Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2015
Hierbij stuur ik u de rapportage over de resultaten die in 2013 en 2014 met het Industrieel
Participatiebeleid zijn behaald1. Dit is een vervolg op de rapportage over 2011 en 2012, die op 13 december 2013 aan
uw Kamer is verstuurd (Kamerstuk 26 231, nr. 22).
De rapportage gaat eerst in op de beleidsmatige ontwikkelingen in Europa die voor
de defensie- en veiligheidsindustrie relevant zijn, waaronder de toepassing van aanbestedingsrichtlijn
2009/81/EG door de EU-lidstaten. Hoofdstuk 2 geeft een eerste terugblik, mede namens
de Minister van Defensie, op de werking van de Defensie Industrie Strategie (DIS),
zoals aan uw Kamer toegezegd tijdens het Algemeen Overleg over de DIS en het Compensatiebeleid
op 11 juni 2014 (Kamerstuk 31 125, nr. 37). Vervolgens wordt in de rapportage aandacht besteed aan de resultaten van het Industrieel
Participatiebeleid.
Het Industrieel Participatiebeleid dient als reparatiemechanisme voor het ontbreken
van een level playing field voor de Nederlandse industrie op de internationale defensie- en veiligheidsmarkt,
die vanwege politieke, economische en veiligheidsbelangen geen open markt is. Het
beleid is erop gericht om de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie optimaal
en concurrerend te betrekken bij de ontwikkeling en productie van defensiematerieel.
Met hoofdaannemers van opdrachten van het Ministerie van Defensie worden hierover
afspraken gemaakt. Opdrachten bij Nederlandse bedrijven in het kader van het Industrieel
Participatiebeleid dragen bij aan het bereiken van de doelen van de Defensie Industrie
Strategie.
Als indicator voor de resultaten van het Industrieel Participatiebeleid is in de begroting
van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 2) de gemiddeld gerealiseerde compensatie/industriële participatie over de voorgaande
5 jaren opgenomen. In 2013 en 2014 bedroeg deze indicator respectievelijk € 419 mln
en € 383 mln. De streefwaarde voor de indicator is in 2014 bijgesteld van € 450 mln
naar € 350 mln. Het aandeel van het mkb bedroeg in beide jaren respectievelijk 34,0%
en 47,7%.
Deze daling is in de eerste plaats het gevolg van Europese regelgeving waardoor afspraken
over industriële participatie minder zijn in aantal en omvang. Sinds 2012 wordt niet
langer standaard 100% van de opdrachtwaarde als industriële participatieverplichting
afgesproken, maar is de streefwaarde nu gemiddeld 60%. Er wordt minder vaak industriële
participatie geëist omdat het benodigde beroep op Artikel 346 VWEU zwaarder wordt
getoetst. Daarnaast speelt het uitblijven van grote defensie-investeringen in de afgelopen
jaren een rol.
Door deze ontwikkelingen is de waarde van de jaarlijks met industriële participatie
gerealiseerde opdrachten afgenomen. Daar staat tegenover dat onder het compensatiebeleid
ook opdrachten voor civiele producten geaccepteerd werden. De opdrachten die met het
Industrieel Participatiebeleid binnengehaald worden, komen thans terecht bij de primaire
doelgroep van het beleid: de defensie- en veiligheidsindustrie.
In mijn brief van 13 december 2013 (Kamerstuk 26 231, nr. 22) over de resultaten van 2011 en 2012 heb ik aangegeven deze rapportage in twee delen
te willen splitsen: een deel met de resultaten van het compensatiebeleid en een deel
dat op het Industrieel Participatiebeleid zou ingaan. Omdat de resultaten echter goed
in één rapportage kunnen worden weergegeven, heb ik besloten de resultaten integraal
weer te geven, wat de vergelijkbaarheid met eerdere jaren ten goede komt.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp