Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 december 2012
Het protocol van Cartagena inzake bioveiligheid (verder: het protocol) stelt regels
bij de internationale overbrenging van levende genetisch gemodificeerde organismen.
Van 1 tot 5 oktober 2012 vond in Hyderabad, India, de zesde vergadering der partijen
(COPMOP/6) bij het protocol plaats. Uw kamer is per brief van 28 september1 geïnformeerd over de inzet van Nederland bij deze conferentie. Met deze brief wil
ik u informeren over de uitkomsten van de vergadering.
Tijdens de vergadering zijn de standpunten van de EU gecoördineerd naar voren gebracht
door een door het voorzitterschap samengesteld onderhandelingsteam bestaande uit experts
van de lidstaten en de Europese Commissie.
De belangrijkste inhoudelijke agendapunten voor COPMOP/6 waren risicoanalyse en risicomanagement,
capaciteitsopbouw en sociaal-economische aspecten. Verder zijn afspraken gemaakt over
de evaluatie van het protocol en de naleving.
Risicoanalyse en risicomanagement
Voorafgaand aan COPMOP/6 waren door een technische werkgroep aanbevelingen opgesteld
die landen met weinig ervaring met milieurisicobeoordelingen moeten helpen deze beoordelingen
uit te voeren. Tevens biedt de uitwisseling van ervaringen op dit gebied, via bijvoorbeeld
discussiegroepen op internet, de mogelijkheid om te leren van elkaar en kan het proces
tot een zekere harmonisering leiden van de manier waarop wereldwijd milieurisicobeoordelingen
worden uitgevoerd.
Conform de wens van Nederland en de EU zullen de aanbevelingen in de komende tijd
in de praktijk getest worden. Een technische werkgroep zal de vorderingen in de gaten
houden en hierover rapporteren aan de volgende vergadering der partijen. Die vergadering
kan op basis van de ervaringen verdere stappen zetten, bijvoorbeeld met het oog op
verdere verbetering van de aanbevelingen.
Capaciteitsopbouw
Bij COPMOP/6 is een nieuw actieplan opgesteld voor de opbouw van capaciteit op het
gebied van bioveiligheid. Het actieplan is in lijn gebracht met het strategisch plan
(2011–2020) van het protocol dat tijdens COPMOP/5 in 2010 is vastgesteld. Het plan
houdt beter dan het vorige rekening met de steeds beperktere beschikbare middelen
en richt zich op maximale aansluiting op locale behoeften. Onder andere wordt hiertoe
het zgn. coördinatie mechanisme herzien om te zorgen dat donors beter zicht krijgen
op de behoeften bij ontvangende partijen.
Sociaal-economische aspecten
Het protocol staat partijen toe om sociaal-economische aspecten in overweging te nemen
in de besluitvorming over ggo’s, mits dit niet conflicteert met andere internationale
afspraken (met name de WTO). Veel partijen vragen om de ontwikkeling van richtsnoeren
om ze te helpen bij het meenemen van deze overwegingen in hun bredere besluitvorming
over ggo’s. Het strategisch plan van het protocol spreekt over de ontwikkeling van
zulke richtsnoeren. De discussie ging dan ook niet over of hieraan gewerkt moet worden,
maar hoe en wanneer.
De partijen constateerden dat er zeer uiteenlopende beelden en verwachtingen zijn
ten aanzien van de sociaal-economische aspecten van ggo’s. Gelet op de uiteenlopende
beelden en de complexiteit is een noodzakelijke eerste stap de ontwikkeling van conceptuele
helderheid. In de komende twee jaar zal een technische werkgroep trachten die helderheid
te leveren, op basis van een door het verdragssecretariaat op te stellen compilatie
van beschikbare informatie en een on-line forum. De werkgroep zal aanbevelingen doen
aan de volgende vergadering der partijen die vervolgens gepaste verdere stappen kan
zetten met het oog op de ontwikkeling van richtsnoeren.
Overige afspraken
Bij een aantal andere agendapunten zijn besluiten genomen van een meer procedureel
karakter. Zo zijn er afspraken gemaakt over de evaluatie van het protocol, inclusief
de effectiviteit ervan. Daarbij is een planning en een taakverdeling afgesproken om
deze evaluatie, die in 2014 plaats zal hebben, in goede banen te leiden. Verder is
positief gereageerd op de initiatieven van het nalevingscomité om partijen die worstelen
met de naleving van het protocol te helpen. Het comité lijkt een steeds grotere rol
te krijgen in het proces onder het protocol. Dit kan helpen de algemene naleving van
het protocol te verbeteren en wordt daarom door Nederland en de EU toegejuicht.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld