26 407 Biodiversiteit

Nr. 82 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2012

Het protocol van Cartagena inzake bioveiligheid (verder: het protocol) stelt regels bij de internationale overbrenging van levende genetisch gemodificeerde organismen. Van 1 tot 5 oktober 2012 vond in Hyderabad, India, de zesde vergadering der partijen (COPMOP/6) bij het protocol plaats. Uw kamer is per brief van 28 september1 geïnformeerd over de inzet van Nederland bij deze conferentie. Met deze brief wil ik u informeren over de uitkomsten van de vergadering.

Tijdens de vergadering zijn de standpunten van de EU gecoördineerd naar voren gebracht door een door het voorzitterschap samengesteld onderhandelingsteam bestaande uit experts van de lidstaten en de Europese Commissie.

De belangrijkste inhoudelijke agendapunten voor COPMOP/6 waren risicoanalyse en risicomanagement, capaciteitsopbouw en sociaal-economische aspecten. Verder zijn afspraken gemaakt over de evaluatie van het protocol en de naleving.

Risicoanalyse en risicomanagement

Voorafgaand aan COPMOP/6 waren door een technische werkgroep aanbevelingen opgesteld die landen met weinig ervaring met milieurisicobeoordelingen moeten helpen deze beoordelingen uit te voeren. Tevens biedt de uitwisseling van ervaringen op dit gebied, via bijvoorbeeld discussiegroepen op internet, de mogelijkheid om te leren van elkaar en kan het proces tot een zekere harmonisering leiden van de manier waarop wereldwijd milieurisicobeoordelingen worden uitgevoerd.

Conform de wens van Nederland en de EU zullen de aanbevelingen in de komende tijd in de praktijk getest worden. Een technische werkgroep zal de vorderingen in de gaten houden en hierover rapporteren aan de volgende vergadering der partijen. Die vergadering kan op basis van de ervaringen verdere stappen zetten, bijvoorbeeld met het oog op verdere verbetering van de aanbevelingen.

Capaciteitsopbouw

Bij COPMOP/6 is een nieuw actieplan opgesteld voor de opbouw van capaciteit op het gebied van bioveiligheid. Het actieplan is in lijn gebracht met het strategisch plan (2011–2020) van het protocol dat tijdens COPMOP/5 in 2010 is vastgesteld. Het plan houdt beter dan het vorige rekening met de steeds beperktere beschikbare middelen en richt zich op maximale aansluiting op locale behoeften. Onder andere wordt hiertoe het zgn. coördinatie mechanisme herzien om te zorgen dat donors beter zicht krijgen op de behoeften bij ontvangende partijen.

Sociaal-economische aspecten

Het protocol staat partijen toe om sociaal-economische aspecten in overweging te nemen in de besluitvorming over ggo’s, mits dit niet conflicteert met andere internationale afspraken (met name de WTO). Veel partijen vragen om de ontwikkeling van richtsnoeren om ze te helpen bij het meenemen van deze overwegingen in hun bredere besluitvorming over ggo’s. Het strategisch plan van het protocol spreekt over de ontwikkeling van zulke richtsnoeren. De discussie ging dan ook niet over of hieraan gewerkt moet worden, maar hoe en wanneer.

De partijen constateerden dat er zeer uiteenlopende beelden en verwachtingen zijn ten aanzien van de sociaal-economische aspecten van ggo’s. Gelet op de uiteenlopende beelden en de complexiteit is een noodzakelijke eerste stap de ontwikkeling van conceptuele helderheid. In de komende twee jaar zal een technische werkgroep trachten die helderheid te leveren, op basis van een door het verdragssecretariaat op te stellen compilatie van beschikbare informatie en een on-line forum. De werkgroep zal aanbevelingen doen aan de volgende vergadering der partijen die vervolgens gepaste verdere stappen kan zetten met het oog op de ontwikkeling van richtsnoeren.

Overige afspraken

Bij een aantal andere agendapunten zijn besluiten genomen van een meer procedureel karakter. Zo zijn er afspraken gemaakt over de evaluatie van het protocol, inclusief de effectiviteit ervan. Daarbij is een planning en een taakverdeling afgesproken om deze evaluatie, die in 2014 plaats zal hebben, in goede banen te leiden. Verder is positief gereageerd op de initiatieven van het nalevingscomité om partijen die worstelen met de naleving van het protocol te helpen. Het comité lijkt een steeds grotere rol te krijgen in het proces onder het protocol. Dit kan helpen de algemene naleving van het protocol te verbeteren en wordt daarom door Nederland en de EU toegejuicht.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Kamerstukken II, 2012 – 2013, 26 407, nr 68.

Naar boven