe kan een te grote stijging van de lokale lastendruk worden voorkomen? Als er prioriteiten moeten worden gesteld, moet de veiligheid voorop staan.

In de brief van 10 november 2006 wordt opgemerkt dat structurele extra fysieke ingrepen in het buitenland de kans op overstromingen in Nederland niet of nauwelijks zullen verminderen. Dit lijkt een zekere relativering van de noodzaak van samenwerking met het buitenland, maar in dezelfde brief wordt gewezen op het belang van grensoverschrijdende samenwerking. Welke verwachtingen heeft het kabinet van de maatregelen in het buitenland? Welke maatregelen daar zijn voor Nederland belangrijk?

De heer Madlener (PVV) citeert uit de rapportage over periodieke toetsing van de waterkeringen dat een kwart van keringen niet voldoet. Hij sluit zich aan bij de vraag of het bedrag van 1,6 mld. dat voor verbetering nodig is, al is gereserveerd. Zo niet, waarom niet?

De staatssecretaris heeft gesproken over een deltaplan. Die naam wekt de indruk dat er sprake is van grote urgentie vanwege een groot risico. Is het risico echt zo groot? Is het onderhoud zodanig verzaakt dat er een deltaplan nodig is om een ramp te vermijden? Hij dringt erop aan dat er snel duidelijkheid wordt verschaft, want dergelijke berichten veroorzaken niet alleen onrust bij de bestuurders die in beweging moeten komen, maar ook bij de bevolking.

De gevolgen van een eventuele dijkdoorbraak zijn niet te overzien. Het verkeer staat nu al dagelijks vast en de mensen kunnen daardoor bij een ramp het gebied niet verlaten. De kansen op een overstroming zijn niet tot nul te reduceren, daarom moet nu worden nagedacht over de vraag hoe de gevolgen van een eventuele overstroming kunnen worden beperkt. In het beleid moet de aanpak van de primaire waterkering voorop staan, maar direct daarop volgen goede vluchtroutes en evacuatieplannen. Daarvoor moeten de wegen op orde zijn.

Voor de uitvoering van de maatregelen die moeten leiden tot een verbetering van de waterkwaliteit is een bedrag van 9 mld. nodig. Om de dijken op orde te brengen is maar 1,6 mld. nodig. Mag daaruit de conclusie worden getrokken dat de regering ervoor kiest dat het water dat over Nederland stroomt bij een eventuele overstroming, in ieder geval schoon is? De heer Madlener is van mening dat de primaire waterkering prioriteit verdient. Is de regering van plan om de nota waterveiligheid eerder uit te brengen en de burger zodoende alle duidelijkheid te bieden?

De heer De Krom (VVD) is van mening dat Nederland trots kan zijn op zijn kennis en kunde op het gebied van waterbeheer. Ziet de staatssecretaris kansen om die Nederlandse kennis ook in het buitenland aan te wenden?

Het vorige kabinet heeft het waterbeleid structureel in de steigers gezet. Er is ook structureel geld gereserveerd, maar het is de vraag of dit voldoende is. Dit onderwerp verdient prioriteit. Naar verwachting zal de zeespiegel stijgen, komt er meer water uit de bovenstroomse gebieden, neemt de bodemdaling toe en zal het vaker stormen. Dit is het grootste collectieve risico waaraan Nederland wordt blootgesteld. Dit klemt te meer door de toegenomen economische waarde van de gebieden achter de dijken, maar vooral door de toename van het aantal mensen dat er woont.

Nederland mag niet wachten op een volgende dijkdoorbraak, maar het waterbeleid krijgt helaas niet de aandacht die het verdient. Uit de tweede toetsing van de primaire waterkeringen blijkt dat een deel ervan niet aan de eisen voldoet. Wanneer wordt er inzicht verschaft in de staat van de resterende 35% van de waterkeringen? Is er voldoende geld beschikbaar om in ieder geval de zwakke plekken aan te pakken? De heer De Krom vreest dat dit niet het geval is. Voor die aanpak is 1,6 mld. nodig en uit de stukken kan worden afgeleid dat er maar 420 mln. is gereserveerd. De kosten voor de aanpak van het resterende deel van 35% zijn nog onduidelijk, maar die zouden wel eens meer dan 1 mld. kunnen zijn. Voor de periode 2011–2015 worden zelfs bedragen genoemd van 3,2 mld. en voor de tien jaar die daarop volgen 9 mld. Hoe denkt de staatssecretaris over deze cijfers? Is zij bereid een overzicht te verschaffen van de bedragen die nu zijn gereserveerd, waaraan die zullen worden besteed en hoeveel geld er naar de mening van het kabinet nodig is in de komende 20 jaar? Waar denkt zij het ontbrekende geld te vinden? Ook hij wijst op het feit dat er 9 mld. nodig is voor het bevorderen van de waterkwaliteit en vraagt zich af of het minder erg is om te verdrinken in schoon water.

De voornemens van de staatssecretaris voor een deltaplan voor waterveiligheid lijken interessant, maar kan zij aan de Kamer voorleggen wat haar intenties zijn? Zo’n deltaplan lijkt een kans te bieden om een inventarisatie te maken van de benodigde investeringen en de daaraan gekoppelde projecten ook voor de lange termijn, inclusief de vraag wie wat waaruit en wanneer betaalt. Dit biedt het kabinet bovendien de mogelijkheid om de regie op zich te nemen en de verschillende bestaande programma’s gestructureerd aan te pakken. Dit alles mag echter niet leiden tot een nieuw praatcircus dat alles wat al is gedaan, nog eens overdoet. De commissie zou voor een beperkte periode moeten worden aangesteld. De doelstelling moet het verhogen van de waterveiligheid zijn en blijven. Dit zou ook het zwaartepunt van de expertise in de commissie moeten zijn. Daarnaast moet de commissie over deskundigheid op het terrein van ruimtelijke ordening en natuur beschikken, maar of er ook kunstenaars in de commissie moeten worden opgenomen, zoals in de kranten werd aangekondigd, is nog maar de vraag.

De heer De Krom heeft geen behoefte aan briljante visies, strategieën, verre vergezichten of vage doelstellingen, maar wel aan concrete, gestructureerde overzichten waaruit blijkt welke projecten moeten worden aangepakt inclusief de financiële planning. Bovendien moeten lopende projecten gewoon worden uitgevoerd.

De rampenbestrijding is nog niet op orde. De Taskforce management overstromingen zal over anderhalf jaar zijn werkzaamheden afronden. Welke acties zal de minister in de tussentijd nemen?

Hij vat zijn inbreng samen met de woorden: hogere prioriteit, meer geld, versnelling van lopende projecten, snelle aanpak van zwakke schakels, uitgangspunt bouwen met de natuur, innovaties in ruimtelijke ordening, nieuwe combinaties van wonen, werken, recreëren, natuurontwikkeling en waterveiligheid.

Antwoord van de bewindslieden

De staatssecretaris merkt op dat er geen update van de stukken is gemaakt, omdat de Kamer volgens de oorspronkelijke planning voor de zomer een integrale watervisie zou ontvangen, maar inmiddels staat vast dat de visie in september uitkomt. Deze visie is een update; zij zal een samenhang aanbrengen in de bestaande programma’s en die waar mogelijk in elkaar schuiven en ingaan op de waterveiligheid op de lange termijn. De nota waterveiligheid die in 2008 wordt uitgebracht, biedt een actualisering van het beleid voor de middellange termijn. Over de veiligheid van Nederland op de echt lange termijn, dat wil zeggen over 50 of 100 jaar, moet natuurlijk ook worden nagedacht. In dit kader is de gedachte aan een deltadenktank opgekomen. Zij benadrukt dat het niet haar bedoeling was om hiermee al naar buiten te treden, maar toen de redactie van Netwerk met de mededeling kwam dat een vertegenwoordiger van de waterschappen hierover zou spreken, leek het goed daarop te reageren.

De opmerkingen over een eventuele deltadenktank zijn met opzet nog vaag geformuleerd, omdat de gedachten daarover nog niet zijn uitgekristalliseerd. Bovendien moet deze mogelijkheid nog met andere bewindslieden worden besproken. Zodra de ideeën vaster vorm krijgen, zal de Kamer als eerste worden geïnformeerd over de status van de commissie, de opdracht en de leden. De commissie zal worden samengesteld uit gezaghebbende mensen uit verschillende disciplines. Natuurlijk is waterveiligheid de primaire invalshoek, maar de ervaring heeft geleerd dat die invalshoek niet kan worden geïsoleerd van andere aandachtsgebieden als waterkwaliteit en ruimtelijke ordening.

De deltacommissie doet niet hetzelfde als WV21. WV21 is bedoeld als een actualisatie van het beleid op middellange termijn; de deltacommissie zal een kader stellen voor de vormgeving van de veiligheid op de langere termijn. De Adviescommissie Water (AcW) houdt zich niet specifiek bezig met de lange termijn; zij onderschrijft de gedachte van een deltaplan.

De veiligheid in Nederland is op orde; de delta is veilig. De zwakke punten die in de toetsing zijn gesignaleerd, worden onmiddellijk aangepakt, dat wil zeggen dat er niet wordt gewacht op de nota waterveiligheid in 2008. Dit geldt onder meer voor de zwakke schakels aan de kust.

Waterveiligheid blijft natuurlijk altijd een relatief begrip. Er wordt gestreefd naar een zo goed mogelijke beveiliging, maar 100% zekerheid is er nooit. Die realiteit moet onder ogen worden gezien. In dit kader wordt nagedacht over de mogelijkheid om de gevolgen van een eventuele overstroming zo veel mogelijk te beperken. Het huidige beleid is niet achterhaald, maar de houdbaarheidsdatum ervan komt wel in zicht. Daarom moet er worden nagedacht over nieuw beleid voor de middellange termijn.

De studie naar compartimentering bijvoorbeeld is hierop gericht. Door middel van tussendijken kunnen er kleinere gebieden worden gemaakt die voorkomen dat het water bij een overstroming ongehinderd kan doorstromen. In de nota waterveiligheid wordt ingegaan op de gevolgen van een dergelijk beleid voor de verschillende gebieden. Het is niet per se uitgangspunt om het ene gebied beter te beschermen dan het andere met het oog op de dichtheid van de bevolking of de economische activiteiten.

Het in kaart brengen van de samenhang tussen de programma’s voor de verschillende gebieden vraagt de nodige tijd. Ook de definiëring van de risico’s en de bepaling van de grens tussen preventie en gevolgenbeperking om tot een goed resultaat voor het hele land te komen, is een tijdrovende aangelegenheid. Hier wordt hard aangewerkt, maar de visie kan zeker niet voor 2008 verschijnen. De staatssecretaris begrijpt dat de leden aandringen op haast, maar zij vraagt op haar beurt begrip voor het feit dat dit een omvangrijke operatie is en dat er tijd nodig is voor onderzoek en om goede afwegingen te maken. Zij zegt toe dat waar mogelijk naar versnelling wordt gestreefd zonder dat er een onvoldragen plan wordt gepresenteerd.

Het uitgangspunt is dat het risico dat mensen nu lopen, in de nieuwe systematiek niet groter zal worden, al is het wel de vraag hoe dit risico wordt gedefinieerd. Hierbij zal de vraag worden betrokken of de mogelijkheid van een nationale verzekering tegen de materiële schade van mensen die relatief grote risico’s lopen in het gebied waar zij wonen, kan worden gerealiseerd.

In de derde toetsronde die nu gaat beginnen, zal met name aandacht worden besteed aan de circa 35% van de waterkeringen waarover eerder geen oordeel kon worden geveld. Dit zijn over het algemeen (oude) dijken waarvan bijvoorbeeld geen tekeningen beschikbaar zijn en niet duidelijk is waaruit ze zijn opgebouwd. Het is lastig om de sterkte van die dijken wetenschappelijk vast te stellen, al hebben ze het vaak al eeuwenlang volgehouden. De inzet is erop gericht om die circa 35% in de komende vijf jaar ten minste tot de helft terug te brengen. De waterschappen gaan ervan uit dat zij dit nog verder kunnen terugbrengen.

Eerder is toegezegd dat er in 2007 een reactie zal worden gegeven op het advies van de commissie-Vellinga over de langetermijnfinanciering.

Het beleid voor de waterveiligheid heeft betrekking op de binnendijkse gebieden, maar Nederland heeft ook aanzienlijke gebieden tussen de waterkeringen en het buitenwater. Daar zal apart naar worden gekeken evenals naar de mate van veiligheid die daarvoor wordt geëist. In het coalitieakkoord is afgesproken dat er een kader zal worden opgesteld voor het bouwen in diepe polders. Er zijn twee mogelijkheden. De eerste is een mogelijk bouwverbod. De tweede is erop gericht dat, in het volle bewustzijn van de risico’s, wordt gezocht naar innovatieve manieren om toch te kunnen bouwen. De bestaande plannen in buitendijks gebied worden getoetst aan de Beleidslijn rivieren.

Bij de begroting wordt het hoogwaterbeschermingsprogramma voor 2008–2012 aangeboden.

Waterkwaliteit heeft geen prioriteit boven waterveiligheid. De bedragen die het kabinet uittrekt, moeten niet direct worden gekoppeld aan het begrip prioriteit. Nederland is veilig en het kost geld om het veilig te houden, maar er wordt niet begonnen op punt nul. De Nederlander woont al in de best beveiligde delta van de hele wereld. Daarnaast moet Nederland voldoen aan de eisen die worden gesteld in de Kaderrichtlijn waterkwaliteit.

Voor de aanpak van de zwakke schakels is 740 mln. nodig en dit geld is beschikbaar. In totaal is er 1,6 mld. nodig tot 2020. Dit geld is ook beschikbaar. In Nederland wordt vanaf nu 500 mln. per jaar aan veiligheid uitgegeven. De staatssecretaris zegt toe dat zij de Kamer een financieel overzicht zal verschaffen waaruit blijkt hoeveel geld er nodig is op de korte en lange termijn, wat er is begroot en wat er in het regeerakkoord is voorzien en hoe zij wil omgaan met het gat dat hiertussen lijkt te gapen.

De minister beaamt dat de rampenbestrijding tekortkomingen vertoont. In het bestuursakkoord met de gemeenten is afgesproken dat de rampenbestrijding eind 2009 op orde moet zijn. De Task Force Management Overstromingen moet ervoor zorgen dat de decentrale eenheden, dat wil zeggen de veiligheidsregio’s en de gemeenten, het belang van mogelijke overstromingen onderkennen en zich daar specifiek op richten. Ze moeten acht soorten maatregelen uitvoeren voor 2008. Zo moeten ze realistische scenario’s opstellen voor hun gebied, een plan maken voor het geval er een overstroming plaatsvindt en oefenen. In 2008 zal er een grote oefening plaatsvinden waarin een overstroming in Nederland realistisch wordt nagebootst.

Mensen die aan het water wonen, zijn zich over het algemeen bewust van het risico van overstromingen. Het voordeel hiervan is dat zij er rekening mee houden en weten wat zij in dat geval moeten doen. Een nadeel is echter dat zij denken dat het wel meevalt en daardoor niet alert genoeg zijn. Daarom wordt er ingezet op de bewustwording van alle Nederlanders van de mogelijkheid van overstromingen. In 2006 is de campagne Denk vooruit gestart. Die bevat richtlijnen voor burgers en bedrijven om zich voor te bereiden op overstromingen. Verder zijn er inmiddels risicokaarten beschikbaar die aangeven welke gebieden in Nederland zullen overstromen als er een zeedijk doorbreekt of het rivierwater over de dijken stroomt. In antwoord op de opmerking dat de risicokaarten niet altijd even up to date lijken, antwoordt de minister dat hieruit blijkt dat de belangstelling voor het risico van overstromingen bijzonder genoeg niet zo groot is in Nederland. Overigens wordt met het IPO wordt overleg gevoerd over de mogelijkheid om de overstromingsrisico’s ook in de risicokaarten op te nemen.

Het is nog niet duidelijk of iedereen weet wat de verantwoordelijkheid van het individu is als er een overstroming plaatsvindt. Weet de burger welke verantwoordelijkheid hij heeft, welke verantwoordelijkheid de maatschappelijke organisaties hebben en welke de overheid? Overigens geldt dit voor alle rampen. Zij vreest dat veel mensen denken dat de overheid hen te hulp schiet als er een ramp is, maar zij realiseren zich niet dat een zeer geordende evacuatie door de overheid volstrekt ondenkbaar is bij een grote dijkdoorbraak. Zij zullen dan zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen en daarom moeten de verschillende verantwoordelijkheden duidelijk worden gescheiden.

De kans dat de rivieren overstromen is reëel als de waterinstroom bij Lobith meer dan 16 000 m3 per seconde bedraagt. De kans dat zich dit voordoet, is een keer in de 1250 jaar en is dus klein, maar dit neemt niet weg dat Nederland daarop voorbereid moet zijn.

De bestuurlijke organisatie is op hoofdlijnen op orde. Die organisatie is complex, maar iedereen weet wie de aanspreek punten zijn. De burgemeester is verantwoordelijk voor hetgeen in zijn gemeente gebeurt, bij gemeenteoverschrijdende gebeurtenissen is de voorzitter van de veiligheidsregio verantwoordelijk en bij een landelijke ramp is de minister aanspreekpunt. Er is een opzet gemaakt voor een nationaal responsplan waarin is opgenomen wie verantwoordelijk is voor wat, als zich een overstroming voordoet. Het definitieve plan zal binnenkort verschijnen.

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen een gevaarlijke hoogwatersituatie van de Noordzee en die van de rivieren. Bij een gevaarlijke hoogwaterstand van de Noordzee is er zes uur de tijd om te kijken of het niveau zodanig is dat mensen geëvacueerd moeten worden en is er dus zes uur tijd om die evacuatie voor te bereiden. Bij hoogwater in de rivieren is er vier dagen de tijd voor de voorbereiding. De grootschalige oefening met evacuaties moet de burger ook duidelijk maken welke verantwoordelijkheid hij zelf heeft.

Nadere gedachtewisseling

De heer Koppejan (CDA) vertrouwt erop dat de zaken tot 2011 op orde zijn, maar daarna lijkt er een geweldige dip te komen in de uitgaven voor waterveiligheid. Dit baart hem zorgen. Willen de bewindslieden bevorderen dat dit onderwerp hoog op de agenda van het kabinet komt te staan, opdat er ook na 2011 voldoende wordt geïnvesteerd in waterveiligheid?

Hij heeft de indruk dat waterveiligheid niet de benodigde prioriteit krijgt in de veiligheidsregio’s. Hoe kan hierin verandering worden gebracht?

Mevrouw Vermeij (PvdA) is van mening dat de deltadenktank een andere naam zou moeten krijgen, want de naam deltaplan suggereert een zekere urgentie, terwijl de denktank nu juist is bedoeld voor het beleid op lange termijn.

De nota waterveiligheid wordt een complex geheel. Worden daarin ook voorstellen gedaan voor de financiering op de middellange termijn? Wordt daarin een aanzet gegeven voor een normeringsdiscussie, want tot nu toe wordt er nog gewerkt met de oude normen en een nieuwe normering zal grote consequenties hebben voor het beleid?

De heer Jansen (SP) vraagt waarom er een apart kader wordt gesteld voor de inrichting van de ruimtelijke ordening in relatie tot de waterveiligheid. Waarom wordt dit niet opgenomen in de nota waterveiligheid? Op die manier komt ook de integrale verantwoordelijkheid van het kabinet beter tot uitdrukking. De samenwerking tussen de ministeries van Verkeer en Waterstaat en van VROM lijkt op dit gebied nog niet echt soepel te verlopen.

Nu het nog anderhalf jaar duurt voordat de nota waterveiligheid wordt uitgebracht, vraagt hij de bewindslieden geen onomkeerbare stappen te nemen in «verdachte» projecten zoals de Zuidplaspolder of het buitendijks bouwen. Verder moet voorkomen worden dat regionale overheden voldongen feiten creëren.

Tot slot vraagt hij een reactie op zijn vraag naar de verdeling van de kosten.

De heer Van der Staaij (SGP) onderschrijft de gedachte van een bezinning op de lange termijn. Hij gaat ervan uit dat de staatssecretaris de risicobenadering zoals verwoord in haar brief van 15 december 2006 nog verder uitwerkt. Natuurlijk moet er rekening worden gehouden met de kans dat er altijd een overstroming kan plaatsvinden, omdat de mens nu eenmaal niet alles kan beheersen. Iets anders is de gedachte dat de Nederlander maar genoegen moet nemen met een overstroming af en toe. Die roept de vraag op welke normen worden gehanteerd en wat aanvaardbaar wordt geacht. Die rationele discussie moet nog worden gevoerd, want het kost al de nodige moeite om de huidige normen te handhaven. In dit verband vraagt hij of het waar is dat de faalkans van de balgstuw bij Kampen 1:22 is terwijl dit wettelijk 1:2280 moet zijn.

Over het bouwen in diepe gebieden is al veel gesproken. Op papier is het goed geregeld: alle projecten moeten in samenhang en integraal worden gewogen, maar de praktijk lijkt zich hier weinig van aan te trekken. Hoe kan hierin verandering worden gebracht?

De heer Madlener (PVV) vindt het goed dat er wordt nagedacht over de lange termijn, maar dit laat onverlet dat de zaken ook op dit moment op orde moeten zijn. Het regulier onderhoud moet zodanig zijn dat er geen achterstallig onderhoud aan de dijken ontstaat. Wanneer is al het achterstallig onderhoud opgelost?

Hij maakt zich zorgen over de mogelijkheden van evacuatie bij een eventuele overstroming. In veel gebieden kun je immers geen kant op! De plannen voor nieuwe wegen blijven op de plank liggen. Hij dringt er bij de minister op aan dat zij de minister van Verkeer en Waterstaat en de milieubeweging doordringt van de noodzaak van nieuwe wegen met het oog op de veiligheid van de burger.

De heer De Krom (VVD) geeft de staatssecretaris het advies om de volgende keer als Netwerk om een reactie vraagt, te vragen of die nog een paar dagen kan wachten.

Er is te weinig geld gereserveerd, ook voor de lange termijn. De waterschappen hebben hier ook op gewezen.

Hij vreest dat Nederland niet zal verdrinken in water, maar in papier. De zaken die al op stapel staan, moeten op korte termijn worden uitgevoerd.

Hij onderschrijft het belang van oefeningen. Het is voor Kamerleden moeilijk om door het papier heen de werkelijkheid te zien. Daarom vraagt hij om als waarnemer bij een volgende oefening aanwezig te mogen zijn.

De staatssecretaris bestrijdt dat er sprake zou zijn van een dip in de financiering na 2011. Er wordt 500 mln. extra per jaar uitgegeven, juist om ervoor te zorgen dat de waterkeringen aan de huidige normen voldoen. In de toegezegde brief zal hierop worden ingegaan.

Het is misschien een goede gedachte om een andere naam te verzinnen voor het deltaplan. Zij voegt hieraan toe dat zij de Kamer serieus neemt en dat zij voordat zij een brief aan de Kamer stuurt, wil weten hoe de commissie eruit zal zien, welke status zij krijgt en welke opdracht. Dit laat onverlet dat het mogelijk moet zijn om in de media de richting van het beleid te duiden. De urgentie van het beleid, ook voor de korte termijn, moet waar mogelijk worden uitgedragen.

In de nota waterveiligheid zal ook op de nieuwe normering worden ingegaan. Het kost de nodige tijd om een antwoord te vinden op vragen over de normering en over het restrisico. Het is zeker niet de bedoeling om de huidige normen los te laten. Zij zegt toe dat zij schriftelijk zal antwoorden op de vraag over de balgstuw bij Kampen.

Het is een goede suggestie om het kader voor het bouwen buitendijks en in diepe polders mee te nemen in de nota waterveiligheid. Die mogelijkheid zal zeker worden overwogen.

In de reactie op het advies van de commissie-Vellinga zal ook worden ingegaan op de verdeling van de kosten van de benodigde investeringen.

Er is geld beschikbaar voor de aanpak van de prioritaire dijken die op dit moment niet aan de normen voldoen. In 2011 is dat op orde. De staatssecretaris is het ermee eens dat achterstallig onderhoud niet mag voorkomen. Daarom worden de dijken nu iedere vijf jaar gekeurd.

De minister zegt dat er een task force is ingesteld, omdat de veiligheidsregio’s nog niet zijn doordrongen van de urgentie van de risico’s van water. Er is een bedrag van 15 mln. beschikbaar om ervoor te zorgen dat ze eind 2008 niet meer kunnen zeggen dat ze water en watersnood niet meer tot hun prioriteiten rekenen. Aan de afstemming tussen de veiligheidsregio’s en de waterschappen wordt gewerkt. In het voorstel voor een wet op de veiligheidsregio’s dat binnenkort aan de Kamer wordt aangeboden, is opgenomen dat de veiligheidsregio’s zich samen met de waterschappen moeten voorbereiden op een eventuele evacuatie. Daarom is de dijkgraaf agendalid bij de vergadering van de veiligheidsregio.

In augustus 2007 verschijnt er een landelijk draaiboek voor grootschalige evacuaties. De veiligheidsregio’s kunnen dan aan de hand daarvan oefenen.

Zij zegt toe dat zij de opmerking van de heer Madlener over de noodzaak van nieuwe wegen in relatie tot evacuatie zal doorgeven aan de minister van Verkeer en Waterstaat.

De opmerking van de heer De Krom dat het moeilijk is om door al het papier heen zicht te krijgen op de praktijk van de rampenbestrijding, is terecht. Daarom zijn hij en de andere leden van de commissie welkom als waarnemer bij of zelfs als deelnemer aan een oefening. Voor rampenbestrijding geldt vooral oefenen, oefenen, oefenen, want papier helpt dan niet zo veel. In de periode van de voorbereiding van de bestrijding van een eventuele ramp moet echter het nodige op papier worden gezet. Alleen dan kan er gericht worden geoefend. De hoeveelheid papier moet en zal zo veel mogelijk worden beperkt.

Toezeggingen

– De Kamer zal in september worden geïnformeerd over de samenstelling en de opdracht van de commissie deltaplan, via de watervisie.

– De Kamer ontvangt een overzicht van de kosten van en de investeringen in de waterveiligheid.

– De Kamer ontvangt een schriftelijke toelichting op de toestand van de balgstuw bij Kampen.

– De leden van de vaste commissies voor Verkeer en Waterstaat en voor Binnenlandse Zaken worden uitgenodigd als waarnemer bij of deelnemer aan een grote rampenoefening.

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Roland Kortenhorst

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Leerdam

De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Roovers


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Staaij (SGP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Mastwijk (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Roland Kortenhorst (CDA), voorzitter, Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Haverkamp (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), ondervoorzitter, Roefs (PvdA), Jansen (SP), Cramer (ChristenUnie), Roemer (SP), Koppejan (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Polderman (SP), Tang (PvdA) en De Rouwe (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Van Gent (GroenLinks), Hessels (CDA), Jager (CDA), Van Bommel (SP), Koşer Kaya (D66), Neppérus (VVD), Van Gennip (CDA), Aptroot (VVD), Crone (PvdA), Van Baalen (VVD), Smeets (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Anker (ChristenUnie), Van Leeuwen (SP), Knops (CDA), Depla (PvdA), Agema (PVV), Jacobi (PvdA), Thieme (PvdD), Lempens (SP), Waalkens (PvdA) en Van Heugten (CDA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Wolfsen (PvdA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Vermeij (PvdA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), Zijlstra (VVD), Van Gerven (SP), Van der Veen (PvdA), Çörüz (CDA), Ten Broeke (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Bouchibti (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (ChristenUnie).

Naar boven