26 396
Vervanging pantservoertuigen M577 en YPR

nr. 13
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 april 2002

De vaste commissie voor Defensie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Defensie over de brief d.d. 18 maart 2002 inzake het project infanteriegevechtsvoertuig (IGV) (26 396, nr. 11).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 april 2002.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Valk

De griffier voor deze lijst,

Kok

1, 2, 4

Waarom kan het voorliggende voorstel niet samen met de voortgangsrapportage van het groot project Vervanging Pantservoertuigen behandeld worden? Waarom is de uiterlijke termijn voor deze publicatie van drie maanden na de streefdatum (31 december 2001) overschreden?

Waarom is er voor 1 april 2002 geen voortgangsrapportage van het groot project Vervanging Pantservoertuigen aangeboden, zoals afgesproken in de procedureregeling grote projecten? Wanneer kan de Kamer de voortgangsrapportage tegemoet zien?

Is het mogelijk om het akkoord om al dan niet door te gaan met het project IGV te koppelen aan de afhandeling van de voortgangsrapportage van het groot project Vervanging Pantservoertuigen?

De jaarrapportage Vervanging Pantservoertuigen geeft de stand van zaken voor de projecten klein pantserwielvoertuig, infanteriegevechtsvoertuig (IGV) en groot pantserwielvoertuig (PWV). Voor wat betreft het laatste project is de stand van zaken afhankelijk van rapportages die door het Artec-consortium aan OCCAR worden aangeboden. In zijn rapportage maakte Artec melding van een vertraging zonder deze afdoende te verklaren en zonder maatregelen aan te geven om de vertraging op te lossen of te verminderen. OCCAR heeft Artec opgedragen met een hernieuwde en acceptabele planning te komen en maatregelen aan te geven die verdere vertragingen moeten voorkomen. De jaarrapportage is enigszins vertraagd om u zo volledig mogelijk te informeren over de actuele stand van zaken van het grote project «Vervanging pantservoertuigen YPR 765 en M 577». De genoemde jaarrapportage is u 23 april jongstleden toegezonden.

3

Is er bij de behoeftestelling voor de aanschaf van het infanteriegevechtsvoertuig (IGV) ook rekening gehouden met de Europese behoefte aan deze voertuigen in het kader van de Helsinki Akkoorden en de Capabilities Commitment Conferentie? Zo ja, hoe groot is die behoefte en welke rol zal de toekomstige Nederlandse capaciteit hierin spelen?

De behoefte aan infanteriegevechtsvoertuigen is niet direct af te leiden van de «headline goal» van Helsinki en de Capabilities Commitment Conferentie. De Nederlandse behoefte aan moderne, goed uitgeruste pantserinfanterie geschikt voor optreden in het gehele geweldsspectrum blijft echter onverkort bestaan.

5

Op welke wijze en frequentie van inzet zijn de eisen van het IGV met name gebaseerd?

De eisen van het IGV zijn gebaseerd op een mogelijke inzet in het totale geweldsspectrum. De Nederlandse pantserinfanterie eenheden kunnen in diverse soorten operaties worden ingezet, variërend van operaties voor vredeshandhaving tot en met het grootschalig conflict, waarbij zij samen met de tankeenheden de kern van de gevechtseenheden vormen. Basisgedachte bij inzet is dat de eenheid moet zijn uitgerust voor escalatiedominantie.

De frequentie van inzet van eenheden is gebaseerd op het in de Defensienota 2000 aangegeven ambitieniveau. Hierin wordt een driedeling onderkend waarbij eenheden zich opwerken voor uitzending, metterdaad op uitzending zijn en vervolgens recupereren. De in deze perioden verwachte wijze van gebruik leidt samen met het opleidingsgebruik tot een gebruikspatroon wat in de studiefase verder wordt uitgewerkt en omgezet in technische eisen op gebied van betrouwbaarheid, inzetbaarheid en degelijkheid, die worden opgenomen in een programma van eisen.

6, 13

Door welke vorm van internationale samenwerking bij het vervolgtraject van de beslissing over «kopen van de plank» van het IGV kan de kwaliteit en de prijs verbeterd c.q. gedrukt worden?

Waarom zijn tot nu toe de mogelijkheden voor internationale samenwerking niet nader bezien? Welke mogelijkheden kan internationale samenwerking bieden op het gebied van kostenbesparingen?

Uit de voorstudie bleek dat vier bestaande productalternatieven mogelijkheden bieden om na enkele verbeteringen aan de eisen te voldoen. Tijdens de studie- en verwervingsvoor-bereidingsfase kan informatie worden uitgewisseld met landen die deze voertuigen hebben beschouwd en/of beproefd. In dit verband is er tijdens de voorstudiefase overleg geweest met onder meer Zwitserland en Noorwegen (die beiden een selectieprocedure hebben doorlopen en reeds tot aanschaf zijn overgegaan), waarbij toezeggingen zijn gedaan over het beschikbaar stellen van informatie. Dit overleg zal in de volgende fasen worden verdiept en waar mogelijk worden uitgebreid.

Verder worden, mede afhankelijk van de uiteindelijke keuze voor een leverancier, vooral mogelijkheden onderkend om in de gebruiksfase kosten te besparen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de gezamenlijk verwerving van reservedelen en de instandhouding van reparatiefaciliteiten voor grote componenten als de motor. Ook bij mogelijke aanpassingen van het voertuig aan gewijzigde omstandigheden kunnen de krachten worden gebundeld.

Daarentegen worden voor gezamenlijke verwerving thans geen mogelijkheden gezien vanwege de afwijkende nationale plannen.

7, 8

Is er inmiddels, voor het geval er «van de plank» gekocht gaat worden, overlegd over mogelijke compensatieorders voor de Nederlandse industrie? Zo nee, wanneer zal hierover gesproken worden?

Zijn de mogelijkheden voor participatie van de Nederlandse industrie in het verder ontwikkelen van één of meerdere van de tien voorgestelde voertuigtypen onderzocht? Zo nee, waarom is dan vrijwel direct gekozen voor het kopen van de plank?

In het kader van de voorstudie hebben de leveranciers van de geselecteerde voertuigconcepten zich bij de beantwoording van het Request For Information (RFI) bereid verklaard de leveringsomvang te compenseren. Tijdens de studiefase zal het overleg hierover worden geïntensiveerd. In dat verband bestaat de mogelijkheid dat een Nederlandse industrie reeds in de studiefase door een leverancier van een productalternatief in de activiteiten wordt betrokken. Het pakket compensatieorders voor de Nederlandse industrie speelt een rol bij de uiteindelijke keuze.

9

Wat zijn de voornaamste verschillen tussen de drie benodigde typen Infanteriegevechtsvoertuig? Zijn deze typen inmiddels ook ontwikkeld door elk van de vier producenten? Zo nee, welke kosten zijn hier naar verwachting aan verbonden?

De typen «Pantserrupsinfanterie (PRI)» en «Pantserrupscommando (PRCO)» zijn in principe aan elkaar gelijk, met dien verstande dat de PRI zitruimte heeft voor een infanteriegroep en de PRCO een inrichting die is afgestemd op commandovoering (tafel/kaartwand). Met het oog op logistieke gelijkheid heeft het type «Pantserrupsberging (PRB)» hetzelfde onderstel.

Voor de realisatie van de drie varianten behoeft geen ontwikkeling plaats te vinden. Voor de specifieke Nederlandse voorzieningen wordt wel rekening gehouden met aanpassingen van de configuratie.

10

Zijn de budgetten voor het groot Gepantserd Wielvoertuig en het klein Gepantserd Wielvoertuig zodanig overschreden dat dit ten koste gaat van het budget van het IGV, aangezien de drie projecten uit het budget van het totale project «Vervanging pantservoertuigen YPR en M577» fase 1 gefinancierd worden?

Nee, dit gaat niet ten koste van het project infanteriegevechtsvoertuig (IGV), gelet op de hoge prioriteit van het project. Naar aanleiding van de totale kosten van de drie deelprojecten is de totale omvang van het benodigde budget door de KL verhoogd. (Zie ook het antwoord op de vragen 11, 12, 20 en 21.)

11, 12, 20, 21

Op basis van de request for information (RFI) blijkt dat bijstelling van de financiële randvoorwaarde naar een bedrag van € 828 miljoen (fl.1825 miljoen) in prijspeil 2001 en inclusief 19 % BTW noodzakelijk is. Dit betekent een overschrijding van het oorspronkelijke budget van 36%. Hoe kan het dat de regering dit in de oorspronkelijke schattingen voor het budget dit niet heeft kunnen voorzien?

Als gevolg van welke ontwikkelingen heeft in vijf jaar tijd een kostenstijging van ruim €1 miljoen per voertuig plaatsgevonden?

Kan de regering een nadere toelichting geven op de oorzaken van aanzienlijke kostenstijging, zoals in de brief van de staatssecretaris d.d. 17 januari 2002 (26 396, nr. 10) is toegezegd?

Zijn er mogelijkheden om de sterke kostenstijging toch nog te beperken?

In de A-brief van het project «Vervanging pantservoertuigen YPR 765 en M577» van 18 april 1997 (Kamerstuk 25 000 X, nr. 74) werden de verwervingskosten voor de eerste fase geraamd op € 1543 miljoen (f 3400 miljoen). Bij de raming van dit bedrag (zoals aan u gemeld in de basisbeschrijving van het project «Vervanging pantservoertuigen YPR 765 en M577» van 18 juni 1998) werden de verwervingskosten van de (wapen) systeemdragende voertuigen geschat op € 2,72 miljoen (f 6 miljoen) per stuk en die voor de ondersteunende voertuigen op € 1,36 miljoen (f 3 miljoen). Deze bedragen zijn inclusief de bijkomende kosten en zijn gebaseerd op prijspeil 1996. Voor de behoefte aan grote pantserwielvoertuigen is de afgelopen jaren op politiek niveau het deelbudget als taakstellend vastgesteld. Voor het klein pantserwielvoertuig geldt dat dit binnen het budget is gebleven. Uitgaande van deze deelbudgetten zijn inmiddels contracten voor de realisatie van deze behoeften afgesloten.

Door de afsplitsing van de bijgestelde budgetten voor de deelprojecten klein en groot pantserwielvoertuig resteerde een bedrag van € 610 miljoen (f 1345 miljoen, prijspeil 2000) voor het project «Infanteriegevechtsvoertuig (IGV)». Zoals reeds aan u gemeld in de B/C-brief van het project «Vervanging pantservoertuigen YPR 765 en M577» van 9 januari 2001 (Kamerstuk 26 396, nr. 5) bleek uit in de B-fase verkregen informatie afkomstig van de industrie dat het resterende budget niet meer toereikend zou zijn voor de realisatie van de behoefte aan infanterie gevechtsvoertuigen. Derhalve is in de begroting voor het jaar 2002 het budget voor dit deelproject geactualiseerd naar € 828 miljoen (f 1825 miljoen prijspeil 2001). Hierbij is uitgegaan van de antwoorden op het Request For Information (RFI) en de informatie die is ontvangen van landen die recent gelijksoortige voertuigen hebben aangeschaft. Vooral de uit Zwitserland verkregen informatie was voor deze actualisatie bruikbaar.

Bij de opstelling van de behoeftestelling is uitgegaan van de toen beschikbare informatie die betrekking had op nu verouderde wapensystemen. Er is toen onvoldoende rekening gehouden met de ontwikkelingen (onder andere op gebied van bescherming, mobiliteit en transportvermogen) op het gebied van tactische voertuigsystemen. Tijdens de (voor)studie van de drie (deel)projecten die behoren tot het project «Vervanging pantservoertuigen YPR 765 en M 577» is op basis van nieuw verkregen informatie het financiële inzicht op dit gebied gewijzigd. De aanpassing van het oorspronkelijke totaalbudget voor fase 1 mag derhalve niet alleen aan het infanteriegevechtsvoertuig worden toegeschreven.

Voor het project groot pantserwielvoertuig (PWV) is een taakstellend budget vastgesteld. Het project klein pantserwielvoertuig is binnen het budget gebleven en voor het project infanteriegevechtsvoertuig (IGV) is het budget op basis van informatie van leveranciers verhoogd. Dit betekent dat eventuele overschrijdingen primair binnen de drie deelbudgetten moeten worden opgevangen. Alle besparingsmogelijkheden worden dan ook benut om deze projecten binnen het gereserveerde budget te houden. Hierbij maakt het projectmanagement gebruik van binnen Defensie aanwezige expertise en van externe onderzoeksinstituten waaronder TNO.

14

Zijn de mogelijkheden voor het gezamenlijk met Duitsland ontwikkelen dan wel aanschaffen van het IGV onderzocht? Kunnen op deze wijze geen grote voordelen worden behaald in bijvoorbeeld een gezamenlijk opleidings- en onderhoudstraject alsmede op het gebied van uniformiteit bij een eventuele daadwerkelijke inzet van het IGV? Is de regering bereid mogelijkheden voor samenwerking te onderzoeken?

De samenwerkingsmogelijkheden bij het voornemen van Duitsland om een nieuw infanteriegevechtsvoertuig, «Schützenpanzer 3,» te ontwikkelen zijn nog niet onderzocht, omdat hiervoor thans onvoldoende informatie beschikbaar is. In het algemeen geldt inderdaad dat gezamenlijke verwerving schaalvoordelen oplevert voor de investerings- en exploitatiekosten. Maar zoals in antwoord op de vragen 6 en 13 al is gesteld, moeten de verschillende nationale plannen dit wel mogelijk maken.

Zoals gemeld in de brief van 18 maart zal, gelet op de nauwe samenwerking met Duitsland, het Duitse programma voor de ontwikkeling van een nieuw infanteriegevechtsvoertuig in de studiefase worden gevolgd. Alhoewel de operationele eisen voor het Duitse voertuig inmiddels bekend zijn, is thans nog niet duidelijk hoe het project wordt voortgezet. Zo moeten de operationele eisen nog naar een technisch programma van eisen worden vertaald. Verder spelen bij de realisatie van dit programma naast de kwaliteit ook aspecten op het gebied van financiën en tijd een rol.

In de studiefase van het project wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het «kopen van de plank» en een eventuele gezamenlijke ontwikkeling met Duitsland.

15

Welke tevens door Nederland gewenste aanpassingen hebben de Zwitsers aan het door hen bestelde CV-90 voertuig laten maken? Betreft dit ook een 35mm boordkanon?

Een belangrijke voor Zwitserland doorgevoerde wijziging aan de CV-90 is de verhoging en de verlenging van de voertuigromp om te voldoen aan de Zwitserse eisen op het gebied van transport-mogelijkheden en ergonomie. In de studiefase zal Nederland onderzoek verrichten naar onder andere de ergonomische omstandigheden en de beladingsmogelijkheden van de basisuitvoeringen van de vier geselecteerde productalternatieven, waaronder de CV-90. Zwitserland heeft ten tijde van de selectie van de CV-90, enkele jaren geleden, voor het kaliber 30 mm gekozen.

16, 17, 18, 19

Wat betekent het gegeven dat «alleen de integratie van een 35 mm boordkanon met aanvoermechanisme van munitie als technisch risico onderkend wordt» voor een eventuele verdere overschrijding van het budget?

Is er een ander land dat gebruik maakt van een 35mm boordkanon gemonteerd op één van de vier overgebleven voertuigen? Zo nee, kan Nederland in internationaal verband de mogelijkheden hiertoe onderzoeken?

Welk van de bestaande voertuigen beschikt thans over een 35mm boordkanon? Op grond van welke overwegingen is besloten dat het IGV een dergelijk kanon nodig heeft? Is in de ontwikkeling hiervan internationale samenwerking mogelijk?

Over welk kanon beschikken de verschillende door Defensie geselecteerde voertuigen en wat zijn hiervan de voor- of nadelen hiervan ten opzichte van een 35mm kanon?

Bij het opstellen van de eisen is uitgegaan van de invoering van het pantserinfanterievoertuig na 2007 en is rekening gehouden met een lange gebruiksduur, waardoor de factor groeipotentieel een belangrijke rol speelt. Tijdens de voorstudie is met TNO onderzoek naar de keuze van het boordwapenkaliber uitgevoerd. Hierbij is geconstateerd dat 30 mm kaliber niet aan alle eisen voldoet. Als bij de invoering voor dit kaliber wordt gekozen, zal reeds op korte termijn een gevechtswaardeverbetering nodig zijn. De mogelijkheden hiervoor zijn beperkt, relatief kostbaar en vragen om een type munitie die, naar verwachting, de komende jaren wordt ontwikkeld en gekwalificeerd.

Daarentegen biedt het kaliber 35 mm een vuurkracht die in ruime mate voldoet aan de gestelde eisen en is het groeipotentieel verzekerd. Door de grote effectiviteit van het kaliber 35 mm is de behoefte aan projectielen kleiner, waardoor de hogere kosten van de afzonderlijke projectielen en de hogere verwervingskosten van de wapensystemen worden gecompenseerd. Op basis van het met TNO uitgevoerde onderzoek wordt thans aangenomen dat de levensduurkosten van het kaliber 35 mm niet hoger zijn dan die van het kaliber 30 mm. In de studiefase is vervolgonderzoek gepland om de huidige onzekerheden over de toepassing van het kaliber 35 mm weg te nemen (risicobeheersing).

Ook andere landen hebben onderzoek gedaan naar het kaliber 35 mm. In Duitsland is een nieuw 35 mm boordwapen ontwikkeld, dat in combinatie met een aantal munitiesoorten is gekwalificeerd. Naar verwachting zal het 35 mm kaliber ook een rol spelen in het eerder genoemde project «Schützenpanzer 3». Ook in de Verenigde Staten zijn schietproeven uitgevoerd met een door Boeing geproduceerd 35 mm boordkanon.

De vier in de voorstudie geselecteerde voertuigsystemen zijn tot op heden alleen met het kaliber 30 mm seriematig geleverd. Daarom meldt de brief van 18 maart dat de integratie van een 35 mm boordkanon als technisch risico wordt onderkend en dat tijdens volgende fases speciale aandacht aan dit onderwerp zal worden geschonken om dit risico zo veel mogelijk te beperken.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van den Berg (SGP), Valk (PvdA), voorzitter, Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Hessing (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Stellingwerf (ChristenUnie), ondervoorzitter, Van Lente (VVD), Verhagen (CDA), M.B. Vos (GroenLinks), Van 't Riet (D66), Van den Doel (VVD), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Van der Knaap (CDA), Niederer (VVD), Timmermans (PvdA), van Bommel (SP), Oplaat (VVD), Albayrak (PvdA), Balemans (VVD), Herrebrugh (PvdA) en vacature GroenLinks.

Plv. leden: Dittrich (D66), Van Oven (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Arib (PvdA), vacature CDA, Weisglas (VVD), Eurlings (CDA), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (ChristenUnie), De Swart (VVD), Van der Hoeven (CDA), Pitstra (GroenLinks), Bakker (D66), Blaauw (VVD), Ten Hoopen (CDA), Hindriks (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), E. Meijer (VVD), Dijksma (PvdA), Marijnissen (SP), Van Baalen (VVD), vacature PvdA, Wilders (VVD), Duivesteijn (PvdA) en Karimi (GroenLinks).

Naar boven