25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid

Nr. 185 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2018

Tijdens de regeling van werkzaamheden van 19 december jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 36, item 19) is het kabinet verzocht om een reactie op het bericht dat de Europese Commissie (hierna: de Commissie) al jaren gewaarschuwd zou hebben voor het afschaffen van de dividendbelasting.1 Door middel van deze brief geef ik aan dit verzoek gevolg.

Het document waarop het bericht is gebaseerd, is een discussiedocument dat de Commissie begin 2016 op verzoek van de EU-Gedragscodegroep heeft geschreven om een discussie over potentiële problemen bij betalingen vanuit EU-lidstaten naar derde landen en de rol van dividendbelasting daarbij op gang te brengen. Het bedoelde document is geen officiële aanbeveling van de Commissie, noch een door de lidstaten omarmd standpunt. In de Gedragscodegroep werken de EU-lidstaten samen op belastinggebied en kunnen EU-lidstaten, in unanimiteit, bijvoorbeeld richtsnoeren (soft law) afspreken in het kader van schadelijke belastingconcurrentie. Ik ben uitgebreid ingegaan op het werk van de Gedragscodegroep in mijn brief van 12 december 2017.2

In het document beschrijft de Commissie dat de discussie over nut en noodzaak van uniformering van dividendbelastingen en de tarieven daarvan in Europa een lange geschiedenis kent. Zo zijn in 2010 twee mogelijk oplossingen besproken.3 Enerzijds een uniform tarief voor de bronheffing en het heronderhandelen van belastingverdragen en anderzijds het ontwikkelen van anti-misbruikmaatregelen. Hoewel sommige lidstaten de door de Commissie geschetste problemen herkenden, konden de meeste lidstaten zich echter niet vinden in de genoemde oplossingen. Omdat beslissingen in unanimiteit moeten worden genomen, was de conclusie dan ook dat het niet mogelijk was om een oplossing te vinden in de EU-Gedragscodegroep. Een van de belangrijkste argumenten van lidstaten tegen deze oplossingen was dat lidstaten van mening zijn dat ze soeverein zijn om zelf te bepalen welke belastingen zij heffen. In 2015 is overigens wel een algemene antimisbruikbepaling («GAAR») in de Moeder-dochterrichtlijn opgenomen.4 Deze maatregel biedt het bronland de mogelijkheid om kunstmatige constructies te negeren als – kort gezegd – deze zijn opgezet met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om belasting te ontgaan.5 Hiermee is alsnog navolging gegeven aan de tweede oplossingsrichting.

De Commissie stelt verder in het document dat bedrijven geneigd zijn zich te vestigen in een land dat in zijn belastingverdragen met derde landen lage tarieven heeft afgesproken of in een land dat geen dividendbelasting heft of dat een laag tarief van de dividendbelasting kent. Deze redenering ligt mede ten grondslag aan het voornemen van het kabinet in het Regeerakkoord om de dividendbelasting af te schaffen. Hierdoor wordt Nederland als vestigingsland aantrekkelijker. Het kabinet erkent dat dit zonder aanvullende maatregelen belastingontwijking in de hand kan werken en vindt dit vanzelfsprekend onwenselijk. Vandaar dat de dividendbelasting (materieel) in stand blijft in misbruiksituaties of bij dividenduitkeringen aan low tax jurisdictions. Voorts is het kabinet voornemens een bronheffing in te voeren op rente en royalty’s naar low tax jurisdictions en in misbruiksituaties. Met deze bronheffing wordt tegengegaan dat winsten niet of zeer laag belast worden indien sprake is van een betaling aan een low tax jurisdiction en daarmee worden de in het document genoemde problemen ondervangen.

Over de dividendbelasting heeft het kabinet bij meerdere gelegenheden uitgebreid met het parlement van gedachten gewisseld. Over de plannen tot afschaffing van de dividendbelasting, alsmede over de invoering van bronheffingen op dividend-, rente- en royaltybetalingen naar low tax jurisdictions en in misbruiksituaties, komt het kabinet verder met uw Kamer te spreken zodra een uitwerking daarvan aan uw Kamer is voorgelegd.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
2

Kamerstuk 25 087, nr. 182.

X Noot
3

Council Document 9779/10 FISC 43.

X Noot
4

Richtlijn 2015/121/EU van de Raad van 27 januari 2015 tot wijziging van Richtlijn 2011/96/EU betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PbEU 2015, L 21).

X Noot
5

In Nederland is deze bepaling geïmplementeerd in artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de Wet op de dividendbelasting 1965.

Naar boven